Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde Agenda Raad voor Concurrentievermogen 23-24 mei 2024 (Kamerstuk 21501-30-603)
Raad voor Concurrentievermogen
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2024D20041, datum: 2024-05-21, bijgewerkt: 2024-06-19 13:03, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-30-604).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: C. Stoffer, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (SGP)
- Mede ondertekenaar: D.S. Nava, griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 21501 30-604 Raad voor Concurrentievermogen.
Onderdeel van zaak 2024Z08550:
- Indiener: M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2024-05-21 16:20: Tweeminutendebat Raad voor concurrentievermogen d.d. 23 en 24 mei 2024 (21501-30-603) (Plenair debat (tweeminutendebat)), TK
- 2024-05-22 13:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-06-04 17:00: Procedurevergadering Economische Zaken en Klimaat (Procedurevergadering), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2024-06-20 14:20: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-06-27 14:00: Raad voor Concurrentievermogen/Interne Markt & Industrie (Informeel) (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2023-2024 |
21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen
Nr. 604 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 21 mei 2024
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over:
– de geannoteerde agenda van de informele Raad voor Concurrentievermogen van 23 en 24 mei 19 april 2024 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 603),
– het verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen 7 maart 2024 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 597),
– het verslag informele Toerismeraad op 19 en 20 februari 2024 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 598),
– het verslag informele Raad voor Concurrentievermogen 8–9 februari en 14–15 februari 2024 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 599),
– het verslag Raad voor Concurrentievermogen 7 maart 2024 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 600),
– het verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda informele Raad voor Concurrentievermogen van 19 april 2024 (Kamerstuk 21 501-30-602),
– het Fiche: Herziening verordening screening buitenlandse directe investeringen (Kamerstuk 22 112, nr. 3905) en
– het Fiche: Mededeling geavanceerde materialen (Kamerstuk 22 112, nr. 3926).
De vragen en opmerkingen zijn op 15 mei 2024 aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 21 mei 2024 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie,
Stoffer
De griffier van de commissie,
Nava
Vragen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Raad voor Concurrentievermogen van 24 en 25 mei en de kabinetsappreciatie van het Letta-rapport.
1
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het Letta-rapport specifieke aandacht geeft aan het belang van een Europees spoornetwerk. Deze leden concluderen dat het erg ingewikkeld is om internationale treintickets te kopen, wat een drempel is om internationaal met de trein te reizen. Daarom pleiten leden de GroenLinks-PvdA-fractie voor een Europees ticketsysteem, zoals dat bij vliegtickets bestaat, zodat het makkelijker wordt om internationale treintickets te kopen en er flexibeler gereisd kan worden. Om dit te bewerkstelligen is er actie nodig vanuit de Europese Unie (EU). Erkent de Minister dat er drempels bestaan om internationaal met de trein te reizen en een Europees ticketsysteem bijdraagt aan de oplossing hiervan? Hoe staat de Minister tegenover dit voorstel? Wil de Minister zich hier bij de Raad van Concurrentievermogen hard voor maken?
Het kabinet erkent dat er drempels voor reizigers bestaan om internationaal met de trein te reizen en zie het belang in van een goed werkend internationaal gestandaardiseerd ticketingsysteem waarin het voor de reiziger zo eenvoudig mogelijk is om multimodaal internationaal te kunnen reizen. Dit omvat het plannen, boeken en betalen. Zoals eerder met uw Kamer gedeeld, lopen er momenteel verschillende initiatieven ten aanzien van ticketing op Europees niveau. De Europese Commissie (hierna: Commissie) werkt aan een wetsvoorstel MDMS (Multimodal Digital Mobility Services) dat multimodaal reizen binnen Europa moet vergemakkelijken voor de reiziger door de samenwerking tussen verschillende vervoerders en aanbieders van tickets te verbeteren. De Commissie heeft de publicatie van dit MDMS voorstel vertraagd.
Vooruitlopend op een wetvoorstel voor MDMS heeft het kabinet een non-paper gestuurd naar de Commissie. Deze is ook eerder met uw Kamer gedeeld.1 Ook is het kabinet betrokken bij het initiatief van het «International Platform Rail» waarin dit onderwerp prominent op de agenda staat afspraken worden gemaakt tussen een groot aantal Europese landen en de markt. Hiervan verschijnt binnenkort een voortgangsrapport. Daarnaast wordt er op Europees niveau gewerkt aan de standaarden voor data uitwisseling (Technische Specificaties Interoperabiliteit Telematica), besluitvorming wordt einde 2024 verwacht.
Naast Europese regelgeving zijn er initiatieven vanuit de sector zelf zoals de CER ticketing Roadmap waarvan de eerste verbeteringen voor de reizigers voor 2025 op de planning staan. NS wordt in de nieuwe hoofdrailnetconcessie gevraagd om de verbeteringen te implementeren die in CER-verband zijn opgesteld voor reisinformatie en verkoopbaarheid van tickets. Het kabinet volgt deze ontwikkelingen, ook in relatie tot de bestaande EU regelgeving op het gebied van data-uitwisseling, mededinging en marktordening.
Concreet loopt er in de Drielandenregio een pilot op het gebied van internationale multimodale ticketing waarbij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat actief betrokken is. Het doel is om deze pilot verder op te schalen naar meer verbindingen en meer aanbieders. Als onderdeel van het debat in de Raad over het Letta-rapport is het kabinet bereid aandacht te vragen voor het onderwerp rail ticketing.
2
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie maken zich zorgen over de versoepelde regels betreffende staatsteun en de grote hoeveelheden staatsteun die verschillende landen binnen de EU aan hun nationale industrie geeft. Dit werkt een oneerlijk speelveld in de hand, waarbij alleen nationale belangen worden behartigd in plaats van het collectieve Europese belang. Om een ware vuist te maken tegen de staatsteunpakketten uit de Verenigde Staten en China vinden deze leden het van groot belang dat er Europese industriepolitiek wordt gevoerd. Naast dit geopolitieke belang is Europese coördinatie ook van belang voor het tegengaan van klimaatverandering. Echter, is er dan wel noodzakelijk strategisch Europees industriebeleid gepaard gaat met gemeenschappelijke financiële middelen? Onderstreept de Minister dit belang?
