Voortgang Nationaal Slavernijmuseum
Slavernijverleden
Brief regering
Nummer: 2024D22206, datum: 2024-05-30, bijgewerkt: 2024-07-15 17:18, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36284-41).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: F.Q. Gräper-van Koolwijk, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Participatieverslag Onderweg naar de realisatie van het Nationaal Slavernijmuseum
- Bestuursovereenkomst Nationaal Slavernijmuseum 2024 Ministerie van OCW – Gemeente Amsterdam
- Beslisnota's bij Voortgang Nationaal Slavernijmuseum
- Plan voor de oprichting en bouw van het Nationaal Slavernijmuseum Vertel het hele verhaal
Onderdeel van kamerstukdossier 36284 -41 Slavernijverleden.
Onderdeel van zaak 2024Z09425:
- Indiener: F.Q. Gräper-van Koolwijk, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2024-06-04 15:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-06-20 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2024-10-17 13:00: Erfgoed (Commissiedebat), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2024-10-24 14:15: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2023-2024 |
36 284 Slavernijverleden
Nr. 41 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 mei 2024
Een nieuwe plek voor presentatie en herinnering, voor ontmoeting en gesprek over het Nederlands slavernijverleden. In 2030 moet het Nationaal Slavernijmuseum openen in Europees-Nederland, op het Java-eiland in Amsterdam. U bent hierover al herhaaldelijk geïnformeerd, met deze brief informeer ik uw Kamer over de voortgang.
Het op te richten Nationaal Slavernijmuseum is een belangrijke bijdrage in het maatschappelijk herstelproces voor de bewustwording en erkenning van het slavernijverleden en het tegengaan van de doorwerking van dat verleden in het heden. Want hoewel we op 1 juli 2024 het Herdenkingsjaar Slavernijverleden afronden, blijft aandacht voor deze gedeelde geschiedenis van groot belang.
Allereerst wil ik benoemen dat hoewel de ontwikkeling van het slavernijmuseum samenvalt met het zogenaamde proces na de komma1 en het Herdenkingsjaar Slavernijverleden, het initiatief hier niet uit voortkomt. Het Nationaal Slavernijmuseum is een Amsterdams initiatief waar gemeenschappen van nazaten zich al decennialang voor inzetten. In de Amsterdamse Gemeenteraad werd in 2017 het initiatiefvoorstel van de leden Blom, Duijndam en Mbarki unaniem aangenomen.2 OCW ondersteunt de ontwikkeling van dit museum sinds 2019 vanwege de spilfunctie van dit museum voor de verdieping en verspreiding van de kennis en het bewustzijn over het slavernijverleden in het Koninkrijk en daarbuiten.3
De realisatie van het museum is afgelopen anderhalf jaar verder gebracht door kwartiermakers Peggy Brandon, John Leerdam en David Brandwagt. Zij maakten het plan Vertel het hele verhaal en een uitgebreid participatieverslag Over ons en met ons. Beide documenten stuur ik als bijlage mee. U ontving ze eerder bij de Brief vervolgtraject excuses slavernijverleden. Hierin stond ook de OCW-brede inzet ten aanzien van de voortgang van de excuses.4
Hieronder bespreek ik het plan van de kwartiermakers. Vervolgens ga ik in op bestuursovereenkomst die ik heb afgesloten met de gemeente Amsterdam en de financiële bijdrage van de Rijksoverheid. Tot slot licht ik de ondersteuning van museale voorzieningen in het Caribisch deel van het Koninkrijk toe.
Museaal ondernemingsplan Vertel het hele verhaal
Op 15 februari 2024 ontving ik samen met de Amsterdamse wethouder Meliani (Kunst en cultuur, Inclusie en anti-discriminatiebeleid) het museaal ondernemingsplan voor het Nationaal Slavernijmuseum en het uitgebreide participatieverslag. Het zijn twee rijke documenten, waarvoor ik alle betrokkenen – en in het bijzonder de kwartiermakers – wil bedanken. Ik heb grote waardering voor het werk van de kwartiermakers, dat niet eenvoudig was.
Aan de totstandkoming van dit plan ligt een intensief participatietraject ten grondslag. De kwartiermakers spraken in totaal met meer dan 5.000 mensen in participatiebijeenkomsten en individuele gesprekken verspreid door alle 12 provincies in Europees-Nederland, op Sint Maarten, Sint Eustatius, Saba, Aruba, Bonaire, Curaçao en Suriname. Onder hen mensen van grassroots organisaties en erfgoedinstellingen, politici, activisten, kunstenaars en wetenschappers.
In hun plan doen de kwartiermakers voorstellen over het museumconcept, educatie, gebouw, locatie en organisatievorming. Zij benadrukken dat een goede band en directe verbinding met het Caribisch deel van het Koninkrijk en Suriname van groot belang is voor het museum. De slavernij speelde zich immers daar af en de doorwerking ervan is er nog elke dag voelbaar, met inachtneming van de verschillen in cultuur en geschiedenis op de verschillende plekken. In de aanloopprogrammering voorafgaand aan de opening zal het museum daarom ook samenwerken met Caribische instellingen om gezamenlijke pop-up tentoonstellingen en activiteiten te organiseren. De eerste initiatieven daartoe zijn reeds gestart.
