[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Lijst van vragen en antwoorden over de Voorjaarsnota 2024 (Kamerstuk 36550-1)

Voorjaarsnota 2024

Brief regering

Nummer: 2024D22446, datum: 2024-05-31, bijgewerkt: 2024-07-16 10:50, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36550-18).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 36550 -18 Voorjaarsnota 2024.

Onderdeel van zaak 2024Z09511:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2023-2024

36 550 Voorjaarsnota 2024

Nr. 18 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 31 mei 2024

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de Voorjaarsnota 2024 (Kamerstuk 36 550, nr. 1).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 31 mei 2024. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de commissie,
Tielen

De griffier van de commissie,
Weeber

Vraag 1

Bij welke budgetten zijn de verschillende akkoorden die in gang zijn gezet met betrekking tot IZA, GALA, TAZ, WEGIS, WOZO en Hervormingsagenda Jeugd ondergebracht? Kunt u een overzicht geven van de budgetten die hiervoor beschikbaar zijn per jaar en hoeveel er tot nu toe is uitgegeven? Welke besparingen zijn naar aanleidingen van deze akkoorden al ingeboekt, kunt u dat per akkoord vermelden? Kunt u ook een overzicht verstrekken, bij deze akkoorden, over de besteding; hoeveel geld gaat naar organisaties zelf en hoeveel geld gaat naar externe bureaus? Welke doelen worden behaald met het geld dat wordt uitgegeven en welke doelen zijn nog niet behaald?

Antwoord op vraag 1

1. WOZO – 43 – 43 – 745 – 828 – 1.855
2. Integraal Zorgakkoord – 332 – 646 – 963 – 1.346 – 1.554
3. Gegevensuitwisseling – – – – – 340
4. Hervormingsagenda Jeugd (inclusief investeringen) – 374 – 374 – 374 – 961 – 1.018
5. GALA: valpreventie1 – 80 – 125 – 145 – 156 – 210
1 Deze reeks overlapt deels met de IZA reeks.

Alle ombuigingen zijn bij de start van het kabinet ingeboekt. Een aantal ombuigingen is nog niet op de sectoren verwerkt, maar staat nog geboekt op «nominaal en onverdeeld». Op de TAZ zijn geen besparingen ingeboekt. De vaste Kamercommissie voor VWS heeft op 25 april j.l. verzocht om op de tariefmaatregelen Wlz (doorontwikkeling kwaliteitskader, meerjarig contracteren en taakstelling Wlz-behandeling) geen onomkeerbare stappen te nemen. Deze besparingen staan wel ingeboekt. Het incidenteel (structureel) niet tot uitvoering brengen van de maatregelen leidt tot een besparingsverlies van 615 (655) miljoen euro in 2025 (structureel). De Hervormingsagenda Jeugd bevat bovenstaande tabel een bruto reeks, waar zowel investeringen als ombuigingen in zitten. Voor het IZA staat in de tabel de besparing die direct volgt uit de maatregel in het Coalitieakkoord 2021. In het IZA zijn naast deze besparing ook afspraken gemaakt over de beschikbare groei en macrokaders voor de periode tot en met 2026, waarbij effecten van andere Zvw-maatregelen zijn meegenomen. In 2026 is de totale besparing binnen de IZA-sectoren van de Zvw ongeveer 1,9 miljard euro.

Voor de akkoorden en programma’s zijn (vaak tijdelijk) investeringsmiddelen beschikbaar. De partijen die de investeringen ontvangen verschillen per akkoord of programma. Bij de TAZ gaat het om zorgaanbieders in de sector Zorg en Welzijn. Bij het IZA gaat het voornamelijk om Zvw aanbieders maar ook om gemeenten. De middelen voor het GALA gaan naar gemeenten. Bij het WOZO betreft het gemeenten, Wlz aanbieders en zorgkantoren. Bij gegevensuitwisseling zijn het zowel zorgaanbieders als partijen zoals Stichting Medmij, Nictiz en het CIBG. Ten slotte gaat het bij de Hervormingsagenda Jeugd in eerste instantie om gemeenten, die met deze middelen zorg inkopen bij aanbieders van jeugdzorg. Verder gaan er ook middelen naar andere partijen voor de uitvoering zoals het Ketenbureau, het Nederlands JeugdInstituut en brancheorganisaties van zorgaanbieders, professionals en cliĂ«nten.

Waar nodig kunnen partijen hulp inschakelen van externe bureaus. Er zijn geen cijfers beschikbaar over uitgaven aan externe bureaus door deze partijen.

Alle akkoorden en programma’s richten zich op de houdbaarheid, kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg. De TAZ richt zich specifiek op sectoroverstijgende samenwerking voor een houdbare arbeidsmarkt in de sector Zorg en Welzijn. De Hervormingsagenda Jeugd bevat een groot pakket afspraken met als doel om de jeugdzorg te verbeteren en financieel houdbaar te krijgen voor de toekomst. Het hoofddoel van het IZA is het toegankelijk en betaalbaar houden van de (curatieve) zorg. Bij GALA gaat het o.a. om het vitaal ouder worden, een gezonde leefstijl en het versterken van de mentale weerbaarheid en gezondheid. Het coalitieakkoord heeft ingezet op standaardisatie van gegevensuitwisseling. VWS neemt regie op het proces om te komen tot een zorgbreed gezondheidinformatiestelsel. De verschillende doelen van het WOZO programma en de voortgang bij het behalen hiervan kunt u terugvinden in de op 16 mei naar de kamer verstuurde voortgangsbrief Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (Kamerstuk 29 389, nr. 126).

Het is nog te vroeg om te stellen in hoeverre deze doelen zijn bereikt. Voor het IZA geldt dat in juni een Midtermreview plaatsvindt, om te bekijken waar we staan en wat nog nodig is om de doelen te bereiken. Voor het GALA monitort het RIVM overkoepelend de gemaakt afspraken. De eerste rapportage hiervan ontvangt uw kamer naar verwachting in het najaar van 2024. Voor de Hervormingsagenda monitort ICTU de afspraken die gemaakt zijn. Daarnaast zal een deskundigencommissie tweemaal, in 2025 en 2028, een zwaarwegend advies geven over de uitvoering van de gemaakte afspraken uit de Hervormingsagenda, mede in relatie tot de uitgavenontwikkeling.

WOZO

Binnen WOZO zijn voor de jaren 2023 tot en met 2028 per jaar de onderstaande middelen beschikbaar. Voor «Stimuleren geclusterde woningen en intergenerationeel wonen» is een structureel bedrag beschikbaar van 38 mln.

WOZO totaal 251.000 348.000 435.000 407.000 114.000 135.000 45.000

Van het in 2023 beschikbare bedrag is ongeveer 230 miljoen euro uitgegeven. Het aantal bestede middelen voor 2024 is op dit moment nog niet inzichtelijk gemaakt.

Integraal Zorgakkoord

Voor het IZA zijn in de periode 2023–2027 transformatiemiddelen beschikbaar. Zoals afgesproken in het IZA, wordt het grootste deel van de transformatiemiddelen via de verzekeraars besteed, op basis van goedgekeurde transformatieplannen. Zoals ook is afgesproken in het IZA, wordt een beperkt deel van deze transformatiemiddelen (vooralsnog ca. 400 miljoen euro) via de VWS-begroting besteed ten behoeve van de financiering van de bestuurlijke afspraken uit het IZA en de landelijke maatregelen uit het IZA die worden ingezet om de juiste randvoorwaarden te creĂ«ren zodat impactvolle transformaties kunnen plaatsvinden.

Budget
VWS begroting
2 (Curatieve Zorg) 7.774 47.361 63.717 73.276 45.928 69.532
3 (Langdurige zorg) 100 3.000 5.500 5.500 5.000 –
4 (Zorgbreed beleid) 13.642 36.466 38.298 37.759 900 –
10 (Apparaatuitgaven) 1.500 1.390 1.000 1.000 – –
Totaal VWS begroting 23.016 88.217 108.515 117.535 51.828 69.532
Uitgaven Plafond Zorg 80.000 629.051 637.826 614.827 397.790 –
Totaal 103.016 717.268 746.341 732.362 449.618 69.532

De realisatiecijfers voor 2024 betreffen de uitgaven die tot half mei zijn gedaan.

VWS begroting
2 (Curatieve Zorg) 5.417 6.524
3 (Langdurige zorg) 30 0
4 (Zorgbreed beleid) 12.161 9.533
10 (Apparaatuitgaven) 2.357 496
Totaal VWS begroting 19.965 16.553

De middelen op de VWS-begroting in bovenstaande tabellen komen niet exact overeen met de middelen die van de Aanvullende Post zijn overgeheveld. Dit komt onder andere doordat in het overzicht een deel van de investeringsmiddelen zit voor de uitvoering van de maatregel passende zorg als norm, waar deze betrekking hebben op de bestuurlijke afspraken uit het IZA. Door de korte termijn was het niet mogelijk een exacte uitsplitsing te maken.

Gegevensuitwisseling

De middelen voor gegevensuitwisseling hebben betrekking op zowel de inzet van de Wegiz als op de uitvoering van afspraken over gegevensuitwisseling uit akkoorden, waaronder het IZA. Onderstaande tabel toont het totale budget voor gegevensuitwisseling dat beschikbaar is gesteld vanuit het coalitieakkoord. Vanwege de verspreiding over de begroting van het Ministerie van VWS is het niet gelukt om op korte termijn inzicht te geven in de actuele realisatie.

Artikel 2: Curatieve Zorg 9.545 18.285 40.977 56.785 – –
Artikel 3: Langdurige zorg en ondersteuning – 9.342 9.313 7.806 – –
Artikel 4: Zorgbreed beleid 40.354 112.669 38.897 35.393 25.636 200
Artikel 10: Apparaatsuitgaven 7.161 26.914 7.820 7.200 6.600 3.600
Totaal beschikbaar gesteld 57.060 167.210 97.007 107.184 32.236 3.800
Resterend budget op AP – 472 170.484 237.746 245.203 273.639
Totaal coalitieakkoordmiddelen 57.060 167.682 267.491 344.930 277.439 277.439

Hervormingsagenda Jeugd

In de Hervormingsagenda is een meerjarig financieel kader opgenomen voor de uitvoering van de Jeugdwet. Daarbinnen zijn afspraken gemaakt over besparingsmaatregelen en de benodigde investeringen. Onderdeel van de afspraken van het meerjarig financieel kader zijn de middelen die voorjaar 2023 extra beschikbaar zijn gesteld voor 2024 (1,45 miljard euro) en 2025 (954 miljoen euro). Een deel van de extra middelen die onderdeel zijn van het afgesproken meerjarig financieel kader in de Hervormingsagenda is nog niet toegevoegd aan het gemeentefonds. Deze zijn vooralsnog op de aanvullende post voor de jaren 2026 en verder gereserveerd.

Meerjarig financieel kader stand VJN ’231 6.383 6.444 5.955 4.830 4.824 4.826
Nog beschikbaar te stellen middelen1, 2 – – – 367 300 300
Waarvan via art. 5 VWS begroting – 91 93 83 89 50

1 in deze stand is indexatie 2024 nog niet verwerkt

2 middelen vanaf 2026 staan deels op de Aanvullende Post bij Financiën

Het grootste deel van deze middelen wordt via de Algemene Uitkering van het Gemeentefonds over de gemeenten verdeeld. Daarnaast zal een klein deel van deze middelen via de begroting van VWS worden gefinancierd (vanuit artikel 5). Dit betreft de uitvoeringskosten van de Hervormingsagenda, middelen voor de aanpak wachttijden, middelen voor frictiekosten, middelen voor om- en afbouw residentieel en middelen voor de kwaliteitsagenda.

Voor de realisatie dient er onderscheid gemaakt te worden tussen de middelen die vanuit het Rijk beschikbaar gesteld zijn aan gemeenten voor het uitvoeren van de Jeugdwet en de uitgaven van gemeenten aan jeugdzorg. In het uitgavenonderzoek 2020–2022 dat recent met de Kamer is gedeeld is dat in beeld gebracht.

GALA

De middelen voor het GALA zijn ondergebracht in een brede Specifieke Uitkering, welke wordt begroot op artikel 1 (Volksgezondheid) van de VWS-begroting. De brede SPUK bevat ook middelen voor de uitvoering van het sportakkoord. De middelen zijn via de brede SPUK reeds ter beschikking gesteld aan gemeenten. Gemeenten leggen over de besteding van de middelen verantwoording af middels de SiSa-systematiek. Informatie over de besteding is daarom op dit moment nog niet beschikbaar. De brede SPUK kent een looptijd van 2023–2026. In deze jaren zijn de volgende middelen beschikbaar.

Brede SPUK/GALA 299.000 295.900 295.900 234.600

TAZ

Bij de Voorjaarsnota 2024 is er structureel 495 miljoen euro budget voor de TAZ. Daar komen de middelen voor het investeringsakkoord wijkverpleging (IOW) bovenop. Dat is 50 miljoen euro in 2025 en 30 miljoen euro in 2026. Deze middelen worden verantwoord op artikel 4 (Zorgbreed beleid).

Arbeidsmarktmiddelen 127.100 127.700 127.100 12.883
KiPZ 227.500 227.500 227.500 113.735
Stagefonds 122.500 122.500 122.500 –
IOW 20.000 5.900 50.000 140
Regionaal Arbeidsmarktbeleid 18.000 18.000 18.000 5
Totaal 515.100 501.600 545.100 126.763

Vraag 2

Uit welk budget van VWS worden promotiebeurzen van medisch specialisten gefinancierd en wat is het budget daarvoor per jaar?

Antwoord op vraag 2

VWS heeft geen budgetten waarmee het promotietrajecten (Phd’s) financiert. Wel heeft VWS middelen beschikbaar voor onderzoek uitgezet bij verschillende partijen, zoals ZonMW. Deze partijen kunnen hiermee promotietrajecten financieren of op andere manier het onderzoek uitvoeren. Welk deel van het onderzoeksbudget wordt gebruikt voor promotietrajecten en welk deel wordt gebruikt om (reeds gepromoveerde) onderzoekers te betalen, kunnen we daardoor niet stellen.

Vraag 3

Kan u toezeggen dat alle mutaties in de suppletoire wet die pas in 2025 budgettair effect hebben, straks in de begroting 2025 – wanneer de Kamer ze pas kan autoriseren e/o amenderen – ook dan weer afzonderlijk en herkenbaar worden gepresenteerd en toegelicht?

Antwoord op vraag 3

Ja, de belangrijkste beleidsmatige mutaties sinds begroting 2024 met betrekking tot het jaar 2025 worden gepresenteerd in de beleidsagenda. Een overzicht van alle mutaties inclusief die tussen voorjaarsmutaties 2024 en miljoenennotamutaties 2025 worden vermeld in de Verdiepingsbijlage bij elke ontwerpbegroting 2025.

Vraag 4

Kunt u meer in het algemeen toelichten met welke onzekerheden de verschillende prognoses over levensverwachting, geboortes, leerlingen- en studentenramingen en asiel zijn omgeven, en hoe u daar in de ramingen, inclusief al dan niet meerjarige doorwerking, mee bent omgegaan?

Antwoord op vraag 4

Prognoses levensverwachting en geboortes

Voor de levensverwachting en geboortes worden de jaarlijkse CBS-bevolkingsprognose overgenomen (publicatie elke december). De bevolkingsprognose beoogt de meest waarschijnlijke toekomstige ontwikkeling van de bevolking in Nederland te beschrijven. Het CBS gebruikt hiervoor een simulatiemodel, waarbij op onderzoek gebaseerde veronderstellingen over geboorte, sterfte, immigratie en emigratie als basis dienen. Desondanks blijft het onontkoombaar dat de prognoses en daarmee de gemaakte (meerjarige) ramingen omgeven zijn met onzekerheden.

In uitzonderlijke gevallen kan het voorkomen dat er wordt afgeweken van de jaarlijkse CBS-bevolkingsprognose als tussentijdse realisaties daar aanleiding toe geven. Dit gebeurde voor het laatst medio 2021 als gevolg van een uitzonderlijk corona-effect. Toen gaven realisaties van met name het aantal geboorten aanleiding om in de SZW-ramingen de veronderstellingen rondom demografie aan te passen. Dergelijke aanpassingen zijn destijds besproken met het CBS. Bij de eerstvolgende nieuwe raming is vervolgens weer aangesloten bij de bevolkingsprognose van het CBS.

Leerlingen- en studentenramingen

De leerlingen- en studentenraming (Referentieraming) wordt jaarlijks vastgesteld op basis van onder andere de bevolkingsprognose van het CBS en de tellingen van leerlingen en studenten van DUO. De Bevolkingsprognoses is hierboven beschreven.

Zaken zoals studiekeuze, diplomarendement en internationale studenten komen uit de tellingen van DUO en werken door in de raming. Doordat de Referentieraming wordt beĂŻnvloed door verschillende factoren, bevat deze altijd enige mate van onzekerheid. De realisaties achteraf zullen altijd in enige mate afwijken van de raming.

In een eerdere evaluatie van het ramingsmodel van de Referentieraming is geconcludeerd dat Referentieraming nauwkeurig is. Ook zijn de afwijkingen in de Referentieramingen redelijk evenwichtig gespreid: er is geen sprake van een structurele overraming of onderraming. De Referentieraming 2024 bevat een gedetailleerde toelichting op de betrouwbaarheidsintervallen over de jaren en per onderwijssector. Er is een onafhankelijke begeleidingscommissie die adviseert over de gehanteerde ramingsmethodiek.

Asielraming

De Meerjaren Productie Prognose (MPP) is een ambtelijk product van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en vormt o.a. de input voor de financiële besluitvorming omtrent de bekostiging van de organisaties in de asielketen. De MPP wordt twee keer per jaar opgesteld, één keer in het voorjaar t.b.v. de Voorjaarsnota en één keer in het najaar t.b.v. de Najaarsnota. De MPP kent twee onderdelen. Ten eerste, de eerste asielinstroomraming waarbij de verwachte eerste asielinstroom wordt geraamd. Op basis van de asielinstroomraming wordt een productieraming gemaakt voor de verschillende organisaties in de asielketen zoals bijvoorbeeld de geraamde bezetting bij het COA of het aantal verwachte zaken bij de IND.

Het ramen van de asielinstroom en de doorvertaling daarvan in productiegegevens gaat met enkele onzekerheden gepaard. Dit komt met name omdat de asielinstroom sterk volatiel is en afhankelijk is van externe factoren, zoals (inter)nationale ontwikkelingen en beleidskeuzes. Daarnaast geldt dat het verder ramen in de toekomst gepaard gaat met een fors stijgende onzekerheidsmarge. Om rekenschap te geven van deze onzekerheden worden op basis van realisatiecijfers en expert opinion verschillende inhoudelijk beschreven scenario’s opgesteld, met elk een verschillend toekomstscenario (laag, midden, hoog en extreem). Deze toekomstsscenario’s worden gebruikt om een kansdichtheidsfunctie op te stellen, waaruit een minimum, medio en maximum scenario volgt. Hierbij is het medio scenario het meest waarschijnlijke scenario.

Gegeven de toenemende onzekerheden in de asielraming heeft het kabinet ervoor gekozen de asielraming budgettair te verwerken tot en met 2026.

Vraag 5

Hoeveel wordt er in 2024 en 2025 in totaal uitgegeven aan asiel verspreid over verschillende kerndepartementen?

Antwoord op vraag 5

In onderstaande tabel is per begroting weergegeven wat de totale geraamde uitgaven specifiek voor asiel zijn. Dit is exclusief de uitgaven voor OekraĂŻense ontheemden.

Justitie en Veiligheid 5.577 5.849
Sociale Zaken en Werkgelegenheid 651 516
Onderwijs Cultuur en Wetenschap 357 291
Totale uitgaven asiel 6.585 6.656
Waarvan ODA toerekening asiel 1.320 1.872

Justitie en Veiligheid

De totale begrote uitgaven aan asiel voor JenV zijn circa 5,6 miljard euro in 2024 en circa 5,8 miljard euro in 2025. Het grootste deel zijn uitgaven aan het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) voor de opvang van asielzoekers. Het gaat om circa 3,9 miljard in 2024 en circa 4 miljard euro in 2025. Aan de IND wordt circa 760 miljoen euro uitgegeven in 2024 en circa 850 miljoen euro in 2025. Aan NIDOS wordt circa 400 miljoen euro uitgegeven in 2024 en circa 440 miljoen euro in 2025.