Het kabinet onderstreept het belang van horizontaal Europees beleid voor de versterking van de economie en de ondersteuning van het Europees concurrentievermogen ten opzichte van derde landen. Dit gebeurt onder andere door een sterke inzet op onderzoek, ontwikkeling en innovatie (O&I), maar ook via Europese fondsen zoals Horizon Europe, het Innovatiefonds, InvestEU en het Digital Europe Programme. Het kabinet ziet echter dat in Europa de ontwikkeling van nieuwe technologieën in de scale-up fase onvoldoende wordt ondersteund. Het is daarom van belang dat naast ontwikkeling en innovatie zowel nationaal als Europees wordt ingezet op opschaling naar de markt. Het aantrekken van voldoende private investeerders, door vervolmaking van de kapitaalmarktunie is hierbij cruciaal. Europese fondsen, die mede gericht zijn op het tegengaan van klimaatverandering, bieden Europa de mogelijkheid om met in achtneming van gelijkspeelveld strategisch industriebeleid te voeren ter bevordering van het concurrentievermogen en het afbouwen van risicovolle strategische afhankelijkheden van derde landen. Een ander voorbeeld waarbij op Europees niveau gecoördineerd strategisch industriebeleid wordt gevoerd zijn de zogenaamde Important Projects of Common European Interests (IPCEIs). IPCEIs geven lidstaten de ruimte om staatssteun te verlenen. Dit gaat altijd in gezamenlijkheid met meerdere lidstaten voor grensoverschrijdende projecten ten behoeve van een Europees algemeen belang en is daarmee minder schadelijk voor de interne markt. Het kabinet is om die reden ook voorstander van IPCEIs in gevallen waar een Europees algemeen belang wordt geïdentificeerd.
De Europese interne markt is de basis voor een sterk en concurrerend Europa. Wanneer deze interne markt floreert brengt dit groei en schaalvergroting met zich mee. Het kabinet is van mening dat een subsidierace, zowel mondiaal als op de interne markt, moet worden voorkomen. Een dergelijke subsidierace zorgt op den duur voor welvaartsverlies. Flexibilisering van staatssteunkaders – zoals het tijdelijk crisis en transitiekader (TCTF) – kan schadelijk zijn voor de interne markt wanneer de juiste waarborgen voor het bewaken van het gelijk speelveld ontbreken. Lidstaten met diepere zakken hebben immers de mogelijkheid om meer steun te geven dan lidstaten die die fiscale ruimte niet hebben. Daarom is het kabinet voorstander van minder, maar gerichte staatssteun. Dat neemt niet weg dat in het geval van marktfalen, de groene en digitale transitie, of open strategische autonomie, vaker gerichte staatssteun noodzakelijk kan zijn. In elk geval moet hier een goede probleemanalsye aan ten grondslag liggen. Het kabinet zet zich in voor staatssteunkaders die fit for purpose zijn.
Concurrentievermogen kan niet alleen op staatssteun worden gebouwd. Om die reden hecht het kabinet er groot belang aan dat staatssteun niet in isolement wordt gezien maar altijd in relatie tot de bredere EU-beleidstoolbox. Voor meer informatie over het kabinetsstandpunt over de instrumenten uit de toolbox verwijst ik u graag naar de Kamerbrief «Kabinetsbeleid eerlijke concurrentie en gelijk speelveld industriële subsidies»2 die op 2 april j.l. met uw Kamer is gedeeld.
3
Deelt de Minister de mening van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie dat een soevereiniteitsfonds in de EU dan noodzakelijk is om echt strategisch Europees industriebeleid van de grond te krijgen?
Alhoewel het kabinet het behoud van de Europese voortrekkersrol op kritische technologieën van belang vindt en pleit voor een strategisch Europees industriebeleid, is het kabinet op dit moment niet overtuigd van de noodzaak van een soevereiniteitsfonds. Voor het kabinet is het van belang dat de discussie omtrent een dergelijk fonds gebaseerd is op een behoefteanalyse van de Commissie en dat bestaande middelen eerst efficiënt worden benut. Daarnaast is, zoals de Europese Rekenkamer constateerde, het financiële landschap van de EU de afgelopen jaren al aanmerkelijk complexer geworden3 Volgens het kabinet valt er winst te behalen in het toegankelijker maken en meer gericht inzetten van bestaande fondsen en het verminderen van administratieve lasten en rapportagedruk. Ten slotte wenst het kabinet op te merken dat nog niet vooruitgelopen moet worden op een volgend meerjarig financieel kader (MFK) en dat de Nederlandse positiebepaling hierop aan een volgend kabinet is.
4
Gaat de Minister stappen ondernemen om de subsidierace tussen onderlinge lidstaten tegen te gaan? Heel veel industriebeleid gaat over clusters 1 tot en met 6, terwijl weinig gaat over de cluster 7, de groene bedrijven van de toekomst. Gaat de Minister stappen ondernemen om nieuwe bedrijven van de toekomst ruimte te bieden in plaats van enkel focussen op bestaande bedrijven?
Een subsidierace is schadelijk voor de interne markt en zorgt op ten duur voor welvaartsverlies. Het kabinet zet zich in Europa er dan ook voor in om een subsidierace te voorkomen. Onder andere heeft Nederland samen met zeven andere lidstaten het Zweedse non-paper op staatssteun gesteund waar deze positie wordt uitgedragen. Dit non-paper is op 2 april jl. samen met het verslag van de Raad voor Concurrentievermogen met uw Kamer gedeeld.4
Nieuwe industrie als onderdeel van cluster 7 bestaat uit bedrijven met nieuwe producten, productieprocessen en/of grondstoffen. Dit kunnen buitenlandse bedrijven zijn, bestaande industrie of start-ups en scale-ups. Deze zijn essentieel voor ons toekomstig verdienvermogen. Als onderdeel van het beleid van het kabinet inzake verduurzaming industrie zet het kabinet zich, met onder andere de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA), de regio en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), reeds in om het aantal bedrijven in de nieuwe industrie te vergroten en om de knelpunten die bedrijven in de nieuwe industrie ervaren weg te nemen. Onder meer door dit jaar onderzoek te laten doen naar de specifieke knelpunten die nieuwe industrie ervaart en in Europees verband in te zetten voor het creëren van een groene businesscase voor de industrie, waardoor de subsidie afhankelijkheid wordt verkleind. Verder bieden het groeimarkten rapport5 en de Nationale Technologie Strategie (NTS)6 aanknopingspunten om bedrijven van de toekomst ruimte te bieden. Op basis van deze stukken zet ik me ook op Europees niveau in voor een gericht en toekomstbestendig, proactief en op feiten gebaseerd EU-industriebeleid waarbij het kabinet het van belang acht om de Europese positie in strategische sectoren te versterken. Deze boodschap is consistent uitgedragen in de onderhandelingen over de Raadsconclusies industrie.