Het Nationaal Slavernijmuseum krijgt verder een kenniscentrum waar iedereen familie- en voorouderonderzoek moet kunnen doen. Naast een fysiek kenniscentrum wordt gewerkt aan een museaal kennisnetwerk en worden de opties voor digitale toegang tot het museum uitgewerkt.
Specifiek aan de Rijksoverheid adviseren de kwartiermakers om te onderzoeken of het Rijk het Nationaal Slavernijmuseum structureel kan subsidiëren, vanuit de Basisinfrastructuur of als rijksmuseum in de Erfgoedwet.
Wethouder Meliani en ik hebben de Raad voor Cultuur en de Amsterdamse Kunstraad gevraagd een advies te geven over het plan. In hun advies geven de raden aan vertrouwen te hebben in de museale aanpak en beoordelen ze het plan als een gedegen basis voor de volgende fase van de totstandkoming van het museum. Ook hebben zij vertrouwen in de manier waarop de kwartiermakers de volledige omvang van slavernij onder Nederlands koloniaal bewind belichten, en dat deze meerstemmigheid in toekomstige participatietrajecten en fasen geborgd is.5
Samen met de gemeente vind ik het van belang dat trans-Atlantische slavernij een prominente plaats inneemt binnen de brede benadering van de Nederlandse slavernijgeschiedenis. In het bijzonder hebben Afro-Surinaamse en Afro-Caribische gemeenschappen zich in het openbare debat hard gemaakt om aandacht te vragen voor het slavernijverleden en de invloed daarvan op de hedendaagse samenleving.
Het besef groeit dat de Nederlandse slavernijgeschiedenis zich, naast het trans-Atlantisch gebied, ook afspeelde op andere plekken in de wereld waaronder het Indisch-Oceanisch gebied, de Indonesische archipel en Zuid-Afrika. De trans-Atlantische slavernij was onderdeel van een groter koloniaal systeem waarin slavernij een belangrijk element was. Alleen vanuit die invalshoek, belicht vanuit verschillende perspectieven en regio's, krijgen bezoekers een zo compleet mogelijk beeld van de geschiedenis.
Bestuursovereenkomst Nationaal Slavernijmuseum
Op het moment dat uw Kamer deze brief ontvangt, publiceert het College van burgemeester en Wethouders van Amsterdam haar bestuurlijke reactie op het plan van de kwartiermakers. Deze bestuurlijke reactie is met mij afgestemd en gaat in op de vervolgstappen die de gemeente zal nemen om het museum tot stand te brengen.
Na besluitvorming door de Amsterdamse gemeenteraad over de vervolgstappen ten aanzien van het museum deze zomer, breekt een nieuwe fase aan voor het museum. Dan wordt toegewerkt naar een onafhankelijke museumorganisatie. Voor de volgende fase van het museum heb ik in een bestuursovereenkomst met de gemeente Amsterdam afspraken gemaakt over de verantwoordelijkheidsverdeling. In de bijlage vindt u de bestuursovereenkomst die ik op 29 mei 2024 mei heb ondertekend namens het Rijk.
Uitgangspunt voor de bestuurlijke afspraken is dat de gemeente verantwoordelijk blijft voor de totstandkoming van het museum. Dit betekent dat de gemeente verantwoordelijk is voor de oprichting van een museumorganisatie en de bouw van het museum. OCW blijft betrokken bij de ondersteuning van de museumorganisatie en de ontwikkeling van het op te richten kenniscentrum.
Ook zal OCW de komende periode onderzoeken of een grotere rijksverantwoordelijkheid omtrent subsidie voor collectiebeheer en/of publieksactiviteiten na de opening van het museum mogelijk is. De keuze of het Rijk dit ook wil, is aan een volgend kabinet.