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

In 2024 en 2025 staat er respectievelijk 651 miljoen euro en 516 miljoen euro op de begroting van SZW ten behoeve van participatie en inburgering. Dit betreft grotendeels de uitgaven aan de inburgeringstrajecten (Inburgeringsvoorziening gemeenten), voorbereiding op inburgering (Voorinburgering) en maatschappelijke begeleiding aan statushouders. Ook worden uit dit budget de meedoenbalies, de bijdragen aan medeoverheden (DUO en COA) en de subsidie Vroege Integratie en Participatie bekostigd.

Onderwijs Cultuur en Wetenschap

In het onderwijs zijn enkele specifieke regelingen voor asielzoekers en statushouders opgeteld in de tabel. Circa 300 miljoen euro hiervan bedraagt de nieuwkomersbekostiging in het po en vo. De nieuwkomersbekostiging in het po en vo geldt niet alleen voor asielzoekers en statushouders, maar ook voor bijvoorbeeld arbeidsmigranten. Daarnaast gaat het om gelden vanuit de Wet Educatie en Beroepsonderwijs voor inburgering (WEB-gelden) en subsidies voor UAF en LOWAN.

Scholen en instellingen in het po, vo en mbo ontvangen ook reguliere bekostiging voor alle leerlingen en studenten, dus ook voor asielzoekers en statushouders. Instellingen in het hbo en wo ontvangen bekostiging voor alle studenten waaronder statushouders, maar ontvangen geen bekostiging voor asielzoekers. Asielzoekers zonder geldige verblijfsvergunning asiel maken geen aanspraak op studiefinanciering. Vreemdelingen met een geldige verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd hebben recht op studiefinanciering voor de duur van hun verblijfsvergunning, zolang zij ook voldoen aan de opleidings- en leeftijdseisen. Tevens zijn er budgetten die onder andere ingezet kunnen worden voor leerlingen in achterstandssituaties (daaronder kunnen ook asielzoekers en statushouders zitten), denk bijvoorbeeld aan het Gemeentelijk Onderwijsachterstanden Budget (GOAB). Deze bedragen zijn niet meegenomen in het totaalbedrag.

Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties

Op de BZK-begroting staan middelen voor het realiseren van flexwoningen. Deze flexwoningen zijn bestemd voor statushouders, OekraĂŻense ontheemden en voor andere groepen. Vanwege de verschillende doelgroepen die gehuisvest worden, zijn deze middelen niet opgenomen in de tabel.

Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (ODA toerekening asiel)

Conform de reguliere systematiek wordt een deel van de kosten van eerstejaarsasielopvang gefinancierd uit het Official Development Assistance (ODA) budget. De totale toerekening van de kosten van eerstejaarsasielopvang bedraagt in 2024 circa 1,3 miljard euro en in 2025 circa 1,9 miljard euro. 38 miljoen euro hiervan wordt overgeboekt naar OCW ten behoeve van de financiering van onderwijs voor eerstejaarsasielzoekers. Het resterende bedrag wordt overgeboekt naar JenV ten behoeve van de opvang van eerstejaarsasielzoekers. De ODA toerekening aan asieluitgaven is daarmee onderdeel van de totale uitgaven.

Vraag 6

Hoeveel wordt er in de periode 2024–2029 in totaal uitgegeven aan het Nationaal Groeifonds, Stikstoffonds en Klimaatfonds (graag per onderdeel uitsplitsen)? Hoeveel hiervan is juridisch verplicht?

Antwoord op vraag 6

Nationaal Groeifonds

In de Voorjaarsnota 2024 wordt binnen de genoemde periode 943 miljoen euro vanuit het Nationaal Groeifonds (NGF) naar de departementale begrotingen overgeheveld. Al deze middelen zijn juridisch verplicht. Op de begroting van het NGF resteert er nog in totaal 9,8 miljard euro[1] aan uitgaven die geraamd staan in de periode 2024–2029. Op dit moment is hiervan enkel een bedrag van 3,3 miljard euro aan middelen voor voorwaardelijke toekenningen juridisch verplicht. De resterende middelen zijn niet juridisch verplicht. Ze zijn bestemd voor projectvoorstellen die een reservering hebben gekregen na beoordeling van de Adviescommissie (hier zijn bestuurlijke verwachtingen gewekt). Verder betreft het de onverdeelde middelen die bestemd zijn voor ronde 4 en 5. Daarnaast zijn al eerder NGF-middelen overgeheveld naar departementen die in de periode 2024–2029 worden uitgegeven. Deze worden verantwoord op de departementale begrotingen. [1] Dit gaat expliciet om middelen in 2024–2029. Hierin zijn de middelen buiten de meerjarenperiode dus niet meegenomen.

Transitiefonds

Hieronder staat een opsomming van de onderwerpen waarvoor afgelopen voorjaarsnota budget is vrijgemaakt uit het Transitiefonds. Aangezien de eerste suppletoire begroting nog niet geautoriseerd is door het parlement kunnen er nog geen verplichtingen aangegaan worden. Na de overhevelingen van de Voorjaarsnota staat er 20,5 miljard aan Transitiefondsmiddelen op de Aanvullende Post. Deze zijn niet juridisch verplicht.

Koploperprojecten PPLG’s, 434 miljoen euro

Budget voor afwaardering van (landbouw) grond, 60 miljoen euro

Saneringsregeling garnalenvisserij, 50 miljoen euro

Uitvoeringsbudget medeoverheden, 49 miljoen euro

Uitvoeringsbudget apparaat LNV, 30 miljoen euro

Uitvoeringsbudget ecologische autoriteit, 15 miljoen euro

Klimaatfonds

In de voorjaarsnota 2024 wordt binnen de genoemde periode 3,8 miljard euro vanuit het Klimaatfonds naar de departementale begrotingen overgeheveld. Hiervan is nog niets juridisch verplicht. Er zijn mogelijk al wel (bestuurlijke) verwachtingen gewekt doordat reeds is gecommuniceerd wat de beoogde bestemming van deze middelen is, onder andere in het Concept-Meerjarenprogramma 2025 van de Minister voor Klimaat en Energie, die tegelijk met de voorjaarsnota 2024 is gepubliceerd.1 Tenslotte staat er voor deze jaren nog 12,8 miljard euro in het Klimaatfonds. Dit is ook in zijn geheel nog niet juridisch verplicht.

Vraag 7

Kunt u ingaan op de verschillende ramingen rond economische groei van het CPB, DNB, OESO en IMF en uiteenzetten waarom deze ramingen volgens u zo verschillend zijn?

Antwoord op vraag 7

Europese Commissie (Lenteraming, 15 mei 2024) 0,10% 0,80% 1,50%
OESO (Economic Outlook, 2 mei 2024) 0,20% 0,70% 1,30%
IMF (World Economic Outlook, April 2024) 0,10% 0,60% 1,30%
CPB (CEP, 22 februari 2024) 0,10% 1,10% 1,60%
DNB (Najaarsraming, 18 december 2023) 0,10% 0,30% 1,00%

In alle ramingen wordt uitgegaan van een gematigde economische groei in 2024 en 2025 na een stagnerende groei in 2023. Voor 2025 gaat elke raming uit van een groei die gelijk aan of hoger is dan 1%.

Alhoewel de exacte cijfers verschillen, gaan de ramingen uit van dezelfde verklarende factoren. De groei wordt in 2024 gedreven door private consumptie en expansieve overheidsuitgaven. De verbeterde vooruitzichten van bedrijfsinvesteringen en export verklaren – in combinatie met de consumptie – de hogere groei in 2025. Verschillen tussen de exacte groeicijfers worden verklaard door verschillen in data-inputs, modellen, aannames en de timing van de ramingen. Zo levert de raming van het CPB ook veel detailcijfers op die van belang zijn voor het begrotingsproces. Vanwege die rol werkt het CPB met gedetailleerdere modellen voor de collectieve sector en worden zwaardere eisen gesteld aan consistentie met de voorgaande raming.

Vraag 8

Wat zou het effect zijn op individuele subsidies (specifiek: Gezonde levensstijl, stoppen-met-roken programma, Helder op School, inclusiviteit en participatie) als er naar rato naar de subsidiegrondslag 1 miljard euro wordt gekort?

Antwoord op vraag 8

Ik interpreteer de vraag als het effect van een taakstelling die volledig generiek en naar rato van de omvang van alle subsidieregelingen zou worden verdeeld over de departementale begrotingen, zonder enige uitzondering. In de praktijk kunnen daar andere keuzes in worden gemaakt, bijvoorbeeld in het deels of volledig uitzonderen van bepaalde subsidieregelingen, de keuze voor het jaartal van de grondslag, of een andere verdeling van de korting over verschillende begrotingen. Als zou worden gekozen om regelingen of domeinen van een korting uit te zonderen, zou het kortingspercentage (fors) hoger uitvallen dan in de tabel hieronder. Het is daarom op voorhand niet te zeggen wat het effect is op individuele subsidies van een generieke korting op alle subsidies.

Als ik uitga van alle middelen die bij Voorjaarsnota 2024 in de jaren 2024 tot en met 2029 als het instrument «subsidie» op de Rijksbegroting staan, is de totale subsidiegrondslag circa 18,2 mld. in 2024 aflopend tot 14,1 mld. in 2029. Door de ontwikkeling van de grondslag verandert ook het percentage korting elk jaar.

Totale grondslag subsidies 18,2 16,1 15,3 14,3 13,6 14,1
Korting 1 miljard – 1 – 1 – 1 – 1 – 1 – 1
% van totaal 5,5% 6,2% 6,5% 7,0% 7,4% 7,1%

Vraag 9

Wat zou het effect zijn op de doelstellingen (terugdringen aantal rokers, mensen met overgewicht en het aantal problematische drinkers) uit het preventieakkoord in 2030 en 2040 als er naar rato naar de subsidiegrondslag 1 miljard euro op de individuele subsidies wordt gekort en al het incidentele gefinancierde preventiebeleid (Impact Leefomgeving, Aanpak Overgewicht en Aanpak Mentale Gezondheid) vervalt?

Antwoord op vraag 9

Het effect van (het verlagen van) individuele subsidies op de doelstellingen van het Nationaal Preventie Akkoord (NPA) is niet specifiek doorgerekend. Het is echter aannemelijk dat een subsidieverlaging geen positief effect heeft op de doelstellingen. Bij het vervallen van incidentele middelen zou er minder beleid kunnen worden gevoerd voor preventie. De impact op de doelstellingen is daarnaast afhankelijk van de precieze invulling van de genoemde korting en van eventueel ander beleid dat tegelijkertijd wordt gevoerd.

Vraag 10

Wat is het aandeel ambtenaren bij de kerndepartementen en uitvoeringsorganisaties op vaste contracten, flexibele contracten en op basis van externe inhuur? Wat zijn de bijbehorende loonkosten? En kunt u een overzicht geven van de verdeling in het aantal dienstjaren?

Antwoord op vraag 10

Van het ambtelijk personeel was de verdeling tussen vaste en tijdelijke medewerkers in 2023 87,1% vast tegen 12,9% tijdelijk. Het betreft hier ministeries (exclusief Defensie) en agentschappen. De bijbehorende loonkosten van ambtenaren bij deze ministeries en agentschappen bedroegen 12,6 miljard.

Voor de uitgaven aan externe inhuur (de rapportages over externe inhuur kennen een andere scope) wordt verwezen naar het antwoord op vraag 56.

De verdeling van rijksambtenaren naar dienstjaren was in 2023:

0 t/m 5 jaar 52,%
6 t/m 10 jaar 12,1%
11 t/m 20 jaar 17,5%
21 t/m 30 jaar 10,1%
≄ 31 jaar 8,2%

Vraag 11

Wat is het aandeel juridisch verplichte middelen als het gaat om de apparaatsuitgaven van de Rijksoverheid?

Antwoord op vraag 11

Er is geen overzicht beschikbaar van het aantal juridisch verplichte middelen als het gaat om de apparaatsuitgaven van de Rijksoverheid. Deze verplichtingen liggen vast in contracten. Voor verreweg het grootste deel van de apparaatsuitgaven – de uitgaven voor personeel – geldt dat circa 87,5% van de rijksambtenaren een vast contract heeft.

Vraag 12

Kunt u een overzicht geven in hoeverre kortingen op apparaatsuitgaven in het verleden gerealiseerd zijn? Kunt u dit ook aangeven als percentage van de totale apparaatsuitgaven?

Antwoord op vraag 12

Vanaf 2010 tot en met 2016 is er viermaal besloten tot een generieke (effeciëntie)korting op het ambtenarenapparaat. De kortingen op het apparaat zijn in het verleden meerjarig verwerkt in de begroting. Dit betekent dat departementen deze budgettaire opgave ook hebben moeten realiseren. Wel kan het zo zijn dat er in de jaren erna nieuwe extensiveringen of intensiveringen hebben plaatsgevonden. De afgelopen jaren is per saldo het aantal fte bijvoorbeeld met 30% gestegen. Deze stijging was voor een deel toe te schrijven aan de afhandeling toeslagenaffaire, afhandeling aardbevingsschade, Covid 19, asielopvang en wonen.

De onderstaande tabellen tonen de ontwikkeling van het FTE van sector Rijk in de jaren 2010 tot en met 2023. In 2023 was het aantal FTE bij het Rijk opgelopen tot 147.841. Deze cijfers zijn inclusief agentschappen en dienstonderdelen op de begroting van departementen.

114.329 110.993 109.098 108.834 109.487 109.150 109.581
110.649 113.533 119.185 125.446 131.132 138.376 147.841

Vraag 13

Hoeveel levert het inkorten van de WW met 6 maanden op in 2025, 2026, 2027, 2028 en structureel?

Antwoord op vraag 13

De maximale duur van de WW-uitkering is op dit moment 24 maanden. Om de maximale WW-duur te verkorten naar 18 maanden is een wetswijziging nodig. Naar verwachting kan de wetswijziging niet eerder ingaan dan 1 januari 2027. Vanaf dan wordt de maximale WW-duur stapsgewijs afgebouwd. We nemen aan dat voor het afbouwpad gekozen wordt voor een afbouw van één maand per kwartaal, hetzelfde afbouwtempo dat gebruikt is in de Wet werk en zekerheid. In 2029 valt iedereen onder het nieuwe regime. De budgettaire opbrengst van deze maatregel is in onderstaande tabel weergegeven. Er wordt ook rekening gehouden met een indicatieve inschatting van incidentele implementatiekosten in 2026.

0 0 5 0 – 17 – 197 – 351

Vraag 14

Wat is het afbouwpad van de dubbele AHK in de bijstand?

Antwoord op vraag 14

De dubbele algemene heffingskorting (AHK) in de bijstand wordt sinds januari 2012 afgebouwd. De afbouw is meerdere keren vertraagd of bevroren, zo ook in 2024. Per 1 januari 2024 staat de AHK-factor op 1,575 en zal daar ook op blijven voor de tweede jaarhelft van 2024. Vanaf 2025 wordt er weer afgebouwd met stappen van 0,025 per half jaar. Per 1 januari 2036 is de AHK-factor afgebouwd naar 1. Dit is het afbouwpad volgens de stand van zaken ten tijde van de Voorjaarsnota.

Vraag 15

Wat is de lastenverdeling in de financiering van de nominale premie, IAB en de zorgtoeslag tussen burgers en bedrijven?

Antwoord op vraag 15

De nominale premie wordt volledig betaald door burgers en de zorgtoeslag volledig ontvangen door burgers. De Inkomensafhankelijke bijdrage (IAB) wordt betaald door zowel bedrijven als burgers (bijvoorbeeld gepensioneerden). Bedrijven betalen bij benadering 65% van de IAB en burgers 35%.

Vraag 16

Kunt u de intensiveringen in de kinderopvangtoeslag tijdens de afgelopen kabinetsperiode op een rij zetten, waarbij voor elke intensivering een losse meerjarige reeks wordt gepresenteerd? Kunt u hierbij ook de initiatieven uit de Kamer meenemen?

Antwoord op vraag 16

De onderstaande tabel geeft alle intensiveringen voor de kinderopvangtoeslag weer sinds de start van het kabinet Rutte-IV, inclusief de meerjarige reeks. Dit betreffen alleen de intensiveringen op de kinderopvangtoeslag. Hierbij zij opgemerkt dat:

– niet alle intensiveringen op het terrein van kinderopvang zijn opgenomen, omdat sommigen niet raken aan de toeslag, zoals middelen voor een subsidie voor groepshulpen;

– de intensiveringen opgenomen zijn conform de bedragen zoals ten tijde van invoering in de begroting stond. Dit betekent dat de bedragen van verschillende intensiveringen niet Ă©Ă©n-op-Ă©Ă©n met elkaar vergelijkbaar zijn omdat deze in verschillend prijspeil staan uitgedrukt. Alleen voor de maatregel voor het nieuwe financieringsstelsel is een geĂŒpdatete raming gemaakt.

Miljoenennotajaar 2022
Nieuw financieringsstelsel kinderopvang 32 397 1.456 2.165 2.489 2.727 De kosten om een inkomensonafhankelijke vergoeding van 96% te kunnen uitkeren (exclusief uitvoeringskosten). Dit betreft de meest recente raming van de kosten (Voorjaarsnota 2024).
Loslaten koppeling gewerkte uren 3 44 85 108 112 114 114 114 De hoogte van de kinderopvangtoeslag is sinds 2023 niet meer afhankelijk van het aantal gewerkte uren.
Partner buiten de EU 4 5 5 5 5 5 5 5 Met deze maatregel wordt de doelgroep van ouders die aanspraak kunnen maken op de kinderopvangtoeslag verbreed, zodat ook een ouder met een partner buiten de EU aanspraak kan maken op de kinderopvangtoeslag voor de opvang in Nederland.
Miljoenennotajaar 2023
Extra verhoging maximum uurprijzen n.a.v. inflatie 59 29 45 53 57 57 57 De maximum uurprijzen voor 2023 worden in totaal met 1,74% extra verhoogd voor alle vormen van kinderopvang in verband met de hoge inflatie.
Verbetermaatregelen gastouderopvang 1 15 16 16 16 16 Enkele kwaliteitsmaatregelen voor het verbeteren van begeleiding door gastouderbureaus en professionalisering van gastouders. Ter compensatie van deze kosten wordt de maximum uurprijs voor gastouderopvang in 2025 beleidsmatig verhoogd met € 0,21.
Aanpassing doelmatigheidsgrens KOT 10 3 3 3 3 3 3 In de uitvoering is de laatste jaren een doelmatigheidsgrens gehanteerd. Deze grens zal vanaf 2023 structureel worden toegepast bij definitief vaststellen, zodat de beperkte capaciteit in de uitvoering efficiënter ingezet kan worden. Dit leidt beperkt tot extra uitgaven aan kinderopvangtoeslag door minder terugvorderingen.
Knelpunt zwangerschap 1 1 1 1 1 1 Door een wijziging van de Wko wordt geregeld dat alle ouders die niet werkzaam zijn, maar wel aanspraak kunnen maken op kinderopvangtoeslag (omdat ze bijvoorbeeld een inburgeringstraject volgen) de mogelijkheid krijgen om aanspraak te behouden op kinderopvangtoeslag tijdens de periode rondom de bevalling.
Eerstegraads bloedverwanten 0 4 4 Ouders die samenwonen met een eerstegraads bloedverwant worden voor onder andere de kinderopvangtoeslag niet langer als toeslagpartners beschouwd.
Miljoenennotajaar 2024
Amendement van der Lee 250 275 301 433 481 508 Bij de Algemene Financiële Beschouwingen heeft de Kamer een amendement aangenomen om de maximum uurprijzen te verhogen (bovenop de reguliere loon- en prijsontwikkeling).
KOT voor beurspromovendi 4 4 4 4 Voor promovendi zonder arbeidscontract geldt dat het recht op kinderopvangtoeslag nu nog afhankelijk is van de feitelijke invulling van de relatie van de promovendus met de universiteit. Met deze maatregel krijgen promovendi in alle gevallen recht op KOT.
Doelmatigheidsmarge KOT 3 5 Onvoorziene incidentele knelpunten die optreden in de uitvoering en gevolgen hebben voor de uitkeringslasten kunnen met deze middelen opgevangen worden, hiermee krijgen burgers sneller zekerheid.

Vraag 17

Kunt u de maximumuurprijs voor de kinderopvangtoeslag in de afgelopen kabinetsperiode op een rij zetten?

Antwoord op vraag 17

De onderstaande tabel geeft de maximum uurprijzen weer voor alle drie de opvangsoorten in de periode 2021 tot en met 2024.

Dagopvang 8,46 8,5 9,12 10,25
Buitenschoolse opvang 7,27 7,31 7,85 9,12
Gastouderopvang 6,49 6,52 6,85 7,53

Vraag 18

Wat is het budget voor de NPO geweest sinds 2000?