5
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie onderstrepen het essentiële belang van een circulaire economie voor de toekomstig welzijn en welvaart. In het Letta-rapport lezen zij dat het bewegen naar een circulaire interne markt een van de belangrijkste aanbevelingen is. Circulariteit is zowel goed voor strategische autonomie, het klimaat als ons concurrentievoordeel. Echter concluderen deze leden dat er weinig concreet beleid wordt gevoerd betreft circulariteit in Europa. Onderstreept de Minister deze conclusie? Welke concrete stappen gaat de Minister ondernemen om circulariteit de norm te maken in Europa?
Het kabinet onderstreept het essentiële belang van een circulaire economie voor het toekomstig welzijn en welvaart. De huidige Commissie heeft circulaire economie dan ook terecht als speerpunt meegenomen in de Green Deal. In dit kader presenteerde de Commissie in 2020 een ambitieus Circulaire Economie Actieplan, met een omvangrijk maatregelenpakket ten behoeve van de transitie naar een circulaire economie. De afgelopen jaren zijn de hierin opgenomen wetsvoorstellen uitgebracht, onder andere productregelgeving als de Kaderverordening Ecodesign, de Batterijenverordening, de Verpakkingenverordening en de Kritieke Grondstoffenverordening. Voor veel van deze voorstellen geldt dat de onderhandelingen zijn afgerond en dat zij de komende tijd van kracht worden. De nieuwe Commissie zal naar verwachting inzetten op een voortvarende implementatie van het wetgevingspakket, zodat de beoogde effecten van het Circulaire Economie Actieplan ook daadwerkelijk worden gerealiseerd.
In een circulaire economie wordt beoogd dat de milieueffecten van het grondstoffengebruik voor productie en consumptie binnen de «planetaire grenzen» vallen. Zoals aangegeven in het Nationaal Programma Circulaire Economie pleit Nederland bij de Commissie voor het concretiseren van deze planetaire grenzen en de daaruit volgende «veilige operationele ruimte» voor het grondstoffengebruik voor de EU. Daarnaast blijft omwille van impact en reikwijdte en het belang van een gelijk speelveld, regelgeving op Europees niveau essentieel voor de circulaire economie. Het kabinet pleit dan ook voor de publicatie van een derde Europees Circulaire Economie Actieplan onder een nieuwe Commissie. Dit zou zich in het bijzonder moeten richten op de uitrol van productregelgeving (waaronder verdere uitwerking onder de Ecodesignverordening), inzet van financiële instrumenten, het stimuleren van circulaire businessmodellen en het gebruik van duurzame koolstof in de chemische sector.
6
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie onderstrepen de conclusie uit de geannoteerde agenda dat circulariteit en economische veiligheid bij aanbestedingen een prioriteit dient te zijn. Zij vinden echter dat dit dient te worden ingezet als een krachtig instrument voor de economie van de toekomst. Is de Minister hier met mee-eens? Zo ja, is de Minister bereid om zich in te zetten om de conclusies aan te scherpen?
Zoals ik ook al aan uw Kamer heb aangegeven tijdens het Commissiedebat Marktordening en Consumentenbescherming ben ik van mening dat, wanneer het kan, aanbesteden zeker moet bijdragen aan de economie van de toekomst en dus ook maatschappelijke doelen als circulariteit en economische veiligheid. Maar het gaat hier over de aanbestedingsregelgeving die als primaire doel heeft dat er een eerlijke interne markt voor overheidsopdrachten wordt gecreëerd. Dit doel mag niet ondermijnd worden en daarom moet altijd per sector of per situatie bekeken moeten worden of het aanpassen van aanbestedingsregels wel het meest geschikte instrument is om in te zetten en er niet een betere oplossing ligt in andere regelgeving. Daarom zet ik me in dat ook het strategische aspect van aanbesteden wordt meegenomen in de verdiepende analyse. Hiervoor is echter geen aanscherping van de conclusies nodig, omdat dit element al een onderdeel is van de conclusies.
7
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat de grenswaarden voor chemische stoffen in speelgoed worden aangescherpt. Waarop zijn die grenswaarden gebaseerd? Welke stoffen vallen hieronder?
De grenswaarden zijn gebaseerd op nieuwe verkregen informatie, zoals bijvoorbeeld de EFSA (European Food Safety Authority) en andere Europese wetgeving zoals de CLP-verordening (verordening voor gevaarsindeling, etikettering en verpakking) en REACH (verordening over de productie van en handel in chemische stoffen).
Het gaat met name om enkele specifieke stoffen zoals nitrosamines en nitroseerbare stoffen, arseen, cadmium, chroom VI, lood, kwik en organisch tin. En er komt een algemeen verbod (generic ban) voor CMR-stoffen (Carcinogenen, Mutagenen en Reprotoxische stoffen), chemische stoffen die het endocriene systeem/hormoonstelsel of de luchtwegen aantasten of die giftig zijn voor een specifiek orgaan.
8
Deze leden vinden het goed dat de speelgoedrichtlijn wordt aangescherpt. Zij vinden echter dat het voorzorgprincipe zo strikt mogelijk dient te worden toegepast, aangezien het hier om kinderen gaat en chemische stoffen grote impact kunnen hebben op de ontwikkeling. Is de Minister bereid om zich in te zetten om het voorzorgprincipe strikter toe te passen in de speelgoedverordening?
Met het gegeven dat er in de speelgoedverordening een algemeen verbod komt wordt al voldaan aan de wens voor een striktere toepassing van het voorzorgprincipe en gaat het kabinet hierin al mee.
9
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie onderstrepen het streven om de regeldruk met 25% te verlagen. Zij vinden het goed dat onnodige regeldruk wordt geschrapt. Aangescherpte regels zijn echter soms ook essentieel om de groene transitie door te maken. Kan de Minister garanderen dat het verlagen van de regeldruk niet de groene transitie in de weg staat?