Financiën
In 2022 maakte mijn voorganger Gunay Uslu bekend € 29 miljoen bij te dragen aan de bouw van het museum.6 In de hierboven genoemde bestuursovereenkomst worden deze eerder gemaakte financiële afspraken herbevestigd. Voor de bouw van het museum zal het Rijk in totaal € 32,17 miljoen beschikbaar stellen aan de gemeente Amsterdam.7 De gemeente draagt zelf voor de bouw en de oprichting van het museum € 47,4 miljoen bij. Tevens stelt het Rijk voor de ontwikkeling van de museumorganisatie voor de jaren 2025 tot en met 2028, € 1 miljoen per jaar beschikbaar aan Amsterdam.8 Dit is een voortzetting van de jaarlijkse bijdrage van € 1 miljoen, die door mijn voorganger Ingrid van Engelshoven sinds 2021 ten behoeve van de museale voorziening is toegekend.9 Ook is een inspanningsafspraak vastgelegd om deze middelen vanaf de opening van het museum structureel in te zetten voor publieksactiviteiten. De gemeente heeft hiervoor ook structurele middelen gereserveerd. Tot slot heeft het kabinet besloten om voor de ontwikkeling van het kenniscentrum van het museum éénmalig € 3 miljoen beschikbaar te stellen uit de middelen van het slavernijverleden fonds, zoals vermeld in de brief vervolgtraject excuses slavernijverleden.10
Ondersteuning van museale voorzieningen Caribisch deel van het Koninkrijk
Saba, Sint Eustatius, Sint Maarten, Aruba, Bonaire en Curaçao hebben in reactie op de ontwikkeling van het Nationaal Slavernijmuseum nadrukkelijk aangegeven hoe belangrijk het is om op hun eigen eilanden stil te kunnen staan bij het slavernijverleden. Zoals bijvoorbeeld het betekenisvolle Memorial ACTe museum in Guadeloupe over het Franse slavernijverleden in het Caribisch gebied dit doet. Ook riepen de moties van leden Klaver (GroenLinks-PvdA) en Leijten (SP) op om in afstemming met lokale partijen de Caribische musea te versterken en betrokken te zijn bij het behoud en beheer van erfgoed van het slavernijverleden.11 Daarom heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij de excuses voor het slavernijverleden namens het kabinet toegezegd dat er «een lokale weerslag van het slavernijmuseum» komt op Aruba, Bonaire, Curaçao, Saba, Sint-Eustatius en Sint-Maarten. De middelen voor «deze lokale weerslag van het slavernijmuseum» moeten komen uit de € 33,3 miljoen voor beleidsintensiveringen in het Caribisch deel van het Koninkrijk.
In de gesprekken die BZK en OCW hierover voerden met partijen in het Caribisch deel van het Koninkrijk, volgt dat er geen behoefte is aan een dependance van het Nationaal Slavernijmuseum, maar steun aan de lokale erfgoedinstellingen en de cultuurprofessionals om zelf het erfgoed te behouden, beheren en presenteren. Zij benadrukken verder het belang van samenwerking tussen de (ei)landen onderling en het aangesloten zijn op de kennisnetwerken binnen de Caribische regio en het Koninkrijk.
De definitieve invulling van de toezegging wordt bepaald door de eilanden zelf. Dat geldt ook voor het deel van de beschikbare 33,3 miljoen dat daadwerkelijk wordt toegekend aan de uitwerking van deze toezegging. Het proces hiertoe, onder coördinatie van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, is beschreven in de eerder benoemde voortgangsbrief.12
Tot slot
Ik zie dat het Nationaal Slavernijmuseum een belangrijke toevoeging is aan het museale bestel in ons koninkrijk. De kwartiermakers hebben aangetoond dat er breed draagvlak is voor het museum en hiervoor een plan gepresenteerd. De gemeente Amsterdam neemt verantwoordelijkheid voor de realisatie hiervan. Vanuit de verantwoordelijkheid die de Rijksoverheid draagt voor het slavernijverleden blijf ik de ontwikkeling van dit museum ondersteunen. Opdat het Nederlandse slavernijverleden voor altijd een plek krijgt in ons collectieve geheugen.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
F.Q. Gräper-van Koolwijk
«Geen punt, maar een komma» werd bedacht door kunstenaar Serana Angelista en gebruikt door Minister President Rutte in zijn toespraak bij de excuses voor het slavernijverleden op 19 december 2022.↩︎
Initiatiefvoorstel «Een stap naar erkenning van het Amsterdamse slavernijverleden» van de leden Blom, Duijndam en Mbarki. 1573.17 initiatiefvoorstel Een stap naar verdere erkenning van het Amsterdamse slavernijverleden (raadsinformatie.nl)↩︎
Uitgangspunten Cultuurbeleid 2021–2024, Ingrid van Engelshoven pdf (overheid.nl)↩︎
Brief vervolgtraject excuses slavernijverleden, 22 april 2024, Kamerstuk 36 284, nr. 39↩︎
Advies Raad voor Cultuur en Amsterdamse Kunstraad over het plan voor een Nationaal Slavernijmuseum – vertel het hele verhaal. Advies Raad voor Cultuur en Amsterdamse Kunstraad over het plan voor een Nationaal Slavernijmuseum – Vertel het hele verhaal | Advies | Raad voor Cultuur.↩︎
De kracht van creativiteit – cultuur midden in de samenleving, 4 november 2022. Deze middelen volgen uit het Regeerakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst» en zijn geen onderdeel van het fonds slavernijverleden.↩︎
De bijdrage van 29 miljoen is opgehoogd met loon- en prijsbijstelling 2023 en 2024.↩︎
De jaarlijkse bijdrage van 2025–2028 wordt opgehoogd met loon- en prijsbijstelling 2023 en 2024.↩︎
Uitgangspunten Cultuurbeleid 2021–2024, Ingrid van Engelshoven pdf (overheid.nl).↩︎
Brief vervolgtraject excuses slavernijverleden, 22 april 2024, Kamerstuk 36 284, nr. 39↩︎
Kamerstukken 2022–2023, 36 284, nr. 13. Kamerstukken 2022–2023, 36 284, nr. 20.↩︎
Brief vervolgtraject excuses slavernijverleden, 22 april 2024, Kamerstuk 36 284, nr. 39↩︎