Antwoord op vraag 18

Hieronder is de ontwikkeling van het budget voor de landelijke publieke omroep vanaf 2002 weergegeven. Het gaat hierbij om de bijdrage aan de landelijke publieke omroep bestaande uit rijksmediabijdrage inclusief reclamegelden.

De belangrijkste oorzaak voor de ontwikkeling in het budget is de wettelijke indexatie. De rijksmediabijdage wordt sinds 2000 conform artikel 2.144 van de Mediawet 2008 elk jaar geïndexeerd met de consumentenprijsindex en de geraamde index voor de groei van het aantal huishoudens in Nederland. Sinds 2014 wordt op basis van artikel 2.148a van de Mediawet het zogenaamde minimumbudget voor de landelijke publieke omroep geïndexeerd. In 2014 is een opvallende trendbreuk te zien die verklaard kan wordt door een betalingsfout waar de Kamer middels een Kamerbrief over is geïnformeerd. Een betaling aan het Commissariaat voor de Media (142,8 miljoen euro) werd per abuis al in 2014 in plaats van 2015 betaald. Deze fout vertroebelt het beeld van de bezuinigingen die plaats hebben gevonden tijdens het kabinet Rutte II. het budget van de landelijke publieke omroep is in 2016 met circa 50 miljoen euro en vanaf 2017 met 100 miljoen euro verlaagd als onderdeel van de rijksbrede ombuigingsronde. Daarnaast is het budget van de landelijke publieke omroep in 2012 tot en met 2016 verlaagd. Dit was het directe gevolg van een ZBO-korting en bezuinigingen tijdens Rutte I. De bezuinigingen hadden vooral invloed op het budget in 2014 en 2015. Tot slot is er in 2023 een opvallende stijging te zien, dit komt met name door de toevoeging van de extra prijsbijstelling als gevolg van gestegen energieprijzen en hogere reclamegelden.

Met deze tabel kijken we ruim 20 jaar terug naar de financiering van de landelijke publieke omroep. De cijfers geven een goed beeld van de ontwikkeling van het budget door de jaren heen, die met name wordt veroorzaakt door wettelijke bijstellingen vanwege indexatie en een aantal financiële besluiten van verschillende kabinetten. De cijfers geven geen perfecte vergelijking tussen de jaren. Ten eerste omdat door de jaren heen er veranderingen zijn geweest in de verantwoordingssystematiek, sinds 2013 zijn de departementen overgegaan naar «verantwoord begroten» waardoor de uitgaven van de landelijke publieke omroep gedetailleerder zichtbaar zijn vanaf realisatiejaar 2011. Daarnaast kan per jaar de taak en de grondslag waarvoor bekostiging is verstrekt, verschillen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de financiering van grote sportevenementen die gezien de aard onregelmatig plaatsvindt. Voor 2000 en 2001 zijn geen openbare realisatiecijfers beschikbaar, deze jaren zijn daarom buiten beschouwing gelaten.

20021 677
20031 701
20041 672
20051 673
20061 606
20071 727
20082 706
20093 727
20104 756
20115 779
20125 777
20135 790
20145 876
20155 676
20165 800
20175 786
20185 804
20195 740
20205 816
20215 815
20225 855
20235 963

1 Rapport ARK – Publieke omroep in beeld Financiering, bedrijfsvoering en toezicht (2008)

2 Mediabegrotingsbrief 2010

3 Mediabegrotingsbrief 2011

4 Mediabegrotingsbrief 2012

5 Departementale jaarverslagen OCW

Vraag 19

Kunt u de meest recente stand van zaken met betrekking tot het EMU-saldo en de EMU-schuld weergeven? Welke ruimte bestaat er tussen het huidige niveau van het EMU-saldo voor elk jaar en het niveau van 3%, 2,9%, 2,8%, 2,7%, 2,6% en 2,5%?

Antwoord op vraag 19

In tabel 5 van de Voorjaarsnota is de meest recente stand van zaken met betrekking tot het EMU-saldo en EMU-schuld weergeven. Om uit te rekenen welke afstand er is tot bepaalde saldoniveaus is in de onderstaande tabel weergegeven hoeveel 0,1%-punt verbetering in miljarden euro in respectievelijke jaren vergt. Voorbeeld: het bbp in 2028 bedraagt volgens CEP 2024 van het CPB 1.265 miljard euro. Een verbetering van het EMU-saldo met 0,1% bij een bbp van 1.265 miljard vergt een ombuiging/ lastenverzwaring van 1,265 miljard euro.

Hierbij is geen rekening gehouden met in- en uitverdieneffecten en economische doorwerkingen. Deze worden duidelijk bij een macro-economische doorrekening van het CPB. De omvang hiervan is sterk afhankelijk van gekozen maatregelen en kan oplopen tot tientallen procenten van het initiële bedrag.

2024 – 2,50% – 27,1 1.086 1,09
2025 – 2,80% – 31,8 1.129 1,13
2026 – 4,00% – 47,2 1.175 1,18
2027 – 2,60% – 31,8 1.220 1,22
2028 – 3,00% – 37,6 1.265 1,26
2029 – 3,00% – 39,9 1.311 1,31

Vraag 20

Kunt u voor alle departementale begrotingen van 2024 en de begrotingsfondsen van 2024, uitgesplitst naar de begrotingsartikelen, aangeven welk deel van de begrotingen vrij besteedbaar is?

Antwoord op vraag 20

Ja. Bij elk begrotingsartikel in departementale begrotingen en begrotingsfondsen 2024 is in de vorm van een percentage onder de noemer «waarvan juridisch verplicht» aangegeven op welk gedeelte van het geraamde uitgavenbedrag 2024 reeds beslag is gelegd op grond van in 2024 reeds aangegane of nog aan te gane verplichtingen dan wel op grond van vóór 2024 reeds aangegane verplichtingen.

Vraag 21

Kunt u voor alle departementale begrotingen van 2024 en de begrotingsfondsen van 2024, uitgesplitst naar de begrotingsartikelen, aangeven welk deel van de begrotingen beleidsmatig is belegd?

Antwoord op vraag 21

Per begrotingsartikel is voorgeschreven dat een percentage wordt vermeld van het geraamde kasbedrag voor i.c. 2024 waarvoor juridische verplichtingen reeds zijn aangegaan dan wel nog in 2024 zullen worden aangegaan die nog in 2024 tot betaling zullen komen. Beleidsmatig belegd wordt niet uitgevraagd, waardoor dit niet uitgesplitst kan worden.

Vraag 22

Kunt u voor alle departementale begrotingen van 2024 en de begrotingsfondsen van 2024, uitgesplitst naar de begrotingsartikelen, aangeven welk deel van de begrotingen bestuurlijk is belegd?

Antwoord op vraag 22

Per begrotingsartikel is voorgeschreven dat een percentage wordt vermeld van het geraamde kasbedrag voor i.c. 2024 waarvoor juridische verplichtingen reeds zijn aangegaan dan wel nog in 2024 zullen worden aangegaan die nog in 2024 tot betaling zullen komen. Bestuurlijk belegd wordt niet uitgevraagd, waardoor dit niet uitgesplitst kan worden.

Vraag 23

Kunt u voor alle departementale begrotingen van 2024 en de begrotingsfondsen van 2024, uitgesplitst naar de begrotingsartikelen, aangeven welk deel van de begrotingen juridisch verplicht is?

Antwoord op vraag 23

Ja, per begrotingsartikel is voorgeschreven dat een percentage wordt vermeld van het geraamde kasbedrag voor i.c. 2024 waarvoor juridische verplichtingen reeds zijn aangegaan dan wel nog in 2024 zullen worden aangegaan die nog in 2024 tot betaling zullen komen.

Vraag 24

Welk effect heeft de indexatie van het gemeentefonds via de BBP-systematiek op de mate waarin gemeenten gecompenseerd worden voor de voorziene zorgkostenstijging? In hoeverre zijn de middelen die daar in de voorjaarsnota voor zijn vrijgemaakt daarvoor afdoende? En zo niet, hoe groot is het verschil?

Antwoord op vraag 24

De ontwikkeling van het bbp is een objectieve en onafhankelijke maatstaf voor zowel volumecomponenten, die een kostenverhogende werking hebben (zoals bevolkingsgroei), als voor de loon- en prijsontwikkeling. Deze kent jaar op jaar toegepast inhoudelijk een sterkere koppeling met de brede uitgavenontwikkeling bij gemeenten en provincies. Er is geen directe koppeling tussen de ontwikkeling van het bbp en de ontwikkeling van de zorgkosten bij gemeente. Het betreft een generieke indexatie die naar eigen inzicht kan worden ingezet.

Voor Wmo wordt (een nader te bepalen deel van) het budget in de toekomst niet langer via de algemene uitkering van het gemeentefonds, maar via een aparte financiering bekostigd. Afhankelijk van de gekozen bekostigingsvorm wordt een passende geobjectiveerde indexering onderzocht. Vooruitlopend op de verdere uitwerking treft het Rijk een reservering op de aanvullende post. Dit gaat om een jaarlijkse tranche van 75 miljoen euro in 2026 oplopend tot 300 miljoen euro in 2029.

Voor enkele beleidsterreinen waaronder Wmo (zie ook antwoord op vraag 25, 116, 185) zijn aanvullende afspraken gemaakt met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO).

Vraag 25

Welk effect heeft het indexeren van het gemeentefonds op basis van BBP op de benodigde middelen voor aanleg en onderhoud van lokale infrastructuur? Wat is het verschil tussen wat nodig is en wat de systematiek oplevert?

Antwoord op vraag 25

De ontwikkeling van het bbp is een objectieve en onafhankelijke maatstaf voor zowel volumecomponenten, die een kostenverhogende werking hebben (zoals bevolkingsgroei), als voor de loon- en prijsontwikkeling. Deze kent jaar op jaar toegepast inhoudelijk een sterkere koppeling met de brede uitgavenontwikkeling bij gemeenten en provincies. Er is geen directe koppeling tussen de ontwikkeling van het bbp en de ontwikkeling van de kosten voor aanleg en onderhoud van lokale infrastructuur. Het betreft een generieke indexatie die naar eigen inzicht kan worden ingezet.

Voor enkele beleidsterreinen waaronder Infrastructuur (zie ook antwoord op vraag 24, 116 en 185) zijn aanvullende afspraken gemaakt met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO).

Vraag 26

Kunt u een doorkijk geven van de verwachte economische groei van 2028 tot 2035 en hoe die zich verhoudt tot de grootte van het gemeentefonds dat zal worden geïndexeerd via de BBP-systematiek en hoe de uitkomst van die doorkijk zou zijn geweest in de oude systematiek van «samen de trap op, samen de trap af»?

Antwoord op vraag 26

De bruto binnenlands product (bbp)-systematiek is bij deze Voorjaarsnota vervroegd ingevoerd. Dit in combinatie met het schrappen van de oploop van de opschalingskorting (715 miljoen euro) en incidentele compensatie voor het accres als gevolgd van het vervroegd invoeren van de bbp-systematiek (per saldo gelijk). Als onderdeel van het met de VNG en het IPO overeengekomen besluit is ook gesproken over enkele inhoudelijke (budgettaire) thema’s. Zo is voor de Wmo vanaf 2026 een jaarlijkse tranche van circa 75 miljoen euro additioneel oplopend tot 300 miljoen euro in 2029 gereserveerd voor gemeenten en is ter compensatie van de opcenten voor provincies 656 miljoen euro gereserveerd. De Voorjaarsnota 2024 resulteert in structureel meer middelen voor medeoverheden.

De bbp-indexatie levert door de vormgeving op twee componenten de gewenste stabiliteit op. Uitgangspunt is dat de fondsen (GF en PF) meerjarig de ontwikkeling van het nominaal bbp volgen. De indexatie wordt gesplitst in een volumedeel en een prijsdeel. De volumeontwikkeling van de fondsen wordt gebaseerd op een 8-jaars (t-9 t/m t-2) historisch gemiddelde van de ontwikkeling van het bbp, waardoor de fondsen minder schommelen. De indexatie voor inflatie volgt de prijs bbp van het lopende jaar, waardoor de fondsen reëel «op niveau» blijven. Het betreft een generieke indexatie die naar eigen inzicht van een individuele gemeente of provincie kan worden ingezet.

In onderstaande tabel is de vergelijking gemaakt tussen het accres uit de Voorjaarsnota 2024 op basis van de bbp-ontwikkeling inclusief de incidentele compensatie en wat het accres zou zijn geweest indien de trap-op-trap-af systematiek was doorgevoerd voor de periode tot 2029. Omdat de begroting loopt tot 2029 is het niet mogelijk om de vergelijking verder te maken. Het schrappen van de oploop van de opschalingskorting, additionele middelen Wmo en compensatie opcenten provincie zijn geen onderdeel van de vergelijking, gezien dit geen onderdeel van het accres is.

De vergelijking is gemaakt voor de periode 2023–2028, aangezien het kabinet bij Startnota het accres vanaf 2026 heeft vastgezet op een plus van 1 miljard euro ten opzichte van de stand bij Miljoenennota 2022. Tevens is meegenomen de 1,1 miljard euro die als aanvulling op de nieuwe systematiek bij Voorjaarsnota 2023 structureel beschikbaar is gesteld. Tot slot is in de vergelijking rekening gehouden met de afspraak dat de volumecomponent van het accres voor het Gemeentefonds, in samenspraak met gemeenten, voor de periode 2022–2025 was vastgezet.

Per saldo zou het Gemeentefonds op basis van de trap-op-trap-af systematiek uitgaande van de huidige geraamde groei van rijksuitgaven circa 2,6 miljard euro hoger zijn in 2026, circa 2,8 miljard euro hoger zijn in 2027 en circa 3,2 miljard euro hoger zijn in 2028 zijn ten opzichte van Voorjaarsnota 2024. Deze inschatting is op basis van de huidig geraamde Rijksuitgaven; de ervaring uit het verleden is dat realisatie vaak lager uitvalt.

Cumulatief accres o.b.v. trap op trap af 2.946 6.013 8.298 10.809 12.650 14.775
Cumulatief accres Voorjaarsnota 2024 incl. Incidentele compensatie 2.946 6.013 7.624 7.273 8.942 10.625
Verschil 0 0 – 675 – 3.536 – 3.708 – 4.150
Structureel miljard Voorjaarsnota 2023 924 924 924
Verschil na correctie 0 0 – 675 – 2.612 – 2.784 – 3.226
Dit betreft een accres vergelijking, waardoor het schrappen van oploop van opschalingskorting (675 miljoen euro) en additionele middelen Wmo (oplopend tot 300 miljoen euro) geen onderdeel zijn van deze vergelijking.

Per saldo zou het Provinciefonds op basis van de huidig geraamde groei van trap-op-trap-af systematiek uitgaande van de rijksuitgaven circa 0,3 miljard euro hoger zijn in 2026, circa 0,3 miljard euro hoger zijn in 2027 en circa 0,4 miljard euro hoger zijn in 2028 zijn ten opzichte van Voorjaarsnota 2024. Deze inschatting is op basis van de huidig geraamde Rijksuitgaven; de ervaring uit het verleden is dat realisatie vaak lager uitvalt.

Cumulatief accres o.b.v. trap op trap af 278 580 775 977 1.135 1.315
Cumulatief accres Voorjaarsnota 2024 incl. Incidentele compensatie 278 653 802 603 737 880
Verschil 0 73 27 – 374 – 398 – 435
Structureel 80 miljoen Voorjaarsnota 2023 80 80 80
Verschil na correctie 0 73 27 – 294 – 318 – 355

Dit betreft een accres vergelijking, waardoor het schrappen van oploop van opschalingskorting (40 miljoen euro) en reservering compensatie opcenten (in totaal 656 miljoen euro) geen onderdeel zijn van deze vergelijking.

Vraag 27

Wat zou het effect zijn op de lange termijn duurzame economische groei als het Nationaal Groeifonds in zijn geheel vervalt? Wat is de misgelopen welvaartswinst in 2040 bij het vervallen van het gehele Nationale Groeifonds

Antwoord op vraag 27

Afschaffen van het fonds, te weten het schrappen van de onverdeelde middelen ten aanzien van de vierde en vijfde ronde waar geen bestuurlijke verwachtingen voor zijn gewekt, heeft nadelige gevolgen voor het bereiken van de doelstelling van het fonds: het versterken van het duurzaam verdienvermogen. Er zijn verschillende onderzoeken die een inschatting maken van de mogelijke effecten van het NGF (verwijzing naar Rabobank, Rathenau, TNO). Het kabinet heeft echter geen exacte inschatting van de misgelopen welvaartwinst bij het vervallen van het Nationaal Groeifonds.

Vraag 28

Op welk moment wordt het achtjarig gemiddelde van de BBP-ontwikkeling, waarlangs het gemeentefonds zal worden geĂŻndexeerd, vastgesteld?

Antwoord op vraag 28

Bij de Voorjaarsnota wordt het accres van het betreffende jaar definitief vastgesteld op basis van het Centraal Economisch Plan (CEP) van het Centraal Planbureau (CPB). Het gemiddelde wordt gebaseerd op het 8-jaars gemiddelde van T-2 t/m T-9.

Vraag 29

Kunt u voor alle departementale begrotingen van 2024 en de begrotingsfondsen van 2024, uitgesplitst naar de begrotingsartikelen, aangeven welk deel van de begrotingen naar verwachting niet tot besteding komt in 2024?

Antwoord op vraag 29

Het is gebruikelijk dat een deel van de uitgaven niet tot besteding komt in het jaar waarin de uitgaven begroot zijn. De niet-bestede middelen zijn nodig om de in=uittaakstelling, de tegenhanger van de eindejaarsmarge, aan het eind van het jaar in te vullen. Voor 2024 moet een taakstelling van – 4,9 miljard euro worden ingevuld. Gezien de stijgende trend in onderuitputting veronderstelt het kabinet daar bovenop in 2024 aanvullende onderuitputting van – 3,2 miljard euro. De in=uittaakstelling en aanvullende onderuitputting zijn generieke begrotingsposten en zijn in de rijksbegroting niet toebedeeld aan specifieke departementale begrotingen of begrotingsfondsen. Het is daarom ook niet mogelijk om nu per departementale begroting en begrotingsfonds aan te geven welk deel naar verwachting niet tot besteding komt in 2024.

Het inboeken van aanvullende onderuitputting heeft onder andere vanwege het generieke karakter niet de voorkeur. Om onderbesteding te verminderen is het beter om budgetten op de departementale begrotingen in een realistisch bestedingsritme te plaatsen of onderuitputting met concrete maatregelen in de begroting te zetten. In deze Voorjaarsnota is daarom door middel van kasschuiven de begroting realistischer gemaakt. Dit heeft geresulteerd in – 5,2 miljard euro aan kasschuiven vanuit 2024 en – 4,1 miljard euro aan kasschuiven vanuit 2025.

Vraag 30

Kunt u voor alle departementale begrotingen van 2024 en de begrotingsfondsen van 2024, uitgesplitst naar de begrotingsartikelen, aangeven welk deel van de begrotingen bij deze VJN is herbestemd en alsnog een alternatieve besteding kan krijgen?

Antwoord op vraag 30

De gevraagde uitsplitsing is te vinden in de eerste suppletoire begrotingen 2024 en de daarin opgenomen toelichtingen op de mutaties. Voor eventuele alternatieve besteding van begrotingsmiddelen staat uw Kamer het recht van amendement ter beschikking. Dit kan binnen dezelfde (suppletoire) begroting, hetzelfde begrotingsartikel (plus/min-amendement) en tussen verschillende begrotingshoofdstukken.

Vraag 31

Kunt u meer in het algemeen toelichten met welke onzekerheden de verschillende prognoses over levensverwachting, geboortes, leerlingen- en studentenramingen en asiel zijn omgeven, en hoe u daar in de ramingen, inclusief al dan niet meerjarige doorwerking, mee bent omgegaan?

Antwoord op vraag 31

Prognoses levensverwachting en geboortes

Voor de levensverwachting en geboortes worden de jaarlijkse CBS-bevolkingsprognose overgenomen (publicatie elke december). De bevolkingsprognose beoogt de meest waarschijnlijke toekomstige ontwikkeling van de bevolking in Nederland te beschrijven. Het CBS gebruikt hiervoor een simulatiemodel, waarbij op onderzoek gebaseerde veronderstellingen over geboorte, sterfte, immigratie en emigratie als basis dienen. Desondanks blijft het onontkoombaar dat de prognoses en daarmee de gemaakte (meerjarige) ramingen omgeven zijn met onzekerheden.