Nederland zet zich actief in Europees verband in op het verminderen van administratieve lasten bij grensoverschrijdend investeren, ondernemen en werken. Het terugbrengen van de bureaucratie en regeldruk vergroot snelheid en zekerheid bij bedrijven en ondersteunt daarmee het concurrentievermogen en de aantrekkelijkheid om in de EU te investeren. Regeldruk kan echter alleen verminderd worden waar dat mogelijk is zonder dat het halen van het achterliggende beleidsdoel van een bepaald stuk regelgeving in het geding komt. Het gaat bij de doelstelling van 25% om een doelstelling van de Commissie. Of die doelstelling wordt gehaald en met welke concrete maatregelen, hangt af van wat de Commissie voorstelt en van wat de lidstaten in de Raad besluiten. Het gaat hier naar verwachting om voorstellen tot vermindering van regeldruk waarover door lidstaten met gekwalificeerde meerderheid in de Raad zal worden besloten. Het kabinet acht het dan ook positief dat andere lidstaten (zoals Frankrijk, Duitsland en Italië) zich ook hard maken voor de vermindering van regeldruk. Daarnaast is het Europees Parlement ook betrokken bij de besluitvorming. Gelet op het hiervoor geschetste besluitvormingsproces kan het kabinet geen garanties geven over de uitkomst.
10
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben gelezen dat commissie het in handen hebben van voldoende betaalbare energie essentieel vindt en dat daar in de commissie over gesproken gaat worden. Daarnaast lezen zij dat Nederland pleit voor een gelijk speelveld betreft energie in de EU. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie onderstrepen dit belang. Wordt er in dat gesprek ook gesproken over het Europees afbouwen van fossiele subsidies? Zo nee, wil de Minister dit agenderen?
De Clean Transition Dialogues zijn gesprekken tussen de voorzitter van Commissie en afvaardigingen van de industrie om te bezien welke obstakels zij tegenkomen bij de transitie naar een gedecarboniseerde economie. In deze transitie speelt de industrie een belangrijke rol en de Commissie wil in deze dialogen drie zaken bespreken, namelijk 1) klimaatneutraliteit in 2050; 2) verhoogd concurrentievermogen van de Europese industrie; 3) een sociale en inclusieve transitie. Nederland is als lidstaat niet direct gesprekspartner in deze gesprekken, maar roept de Commissie via verschillende gremia (bijvoorbeeld de Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie (Energie) en de Milieuraad) op om te waken voor het behoud van een gelijk speelveld in de Europese energiemarkt en voor het afbouwen van subsidies voor fossiele brandstoffen in de EU.
Vragen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken en wensen hierover nog enkele vragen te stellen.
11
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Raad naar verwachting conclusies over aanbesteden zal aannemen naar aanleiding van een rapport van de Europese Rekenkamer. De algemene conclusie van dit rapport is dat het concurrentieniveau voor overheidsopdrachten de afgelopen tien jaar is gedaald. Wat zijn hiervan de oorzaken, maar nog belangrijk is wat hiervan de gevolgen zijn. Hoe kan het dat de doelstellingen van de aanbestedingsrichtlijnen nog niet zijn behaald?
De oorzaken van het dalende concurrentieniveau zoals de Europese Rekenkamer die constateert, zijn mij ook nog niet duidelijk. Het rapport van de Europese Rekenkamer moet gezien worden als een eerste analyse, waarin enkel de problematiek wordt geconstateerd. Dit is ook door de Europese Rekenkamer zelf opgemerkt. Nu is het aan de lidstaten en de Commissie om de verdiepende slag te maken en te onderzoeken wat nu de oorzaken zijn van de geconstateerde problematiek. Zo ook voor het niet halen van de doelstellingen van de aanbestedingsrichtlijnen.
12
Daarnaast lezen de leden van de VVD-fractie dat aanbesteden een centraal element is van de interne markt. Zo zorgt het ervoor dat ondernemers een gelijke toegang hebben tot de Europese markt van overheidsopdrachten. Deze leden vragen of het Europese speelveld rondom aanbesteden op dit moment gunstig is voor Nederlandse bedrijven. Hoe vaak worden Europese aanbestedingsprocedures aan Nederlandse bedrijven gegund? Hoe verhoudt dit zich tot andere landen?
Momenteel ben ik nog bezig met het uitvoeren van de motie Van Strien die ook een soortgelijke vraag stelt. Samen met TenderNed maak ik momenteel inzichtelijk hoeveel Nederlandse openbare aanbestedingen worden gegund aan Nederlandse bedrijven. De eerste ruwe data geeft aan dat het overgrote deel van de Nederlandse openbare aanbestedingen wordt gegund aan Nederlandse bedrijven. Daarnaast doe ik in het kader van de motie onderzoek naar belemmeringen die ondernemers in het buitenland ervaren met aanbestedingen. Na de zomer zal ik de definitieve resultaten met uw Kamer delen.
13
Zijn de aanbestedingsregels op dit moment gunstig genoeg voor het midden- en kleinbedrijf?
Voor zover bij mij bekend zijn er op dit moment geen elementen binnen de richtlijnen of de aanbestedingswet die deelname van het MKB aan (Europese) aanbestedingen in directe zin belemmeren. De uitgangspunten en regels zijn voor iedere ondernemer in principe gelijk. Ik merk dat de discussie rond dit thema doorgaans sterk gericht is op de wet- en regelgeving die van kracht is, maar ik kan mij goed voorstellen dat andere factoren, waaronder praktische bezwaren, vaak een grotere rol spelen. Een voorbeeld bij grensoverschrijdende aanbestedingen is de verplichting voor ondernemers om een uittreksel van het strafregister te overleggen in België (in Nederland maakt men gebruik van de gedragsverklaring aanbesteden). Het kost soms maanden om een dergelijk uittreksel op te vragen. Ook kunnen zaken als sociale zekerheid of belastingwetgeving per land verschillen, wat ertoe kan leiden dat mkb-ondernemers niet deelnemen aan aanbestedingstrajecten. Ik acht het van belang om beter inzicht in dit vraagstuk te krijgen tijdens de verdiepende analyse. Vervolgens kan ik, samen met de andere lidstaten, bezien of, en zo ja, welke maatregelen hiervoor genomen moeten worden.
14
De leden van de VVD-fractie vernemen via de geannoteerde agenda dat Nederland een gewijzigd standpunt inneemt met betrekking tot de verordening inzake bestrijding van late betalingen in handelstransacties. Ten tijde van het verzenden van het BNC-fiche achtte het kabinet een verordening een geschikt instrument om de doelstellingen uit het voorstel te bereiken, maar door het krachtenveld in de Raad wil het kabinet dit standpunt herzien en het standpunt dat een verordening het beste instrument is wijzigen naar het pleiten voor een richtlijn als beste instrument. Deze leden vragen hoe deze standpuntwijziging zich verhoudt tot het pleidooi van Nederland voor een EU-brede invoering van het Nederlandse model. Vergroot het kiezen voor een richtlijn in plaats van een verordening niet alleen maar de fragmentatie, daar lidstaten meer vrijheid en ruimte krijgen dit te implementeren?