In uitzonderlijke gevallen kan het voorkomen dat er wordt afgeweken van de jaarlijkse CBS-bevolkingsprognose als tussentijdse realisaties daar aanleiding toe geven. Dit gebeurde voor het laatst medio 2021 als gevolg van een uitzonderlijk corona-effect. Toen gaven realisaties van met name het aantal geboorten aanleiding om in de SZW-ramingen de veronderstellingen rondom demografie aan te passen. Dergelijke aanpassingen zijn destijds besproken met het CBS. Bij de eerstvolgende nieuwe raming is vervolgens weer aangesloten bij de bevolkingsprognose van het CBS.

Leerlingen- en studentenramingen

De leerlingen- en studentenraming (Referentieraming) wordt jaarlijks vastgesteld op basis van onder andere de bevolkingsprognose van het CBS en de tellingen van leerlingen en studenten van DUO. De Bevolkingsprognoses is hierboven beschreven.

Zaken zoals studiekeuze, diplomarendement en internationale studenten komen uit de tellingen van DUO en werken door in de raming. Doordat de Referentieraming wordt beĂŻnvloed door verschillende factoren, bevat deze altijd enige mate van onzekerheid. De realisaties achteraf zullen altijd in enige mate afwijken van de raming.

In een eerdere evaluatie van het ramingsmodel van de Referentieraming is geconcludeerd dat de raming nauwkeurig is. Ook zijn de afwijkingen in de Referentieramingen redelijk evenwichtig gespreid: er is geen sprake van een structurele overraming of onderraming. De Referentieraming 2024 bevat een gedetailleerde toelichting op de betrouwbaarheidsintervallen over de jaren en per onderwijssector. Er is een onafhankelijke begeleidingscommissie die adviseert over de gehanteerde ramingsmethodiek.

Asielraming

De Meerjaren Productie Prognose (MPP) is een ambtelijk product van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en vormt o.a. de input voor de financiële besluitvorming omtrent de bekostiging van de organisaties in de asielketen. De MPP wordt twee keer per jaar opgesteld, één keer in het voorjaar t.b.v. de Voorjaarsnota en één keer in het najaar t.b.v. de Najaarsnota. De MPP kent twee onderdelen. Ten eerste, de eerste asielinstroomraming waarbij de verwachte eerste asielinstroom wordt geraamd. Op basis van de asielinstroomraming wordt een productieraming gemaakt voor de verschillende organisaties in de asielketen zoals bijvoorbeeld de geraamde bezetting bij het COA of het aantal verwachte zaken bij de IND.

Het ramen van de asielinstroom en de doorvertaling daarvan in productiegegevens gaat met enkele onzekerheden gepaard. Dit komt met name omdat de asielinstroom sterk volatiel is en afhankelijk is van externe factoren, zoals (inter)nationale ontwikkelingen en beleidskeuzes. Daarnaast geldt dat het verder ramen in de toekomst gepaard gaat met een fors stijgende onzekerheidsmarge. Om rekenschap te geven aan deze onzekerheden worden op basis van realisatiecijfers en expert opinion verschillende inhoudelijk beschreven scenario’s opgesteld, met elk een verschillend toekomstscenario (laag, midden, hoog en extreem). Deze toekomstsscenario’s worden gebruikt om een kansdichtheidsfunctie op te stellen, waaruit een minimum, medio en maximum scenario volgt. Hierbij is het medio scenario het meest waarschijnlijke scenario.

Gegeven de toenemende onzekerheden in de asielraming heeft het kabinet ervoor gekozen de asielraming budgettair te verwerken tot en met 2026.

Vraag 32

Is er in de huidige begroting van de huurtoeslag feitelijk ruimte voor de voorgenomen verruiming van de Wet vereenvoudiging huurtoeslag?

Antwoord op vraag 32

Door het verbreden van de huurtoeslag met het schrappen van de maximum huurgrenzen en het verlagen van de leeftijdsgrens, nemen de uitgaven aan de huurtoeslag toe. Het niet meer uitvragen en daarmee niet meer subsidiĂ«ren van de subsidiabele servicekosten leidt juist tot een besparing. Per saldo leidt dit tot extra uitgaven aan de huurtoeslag. Dekking hiervoor is deels voorzien vanuit het coalitieakkoord 2021–2025 «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst» en deels door de in het wetsvoorstel Vereenvoudiging huurtoeslag opgenomen verhoging van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage met 4 euro. De vanuit het coalitieakkoord 2021–2025 voorziene intensivering van 151 miljoen euro is sinds de eerste suppletoire begroting 2023 opgenomen in de begroting.

Vraag 33

Wat is het effect in deze Voorjaarsnota van de afspraak met corporaties via de NPA over de huurverhogingsruimte van CAO-loonontwikkeling -/- 0,5%

Antwoord op vraag 33

Het effect bedraagt circa 70 miljoen euro aan hogere huurtoeslaguitgaven, wanneer wordt uitgegaan van CAO-loonontwikkeling -/- 0,5% in plaats van de consumentenprijsindex van -/- 0,5%.

Vraag 34

Hoeveel aanvragen van gemeenten voor de woningbouwimpuls zijn in de meest recente tranche niet toegekend omdat er geen middelen meer beschikbaar waren?

Antwoord op vraag 34

Geen. Het eerste deel van de zesde tranche van de Woningbouwimpuls is in april 2024 afgewezen aan 48 projecten die aan de voorwaarden van de Woningbouwimpuls voldoen. Dit met een totaalbedrag van 177 miljoen euro. Het resterende budget van 123 miljoen euro is beschikbaar voor het tweede deel van de zesde tranche (de herkansingsronde). Projecten die zijn afgewezen in het eerste deel van de zesde tranche, krijgen momenteel de kans hun projecten aan te passen en opnieuw in te dienen. De verwachting is dat het volledige resterende budget hieraan besteed zal worden.

Vraag 35

Was er in de huidige Voorjaarsnota ruimte voor een extra tranche in plaats van de ombuiging naar de microchipsector?

Antwoord op vraag 35

Nee. Er is besloten om ook vanuit de betrokken departementen bij te dragen aan de verschillende investeringen in het ondernemingsklimaat voor de microchipsector – waaronder op het gebied van woningbouw. De beschikbaar gestelde middelen zijn mogelijk gemaakt door een bijdrage van 159,5 miljoen euro uit het Nationaal Groeifonds en herallocatie binnen de begroting van BZK van 53 miljoen euro. Er blijft 300 miljoen euro voor de zesde tranche van de Woningbouwimpuls beschikbaar.

Vraag 36

Hoe is het bedrag opgebouwd dat nu extra voorzien is (van Aanvullende Post van Financiën) voor de huisvesting van ontheemden t.b.v. 133 miljoen?

Antwoord op vraag 36

Bij Voorjaarsnota 2022 is 100 miljoen euro uit de middelen voor de woningbouwimpuls (WBI) van 2026 naar 2022 gehaald voor de versnelling van de huisvesting van ontheemden uit Oekraïne. Vanwege een toename van Oekraïense ontheemden is een jaar later, bij Voorjaarsnota 2023, nog eens 33 miljoen euro uit de WBI van 2025 naar 2023 gehaald. Hierbij is afgesproken dat indien de verwachtte 111.630 Oekraïense ontheemden op 1 januari 2024 nog in Nederland verblijven de middelen (133 miljoen euro) generaal beschikbaar worden gesteld. Dit was het geval. Daarom zijn de middelen bij Voorjaarsnota 2024 van de Aanvullende Post naar de BZK-begroting overgeboekt. Via een kasschuif worden deze middelen naar 2024 geschoven om in te zetten voor het stimuleren van de woningbouw.

Vraag 37

Hoeveel middelen zijn er vanuit de Aanvullende Post Financiën totaal nog beschikbaar voor de rest van dit jaar?

Antwoord op vraag 37

In totaal resteert nog 1.245 miljoen euro op de Aanvullende Post in 2024. In onderstaande tabel zijn de resterende middelen per departement (coalitieakkoordmiddelen en overig) opgenomen.

Een uitgebreid overzicht van de resterende coalitieakkoordmiddelen van het kabinet Rutte IV is opgenomen in bijlage 3 van de Voorjaarsnota.

Een uitgebreid overzicht van de overige resterende middelen op de Aanvullende Post is opgenomen in de beantwoording van vraag 295.

Koninkrijksrelaties 0 1 9 1 1 1
Buitenlandse Zaken (BHOS) 0 15 38 0 0 0
Justitie en Veiligheid 0 0 0 190 0 190
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 8 8 47 312 10 42
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 0 120 157 221 311 356
Financiën 237 551 739 471 98 81
Defensie 0 0 8.500 0 0 0
Infrastructuur en Waterstaat 3 15 111 136 200 405
Economische Zaken en Klimaat 675 1.118 4.910 4.206 3.892 3.029
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 1 72 1.308 2.983 3.251 3.527
Sociale Zaken en Werkgelegenheid 0 66 89 88 65 37
Volksgezondheid Welzijn en Sport 22 213 305 266 298 7
Medeoverheden (Gemeentefonds / Provinciefonds) 13 90 416 413 525 628
Diversen 285 143 438 568 575 668
Eindtotaal 1.246 2.413 17.066 9.854 9.225 8.971

Vraag 38

Kunt u een overzicht geven van alle SPUK-regelingen die er nu zijn?

Antwoord op vraag 38

Op 13 mei 2024 heeft de Tweede Kamer het jaarlijkse Onderhoudsrapport Specifieke Uitkeringen 2023 ontvangen (TK 2023–2024, 36 410 B, nr. 12). Dit rapport geeft een overzicht van alle Specifieke Uitkeringen die het Rijk in 2023 heeft verstrekt aan medeoverheden, te weten gemeenten, provincies en gemeenschappelijke regelingen (WGR). In 2023 waren dit er in totaal 153 met een omvang van 18.3 miljard.

Vraag 39

Kunt u per SPUK-regeling een budgettaire reeks geven? Kunt u aangeven welke SPUK's structureel zijn en welke incidenteel?

Antwoord op vraag 39

Een specifieke uitkering wordt onder voorwaarden toegekend vanaf een departementale begroting. De ministeries die specifieke uitkeringen verstrekken, geven jaarlijks in een standaard-overzichtstabel in de departementale begroting aan, welke bedragen in meerjarig perspectief naar verwachting gemoeid zullen zijn met deze uitkeringen. Op 13 mei 2024 heeft de Tweede Kamer het jaarlijkse Onderhoudsrapport Specifieke Uitkeringen 2023 ontvangen. (TK 2023–2024, 36 410 B, nr. 12). Dit rapport geeft een overzicht van alle Specifieke Uitkeringen die het Rijk in 2023 heeft verstrekt aan medeoverheden. In het Onderhoudsrapport Specifieke Uitkeringen 2023 is opgenomen dat de 12 grootste specifieke uitkeringen, ongeveer 80% van de totale bestedingen voor hun rekening nemen (€ 14,3 mld. op een totaal van € 18,3 mld.)

Vraag 40

Kunt u een overzicht geven van het verloop van het saldo in de jaren tussen 2025 en 2028? Zou u een overzicht kunnen geven van de verloop van het saldo bij de volgende moment: cMEV, MEV, miljoenennota, najaarsnota, voorjaarsnota? Zou u daarbij aparte reeksen willen maken van de cijfers van het Ministerie van Financiën en de cijfers van het CPB? Kunt u aangeven hoeveel geld er nodig is om met de stand van de Voorjaarsnota volgens de cijfers van het ministerie respectievelijk van het CPB aan de 3% te voldoen in 2028?

Antwoord op vraag 40

In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van het verloop van het EMU-saldo tussen de jaren 2025 en 2028. Er is een overzicht opgenomen voor het EMU-saldo van het kabinet bij Miljoenennota en Voorjaarsnota en voor het CPB bij cMEV en MEV. In de Najaarsnota zijn voor jaren 2025–2028 nog geen gegevens beschikbaar aangezien deze nota enkel betrekking heeft op het huidige jaar.

MN 2021 – 1,90%
MN 2022 – 0,70% – 0,70%
VJN 2022 – 3,00% – 2,70% – 2,70%
MN 2023 – 2,40% – 2,00% – 1,90%
VJN 2023 – 3,00% – 3,70% – 3,10% – 3,50%
MN 2024 – 2,90% – 3,60% – 2,60% – 3,20%
VJN 2024 – 2,80% – 4,00% – 2,60% – 3,00%
EMU-saldo CPB (in procenten bbp, – is tekort) 2025 2026 2027 2028
MEV 2021 Actualisatie Verkenning Middellangetermijn 2022–2025 – 3,70%

Voor het tweede deel op de vraag hoeveel geld is om te voldoen aan de 3% in 2028 verwijs ik u naar het antwoord op vraag 19.

Vraag 41

Kunt u in een tabel een overzicht geven van alle kasschuiven in deze Voorjaarsnota en aangepaste indexaties, en de budgettaire gevolgen van deze maatregelen optellen?

Antwoord op vraag 41

Onderstaande tabel toont de verwerkte kasschuiven in deze Voorjaarsnota, uitgesplitst per departement. De kasschuiven worden per begroting toegelicht in bijlage 2 verticale toelichting.

In deze Voorjaarsnota zijn de kasschuiven uit eerdere Nota’s van Wijziging en amendementen en de kasschuiven volgend uit de voorjaarsbesluitvorming verwerkt. Deze twee categorieĂ«n zijn in onderstaande tabel los weergegeven. Het overzicht van kasschuiven voorjaarsbesluitvorming is ook opgenomen in het antwoord op vraag 135.

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 40 – 10 – 10 – 10 – 10
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 75 786 – 812 – 22 – 22 – 6
Totaal 115 776 – 822 – 32 – 32 – 6
Kasschuiven Voorjaarsbesluitvorming (in miljoenen euro) 2024 2025 2026 2027 2028 2029
Defensie – 2.100 – 900 1.400 600 500 500
Infrastructuur en Waterstaat – 1.577 – 1.051 226 399 157 – 556
Economische Zaken en Klimaat – 719 13 355 – 7 130 195
Aanvullende Post – 564 – 1.224 1.093 – 182 – 578 – 555
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit – 331 200 50 87 7 – 13
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties – 223 3 133 109 65 – 87
FinanciĂ«n – 172 58 52 27 23 11
Sociale Zaken en Werkgelegenheid – 143 52 69 25 3 – 5
Justitie en Veiligheid – 93 – 89 – 110 – 37 154 175
Volksgezondheid, Welzijn en Sport – 88 – 123 – 28 43 93 99
Koninkrijksrelaties – 32 18 7 7
Gemeentefonds 0 0 0 – 0
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking – 114 114
Staten-Generaal 4 – 3 – 1 4 – 4
Buitenlandse Zaken 65 – 70 5
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 767 – 848 – 149 208 44 – 22
Totaal – 5.205 – 4.078 3.215 1.280 602 – 262
Totaal kasschuiven verwerkt in Voorjaarsnota – 5.090 – 3.302 2.393 1.248 570 – 268

De vraag naar een overzicht van aangepaste indexaties is geĂŻnterpreteerd als met hoeveel loon- en prijsbijstelling de departementale begrotingen zijn geĂŻndexeerd. In onderstaande tabellen zijn de toegevoegde loon- en prijsbijstelling per begroting opgenomen.

Aanvullende Post 42 82 99 87 91 79
Algemene Zaken 4 4 4 4 4 4
BES-fonds1 – – – – – –
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 75 71 68 67 66 66
De Koning 1 1 1 1 1 1
Defensie 450 456 450 451 447 447
Economische Zaken en Klimaat 142 160 165 168 199 197
Financiën 240 220 213 209 208 208
Gemeentefonds 115 111 107 103 99 95
Infrastructuur en Waterstaat 132 130 130 128 128 127
Justitie en Veiligheid 854 855 859 816 810 812
Koninkrijksrelaties 5 5 5 6 5 5
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 54 51 46 46 45 45
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2.330 2.333 2.327 2.316 2.306 2.299
Overige Hoge Colleges van Staat, Kabinetten en de Kiesraad 9 9 8 9 8 8
Sociale Zaken en Werkgelegenheid 86 73 78 69 58 58
Staten-Generaal 9 9 9 8 8 9
Volksgezondheid, Welzijn en Sport 295 289 270 249 241 239
Totaal 4.844 4.857 4.838 4.736 4.724 4.697
1 Er is afgesproken om voor het BES-fonds over te stappen naar een nieuw indexatie-systematiek op basis van BBP-cijfers. Hiermee sluit de indexatie-systematiek aan op de (nieuwe) systematiek van het Gemeente-en Provinciefonds. Deze nieuwe systematiek komt in de plaats van de indexatie op basis van loon- en prijsontwikkeling, daarmee vervalt ook de loonbijstelling voor het BES-fonds.
Aanvullende Post 44 101 180 178 183 183
Algemene Zaken 1 1 1 1 1 1
BES-fonds 3 2 2 2 2 2
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 116 83 55 48 45 46
De Koning 0 0 0 0 0 0
Defensie 370 377 375 358 355 347
Economische Zaken en Klimaat 118 122 89 84 83 75
Financiën 51 42 40 38 37 37
Gemeentefonds 0 0 0 0 0 0
Infrastructuur en Waterstaat 371 383 366 347 328 357
Justitie en Veiligheid 156 156 157 136 136 137
Koninkrijksrelaties 3 2 2 2 1 1
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 50 61 38 28 25 24
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 513 574 520 519 520 529
Overige Hoge Colleges van Staat, Kabinetten en de Kiesraad 1 1 1 1 1 1
Sociale Zaken en Werkgelegenheid 34 30 29 24 22 21
Staten-Generaal 3 2 3 2 2 2
Volksgezondheid, Welzijn en Sport 47 50 47 44 39 35
Totaal 1.882 1.987 1.904 1.814 1.782 1.799

Vraag 42

Kunt u een gedetailleerde en door het CPB gecertificeerde raming van het afschaffen van de faciliteit voor inkoop eigen aandelen verschaffen?

Antwoord op vraag 42

De afschaffing van de inkoopfaciliteit is geregeld bij amendement op het Belastingplan 2024. In de daarvoor opgestelde raming is een inschatting gemaakt van de totale inkoop van eigen aandelen en is gekeken wat de opbrengst zou zijn wanneer deze omvang volledig zou worden doorgezet en met 15% zou worden belast. De inschatting is dat dit circa 2,9 miljard euro is. Vervolgens is in de raming rekening gehouden met gedragseffecten. De verwachting is dat een klein deel van de inkoop zal worden voortgezet. Een ander deel zal worden vervangen door reguliere dividenduitkeringen waarvan vervolgens een aanzienlijk deel zal worden verrekend in de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting. Een deel zal ook niet meer worden uitgekeerd, bijvoorbeeld als gevolg van juridische verhuizing. Deze gedragseffecten tezamen leiden tot een totaal gedragseffect van 70% en een budgettaire raming van 814 miljoen (prijspeil 2025). In de budgettaire ramingen worden de effecten op andere belastingopbrengsten of tweede-orde-effecten in de economie niet meegenomen. Er is geen ramingsmemo beschikbaar voor deze raming. Gegeven het korte tijdsbestek dat doorgaans beschikbaar is voor het maken van ramingen voor amendementen, worden er in die gevallen geen ramingsmemo’s opgesteld en worden deze ramingen niet gecertificeerd door het CPB. Er is bij deze raming wel overleg geweest met het CPB over de methodiek van de raming. De raming komt in omvang tevens overeen met de raming van het CPB in Keuzes in Kaart.

Vraag 43

Kunt u in aanvulling op de CPB gecertificeerde raming van het afschaffen van de faciliteit voor inkoop eigen aandelen ook een aangepaste raming maken gebaseerd op het scenario dat de drie Nederlandse ondernemingen die in 2023 het meest eigen aandelen inkochten hun zetel zouden verplaatsen? Dit mag op basis van openbare informatie zodat het niet nodig is een beroep te doen op de geheimhouding van artikel 67 AWR.

Antwoord op vraag 43

In de raming is rekening gehouden met gedragseffecten. De verwachting is dat een klein deel van de inkoop zal worden voortgezet. Een ander deel zal worden vervangen door reguliere dividenduitkeringen waarvan vervolgens een aanzienlijk deel zal worden verrekend in de inkomstenbelasting en Vpb. Een deel zal ook niet meer worden uitgekeerd, bijvoorbeeld als gevolg van juridische verhuizing. Het is de vraag of het maken van een alternatieve raming van een scenario dat drie Nederlandse ondernemingen hun zetel verplaatsen werkbaar en behulpzaam is. Ten eerste kan op basis van openbare bronnen nooit met zekerheid worden vastgesteld welke onderneming in 2023 de meeste inkoop van eigen aandelen hadden. Daarnaast is het gedragseffect dat bedrijven Nederland verlaten meegenomen in de raming. Dit heeft zowel betrekking op de drie grootste ondernemingen als kleinere.

Vraag 44

Wat is het effect van de volgende maatregelen op (kinder)armoede en koopkracht (graag per maatregel in beeld brengen): verhogen van het kindgebonden budget met 300 miljoen euro, verhogen van de huurtoeslag met 500 miljoen euro, het bevriezen van afbouw dubbele heffingskorting bijstand, een koopkrachpakket plus lastenverlichting voor middeninkomens van structureel 2 miljard euro, verlagen van het eigen risico naar 165 miljoen euro in 2027, een envelop gerichte lastenverlichting van 2,5 miljard euro (voor de jaren 2025 en 2026)?

Antwoord op vraag 44

Deze maatregelen maken deel uit van het hoofdlijnenakkoord. Voor het effect van maatregelen uit het hoofdlijnenakkoord op de koopkracht en (kinder)armoede verwijst het kabinet door naar de doorrekening van het hoofdlijnenakkoord door het CPB (Analyse budgettaire en economische effecten van het hoofdlijnenakkoord van 2025–2028, CPB, 2024, https://www.cpb.nl/analyse-hoofdlijnenakkoord-2025-2028).

Vraag 45

Hoe is het verschil te verklaren tussen enerzijds de meerjarenreeks over de meevaller in de raming huurtoeslag zoals vermeld in Tabel 10 (blz. 28), en anderzijds de meerjarenreeks over de meevaller raming huurtoeslag zoals opgenomen in de verticale toelichting over de BZK-begroting?

Antwoord op vraag 45

In tabel 10 is het totale saldo van de huurtoeslag te zien. Dit bevat zowel de uitgaven als de ontvangsten. In de verticale toelichting van de BZK-begroting staan de uitgaven en de ontvangsten in aparte tabellen. De uitgaven op pagina 108 en de ontvangsten op pagina 110 tellen samen op tot de totale reeks (zoals die te zien is op pagina 28).

Vraag 46

Klopt het dat voor jeugdzorg nog steeds een bezuiniging van 511 miljoen euro ingeboekt staat, die – als je deze ongedaan wilt maken – dus ook dekking behoeft? Hoe verhoudt dit zich tot regel 62 van de budgettaire bijlage over het hoofdlijnenakkoord?

Antwoord op vraag 46

Het demissionaire kabinet heeft in de Voorjaarsnota 2024 aangekondigd een wetsvoorstel voor een eigen bijdrage in de jeugdzorg uit te werken ter invulling van de aanvullende besparingsopgave van structureel 511 miljoen euro per 2026. Deze besparingsopgave is op dit moment dus nog opgenomen in de begroting. Het is aan een volgend kabinet om hier desgewenst een andere invulling aan te geven danwel de besparingsopgave te schrappen. In het hoofdlijnenakkoord is de besparingsopgave komen te vervallen.

Vraag 47

Kunt u verklaren waarom de nabetalingen van ontvangsten van de NOW niet scherper konden worden begroot, met een verschil van 1,2 miljard euro?

Antwoord op vraag 47

De raming van de totale NOW-uitgaven wordt jaarlijks bijgesteld bij de Voorjaarsnota. De vorige raming was gemaakt op basis van de realisatiecijfers van de NOW tot en met eind 2022. Werkgevers ontvingen een NOW-voorschot op basis van een geschat omzetverlies. Bij de vaststellingsaanvraag leveren werkgevers het daadwerkelijke omzetverlies aan bij UWV, waarna UWV de definitieve subsidiehoogte vaststelt. Eind 2022 bedroeg het vaststellingspercentage over alle NOW-tranches tezamen circa 60%. Zodoende was voor de overige circa 40% nog onbekend wat het werkelijke omzetverlies van werkgevers was, waardoor de raming met onzekerheid was omgeven.

Inmiddels is het vaststellingenproces verder gevorderd, waarbij eind 2023 circa 95% van de NOW-voorschotten is vastgesteld. Dit maakt een nieuwe, meer nauwkeurige inschatting van de verwachte nabetalingen en terugvorderingen mogelijk.

Vraag 48

Kunnen de budgetten voor de NOW dit jaar worden afgesloten of wordt er voor volgend jaar nog rekening gehouden met uitgaven voor de NOW en/of consequenties van de in de eerste suppletoire begroting nabetalingen en ontvangsten van de NOW verwacht?

Antwoord op vraag 48

Nu werkgevers bij UWV een betalingsregelingen NOW kunnen aangaan met een termijn van 5 jaar, zullen ook de komende jaren nog aanpassingen op de NOW-raming plaatsvinden. Het eerstvolgende moment hiervoor is bij de Voorjaarsnota 2025 / 1e suppletoire begroting 2025. Op dat moment zal een nieuwe raming van nabetalingen en terugvorderingen van de NOW worden opgesteld. Hierbij worden recente cijfers van de vaststellingen meegenomen, evenals realisaties van terugvorderingen.

Vraag 49

Kunt u aangeven wat de stand van het eigen risico zou zijn als deze in de afgelopen jaren niet bevroren was?

Antwoord op vraag 49

Als het eigen risico vanaf 2017 was geĂŻndexeerd, zou het 515 euro bedragen in 2024 en 535 euro in 2025.

Vraag 50

Kunt u onder elkaar zetten wat de kabinetten Rutte I, II, III en IV hebben geïnvesteerd in defensie, onderwijs, koopkracht (minimumloon), klimaat en gemeentefinanciën?

Antwoord op vraag 50

Er is geen totaaloverzicht van alle intensiveringen van de kabinetten Rutte voor de genoemde thema's. Wel zijn andere overzichten beschikbaar voor een globaal beeld.

Voor het thema onderwijs is in de begroting 2024 in paragraaf 2 (tabel 4) een overzicht gegeven van alle intensiveringen sinds de start van het kabinet Rutte III. Voor een overzicht van de intensiveringen van de kabinetten Rutte I-III wordt verwezen naar de beantwoording van Kamervraag 4 bij de Begroting 2021 (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 21).

Voor het thema defensie toont onderstaande tabel de stijging/daling realisaties van de uitgaven voor defensie voor de kabinetten Rutte I-IV. Er is hierbij niet gecorrigeerd voor loon- en prijsbijstellingen, deze zijn deels verantwoordelijk voor de opwaartse horizontale ontwikkeling.

Totaal Defensie-uitgaven realisatie 8.156 8.067 7.702 7.788 7.816 8.242 8.539 9.417 10.719 11.190 12.095 12.930 15.270
Verschil jaar op jaar
Uitgavenverschil – 315 – 90 – 365 86 28 427 296 878 1.303 471 904 835 2.340

Er is geen eenduidig overzicht van de ontwikkeling van de uitgaven voor klimaat. Dit komt doordat het klimaatbeleid verspreid is over verschillende departementen. Vanwege diverse ontwikkelingen is in de EZK-begroting voor 2024 een totaaloverzicht van de uitgaven van het klimaatbeleid opgenomen in bijlage 9. Daarnaast bevat sinds twee jaar de Miljoenennota ook een bijlage met een integraal overzicht klimaat, waar ook de klimaatinkomsten worden vermeld (zie tabel 19.1 op pagina 356 van de Miljoennota 2024).

Voor de gemeentefinanciën zijn geen overzichten beschikbaar met alle intensiveringen van de kabinetten Rutte. De intensiveringen worden jaarlijks met de circulaire van het Gemeentefonds en Provinciefonds naar de Tweede Kamer gestuurd.

Sinds het kabinet Rutte I is meermaals geĂŻntensiveerd in het verbeteren van de koopkracht. Zo is in het coalitieakkoord Rutte IV voor het eerst sinds de invoering in 1969 een bijzondere verhoging van het minimumloon doorgevoerd. Van alle koopkrachtintensiveringen uit de kabinetten Rutte I, II, III en IV is geen uitputtend overzicht beschikbaar. Wel is in de departementspecifieke informatie van de SZW-begroting 2024 een overzicht opgenomen waarin de belangrijkste beleidsmatige mutaties worden uitgelicht die het koopkrachtbeeld beĂŻnvloeden (zie paragraaf 5.2.3 van de SZW-begroting 2024). Ook is voor het antwoord op vragen 62 en 63 een uitgebreid overzicht gemaakt van de koopkrachtmaatregelen tijdens kabinet Rutte IV.

Vraag 51

Hoeveel belastinginkomsten zou een vermogensbelasting de schatkist opleveren bij een vermogensbelasting van 5% op een vermogen van boven de 5 miljoen euro?

Antwoord op vraag 51

Aangenomen wordt dat bedoeld wordt een brede vermogensbelasting voor het gehele vermogen in boxen 1, 2 en 3 boven 5 miljoen euro in te voeren. Een vermogensbelasting over alleen het vermogen in box 3 zou naar alle waarschijnlijkheid tot grote verschuivingen van vermogen naar box 2 leiden. Een variant van een brede vermogensbelasting is onderzocht voor het IBO Vermogensverdeling.2Bij een tarief van één procent en een vrijstelling van 1 miljoen euro per persoon is de opbrengst toen geschat op 3,6 miljard euro. Bij hogere tarieven zal de opbrengst naar rato hoger liggen. Naarmate het tarief hoger ligt zal de opbrengst negatief beïnvloed worden door weglekeffecten naar het buitenland. Er zijn op dit moment geen doorgerekende varianten met andere tariefstellingen beschikbaar.

Vraag 52

Hoeveel belastinginkomsten zou een vermogensbelasting de schatkist opleveren bij een vermogensbelasting van 2% op een vermogen van boven 2,3 miljoen euro (de top 1% rijksten)?

Antwoord op vraag 52

Zie het antwoord op vraag 51.

Vraag 53

Hoeveel belastinginkomsten zou een vermogensbelasting de schatkist opleveren bij een vermogensbelasting van 3% op een vermogen van boven de 50 miljoen euro?

Antwoord op vraag 53

Zie het antwoord op vraag 51.

Vraag 54

Hoeveel mensen werken als consultant in Nederland?

Antwoord op vraag 54

Het CBS heeft geen aparte data over het aantal mensen dat werkt als consultant in Nederland, omdat dit geen aparte beroepsgroep betreft. Consultants kunnen namelijk in verschillende werkgebieden actief zijn (zoals IT, financieel, vastgoed, energie, zorg, bedrijfskundig etc.). Wel heeft het CBS data over bijvoorbeeld bedrijven die advisering leveren op het gebied van management en bedrijfsvoering (SBI 702). In 2022 had deze sector 117400 werknemers (1,3% van totaal) en 241.500 werkzame personen (2,4% van totaal, dit omvat ook gedetacheerd personeel en uitzendkrachten).

Vraag 55

Wat is de omzet en winst van de consultancy sector in Nederland?

Antwoord op vraag 55

Consultancy is een breed begrip. Het CBS deelt personen en organisaties die consultancydiensten aanbieden in onder verschillende bedrijfsactiviteiten en SBI-codes. Het CBS kan daarom niet in kaart brengen hoeveel omzet of winst er in de «consultancy sector» gemaakt wordt. Vanuit de kostenkant van bedrijven is het ook lastig om per kostencategorie aan te wijzen hoeveel kosten specifiek aan consultants worden besteed.

Vraag 56

Kan er een uitsplitsing gegeven worden van de totale externe inhuur door de Rijksoverheid. Welke ministeries en voor welke algemene taken?

Antwoord op vraag 56

In de jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2023 geeft tabel 66 (pagina 135) een overzicht van de externe inhuur naar inhuurcategorie per departement.

Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2023 (overheid.nl)

1. Interim-management € 0 € 635 € 22.913 € 2.825 € 78.679 € 5.604 € 8.223 € 10.407 € 1.389 € 391 € 9.273 € 15.204 € 155.543 5%
2. Organisatie- en formatieadvies € 0 € 12 € 6.219 € 4.771 € 2.715 € 1.235 € 7.598 € 1.095 € 290 € 1.541 € 27.120 € 8.105 € 60.701 2%
3. Beleidsadvies € 0 € 557 € 11.191 € 9.180 € 31.768 € 3.127 € 20.260 € 5.171 € 1.436 € 1.872 € 6.678 € 11.166 € 102.406 3%
4. Communicatie-advisering € 2.448 € 211 € 9.856 € 1.714 € 15.109 € 14.121 € 4.864 € 2.288 € 3.630 € 1.993 € 8.132 € 10.529 € 74.895 2%
Totaal Beleid € 2.448 € 1.415 € 50.179 € 18.490 € 128.271 € 24.087 € 40.945 € 18.961 € 6.745 € 5.797 € 51.203 € 45.004 € 393.545 12%
5. Juridisch advies € 0 € 2 € 3.353 € 253 € 28.971 € 144.164 € 4.376 € 3.985 € 410 € 110 € 11.127 € 12.835 € 209.586 6%
6. Advisering opdrachtgevers automatisering € 7.782 € 0 € 145.793 € 256.702 € 235.176 € 328.008 € 35.133 € 23.963 € 81.586 € 6.219 € 217.980 € 110.561 € 1.448.903 44%
7. Accountancy, financiĂ«le en administratieve organisatie € 330 € 0 € 12.987 € 1.729 € 31.195 € 148.328 € 6.887 € 2.789 € 162 € 13.613 € 6.301 € 28.408 € 252.729 8%
Totaal (beleids)-ondersteunend € 8.112 € 2 € 162.133 € 258.684 € 295.342 € 620.500 € 46.396 € 30.736 € 82.158 € 19.942 € 235.408 € 151.804 € 1.911.217 59%
8. Uitvoering (formatie en piek) € 590 € 55.726 € 97.899 € 90.092 € 40.797 € 154.432 € 240.429 € 5.339 € 25.583 € 14.784 € 211.212 € 18.070 € 954.953 29%
Totaal ondersteuning bedrijfsvoering € 590 € 55.726 € 97.899 € 90.092 € 40.797 € 154.432 € 240.429 € 5.339 € 25.583 € 14.784 € 211.212 € 18.070 € 954.953 29%
Totale uitgaven aan externe inhuur € 11.150 € 57.142 € 310.211 € 367.266 € 464.410 € 799.019 € 327.770 € 55.036 € 114.486 € 40.520 € 497.823 € 214.878 € 3.259.711 100%
Bron: Bijlagen bij de Departementale Jaarverslagen 2023

Vraag 57

Hoeveel externe inhuur is er bij gemeenten?

Antwoord op vraag 57

Personeelsbeleid valt binnen de eigen beleidsruimte van gemeenten. Externe inhuur betreft intern personeelsbeleid van gemeenten, waarover het college van burgemeester en wethouders aan de eigen gemeenteraad verantwoording aflegt. Wel kan verwezen worden naar de Personeelsmonitor Gemeenten van het A&O fonds Gemeenten.

Vraag 58

Wat is de ontwikkeling van de kosten en het aantal externe inhuur bij de Rijksoverheid sinds 2004? Kan dit per jaar worden aangegeven in een tabel?

Antwoord op vraag 58

De kosten voor externe inhuur zijn voor de kerndepartementen inclusief de baten- en lastendiensten rijksbreed (inclusief Defensie) beschikbaar vanaf 2009. Deze zijn ook deze opgenomen in de jaarrapportages bedrijfsvoering Rijk vanaf het jaar 2010.

2009 € 1.283.888
2010 € 1.027.480
2011 € 875.748
2012 € 913.283
2013 € 1.013.852
2014 € 1.106.043
2015 € 1.108.726
2016 € 1.286.687
2017 € 1.287.520
2018 € 1.349.687
2019 € 1.664.488
2020 € 1.944.357
2021 € 2.286.461
2022 € 2.678.352
2023 € 3.259.711
Bron: Jaarrapportages bedrijfsvoering rijk 2010 t/m 2023

Vraag 59

Wat is de ontwikkeling van de kosten en het aantal externe inhuur bij gemeentes sinds 2004? Kan dit per jaar worden aangegeven in een tabel?

Antwoord op vraag 59

Zie antwoord op vraag 57.

Vraag 60

Hoeveel zou het schelen voor de overheidsfinanciën, als Nederland geen gelijke bekostiging van openbare en bijzondere scholen voor funderend onderwijs zou kennen, maar een systeem van laicité, zoals bijvoorbeeld Frankrijk dat hanteert, waarbij al het bekostigd onderwijs openbaar is?

Antwoord op vraag 60

De bekostiging van openbare en bijzondere scholen is voor scholen in Nederland gelijk. Leerlingen die nu op bijzondere scholen onderwijs krijgen, hebben de mogelijkheid om onderwijs te volgen op openbare scholen. In een systeem van laïcité zijn de financiële consequenties van het bekostigen van openbare scholen gelijk aan de huidige bekostiging, wanneer je ervan uitgaat dat alle leerlingen op bekostigde (openbare) scholen onderwijs blijven volgen. Wanneer (een deel van de) leerlingen een overstap maken naar het onbekostigde (bijzondere) onderwijs, ontstaat er wel een besparing. De omvang hiervan is afhankelijk van het aantal leerlingen dat onbekostigd onderwijs gaat volgen en is op dit moment niet te ramen. Particulier onderwijs in Nederland werkt in principe op dezelfde manier als het systeem van laïcité. Er kunnen echter vanuit de Rijksoverheid, omdat er geen bekostiging plaatsvindt, minder eisen gesteld worden aan de kwaliteit van het particulier onderwijs.

Vraag 61

Hoeveel procent moet het minimumloon verhoogd worden om op 16 euro per uur uit te komen? Hoeveel zou dit kosten (met koppeling aan de uitkeringen)?

Antwoord op vraag 61

Een realistisch tijdpad voor het wettelijk verhogen van het wettelijk minimumloon is per 1 januari 2026. Daarvoor is een beleidsmatige verhoging nodig van 10,695% bovenop de verwachte ontwikkelingen van het minimumloon. De reguliere indexatiepercentages kunnen echter nog wijzigen waardoor een afwijkend verhogingspercentage benodigd zou zijn om op 16 euro per uur uit te komen. De budgettaire consequenties worden weergegeven in onderstaande tabel.

x € 1 mln. (prijspeil 2024) 0 10 7.500 7.500 7.500 7.500 7.500

– De raming betreft een grove inschatting van het budgettaire effect op basis van eerder gemaakte budgettaire ramingen.

– De raming bevat alleen de kosten/opbrengsten van de Rijksoverheid als wetgever en niet van de kosten van de Rijksoverheid als werkgever.

– Werkgelegenheidseffecten en effecten op de belastinginkomsten zijn niet meegenomen in de raming.

– De raming bevat alleen de kosten op de SZW-begroting. De doorwerking op bijvoorbeeld de huur- en zorgtoeslag is dus niet meegenomen in deze raming.

– De uitgaven in 2025 volgen uit de bevoorschottingssystematiek van de WKB.

Vraag 62

Kunt u de Defensie investeringen die tijdens Rutte IV zijn gedaan in beeld brengen en daarbij ook aangeven op welk moment deze investeringen zijn gedaan? Kunt u hetzelfde doen met de koopkrachtpakketten?

Antwoord op vraag 62

Het kabinet Rutte IV heeft verschillende koopkrachtpakketten tot stand gebracht. Dit vond plaats tegen een achtergrond van hoge inflatie. Om die reden lag armoedebestrijding en koopkrachtondersteuning voor de hand. In onderstaande tabel wordt een overzicht per koopkrachtpakket van Rutte IV gegeven met effect op de jaren 2022 tot en met 2024. Voor deze jaren is ook beleid van voorgaande kabinetten relevant: zo werd tijdens de demissionaire periode van Rutte III (najaar 2021) tot verlaging van de energiebelasting in 2022 besloten. Initiatieven uit de Tweede Kamer van tijdens de demissionaire periode Rutte IV, zoals de verhoging van de kinderbijslag en het box-3-tarief, staan ook in de tabel opgenomen. Het wetsvoorstel voor de beleidsmatige WML-verhoging is overigens in de Eerste Kamer verworpen en om die reden niet in onderstaande tabel opgenomen.