Deze standpuntwijziging doet niets af aan het pleidooi van het kabinet om het Nederlandse model EU-breed in te voeren. Het kabinet zet namelijk in op een Richtlijn met maximumharmonisatie. Dit houdt in dat in elke lidstaat dezelfde regels gelden. Hiermee worden zowel een gelijk speelveld als aansluiting op het huidige wettelijke kader – het Burgerlijk Wetboek – geborgd. Een verordening op het terrein van privaatrecht daarentegen, leidt tot fragmentatie van wetgeving en daarmee tot rechtsonzekerheid
15
De leden van de VVD-fractie hebben via de geannoteerde agenda voor de Raad van Concurrentievermogen kennisgenomen van de position paper over territoriale leveringsbeperkingen, die door Nederland als diversenpunt is geagendeerd. Deze leden lezen dat via het position paper de Commissie wordt opgeroepen om oneerlijke praktijken in Business-to-Business relaties, waarbij een retailer wordt gediscrimineerd op grond van vestigingsplaats te adresseren. Wat zou volgens de Minister idealiter de uitkomst zijn van het agenderen van dit position paper? Bestaat de mogelijkheid om verder te gaan dan alleen de problematiek te adresseren, bijvoorbeeld door het overeenkomen van concrete oplossingen voor het tegengaan van territoriale leveringsbeperkingen?
In het position paper wordt de Commissie opgeroepen om dergelijke oneerlijke praktijken in Business-to-Business relaties te verbieden door middel van bestaande of nieuwe gezamenlijke EU-instrumenten of regels. De inzet van Nederland en de andere ondertekenaars is dus een verbod op territoriale leveringsbeperkingen. De manier waarop dit het beste geregeld kan worden, zal nader onderzocht moeten worden. De ideale uitkomst van agendering van het paper is de start van een brede discussie in EU-verband over het onderwerp en een oplossing van het probleem onder de volgende Commissie. Vanwege het grensoverschrijdende karakter is het belangrijk dat TLB’s in Europees verband worden aangepakt.
Vragen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken met betrekking tot de Raad voor Concurrentievermogen. Zij hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben meermaals aandacht gevraagd voor territoriale leveringsbeperkingen die ervoor zorgen dat consumenten in Europa gezamenlijk zo’n 14 miljard euro per jaar meer betalen voor hun boodschappen, bijvoorbeeld door in een motie in juni 2023 te verzoeken om in kaart te brengen welke wet- en regelgeving, zoals bijvoorbeeld taaleisen, het vrije verkeer van goederen tussen lidstaten momenteel in de weg staat. Ook hebben deze leden de Minister verzocht om in Europa een kopgroep te vormen om dit probleem aan te pakken. Zij waarderen het dan ook zeer dat de Minister hun verzoeken heeft op gevolgd en samen met eensgezinde lidstaten een position paper heeft opgesteld waarin aandacht voor dit belangrijke onderwerp wordt gevraagd en er ook twee oplossingsrichtingen worden voorgesteld.
16
De leden van de D66-fractie vragen de Minister het proces hiervan verder te schetsen. Welke stappen worden er gezet na aanbieding van deze position paper? Heeft de Minister meerdere medestanders dan de lidstaten die op dit moment de position paper insturen? Zijn er ook tegenstanders? Zo ja, wat zijn hun beweegredenen? Wanneer kan een verbod op B2B-discriminatie worden gerealiseerd?
In de aanloop naar de Raad heb ik contact gehad met verschillende lidstaten. Ook is het onderwerp onlangs besproken in de High Level Group van de Raad van 25 maart jl. Het is mijn verwachting dat er naast de ondertekenaars van de paper meer lidstaten gemotiveerd zijn om het probleem in Europees verband op te lossen. Ik zal dan ook verdere gesprekken voeren om meer medestanders te krijgen. Er is een aantal lidstaten dat kritisch is of het probleem niet ziet. Sommige lidstaten moeten nog een positie innemen. Na de Raad zal duidelijker zijn hoe het krachtenveld eruit ziet. Naast het voeren van deze gesprekken werk ik aan een analyse van mogelijke oplossingsrichtingen. Dit kan de Commissie helpen. Mijn inzet is dat de nieuwe Commissie (die aantreedt na de Europese verkiezingen in juni) met een voorstel komt voor een verbod. Het is op dit moment niet mogelijk om een inschatting te maken van wanneer het verbod dan is gerealiseerd.
17
Daarnaast hebben deze leden kennisgenomen van de conferentie over Consumentenbescherming die in april is georganiseerd door het Belgisch EU-voorzitterschap. Is de invloed van territoriale leveringsbeperkingen op de consument hierbij ook besproken? Welke verdere uitdagingen zijn er geïdentificeerd en wat zijn daar de vervolgstappen van?
Territoriale leveringsbeperkingen stond niet op de agenda van de informele Raad voor Concurrentievermogen over consumentenbescherming van 19 april jongstleden. Nederland heeft in haar bijdrage wel aandacht gevraagd voor het onderwerp, ook omdat de beperkingen kunnen leiden tot hogere prijzen voor de consument. Nederland heeft samen met andere lidstaten de Commissie opgeroepen om het probleem aan te pakken.
De leden van de D66-fractie hebben met veel interesse het rapport van Enrico Letta over de toekomst van de interne markt gelezen. Deze leden hebben daarbij nog vervolgvragen over de «vijfde vrijheid« die Letta voorstelt toe te voegen aan de bestaande vrijheden; onderzoek, innovatie, kennis en onderwijs.
18
Het rapport-Letta stelt dat vrij verkeer hiervan kansen biedt voor groei, innovatie en inclusiviteit. Deze leden kennen de al bestaande initiatieven die hieraan bijdragen, zoals Horizon. De Minister geeft aan dat zij de ambities van Letta ondersteunt, gezien de huidige initiatieven nog niet aansluiten bij de ambities zoals eerder vastgelegd. Kan de Minister haar standpunt hierop verduidelijken?