Aanvullende koopkrachtmaatregelen 20221
Verlaging van de btw op de energierekening Van 21% naar 9% Tweede helft van 2022 Incidenteel
Verlaging accijns op brandstof 22,46 cent per liter voor ongelode benzine, 15,48 cent per liter diesel en 5,31 per liter LPG; in tweede helft van 2023 wordt de verlaging afgebouwd 1 april 2022 t/m 2023 (in tweede helft van 2023 is de verlaging afgebouwd) Incidenteel
Verhogen energietoeslag met 600 euro (van 200 naar 800 euro) 2022 Incidenteel
Begroting 2023 (Prinsjesdag 2022) + prijsplafond
Verhoging maximale zorgtoeslag De maximale zorgtoeslag wordt verhoogd met ruim 400 euro 2023 Incidenteel
Verhoging huurtoeslag Verlaging eigen bijdrage met 16,94 euro per maand 2023 Structureel
Verhoging kindgebonden budget (WKB) Met 356 euro voor het eerste kind, tweede kind en alleenstaande ouders en met 468 euro vanaf derde kind. Deze mutaties zijn in prijspeil 2023 2021–2023 Structureel, maar verhoging bedrag uit 2023 neemt in de periode tussen 2023 en 2028 weer af.
Verhoging van de arbeidskorting In het coalitieakkoord Rutte IV was besloten om de arbeidskorting met 384 euro op de eerste twee knikpunten en met 434 euro op het derde knikpunt te verhogen. Aanvullend op deze verhogingen zijn het tweede en derde knikpunt verhoogd met 89 euro. De maximale arbeidskorting bedraagt in 2023 5.052 euro. Het afbouwpercentage wordt verhoogd naar 6,51% 2023 Structureel
Beleidsmatige verhoging van het wettelijk minimumloon (WML) met en doorwerking op AOW en uitkeringen en invoering wettelijk minimumuurloon Verhoging van 8,05% 2023 (en 2024 invoering wettelijk minimumuurloon) Structureel
Verlaging van de IOAOW in 2023 en 2024 en vervolgens naar 0 euro. 60 euro in 2023 en 2024 en 0 euro vanaf 2025 2023–2025 Structureel
Verhoging tarief box 3 Naar: 2023: 32%; 2024: 33%; 2025: 34% 2023–2025 Structureel
Inkomensafhankelijke huurverlaging naar 1 juli 2023 Dit verlaagt de huren voor de huurders met een inkomen onder 120% van het sociaal minimum wonend in een sociale huurwoning die wordt verhuurd door een woningcorporatie. Gemiddeld wordt hun huur verlaagd met € 57 per maand 1 juli 2023–1 juli 2024 Incidenteel
Verhogen energietoeslag 2022 en energietoeslag in 2023. 1.300 euro in 2022 en 20232 2022 en 2023 Incidenteel
Anticipatie op het prijsplafond 190 euro per maand per huishouden in november 2022 en december 2022 2022 Incidenteel
Prijsplafond voor de energierekening3 Plafond van 1,45 euro per kubieke meter gas (grens: 1.200 kubieke meter) en 0,40 euro per kWh elektra (grens: 2.900 euro kWh) 2023 Incidenteel
Begroting 2024 (Prinsjesdag 2023) en later
Bevriezing van de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in het referentieminimumloon voor de bijstand voor 2024 en geen versnelde afbouw in 2025 In 2024 bevriezing op 1,5750 en afbouw naar 1,55 in jan 2025 en naar 1,525 in juli 2025. 2024 en 2025 Incidenteel
Verhoging huurtoeslag Verlaging eigen bijdrage met 416 euro op jaarbasis 2024 Structureel
Verhoging kindgebonden budget (WKB) De bedragen voor het eerste kind worden met 750 euro verhoogd en voor de tweede en volgende kinderen met 883 euro. Het bedrag voor kinderen van 12–15 en 16–17 jaar wordt met 400 euro verhoogd. De ALO-kop wordt met 619 euro verlaagd en de inkomensdrempel voor paren met 11.111 euro verlaagd. Deze mutaties zijn in prijspeil 2024 weergegeven. 2024 Structureel
Bevriezen heffingvrij vermogen Box 3 in 2024 op niveau 2023 2023 en 2024: 57 duizend euro 2024 Structureel
Verlaging tarief MKB-winstvrijstelling Tarief van 14% naar 12,7% 2024 Structureel
Verhoging arbeidskorting Verhoging van de arbeidskorting op het tweede knikpunt met 115 euro 2024 Structureel
Box 1 Indexatie van het aanvangspunt in het toptarief in de inkomstenbelasting met 3,55% in plaats van 9,9% 2024 Structureel
Box 1 Indexatie van het aanvangspunt van de tweede schijf voor mensen boven de AOW-leeftijd in de inkomstenbelasting met 3,55% in plaats van 9,9% 2024 Structureel
Verhoging kinderbijslag De kinderbijslag is beleidsmatig met 21,53 euro per kwartaal in 2024 verhoogd (initiatief Tweede Kamer). 2024 Structureel
Verhoging kinderopvangtoeslag Verhoging maximumuurprijzen van de kinderopvangtoeslag in 2024 (initiatief Tweede Kamer): Dagopvang: van 9,65 euro naar 10,25 euro; BSO: van 8,30 naar 9,12 euro; Gastouder: van 7,24 naar 7,53 euro. 2024 Structureel
Verlenging verlaging accijns op brandstof De verlaging van de accijns op brandstof (benzine, ...) uit de tweede helft van 2023 is doorgezet in 2024 (initiatief Tweede Kamer) 2024 Incidenteel
Verhoging box-3-tarief Het tarief voor 2024 is met 2%-punt verhoogd (initiatief Tweede Kamer). Ook nam het kabinet voor om het tarief voor 2024 met 1%-punt te verhogen 2024 Incidenteel
Verhoging huurtoeslag Verlaging eigen bijdrage met 3,05 per maand (momenteel in behandeling Eerste Kamer, met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2024) 2024 Structureel

1 https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2022/03/11/kamerebrief-aanvullende-koopkrachtmaatregelen-2022.

2 Gemeenten voeren deze regeling uit en hebben hierin beleidsvrijheid. Voorbeelden zijn het richtbedrag, de doelgroep en de wijze van uitbetaling. 1.300 euro is het richtbedrag voor zowel 2022 als 2023 voor huishoudens tot 120% van het sociaal minimum. Gemeenten hebben de mogelijkheid om 500 euro te schuiven tussen 2022 en 2023 (dus 1.800 euro in 2022 en 800 euro in 2023). De verhoging van 800 euro naar 1.300 euro in 2022 was aangekondigd in de kamerbrief (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2022/07/07/kamerbrief-wijziging-participatiewet-ivm-eenmalig-categoriaal-verstrekken-van-energietoeslag-aan-huishoudens-met-een-laag-inkomen) uit juli 2022.

3 Het energieplafond verving de eerder voorgenomen verlaging van de energiebelasting in de begroting voor 2023.

Het kabinet Rutte IV heeft in het coalitieakkoord structureel 3 miljard euro beschikbaar gesteld voor het versterken van de krijgsmacht en het inlopen en wegwerken van achterstanden. In het Voorjaar 2022 is daar structureel 2 miljard euro bijgekomen. Bovendien is in het Voorjaar 2022 voor de jaren 2024 en 2025 incidenteel geld beschikbaar gesteld om de 2% NAVO norm in die jaren te kunnen behalen.

In deze Voorjaarsnota 2024 heeft het kabinet op basis van recente ramingen besloten om de defensie-investeringen in een ritme te plaatsen dat beter aansluit bij het moment waarop Defensie deze middelen verwacht uit te kunnen geven. De geplande investeringsmiddelen blijven beschikbaar voor Defensie en kunnen op een zo ambitieus mogelijk tempo worden voortgezet. Hiermee is een eerste stap gezet om de investeringsmiddelen van defensie in een realistischer groeipad te plaatsen. Aanvullend is besloten om in 2028 incidenteel 500 miljoen euro toe te voegen aan de defensiebegroting, waarbij deze structureel worden verwerkt vanaf 2030.

Het merendeel van de gereserveerde middelen is bestemd voor investeringen in de krijgsmacht. Het betreft o.a. gevechtsondersteuning, inzetvoorraden, digitalisering, innovatie en nieuwe (cyber)capaciteiten en wapensystemen, maar ook het inlopen en wegwerken van achterstanden bij vastgoed, IT, instandhouding en onderhoud van materieel. Verder zijn de beschikbaar gestelde middelen onder andere bestemd voor modernisering van het loongebouw en arbeidsvoorwaarden.

Bij het vrijgeven van de investeringsmiddelen worden projectplannen opgesteld die vervolgens integraal worden gewogen binnen het Defensiebudget. Dit wordt verwerkt in de begroting van het Defensiematerieelbegrotingsfonds (DMF) gedurende de Rijksbrede begrotingscyclus. Daarnaast wordt op projectniveau de voortgang van de investeringen verantwoord in het Defensie Projecten Overzicht (DPO) dat jaarlijks met Verantwoordingsdag aan het parlement wordt aangeboden. De DPO-afwijkingsrapportage wordt tegelijkertijd met de begroting van het DMF aangeboden op Prinsjesdag.

Verder heeft het kabinet sinds het uitbreken van de oorlog in Oekraïne 10 miljard euro beschikbaar gesteld voor militaire steun aan Oekraïne, via de begroting van het Ministerie van Defensie. Het merendeel van deze middelen wordt besteed aan het commercieel aankopen van militaire goederen ter ondersteuning van Oekraïne. Daarnaast zijn er middelen vrijgemaakt om uit voorraad geleverde goederen te vervangen en om gemiste verkoopopbrengsten van aan Oekraïne geleverde materieel te compenseren.

Vraag 63

Kunt u de koopkrachtpakketten die tijdens Rutte IV tot stand zijn gebracht in beeld brengen en daarbij ook aangeven op welk moment deze investeringen zijn gedaan?

Antwoord op vraag 63

Zie antwoord vraag 62.

Vraag 64

Wat is de totale netto winst van financiële en niet-financiële bedrijven per jaar voor de afgelopen 10 jaar

Antwoord op vraag 64

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de belastbare winsten, betaalde vennootschapsbelasting en nettowinsten van vpb-plichtige bedrijven. In de belastingafgifte wordt geen onderscheid gemaakt tussen financiële en niet-financiële bedrijven. Het CBS maakt overigens wel een onderscheid tussen financiële en niet-financiële bedrijven. Hun data bevat echter ook niet-vpb-plichtige organisaties en betreft een ander winstbegrip op basis van nationale rekeningen dat niet overeenkomt met de commerciële of fiscale winstbepaling (in plaats van de belastbare winst).

2011 65,5 13,5 52
2012 57,3 15,2 42,1
2013 38,4 15,6 22,8
2014 54,3 17,8 36,5
2015 57,3 19,2 38,1
2016 85,2 21,2 64
2017 99,8 23,1 76,7
2018 93,4 24,3 69,1
2019 118,6 26,1 92,5
2020 96,5 26,1 70,4
2021 155,5 35 120,5

Vraag 65

Wat zijn de kosten voor het afschaffen van de btw op voeding?

Antwoord op vraag 65

Het verlagen van het btw-tarief op voeding van 9% naar 0% kost circa 5841 miljoen euro per jaar en het verlagen van het btw-tarief op drinken van 9% naar 0% kost circa 457 miljoen euro per jaar. Het is mogelijk om het btw tarief op voeding en drinken te verlagen naar 0%. Hier wordt eten en drinken (afgezien van alcohol) onder verstaan, maar bijvoorbeeld ook afhaalmaaltijden.3Het is op grond van de Europese btw-richtlijn juridisch niet toegestaan om horecadiensten te belasten tegen een btw-nultarief. Gevolg is dat bij introductie van het btw-nultarief voor voeding en drinken het afhalen wordt belast tegen 0% btw en ter plaatse nuttigen wordt belast tegen 9% btw. Hoewel het voor ramingsdoeleinden goed mogelijk is om apart in beeld te brengen hoeveel een afschaffing van de btw op eten en drinken kost, heeft het de voorkeur om het tarief van deze posten gelijk te houden. Dit voorkomt complexe afbakeningsdiscussies wanneer bijvoorbeeld wel eten, maar niet drinken qua btw-tarief zou worden verlaagd of verhoogd. Bijvoorbeeld, ten aanzien van verschillende vormen van soep, bouillon, drinkyoghurt, maaltijdvervangende dranken en smoothies zou dit tot complexiteit kunnen leiden. Het verlagen van het btw-tarief op voeding en dranken betreft een wijziging van de tariefindeling en kan ingevoerd worden per 1-1-2026. De raming van de kosten van het toepassen van een nultarief op voeding en drinken betreft een eerste grove inschatting. Voor een gedetailleerde raming van het verlagen van btw-tarief op voeding en drinken zijn meer gegevens nodig.

Verlagen btw-tarief voeding van 9% naar 0% 0 – 5800 – 5.800 – 5.800 – 5.800 2026
Verlagen btw-tarief drinken van 9% naar 0% (excl. alcohol) 0 – 500 – 500 – 500 – 500 2026

Vraag 66

Wat zijn de kosten voor het afschaffen van de btw op drinken (excl. alcoholische dranken)?

Antwoord op vraag 66

Zie antwoord op vraag 65.

Vraag 67

Wat kost het bevriezen van de huur in de sociale sector?

Antwoord op vraag 67

Het Centraal Planbureau (CPB) verwacht in het Centraal Economisch Plan 2024 (februari 2024) dat de CAO loonontwikkeling in het jaar 2024 uitkomt op 6%. Dit betekent dat de maximale huurstijging voor sociale huurwoningen van corporaties in 2025 op basis van deze raming uitkomt op maximaal 5,5% (CAO loonontwikkeling minus 0,5%).

Een (eenmalige) huurbevriezing in 2025 zou betekenen dat corporaties de huren per 1 juli niet met 5,5% kunnen verhogen. Een dergelijke huurbevriezing kost de corporatiesector ruim 800 miljoen euro aan jaarlijkse huurinkomsten en een veelvoud daarvan aan investeringscapaciteit omdat zij hierdoor minder kunnen lenen. Ook een eenmalige huurbevriezing werkt structureel door in de huurinkomsten van corporaties. Daarmee tast een huurbevriezing de investeringscapaciteit van corporaties dermate aan dat zij niet langer in staat zijn de afspraken uit de Nationale Prestatieafspraken na te kunnen komen. Een huurbevriezing betekent wel dat de huurtoeslag minder toeneemt, omdat de huurtoeslag anders ook zou stijgen.

Vraag 68

Wat kost het verlagen van de huur in de sociale sector met 5%, 10%, 15%?

Antwoord op vraag 68

Indien in 2025 gekozen wordt voor een eenmalige huurverlaging van 5%, 10% of 15% dan kost dit de corporatiessector respectievelijk circa 0,75 miljard euro, 1,5 miljard euro of 2,25 miljard euro. Het verlies aan investeringscapaciteit is een veelvoud van deze bedragen, omdat een daling van de huurinkomsten ertoe leidt dat corporaties minder kunnen lenen. Ook een eenmalige huurbevriezing werkt structureel door in de huurinkomsten van corporaties. Daarmee tast een huurverlaging de investeringscapaciteit van corporaties dermate aan dat zij niet langer in staat zijn de afspraken uit de Nationale Prestatieafspraken na te kunnen komen. Een verlaging van de huur betekent wel minder uitgaven voor de huurtoeslag.

Daarnaast is het goed om op te merken dat in 2023 de huurprijs van circa 600.000 huishoudens van sociale huurwoningen met gemiddeld 57 euro per maand is verlaagd. Daarmee heeft inmiddels driekwart van de sociale huurwoningen van corporaties een huurprijs op of onder 575 euro per maand (prijspeil 2023).

Vraag 69

Wat is de ontwikkeling van de effectieve belastingdruk voor bedrijven van de afgelopen 20 jaar?

Antwoord op vraag 69

De OESO publiceert sinds 2017 jaarlijks de effectieve belastingdruk in Nederland. Deze is gestegen van 22,9% in 2017 naar 23,9% in 2022. De OESO publiceert deze elk jaar in haar publicatie Corporate Tax Statistics.

Deze cijfers gaan echter niet 20 jaar terug. In een rapport voor de Europese Commissie heeft onderzoeksinstituut ZEW wel tot en met 1998 teruggerekend op basis van een vergelijkbare methode. Hieruit blijkt dat men name rond de periode 2003–2007 de effectieve belastingdruk sterk gedaald is in Nederland.

In het kader van de samenloop tussen de verliesverrekeningsmaatregel en de kwijtscheldingswinstvrijstelling in de vennootschapsbelasting merk ik graag het volgende op. In de nota naar aanleiding van het nader verslag bij de behandeling van de Fiscale verzamelwet 20244 heb ik in het kader van de samenloop van de nieuwe verliesverrekeningsregels in de vennootschapsbelasting (Vpb) en de kwijtscheldingswinstvrijstelling toegezegd dat nader bezien wordt of en zo ja, op welke wijze, al dan niet geclausuleerd, nadere maatregelen moeten worden getroffen, waarbij uiteraard ook de vormgeving, de budgettaire aspecten en de uitvoeringsaspecten in de afweging zullen worden betrokken. Met deze reactie wordt aan deze toezegging opvolging gegeven.

Met ingang van 1 januari 2022 is een beperking van de verliesverrekening in de Vpb geïntroduceerd (artikel 20, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969)). Deze maatregel houdt in dat verliezen in de Vpb tot een bedrag van 1 miljoen euro jaarlijks volledig verrekenbaar zijn met de belastbare winst, maar boven dat bedrag van 1 miljoen euro is het verlies slechts verrekenbaar met 50% van de resterende belastbare winst. De maatregel beperkt de mogelijkheid om winsten te verrekenen met verliezen uit andere jaren en heeft tot doel te voorkomen dat ondernemingen met winstgevende activiteiten in Nederland jaren achtereen geen vennootschapsbelasting betalen.

Een belastingplichtige mag de zogenoemde kwijtscheldingswinstvrijstelling (artikel 3.13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) juncto artikel 8, eerste en vierde lid, Wet Vpb 1969) toepassen op winsten die ontstaan als een schuldeiser afziet van het innen van een niet voor verwezenlijking vatbaar recht. De vrijstelling is in beginsel slechts van toepassing voor het deel van de kwijtscheldingswinst dat hoger is dan het geleden verlies. Als gevolg van de beperking van de verliesverrekening is er bij de aanwezigheid van te verrekenen verliezen van meer dan 1 miljoen euro en een belastbare winst (inclusief kwijtscheldingswinst) in het kwijtscheldingsjaar van meer dan 1 miljoen euro, echter vennootschapsbelasting verschuldigd. Deze uitwerking lijkt strijdig met de doelstelling van de op 1 januari 2021 in werking getreden Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA), omdat er na het bereiken van een akkoord alsnog een belastingschuld kan ontstaan. Deze belastingschuld zal veelal een hindernis zijn voor een WHOA-akkoord en het is denkbaar dat levensvatbare ondernemingen dientengevolge alsnog failliet kunnen gaan.

Om voor dit knelpunt met een passende maatregel te komen wordt voorgesteld om voor situaties met te verrekenen verliezen van meer dan 1 miljoen euro de kwijtscheldingswinst volledig vrij te stellen voor zover die uitgaat boven het verlies dat overigens in het jaar is geleden. Deze maatregel heeft daarom alleen gevolgen voor belastingplichtigen met te verrekenen verliezen van meer dan 1 miljoen euro (en waarbij de kwijtscheldingswinst het verlies dat overigens mocht zijn geleden in het jaar van het prijsgeven overtreft), waardoor de doorwerking naar andere wettelijke bepalingen beperkt blijft. Voor situaties met te verrekenen verliezen tot en met een maximum van 1 miljoen euro blijft het huidige systeem gelden. Daarmee blijft de behandeling van kwijtscheldingswinst bij deze maatregel voor een zo groot mogelijk deel gelijk aan de behandeling van kwijtscheldingswinst in de inkomstenbelasting (artikel 3.13, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001).

Deze voorgestelde maatregel is in overeenstemming met de doelstellingen van de WHOA. Daarnaast is deze maatregel doelmatig, omdat deze maatregel alleen effect heeft op belastingplichtigen die boven de drempel van 1 miljoen euro uitkomen. Ook doet deze maatregel geen afbreuk aan doel en strekking, alsmede de tekst van de mijlpaal uit het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan met betrekking tot aanpassing van de verliesverrekeningsregels vanaf 2022. Deze voorgestelde maatregel is te realiseren en kan worden ingevoerd met ingang van boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2025. Voorgesteld wordt om deze maatregel in het Belastingplan 2025 verder uit te werken. De budgettaire derving van deze maatregel wordt geraamd op 3 miljoen euro per jaar.

Vraag 70

Wat is de effectieve belastingdruk voor de gemiddelde Nederlander. Wat is dit voor de top 10%, top 1% en top 0,1% rijkste Nederlanders?

Antwoord op vraag 70

We gaan ervanuit dat de vraag doelt op de belastingdruk op het inkomen van huishoudens. Het CPB heeft zeer recent een analyse gepubliceerd5 van de effectieve belastingdruk op inkomens van huishoudens waarbij ze de inkomens van personen en huishoudens verdelen naar inkomensdeciel.

Het CPB heeft zowel de effectieve belastingdruk berekend zoals zij die hebben geobserveerd in het databestand als een theoretische belastingdruk berekend als ingehouden winsten ook worden toegerekend tot het inkomen en daarover inkomstenbelasting wordt betaald (box 2). In onderstaande figuur uit de CPB studie valt op te maken dat het 5e tot en met het 9e deciel een gemiddeld geobserveerde effectieve belastingdruk op hun inkomen hebben van circa 32%, en het 10e deciel (exclusief de top 1%) een geobserveerde gemiddelde effectieve belastingdruk van 36% en de top 1% een gemiddelde effectieve belastingdruk van 34% en uiteindelijk de top 0,01% inkomens een geobserveerde gemiddelde effectieve belastingdruk van 28% hebben. Dus er is een omslagpunt bij de hoogste 1% inkomens en binnen deze groep daalt de geobserveerde belastingdruk bij de hoogste inkomens.

De theoretische belastingdruk laat een ander beeld zien: als alle winsten worden uitgekeerd en belast met de inkomstenbelasting (box 2) dan heeft de top 1% een hogere effectieve belastingdruk dan alle inkomens daaronder en dat geldt ook voor de top 0,1% en de top 0,01%. Dus, de inkomstenbelasting pakt wel progressief uit als alle ingehouden winsten worden uitgekeerd aan de achterliggende aanmerkelijkbelanghouders. In dat geval nadert de aldus gemeten effectieve belastingdruk van de top 1% de 49,5%.

Vraag 71

Hoeveel vermogen hebben de rijkste 10%, 1%, 0,1% van Nederland?

Antwoord op vraag 71

Volgens de vermogensstatistiek van het CBS bezitten de rijkste 10% huishoudens in Nederland 1343 miljard euro in 2022. Dat is bijna 54% van het totale vermogen van huishoudens in Nederland. De top 1% bezit 539 miljard euro in 2022, dat is afgerond 22% van het totale vermogen van huishoudens in Nederland.6 Het CBS publiceert geen cijfers over de top 0,1%.

Vraag 72

Wat zou de opbrengst zijn van een vermogensbelasting van 1%, 5% en 10% over al het vermogen vanaf 5 miljoen euro (dus 5 miljoen euro heffingsvrij vermogen)? Wat zou dit zijn vanaf 1 en 10 miljoen euro?

Antwoord op vraag 72

Zie het antwoord op vraag 51.

Vraag 73

Wat is de gemiddelde vermogensgroei per jaar van de 10%, 1%, 0,1% rijkste Nederlanders?

Antwoord op vraag 73

In de periode 2011–2022 nam het vermogen van de top 10% met 74% toe en die van de top 1% met 70%. Het CBS publiceert geen cijfers over de top 0,1% in 2022.

Vraag 74

Welke landen in de EU en in de wereld hebben een vermogensbelasting?

Antwoord op vraag 74

Binnen de EU hanteert alleen Spanje een zuivere vermogensbelasting. De vermogensbelasting die Frankrijk kende is vanaf 2018 gewijzigd en ziet nog slechts op vastgoed. In een recent gepubliceerd document van het IMF hebben de volgende landen buiten de EU een vermogensbelasting: Algerije, ArgentiniĂ«, Bolivia, Colombia, Ecuador, Noorwegen, Suriname, Urugay, Venezuela en Zwitserland.7Daarnaast kennen enkele landen een «zakat» op vermogen – een Islamitische verplichting om geld te geven aan armen of aan goede doelen. In sommige landen wordt de zakat van overheidswege verplicht geheven, maar in de meeste landen is de afdracht vrijwillig. Bangladesh heeft een toeslag op de inkomstenbelasting die afhankelijk is van het vermogen.

Ten slotte kent een groot aantal landen, zowel binnen als buiten de EU, een belasting over vastgoed, meestal geheven op lokaal niveau.

Vraag 75

Wat zijn de opbrengsten van het verhogen van het Vpb-tarief naar dat van de inkomstenbelasting?

Antwoord op vraag 75

Een verhoging van het algemene vpb-tarief naar 36,97% levert naar schatting ex-ante 12,5 miljard euro per jaar op.

Bij verhogingen van het algemene tarief in de vennootschapsbelasting kan verwacht worden dat sommige grote ondernemingen (een deel van) hun activiteiten verplaatsen naar het buitenland. Met een dergelijk gedragseffect is rekening gehouden. Er bestaat een risico dat de werkelijke opbrengst van de verhoging naar 36,97% lager blijkt dan ingeschat, wanneer meer bedrijven activiteiten verplaatsen naar omringende landen met lagere tarieven. Ook vergroot verhoging van het algemene tarief zonder aanpassing van het lage tarief de prikkel om bedrijven op te splitsen om zodoende vaker van het lage tarief gebruik te kunnen maken.

Dit effect is ook meegenomen in de raming. De gevolgen van een groot tariefsverschil binnen de vennootschapsbelasting zijn uitgebreider beschreven in het IBO Vermogensverdeling en in de laatste Bouwstenen voor een beter belastingstelsel. In beide rapporten wordt voorgesteld om over te stappen op een uniform tarief in de vennootschapsbelasting. Met het effect van de tariefsverhoging op de Nederlandse economie als geheel en de doorwerking daarvan op de belastinginkomsten is in de ex ante-raming geen rekening gehouden.

Vraag 76

Wat zijn de opbrengsten van een extra schijf in de Vpb voor winsten boven de 1, 5 en 10 miljoen euro tegen een tarief van 50%?

Antwoord op vraag 76

Een derde schijf in de vennootschapsbelasting met een tarief van 50 procent is een zeer ingrijpende wijziging die naar verwachting grote gedragseffecten teweegbrengt. Daarom is op dit moment geen betrouwbare raming beschikbaar. Met deze tariefstructuur zal Nederland internationaal uit de pas gaan lopen en zullen activiteiten hoogstwaarschijnlijk naar het buitenland verplaatst worden. Het is niet uit te sluiten dat deze maatregel in werkelijkheid geld zou kosten, omdat (grote) bedrijven op termijn Nederland zullen verlaten. Daarnaast wordt een nieuwe prikkel geïntroduceerd om bedrijven op te splitsen en zo vaker gebruik te maken van de eerste twee tariefschijven.

Vraag 77

Uitgaande van een Vpb-tarief ter hoogte van het tarief van de inkomstenbelasting, wat zijn dan de extra opbrengsten van een extra schijf in de Vpb voor winsten boven de 1, 5 en 10 miljoen euro tegen een tarief van 50%?

Antwoord op vraag 77

Zie het antwoord op vraag 76 van de feitelijke Kamervragen in het kader van de VJN.

Vraag 78

Uitgaande van een verhoging van het WML (met koppeling aan de uitkeringen), hoeveel procent verhoging is dan nodig zodat om en nabij de 0% volwassenen en kinderen in de armoede leven? Hoe hoog is het WML dan in absolute zin? Hoeveel zou dit kosten?

Antwoord op vraag 78

Het is niet mogelijk om met een verhoging van het minimumloon het armoedecijfer te reduceren naar 0%. Hier kan dus ook geen absolute hoogte van het WML aan gekoppeld worden. Sommige groepen profiteren niet van een verhoging van het minimumloon en hebben soms wel een inkomen onder de armoedegrens. Denk hierbij aan zelfstandigen en studenten. Het Centraal Planbureau (CPB) heeft in juni 2023 voor de Commissie sociaal minimum berekend wat het effect van beleidsopties is op de armoedecijfers.8Het CPB toonde op basis van de CEP-cijfers 2023 aan dat een beleidsmatige verhoging van het minimumloon van 2,2% (inclusief gekoppelde uitkeringen) zorgde voor een daling van het aandeel personen en kinderen in armoede met 0,2 procentpunt. Het budgettaire effect van deze maatregel was 1,5 miljard euro. Hiermee zou het brutominimumloon voor een werkende met een 36-urige werkweek op jaarbasis stijgen met 591 euro tot 27.426 euro.

Daarnaast is armoede een complex probleem en zijn de oorzaken van armoede divers. Daardoor is het niet mogelijk om alle aspecten van armoede te vangen in een enkel percentage. Zo kunnen volgens de Commissie sociaal minimum levensloopgebeurtenissen en financiële- en arbeidscompetenties een rol spelen.9 Ook houdt het armoedepercentage geen rekening met schulden. Het verminderen van armoede vraagt daarom om een veelzijdige aanpak, waar inkomen uit arbeid één van de relevante aspecten is. In de aanpak Geldzorgen, armoede en schulden kijkt de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen breder naar de oplossingen om armoede te verminderen, kansengelijkheid te bevorderen en meedoen te stimuleren. Over de voortgang van dit traject wordt uw Kamer periodiek geïnformeerd middels voortgangsrapportages.

Vraag 79

Hoeveel ambtenaren werken er voor de Rijksoverheid? Wat zijn de totale personeelskosten?

Antwoord op vraag 79

In de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk staat dat eind 2023 er 156.478 ambtenaren bij de Rijksoverheid werken. Uitgedrukt in FTE is dit 147.841. Dit betreft de ministeries (exclusief Defensie). De salarisuitgaven van deze FTE’s bedroegen voor deze scope in 2023 12,6 miljard euro.

De scope van de apparaatsuitgaven zoals gerapporteerd in de Jaarraportage Bedrijfsvoering Rijkt wijkt enigszins af van de scope van aantal FTE bij de Rijksoverheid. De apparaatsuitgaven van de Rijksdienst, inclusief materiële uitgaven, bedroegen volgens het overzicht van tabel X in de Jaarraportage 19,17 miljard euro in 2023. Hiervan is 11,18 miljard toerekenbaar aan kerndepartementen en 7,99 miljard aan baten-lasten agentschappen. Het begrip kerndepartement in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk wijkt af van het begrip kerndepartement in de begroting. In de grondslag van kerndepartementen zijn bij de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk ook uitvoeringsorganisaties als Dienst Toeslagen en de Belastingdienst opgenomen. ZBO's, zoals UWV en SVB, lopen niet in deze apparaatsuitgaven van de Jaarrapportage mee.

Vraag 80

Hoeveel daklozen zijn er in Nederland?

Antwoord op vraag 80

Volgens de schatting van het CBS waren er op 1 januari 2023 30.600 dakloze mensen in Nederland. Als onderdeel van het Nationaal Actieplan Dakloosheid wordt gewerkt aan een beter monitoringsinstrument om het aantal dakloze mensen in beeld te krijgen en daarmee gerichter te kunnen sturen op de ambitie om dakloosheid vanaf 2030 structureel te beëindigen. De Staatssecretaris van VWS informeert uw Kamer periodiek over de stand van zaken ten aanzien van het Nationaal Actieplan Dakloosheid.

Vraag 81

Hoeveel mensen hebben problematische schulden en wat is hiervan de gemiddelde en totale omvang?

Antwoord op vraag 81

In het rapport «Personen met geregistreerde problematische schulden 2021–2023» schrijft het CBS dat op 1 januari 2023 afgerond 873.000 personen van 16 jaar en ouder geregistreerde problematische schulden hebben.

In de «Tweede voortgangsrapportage Aanpak geldzorgen, armoede en schulden – Monitor 2023» rapporteert het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dat de gemiddelde schuld in 2022 40.170 euro bedroeg. Cijfers voor de gemiddelde schuld in 2023 zijn nog niet in de meest recente rapportage opgenomen.

Het CBS en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid rapporteren niet wat de totale omvang van schulden in Nederland is.

Vraag 82

Wat is de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit voor de afgelopen 10 jaar?

Antwoord op vraag 82

De afgelopen 10 jaar is de productiviteit in de Nederlandse marktsector beperkt gestegen. In de periode 2012 t/m 2022 is de productiviteit in totaal met 6,6% gestegen. De jaarlijkse productiviteit fluctueert sterk o.a. door conjuncturele schommelingen. De stagnerende productiviteitsgroei is daardoor beter zichtbaar over een langere tijd: in de periode 1996–2001 bedroeg de gemiddelde arbeidsproductiviteitsgroei 1,9%, in de periode 2002–2008 1,3% en in de periode 2009–2016 0,4%.

2012 – 0,4 97,9
2013 0,8 98,7
2014 0,7 99,4
2015 0,6 100
2016 – 0,1 99,9
2017 0,6 100,5
2018 – 0,2 100,3
2019 – 0,5 99,8
2020 – 0,6 99,1
20211 4,3 103,4
20221 1 104,5

1 voorlopige cijfers

Bron: CBS

Vraag 83

Wat is de concentratiegraad (mate van concentratie) voor de verschillende bedrijfssectoren in Nederland? Kan hiervan een tabel worden gegeven? Kan de ontwikkeling over de afgelopen 10 en 20 jaar worden gegeven?

Antwoord op vraag 83

Er is op dit moment geen integraal overzicht van de marktconcentratie van verschillende bedrijfssectoren in Nederland publiekelijk beschikbaar, ook niet vanuit de Autoriteit Consument & Markt (ACM). De ACM kan onderzoek uitvoeren als er vermoedens zijn dat er onwenselijke machtsconcentraties worden gevormd binnen bepaalde markten. Zo verricht de ACM met enige regelmaat onderzoek naar specifieke markten of sectoren, zoals onlangs naar de retailmarkt voor energie.10

Door ambtenaren van het Ministerie van Financiën is er onderzoek gedaan naar de concentratiegraad van bedrijfssectoren op basis van de Herfindahl-Hirschman-Index (HHI) en SBI-codes van het CBS.11 Onderstaand figuur geeft de gewogen marktconcentratie voor alle bedrijfssectoren weer. Hierin is een lichte opwaartse trend te zien. Het artikel vermeldt ook dat de grootste stijgingen van marktconcentratie sinds de pandemie zijn te zien bij de SBI-sectoren Vervaardiging van zuivelproducten en Goederenvervoer over de weg. Binnen de energie-intensieve sectoren is de marktconcentratie gemiddeld licht gedaald. Tegelijkertijd is er een stijging van de HHI te zien binnen de zwaardere industriële sectoren zoals Vervaardiging van chemische basisproducten en van ijzer en staal.

Het is wel goed om een kanttekening te plaatsen bij de concentratie-indices, zoals de HHI. De reden is dat er geen eenduidig verband hoeft te bestaan tussen concentratie en concurrentie-intensiteit (wanneer producten bijvoorbeeld meer op elkaar lijken, kan een klein aantal aanbieders soms volstaan voor intensieve concurrentie). Volgens recent onderzoek kunnen sectorconcentraties in het hogere gedeelte van de concentratiedistributie echter wel geassocieerd worden met marktmacht.12 Mark-ups, oftewel de verhouding tussen de verkoopprijs en gemaakte kosten, zijn een alternatieve maatstaf om te kijken naar marktmacht. Over mark-ups zijn recent ook onderzoeken verschenen, zoals het CPB-onderzoek dat geen trendmatige stijging van mark-ups vindt in de periode 2006–2015.13 Daarnaast hebben economen Jan de Loecker en Jan Eeckhout de mark-ups in verschillende landen onderzocht tussen 1980 en 2016.14 Zij vinden dat de mark-ups ook in Nederland weliswaar zijn gestegen, maar minder dan gemiddeld in Europa en minder dan gemiddeld wereldwijd. Er is ook geen integraal overzicht van mark-ups van verschillende sectoren beschikbaar.

Vraag 84

Kunt u aangeven wat het effect is van het niet-indexeren van de kinderopvangtoeslag op middeninkomens?

Antwoord op vraag 84

Voor de beantwoording van deze vraag is uitgegaan van een tarief op de maximum uurprijs (10,25 euro in de dagopvang) en de vergoedingspercentages in 2024. Daarnaast is aangenomen dat onder het «niet-indexeren van de kinderopvangtoeslag» wordt verstaan: het eenmalig niet indexeren van de maximum uurprijzen in 2026. Het effect van het niet indexeren is afhankelijk van het indexeringspercentage in 2026, dat momenteel nog niet bekend is. Op basis van de meest recente prognose van het CPB (Centraal Economisch Plan 2024) is het verwachte indexeringspercentage voor 2026 3,76%.

Naast het indexeringspercentage is het effect sterk afhankelijk van het gebruik van kinderopvang, alsmede van de ontwikkeling van het tarief van de opvanginstelling. Er is een berekening gemaakt van de netto-opvangkosten (ofwel de eigen bijdrage) voor huishoudens met twee kinderen die beiden twee dagen per week gebruikmaken van dagopvang. Voor de middeninkomens is specifiek gekeken naar de groep met een gezamenlijk inkomen tussen 1 en 2 keer modaal (het modaal inkomen in 2024 is 44.000 euro). Op basis hiervan zijn de effecten als volgt:

1 x modaal € 2.134 € 2.907 € 773 (+36%)
1,5 x modaal € 3.260 € 3.992 € 732 (+22%)
2 x modaal € 5.242 € 5.901 € 660 (+13%)

Bij 2 kinderen en een totale afname van 1.144 uur dagopvang per kind per jaar (52 weken à 2 dagen van 11 uur) en een instellingstarief van € 10,25.

Maximum uurprijs.

Het voornemen is dat de vergoedingspercentages in de komende jaren, in aanloop naar het nieuwe kinderopvangstelsel, worden verhoogd. Hoe het ingroeipad er precies uitziet, is ter besluitvorming aan het nieuwe kabinet. Met ingang van 2027 zullen alle werkende ouders 96% van de opvangkosten tot aan de maximum uurprijs vergoed krijgen. Vanaf dat jaar is de stijging van de nettokosten (bij het eerder in het antwoord genoemde gebruik van kinderopvang) € 816 per jaar, ongeacht de hoogte van het inkomen.

Vraag 85

Kunt u een overzicht geven van het verloop van de tranches uit het groeifonds? Kunt u aangeven hoeveel geld er na het Beethoven akkoord nog in het Nationaal Groeifonds zit? Kunt u aangeven hoeveel van wat daarna nog in het Nationaal Groeifonds zat als juridisch verplicht was dan wel wat toegezegd aan partijen?

Antwoord op vraag 85

In onderstaande tabel is inzichtelijk gemaakt hoe de middelen uit het Nationaal Groeifonds (NGF) zijn verdeeld vanaf de start van het fonds. De grootste mutaties in de Voorjaarsnota zijn de toevoeging van loon- en prijsbijstelling tranche 2024 (890,6 miljoen euro) en de verlaging ten behoeve van investeringen in de halfgeleider sector (Beethoven) (-1.279 miljoen euro). In de stand Voorjaarsnota resteert er 7 miljard euro in het NGF. Hiervan is 6,8 miljard euro gereserveerd voor de vierde en vijfde ronde van het NGF, ca. 50 miljoen euro voor uitvoeringskosten en 130 miljoen euro voor de openstelling van het NGF op in de ACS-landen en Caribisch Nederland. Het bedrag van 7 mld. is nog onverdeeld is en dus niet juridisch verplicht. Daarnaast zijn ook de gereserveerde middelen uit eerdere rondes (1,7 miljard euro) niet juridisch verplicht, hiervoor zijn wel bestuurlijke verwachtingen gewekt. De rest van het initiële budget is wel juridisch verplicht of reeds uitgegeven.

Departementale route toegekend (juridisch verplicht) – 5.828,8
Voorwaardelijk toegekend (juridisch verplicht) – 3.639,0
Gereserveerd (niet juridisch verplicht) – 1.721,9
Subsidieroute toegekend (juridisch verplicht) – 140,7
Overige mutaties (LPO, apparaatskosten, eerdere bezuinigingen) – 1.268,8
Verlaging Voorjaarsnota 2024 (Beethoven) – 1.279,0
LPO 2024 890,6
Nog beschikbaar 7.012,4

Vraag 86

Kunt u een overzicht geven de stand van de gemeentefinancien aan het begin van het kabinet-Rutte IV, de investeringen die er tijdens Rutte IV zijn gedaan en wat het effect van het aanpassen van accres was op de gemeentefinancien?

Antwoord op vraag 86

Op 16 oktober 2023 is de Tweede Kamer het Integraal Overzicht Financiën Gemeenten 2023 toegezonden15. In het Integraal Overzicht zijn de onderstaande kengetallen over de jaren 2021 (het laatste jaar vóór Rutte IV) en 2022 (het eerste jaar van Rutte IV) weergegeven. Over de jaren na 2022 zijn nog geen jaarrekeningcijfers gepubliceerd, deze kunnen dus niet worden meegenomen.