Ik benadruk de toegevoegde waarde van huidige initiatieven ter bevordering van het vrije verkeer van onderzoek en innovatie, zoals het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie en de Europese Onderzoeksruimte. Tegelijkertijd constateer ik dat er in de uitvoeringspraktijk van deze initiatieven nog ruimte voor verbetering is ten aanzien van het bereiken van de bestaande ambities. Voorbeelden van benodigde verbeterpunten staan beschreven in de eindevaluatie van Horizon 2020 uit 20247, het voorgaande kaderprogramma voor onderzoek en innovatie. Deze verbeterpunten liggen bijvoorbeeld op het vlak van de verbreding van deelname, resultaatgebruik en -verspreiding en het versterken van synergieën met ander beleid. Naar verwachting zal ook de tussentijdse evaluatie (verwacht Q1 2025) van het huidige kaderprogramma, Horizon Europe, inzichtelijk maken op welke punten verbetering kan worden bereikt. Nederland verwelkomt de adviezen van Letta en de hernieuwde ambitie omtrent de vijfde vrijheid, vanuit de overtuiging dat deze aandacht de beschreven verbeterpunten van huidige initiatieven kan adresseren en het belang van onderzoek en innovatie hoog op de Europese agenda kan verankeren.
19
Wat is de visie van de Minister op het aflopende Horizon programma? De leden van de D66-fractie zijn zeer te spreken over de positieve uitkomsten van de evaluatie, zoals bijvoorbeeld de toegevoegde waarde van de investeringen die worden geschat op een jaarlijkse groei van 15,9 miljard euro van het Europees bruto binnenlands product (bbp), en het feit dat Horizon een belangrijke bijdrage geleverd aan innovatie en het aantrekken van private investeringen. Is de Minister het met deze leden eens dat er in navolging van Horizon een ambitieus Europees onderzoeksprogramma naar nieuwe technologieën die bijdragen aan een duurzaam, gezond en veilig Europa moet worden opgezet? Zo ja, kan zij hiervoor pleiten tijdens de verdere behandeling van het Letta-rapport? Hoe ziet de voorbereidingsfase van een dergelijk initiatief eruit? De D66-leden vinden het van groot belang dat kansen die we met Horizon hebben gepakt om bij te dragen aan een toekomstbestendige economie ook navolging zullen krijgen in de vorm van een vervolginitiatief met toekomstgerichte doelen.
Het kabinet is zeer positief over de Europese kaderprogramma’s, door de waarde die het kaderprogramma toevoegt door onderzoek en innovatie te stimuleren. Het is van belang dat het kaderprogramma zekerheid blijft bieden op de lange termijn voor toereikende investeringen in fundamenteel en ongebonden onderzoek en talentontwikkeling, innovatie en technologie en maatschappelijke uitdagingen. Het huidige kaderprogramma Horizon Europe loopt tot en met 2027. Momenteel vindt de tussentijdse evaluatie van Horizon Europe plaats. De resultaten hiervan worden naar verwachting in het eerste kwartaal van 2025 gepubliceerd. Na 2027 zal er een opvolger van het huidige programma van start gaan. De Nederlandse gedachtevorming ten aanzien van het volgende kaderprogramma is recentelijk gestart. Dit proces is tevens onderdeel van de bredere positiebepaling van Nederland ten aanzien van het volgende Meerjarig Financieel Kader van de EU. Nieuwe technologieën die bijdragen aan een duurzaam, gezond en veilig Europa maken een belangrijk onderdeel uit van Horizon Europe en Nederland zal naar verwachting het belang hiervan blijven benadrukken. Het is aan het volgende kabinet om de Nederlandse inzet voor het nieuwe programma de komende jaren uit te dragen in de onderhandelingen die in EU-verband zullen volgen.
20
Deze leden willen daarnaast van de Minister weten of zij net als hen een voorstander blijft van de Lissabondoelstelling, waarbij iedere lidstaat 3% van het bbp investeert in onderzoek en innovatie. Wat is het aandeel van het wetenschapsfonds en het Nationaal Groeifonds binnen deze 3%? Wat betekent het verminderen of niet verder toekennen van de nog bestaande Groeifondsmiddelen voor deze doelstelling vanuit Nederland?
Voor de open strategische autonomie en voor de economie vind ik het van belang dat Nederland en Europa blijven investeren in onderzoek, ontwikkeling en innovatie en dat Nederland actief inzet op een investering van 3% bbp in onderzoek, ontwikkeling en innovatie. De Rathenau-publicatie «Totale investeringen in wetenschap en innovatie (TWIN) 2021–20278» laat zien dat volgens de begrote cijfers voor 2023 het benodigde aandeel overheidsfinanciering voor het behalen van de Lissabondoelstelling, gericht op investeringen in onderzoek en ontwikkeling, dichter in zicht kwam door de impuls die werd geboden door het wetenschapsfonds en het Nationaal Groeifonds, als aanvulling op de structurele financieringsstromen. Echter, het aandeel overheidsfinanciering zou ook met de toevoeging van deze middelen nog steeds met 300 miljoen euro in 2023 hebben moeten toenemen. Daarnaast laten deze cijfers zien dat in aanvulling op het aandeel overheidsfinanciering er een extra investering van 7,7 miljard euro door het bedrijfsleven, buitenlandse en overige partijen nodig zou zijn geweest voor het behalen van de doelstelling.
Stabiliteit en voorspelbaarheid is bij onderzoeks- en innovatiebeleid een belangrijk uitgangspunt. Die voorspelbaarheid staat wel onder druk. De vier formerende partijen hebben in het door hen gesloten hoofdlijnenakkoord het voornemen om de laatste rondes van het Nationaal Groeifonds (NGF) te schrappen en te bezuinigen op het wetenschapsfonds. Het niet verder toekennen van de middelen uit het wetenschapsfonds en Groeifonds zorgt ervoor dat de Nederlandse investeringen in onderzoek, ontwikkeling en innovatie afnemen. Zo blijkt uit onderzoek van TNO9 dat het Groeifonds jaarlijks goed zou zijn voor circa 0,2% aan additionele publieke financiering voor onderzoek en ontwikkeling. Hierdoor komt Nederland verder weg te staan van de 3%-norm.
21
De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar de verdere behandeling van het Letta-rapport. Ligt deze in diverse Raden voor? Zo ja, welke? Wat is de rol van de Raad voor Concurrentievermogen in verdere behandeling van het rapport? Op welke manier worden de suggesties en aanbevelingen die worden gedaan in het rapport opgevolgd? De reactie van de Minister op het rapport lijkt overwegend positief. Op welke manier staan andere lidstaten hierin? Zijn er ook overwegend negatievere reacties op het rapport gekomen? Zo ja, wat zijn daarbij de bezwaren?
Op dit moment is het nog onduidelijk hoe het vervolgproces omtrent het Letta-rapport er precies uit komt te zien. Na de eerste presentatie van het Letta-rapport is in Coreper de oproep gedaan om het in de verschillende relevante Raadsformaties te bespreken. Gezien de brede inhoud van het rapport zou dit kunnen betekenen dat het rapport naast in de Raad van Concurrentievermogen, ook besproken wordt in andere Raadsformaties zoals de Ecofin-Raad, Transportraad, Energieraad, JBZ-raad, EJC-raad en de EPSCO-raad. Zoals aangegeven in het non-paper betreffende een interne markt strategie blijft politiek eigenaarschap van de interne markt in alle relevante gremia en op alle niveaus essentieel. Dit vergt niet alleen politiek eigenaarschap van de Ministers in de Raad voor Concurrentievermogen maar ook andere Raadsformaties. Het kabinet steunt daarom ook de mogelijke bespreking van het Letta-rapport in andere Raadsformaties.
Een eerste inhoudelijke reactie op het rapport is voorzien tijdens de Raad van Concurrentievermogen van 24 mei bij de behandeling van de Raadsconclusies betreffende de interne markt. Echter gaan de Raadsconclusies gaan slechts in algemene zin in op het Letta-rapport waardoor inhoudelijke bespreking van het Letta tijdens de Raad naar verwachting ook algemeen zal blijven.
Qua verdere opvolging van het rapport is op dit moment wel al bekend dat de Europese Raad in juni zal spreken over de huidige stand van zaken, follow-up en sturing voor verder werk. Ook heeft het aankomende Hongaarse voorzitterschap aangegeven verder te willen gaan met het Letta-rapport. Gezien er nog geen inhoudelijke bespreking is geweest van het rapport is het lastig inschatten hoe andere lidstaten naar het rapport kijken. De eerste reacties op de Interne Markt Raadsconclusies waren overwegend positief maar ook daar zal tijdens de Raad van Concurrentievermogen meer duidelijkheid over komen. U zult hierover geïnformeerd worden via het verslag van de Raad.
22
De leden van de D66-fractie vinden de rol die het midden- en kleinbedrijf (mkb) speelt binnen de interne markt van groot belang. Het mkb heeft onder andere een grote rol om ketens krachtig en duurzaam vorm te geven. Deze leden vinden het van belang dat het mkb ook goed meekomt in stappen richting een toekomstbestendige economie. Zij zouden bedrijven graag bijstaan, bijvoorbeeld met een Europees fonds om de productie van groene en circulaire producten te stimuleren. Hoe waardeert de Minister een dergelijk fonds? Wil zij zich hier verder hard voor maken? Kan Nederland hier ook op nationaal niveau extra maatregelen voor nemen?
Het kabinet onderschrijft dat het van belang is dat het mkb goed meekomt in stappen richting een toekomstbestendige economie. Er bestaan al Europese fondsen die het mkb hierbij kunnen ondersteunen. Voorbeelden daarvan zijn de Interreg A-programma’s (primair gericht op grensoverschrijdende groene innovatiekracht en mkb), het Innovatiefonds (gericht op het stimuleren van innovatieve projecten voor de transitie naar klimaatneutraliteit), het Single Market Programme (onder meer gericht op ondersteuning van het mkb en het verhogen van de effectiviteit van de interne markt) en Horizon Europe (gericht op het versterken van de wetenschappelijke en technologische basis van de EU, onder meer op het gebied van de groene en digitale transitie). Daarnaast zijn het afgelopen jaar onder het Europese «Green Deal Industrial Plan» initiatieven ontplooid zoals de Net-Zero Industry Act, de Critical Raw Materials Act en het Strategic Technologies for Europe Platform. Deze initiatieven zijn erop gericht de capaciteit en het concurrentievermogen van de klimaatneutrale industrie van de EU te vergroten en een snelle transitie naar klimaatneutraliteit te ondersteunen.
Het kabinet is niet overtuigd van de meerwaarde van een nieuw Europees fonds om de productie van groene en circulaire producten te stimuleren. Zoals eerder genoemd heeft de Europese Rekenkamer geconstateerd, dat het financiële landschap van de EU de afgelopen jaren al aanmerkelijk complexer geworden.10 Volgens het kabinet valt er winst te behalen in het toegankelijker maken van bestaande fondsen en het verminderen van administratieve lasten en rapportagedruk. Ten slotte wenst het kabinet op te merken dat nog niet vooruitgelopen moet worden op een volgend MFK en dat de Nederlandse positiebepaling hierop aan een volgend kabinet is.
23
Daarnaast is de toegang tot kapitaal van groot belang voor het mkb. Deze leden zouden graag zien dat het makkelijker wordt voor bedrijven om financiering aan te trekken door het voltooien van de Europese kapitaalmarktunie. Kan de Minister verder ingaan op de aanbevelingen die Letta doet voor het mkb, zoals bijvoorbeeld toegang tot financiering en het verminderen van regeldruk?
Het kabinet deelt het belang van toegang tot kapitaal voor het mkb. In het Letta-rapport neemt verdere vervolmaking van de Europese Kapitaalmarktunie daarvoor een belangrijke rol in. Hierbij wordt door Letta vermelding gemaakt van het verstevigen van het institutioneel raamwerk en de marktstructuur die het Europese verkeer van kapitaal bevordert, onder andere door verdere harmonisatie van regels en standaarden. Bijvoorbeeld op het gebied van insolventie. Daarnaast wordt een zogenaamde «Savings» en «Investment» unie voorgesteld met verschillende initiatieven om spaargelden en institutionele middelen te mobiliseren voor meer investeringen in (alternatieve) investeringsfondsen om de diepte en breedte van de Europese durfkapitaalmarkten en investeringen in het mkb te verbeteren. Publieke garantstellingen, zoals de voorgestelde «European Green Guarantee (EGG)» en securitisatie dienen volgens Letta de beschikbaarheid van en toegang tot private financiering te stimuleren. Onder andere voor investeringen in verduurzaming.
Vragen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de fractie BBB hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen. Deze leden hebben een aantal vragen.
24
De leden van de BBB-fractie merken op dat in de brief staat dat conform de Nederlandse inzet benadrukt wordt dat de samenwerking tussen de ESA en de EU de positie op de Europese economie op het wereldtoneel versterkt en de Europese strategische autonomie. Hoe verhoudt dit zich tot de Nederlandse economie op wereldtoneel en de Nederlandse autonomie?
Door de grote technologische complexiteit en hoge kosten van ruimtevaartactiviteiten staat Nederland positief tegenover Europese samenwerking op dit beleidsterrein. Nederland financiert ruimtevaartprogramma’s van het Europese Ruimtevaartagentschap ESA. Het geo-return principe van ESA zorgt ervoor dat deze inschrijvingen rechtstreeks terugvloeien naar Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen. Mede daardoor kent Nederland een sterke ruimtevaartsector. Daarnaast zorgt het onderzoeks- en testcentrum van ESA in Noordwijk (ESTEC) voor bijna 3.000 hoogwaardige banen in deze regio.
De EU investeert in kritieke infrastructuur in de ruimte die niet door individuele lidstaten kan worden gerealiseerd, zoals het satellietnavigatiesysteem Galileo en het aardobservatiesysteem Copernicus. ESA zorgt voor de technologische ontwikkeling van deze systemen. Een goede samenwerking tussen de EU en ESA is daarvoor noodzakelijk.
Ruimte-infrastructuur is essentieel voor meerdere vitale processen in Nederland.11 Een voorbeeld is het gebruik van satellietnavigatie voor plaatsbepaling en tijdsynchronisatie door de luchtvaart en de scheepvaart en in vitale computer- communicatie-, energie- en financiële netwerken. In de onlangs gepubliceerde Lange-termijn Ruimtevaartagenda (LTR) wordt stilgestaan bij de unieke rol van ruimtevaart voor essentiële publieke diensten, ons dagelijks leven en onze nationale veiligheid.12 Een versterkte Europese open strategische autonomie op de ruimte-infrastructuur zorgt daarmee ook voor meer Nederlandse autonomie.
25
Er wordt gewerkt aan de EU-Ruimtewet, omdat de zorgen voor een veilige en duurzame ruimtevaart toenemen. De leden van de fractie BBB zijn benieuwd wat een duurzame ruimtevaart omvat en wat hier de werkdefinitie van is. Ook zijn deze leden benieuwd in welke mate er elders op de wereld wordt gewerkt aan soortgelijke initiatieven en hoe de EU-Ruimtewet hierop inspeelt en wat de risico’s zijn die geconstateerd worden.
Eurocommissaris Breton gaf op 9 april 2024 aan dat de publicatie van een ontwerp van een «Europese Ruimtewet« zou worden uitgesteld, mogelijk tot na de zomer van 2024. Daardoor zijn vorm, inhoud en werkdefinities van het wetsvoorstel nog niet bekend. In een eerder stadium gaf de Commissie aan dat het wetsvoorstel voorstellen zou bevatten om regulering binnen de EU op het gebied van veiligheid en duurzaamheid van ruimtevaart te stroomlijnen. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om verkeersregels die het risico op botsingen tussen ruimteobjecten beperkt en registratie van satellietexploitanten bij een dienst voor aanvaringsvermijding. Tot nu vindt internationaal overleg over deze problematiek vooral plaats in het «Comité voor het vreedzame gebruik van de ruimte» van de Verenigde Naties. Daar zijn bijvoorbeeld recent Guidelines for the Long-term Sustainability of Outer Space Activities13 aangenomen.
Vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de kabinetsappreciatie van het rapport van Enrico Letta over de toekomst van de interne markt. Daarover hebben de leden nog enkele vragen.
26
De leden van de ChristenUnie-fractie onderschrijven de vaststelling van het kabinet dat onderwijs een nationale competentie is en de inrichting van het curriculum bij de lidstaten zelf ligt. Het kabinet stelt, zo lezen deze leden, dat een verdragswijziging nodig zou zijn om sommige van de voorstellen op onderwijsgebied te realiseren. Deelt de Minister het standpunt van de leden van de ChristenUnie-fractie dat het onderwijs, waaronder het inrichten van het curriculum, een nationale competentie moet blijven en van een verdragswijziging geen sprake kan zijn? Kan de Minister toezeggen dit standpunt aankomende Raad, als het ter sprake komt, uit te dragen en zich in Europees verband ervoor in te zetten dat onderwijs een nationale competentie blijft?
Het kabinet deelt het standpunt van de ChristenUnie dat onderwijs een nationale competentie is. Het kabinet is geen voorstander van een verdragswijziging. Dit standpunt heeft Nederland al vaker uitgedragen, waaronder in de reacties op het advies van de Onderwijsraad en op de resultaten van de Conferentie over de Toekomst van Europa. Tevens heeft Nederland in eerdere Commissievoorstellen met passages over de inrichting van nationale curricula altijd op de nationale competentie gewezen en voor ruimte voor de nationale context gepleit.
Letta stelt in zijn rapport dat er voor het uitvoeren van zijn voorstellen geen verdragswijziging nodig is. Daar zijn onder andere bij het voorstel om mobiliteit van VO-leerlingen verplicht te stellen, vraagtekens bij te zetten. Mogelijk is er sprake van een ingrijpen in nationale competentie en de vraag is of dat wel past binnen het huidige Verdrag. Het is aan het volgende kabinet om de Nederlandse inzet de komende jaren uit te dragen.
Kamerstuk 29 984, nr. 1124↩︎
Kamerstuk: 21 501-02, nr. 2864↩︎
Europese Rekenkamer presenteert rapport over het financiële landschap van de EU | Expertisecentrum Europees Recht (minbuza.nl)↩︎
Kamerstuk 21 501-30, nr. 600↩︎
Kamerstuk 33 009, nr. 137↩︎
Kamerstuk 33 009, nr. 138↩︎
Eindevaluatie van Horizon 2020 (2024).↩︎
Totale investeringen in wetenschap en innovatie (TWIN) 2021–2027.↩︎
Nederland spendeert te weinig aan R&D en loopt steeds verder achter op buurlanden↩︎
[1] Europese Rekenkamer presenteert rapport over het financiële landschap van de EU | Expertisecentrum Europees Recht (minbuza.nl)↩︎
Overzicht vitale processen | Vitale infrastructuur | Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (nctv.nl)↩︎
Kamerstuk 24 446, nr. 87↩︎
Guidelines for the Long-term Sustainability of Outer Space Activities of the Committee on the Peaceful Uses of Outer Space (unoosa.org)↩︎