Exploitatiesaldo (€ mln.) 1.764
Eigen vermogen (€ mln.) 35.713
MateriĂ«le en immateriĂ«le vaste activa (€ mln.) 68.528
Solvabiliteit (%) 37
Netto schuldquote, gecorrigeerd voor doorgeleende gelden (%) 43
Exploitatieruimte (%) 3
Aantal gemeenten met 3 jaar op rij negatief resultaat 31 (9%)
Grondexploitatie (% van totale baten) 6
EMU saldo (€ mln.) 494
Stijging OZB-tarief, gecorrigeerd voor waardeontwikkeling (%) 4,7
Netto investeringsquote (%) 0,9

In 2022 en 2023 ontvingen gemeenten een historisch hoog accres van in totaal circa 5,3 miljard euro. De financiële kerngetallen van gemeenten voor het jaar 2023 zijn nog niet definitief. De verwachting is dat deze zich over 2022 en 2023 positief hebben ontwikkeld. De gevolgen van de nieuwe financieringssystematiek, die per 2024 is ingegaan, zijn nog niet zichtbaar in de rekeningresultaten.

De gevolgen van de nieuwe financieringssystematiek, die per 2024 is ingegaan, zijn nog niet zichtbaar in de rekeningresultaten.

Vraag 87

Deelt u de inschatting van de Afdeling advisering van de Raad van State dat de begrotingsopgave die voor Nederland volgt uit de nieuwe Europese begrotingsregels neerkomt op een verbetering van het structureel primair saldo van 1,9% bbp in 2028 (Voorjaarsnota, p. 23)?

Antwoord op vraag 87

De Afdeling advisering van de Raad van State (RvS) schat in de voorjaarsrapportage dat de begrotingsopgave die voor Nederland volgt uit de preventieve arm van de nieuwe Europese begrotingsregels neerkomt op een verbetering van het structureel primair saldo van 1,9% bbp in 2028. Hierbij constateert de RvS terecht dat momenteel alleen een voorlopige inschatting kan worden gegeven. Ook merkt de RvS op dat het hier de preventieve arm betreft en dat pas bij realisatie van een tekort boven de 3% correctieve actie kan worden genomen.

Een eerdere inschatting van het kabinet was dat de begrotingsopgave uitkomt tussen de 1,0 en 2,0 procentpunt bbp16. Deze inschatting is omgeven met veel onzekerheden, gegeven het feit dat zowel het uiteindelijke doel voor het structureel primair saldo in 2028 als de Commissieraming voor het structureel primair saldo in 2028 nog niet vaststaan. De RvS volgt een vergelijkbare berekeningswijze, maar hanteert geen bandbreedte. Dit verklaart het verschil tussen de puntschatting van de RvS en de bandbreedte in de beantwoording op de vragen van het lid van der Lee. Daarnaast baseert de RvS zich op ramingen van het Centraal Planbureau (CPB), terwijl in de beantwoording op de vragen van het lid van der Lee is gerekend op basis van Commissieramingen. Tot het moment waarop het kabinet technische informatie vanuit de Commissie ontvangt, blijft het enkel mogelijk om inschattingen te maken door verschillende ramingen en uitkomsten aan elkaar te koppelen. Zo rekent de RvS richting de Commissiedoelstelling op basis van ramingen van het CPB, terwijl het kabinet richting de Commissiedoelstelling rekent op basis van een eerdere raming voor het structureel primair saldo van de Commissie17.

Lidstaten die in 2024 een verwacht tekort onder de 3% bbp hebben en een schuld onder 60% bbp, kunnen op vrijwillige basis technische informatie aanvragen bij de Commissie. Nederland behoort tot deze groep lidstaten. De technische informatie bestaat uit een benodigde eindwaarde van het structureel primair saldo, dat aan het einde van de aanpassingsperiode moet worden behaald om te voldoen aan de eisen die de EU stelt aan het uitgavenpad in het budgettair-structurele plan. Het kabinet is van plan om van de mogelijkheid tot het aanvragen van technische informatie gebruik te maken, omdat dit aanvullend inzicht geeft in de begrotingsopgave die voor Nederland volgt uit de preventieve arm van de nieuwe Europese begrotingsregels. De technische informatie zal in juni met de lidstaten worden gedeeld.

Daarnaast is het belangrijk te vermelden dat de Raad van de Europese Unie geen alternatief uitgavenpad kan aanbevelen zolang het gerealiseerde begrotingstekort kleiner is dan 3% bbp en de schuld lager is dan 60% bbp. Dit geldt ook voor het geval dat Nederland een plan zou indienen dat niet voldoet aan de eisen die volgens de verordening worden gesteld aan het uitgavenpad.

Vraag 88

Hoeveel ruimte blijft erover, indien het kabinet besluit een budgettair-structureel plan in te dienen dat voldoet aan de in nieuwe Europese begrotingsregels gestelde eisen voor het tekort en de schuld op de middellange termijn, voor een nieuw kabinet om daarvan af te wijken (Voorjaarsnota, p. 22)?

Antwoord op vraag 88

De indiening van een budgettair-structureel plan door het demissionaire kabinet beperkt de mogelijkheden van een nieuw kabinet niet. In de verordening is opgenomen dat lidstaten zodra een nieuwe regering is aangetreden, een nieuw plan kunnen indienen. Bovendien kan de Raad van de Europese Unie geen alternatief uitgavenpad aanbevelen zolang het gerealiseerde begrotingstekort kleiner is dan 3% bbp en de schuld lager is dan 60% bbp. Dit geldt ook voor het geval dat Nederland een plan zou indienen dat niet voldoet aan de eisen die volgens de verordening worden gesteld aan het uitgavenpad.

De lidstaten hebben met elkaar en de Commissie afgesproken om het eerste nationaal budgettair-structureel plan voor de middellange termijn («het plan») uiterlijk in te dienen op 20 september 2024, tenzij de lidstaat en de Commissie overeenkomen die termijn met een redelijke periode te verlengen.

Zie vraag 133 voor verdere toelichting op de stand van zaken m.b.t. het indienen van het plan.

Vraag 89

Kunt u aangeven wat de verwachte maximumuurtarieven voor de kinderopvangtoeslag de komende jaren zijn? Kunt u aangeven wat de verwachte gemiddelde uurtarieven zullen zijn?

Antwoord op vraag 89

De ontwikkeling van de maximum uurprijzen is afhankelijk van loon- en prijsindexatie Ă©n van eventuele beleidsmatige wijzigingen. De verwachte loon- en prijsontwikkeling voor de komende jaren wordt weergegeven in onderstaande tabel. Die is gebaseerd op het meest recente raming van het CPB (Centraal Economisch Plan 2024). De indexatiepercentages kunnen nog wijzigen bij volgende ramingsmomenten van het CPB.

Indexatiepercentages KOT (CEP 2024) 4,83% 3,76% 3,74% 3,50%

De maximum uurprijzen voor 2025 bedragen 10,71 euro voor de dagopvang, 9,52 euro voor de bso en 8,10 euro voor gastouderopvang en worden begin juni aan het parlement voorgelegd in de voorhangprocedure van de wijziging van het Besluit kinderopvangtoeslag. Daarbij worden, naast de loon- en prijsontwikkeling, ook beleidsmatige aanpassingen gedaan aan de maximum uurprijzen. Zo is in Voorjaarsnota 2024 een maatregel opgenomen om de maximum uurprijzen met 4 cent minder te indexeren ten behoeve van enkele beleidsmaatregelen. Daarnaast wordt de maximum uurprijs voor de gastouderopvang met 21 cent netto extra verhoogd vanwege enkele kwaliteitsmaatregelen in de gastouderopvang (volgt uit de Voorjaarsnota 2023).

Aanbieders in de kinderopvangsector zijn vrij om hun eigen tarief te bepalen, los van de ontwikkeling van de maximum uurprijzen. Er is vanuit de overheid geen prognose beschikbaar over de ontwikkeling van de uurtarieven. Wel monitort SZW in de kwartaalrapportages de gemiddelde tarieven18 van de afgelopen jaren.

Vraag 90

Wat wordt bedoeld met realistisch ramen?

Antwoord op vraag 90

FinanciĂ«n maakt voor de budgettaire nota’s een eigen raming van EMU-saldo en EMU-schuld. Het uitgangspunt voor de ramingen van het EMU-saldo is realistisch ramen, wat betekent dat de ramingen een zo goed mogelijke inschatting zijn. In recente jaren is gebleken dat de uitgavenramingen in de begroting niet altijd realistisch waren. Dit komt onder meer door een combinatie van een ambitieuze investeringsagenda en een zeer krappe arbeidsmarkt. Om budgetten in een bestedingsritme te zetten die aansluit bij de uitvoeringskracht van de overheid, heeft het kabinet in de Voorjaarsnota begrotingsmiddelen naar volgende jaren geschoven, zogeheten kasschuiven.

Vraag 91

Kunt u precies aangeven op welke budgetten in de VWS-begroting met realistisch ramen € 142 miljoen is bespaard en daarbij per post aangeven hoe het kan dat de oorspronkelijke raming kennelijk niet realistisch was?

Antwoord op vraag 91

Er is op veel budgetten in de VWS-begroting een aanpassing geweest in het kader van realistisch ramen. Enkele grote posten zijn: subsidies die worden uitgegeven aan Sport (16,8 miljoen euro in 2024), ontvangsten op subsidies en SPUKs van Sport (6,4 miljoen euro in 2024), en de bijdrage aan agentschappen in het kader van pandemische paraatheid (4,4 miljoen euro in 2024). Realistisch ramen van de uitgaven geeft een beter beeld wat de totale uitgaven van het Rijk zijn en aan welke beleidsterreinen deze uitgaven ten goede komen. Jaarlijks vindt onderuitputting plaats met diverse redenen als oorzaak. Op diverse budgetten is in de afgelopen jaren minder uitgegeven dan aanvankelijk geraamd. Deze historische onderuitputting is de basis geweest voor herziening van de budgetten. Het realistisch ramen blijft een continu punt van aandacht bij het opstellen van de begrotingen.

Vraag 92

Kunt u toelichten welke gevolgen het bijstellen van budgetten heeft, als gevolg van realistisch ramen voor het voorgenomen beleid?

Antwoord op vraag 92

In deze Voorjaarsnota is door middel van kasschuiven de begroting realistischer gemaakt. Dit heeft geresulteerd in – 5,2 miljard euro kasschuiven vanuit 2024 en – 4,1 miljard euro aan kasschuiven vanuit 2025. Doordat middelen worden doorgeschoven naar latere jaren gaat dit niet ten koste van beleidsdoelen, maar mogelijk wel ten koste van het moment waarop de doelen worden gerealiseerd. Zie ook het antwoord op vraag 41 voor een overzicht van alle kasschuiven in deze Voorjaarsnota.

Vraag 93

Voldoet de Voorjaarsnota niet alleen aan de correctieve, maar ook aan de preventieve arm? Klopt het dat deze preventieve arm van toepassing is als het begrotingstekort hoger dan 0,5% van BBP is?

Antwoord op vraag 93

De regels van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) zijn recent herzien. De referentiewaarden voor het tekort (3% bbp) en de schuld (60% bbp) blijven gelden. In de Voorjaarsnota voldoet Nederland alle jaren – met uitzondering van 2026 – aan de refentiewaarden uit de correctieve arm.

In het oude SGP omvatte de preventieve arm de middellangetermijndoelstelling (MTO) voor het structurele begrotingssaldo. In het herziene SGP wordt deze MTO vervangen door een landspecifiek uitgavenpad19 voor – in beginsel – vier jaar. Dit uitgavenpad moet ervoor zorgen dat de overheidsschuld van lidstaten op de middellange termijn op een prudent niveau blijft (onder 60% bbp) of – indien hoger dan 60% bbp – geloofwaardig daalt. Ook moet dit uitgavenpad ervoor zorgen dat het tekort onder de 3% bbp blijft.

2024 is een overgangsjaar richting het herziene SGP, waardoor in 2024 de landspecifieke aanbevelingen van de Raad van de Europese Unie uit 2023 voor Nederland relevant zijn in plaats van de MTO uit het oude SGP. In plaats van de «matrix van vereisten» is gekeken welke verbetering van het structureel saldo nodig is om op middellange termijn het EMU-tekort onder 3% bbp en de EMU-schuld onder 60% bbp te houden. Hieruit volgt dat voor 2024 de Raad een verbetering van het structurele begrotingssaldo van ten minste 0,3% bbp passend acht, met oog op de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Dit vertaalt zich voor Nederland in een aanbeveling om de nominale stijging van de nationaal gefinancierde netto primaire uitgaven in 2024 te beperken tot maximaal 3,5% ten opzichte van 2023. De netto primaire uitgaven zullen in 2024 mogelijk harder groeien dan aanbevolen.

In het herziene SGP wordt de MTO uit de preventieve arm vervangen door een landspecifiek uitgavenpad voor – in beginsel – vier jaar. Dit uitgavenpad moet ervoor zorgen dat de overheidsschuld van lidstaten op de middellange termijn op een prudent niveau blijft (onder 60% bbp) of – indien hoger dan 60% bbp – geloofwaardig daalt. Ook moet dit uitgavenpad ervoor zorgen dat het tekort onder de 3% bbp blijft. Op basis van de meest actuele inschattingen lijkt er voor Nederland een begrotingsopgave te volgen uit de nieuwe regels voor de preventieve arm (zie ook antwoord op vraag 87).

Vraag 94

Naar verwachting wordt 61 miljoen van de beschikbare kwaliteitsgelden niet benut. Kunt u de redenen aangeven waarom het aantal aanvragen voor kwaliteitsgelden achterblijft bij het beschikbare budget? Waarop is de verwachting gebaseerd dat niet alleen in 2024, maar ook in 2025 en 2026 aanvragen achter zullen blijven? Wordt er beleid gevoerd om beschikbare budgetten voor kwaliteit wel zoveel mogelijk te benutten of beschikbaar te houden voor dit doel? Welke kwaliteitsdoelen worden wel behaald en welke worden gemist nu er een lager budget wordt uitgegeven dan geraamd?

Antwoord op vraag 94

Vertraging in voorgaande kwaliteitsprogramma’s heeft de afgelopen jaren geleid tot een oploop van de overlooppost bij ZonMW. Soms is de start van voorgenomen kwaliteitsprojecten vertraagd doordat de organisatie meer tijd vraagt dan verwacht, soms is personele beschikbaarheid de oorzaak. Met als doel de omvang van de overlooppost terug te brengen heeft VWS ervoor gekozen een deel van kwaliteitsmiddelen die in de afgelopen jaren in de overlooppost terecht zijn gekomen in te zetten voor de financiering van het nieuwe kwaliteitsprogramma voor de periode 2024–2026. Dit betekent dat een deel van de middelen die in de periode 2024–2026 waren gereserveerd voor het nieuwe kwaliteitsprogramma vrij komen te vallen, zoals in de eerste suppletoire wet aan u is gemeld. Omdat de budgettaire omvang van het programma uiteindelijk gelijk blijft, heeft dit geen gevolgen voor de te behalen kwaliteitsdoelen. Omdat de inzet van de overlooppost eenmalig is, is ook de ruimte die is ontstaan in de periode 2024–2026 incidenteel en verandert dit niets aan de middelen die structureel zijn gereserveerd voor de kwaliteitsprogramma’s.

Vraag 95

Hoe bepaalt het kabinet of bepaalde maatschappelijke uitdagingen wel of niet «op zich laten wachten»? Dit is toch in hoge mate arbitrair? Welk meer objectief criterium zou het kabinet kunnen hanteren met betrekking tot de te betrachten urgentie?

Antwoord op vraag 95

In het coalitieakkoord van het kabinet Rutte-IV is een aantal belangrijke maatschappelijke uitdagingen benoemd, bijvoorbeeld op het gebied van de woningmarkt, onderwijs en klimaat.20 Vanwege de demissionaire status van het kabinet paste dit voorjaar terughoudendheid bij nieuw beleid. De passage «De aanpak van belangrijke maatschappelijke uitdagingen, bijvoorbeeld op het gebied van de woningmarkt, onderwijs en klimaat, laat namelijk niet op zich wachten.» refereert aan het uitvoering blijven geven aan de reeds ingezette beleidsrichtingen en wordt dus niet gebruikt als reden om nieuw beleid te initiëren.

Vraag 96

Het kabinet blijft missionair handelen op enkele belangrijke dossiers die niet kunnen wachten. Wachtlijsten in de GGZ/jeugdzorg zijn ook belangrijk. Waarom hier niet missionair op handelen?

Antwoord op vraag 96

Zoals gebruikelijk heeft de Koning het demissionaire kabinet op alle onderwerpen verzocht te doen wat nodig is in het belang van het Koninkrijk. Dit geldt ook voor de GGZ en jeugdzorg. De kaders voor het handelen in demissionaire status worden gesteld door de Tweede en Eerste Kamer. Zo is er bijvoorbeeld voor jeugdzorg een Aanpak Wachttijden, waarin het Ondersteuningsteam Zorg voor Jeugd (OZJ) regio’s helpt inzicht te krijgen in en het verminderen van hun wachttijden. Deze aanpak loopt onverminderd door tijdens de demissionaire periode van het kabinet.

Vraag 97

Wat betekent de structurele meevaller «de regeling transgenders» (1,3 miljoen euro structureel)?

Antwoord op vraag 97

Dit betreft een meevaller bij de Subsidieregeling borstprothesen transvrouwen. De uitgaven aan deze regeling vallen lager uit, doordat er minder gebruik van wordt gemaakt dan verwacht.

Vraag 98

Kunt u een compleet overzicht geven van de maatregelen die door de Eerste Kamer zijn teruggedraaid inclusief de bijbehorende bedragen per jaar en per maatregel?

Antwoord op vraag 98

Uitgaven – 380 – 795 – 806 – 815 – 816 – 827
Verwerpen verhoging Wml 1,2% per 1 juli 2024 (prijspeil 2023) – 380 – 795 – 806 – 815 – 816 – 827
Inkomsten 0 457 466 621 658 722
Verwerpen terugdraaien doorwerking WML verhoging op arbeidskorting 0 46 47 47 46 43
Verwerpen afbouwen energiebelasting metallurgische en mineralogische procedés 0 166 160 162 166 174
Verwerpen afbouwen vrijstelling kolenbelasting duaal en non-energetisch verbruik 0 0 0 84 84 84
Verwerpen verhogen minimum CO2-prijs elektriciteitssector en industrie 0 0 0 0 0 0
Verwerpen afschaffen salderingsregeling 0 245 259 328 362 421

De Eerste Kamer heeft na de publicatie van de Voorjaarsnota de Wet verhoging minimumloon verworpen. Dit leidt tot lagere uitgaven. De budgettaire gevolgen hiervan zijn verwerkt in een nota van wijziging op de 1ste suppletoire begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Kamerstuk 36 550ijXW, nr. 3), Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Kamerstuk 36 550ijVII, nr. 4) en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Kamerstuk 36 550ijXVI, nr. 3). Het verwerpen van de wet heeft tevens gevolgen voor het inkomstenkader. De opbrengst van het terugdraaien van de doorwerking verhoging wettelijk minimumloon op de arbeidskorting, vervalt hiermee. De budgettaire gevolgen hiervan zijn ook opgenomen in de tabel. Dit zal meelopen in de besluitvorming in augustus.

Het verwerpen van de Wet verhoging minimumloon heeft geen gevolgen voor de dekkingsmaatregelen van deze verhoging. Het lid van der Lee heeft bij de behandeling van het pakket Belastingplan 2024 een amendement ingediend waarmee vier fiscale maatregelen werden genomen om de verhoging van het minimumloon te dekken (box 2, box 3, bankenbelasting en dividendbelasting). De Tweede en de Eerste Kamer hebben ingestemd met het BP24, inclusief dit amendement.

Verder heeft de Eerste Kamer twee wetsvoorstellen verworpen die budgettaire gevolgen hebben: 1) de wijziging van de Elektriciteitswet en de Wet belastingen op milieugrondslag ter afschaffing van de salderingsregeling en 2) de Wet fiscale klimaatmaatregelen industrie en elektriciteit. In de tabel wordt per maatregel aangegeven wat de budgettaire gevolgen zijn van het verwerpen van de beide wetsvoorstellen. Deze gevolgen zijn meegenomen bij de voorjaarsbesluitvorming en in de Voorjaarsnota zijn voorstellen gedaan om dit gat te dekken (zie hoofdstuk 5, pagina 65 t/m 71).

Vraag 99

Zijn budgettaire kaders te zien als een maximale hoeveelheid overheidsuitgaven? Hoe kan het dan dat deze kaders zelf ook weer regelmatig wijzigen?

Antwoord op vraag 99

Om de overheidsfinanciën beheersbaar te houden en om geen rekeningen door te schuiven naar volgende generaties is er in de begrotingsregels opgenomen dat er voor de uitgavenkant een jaarlijkse maximumgrens geldt: het zogenoemde uitgavenplafond. Het idee van een plafond is dat het kabinet vastlegt wat er in één jaar maximaal mag worden uitgegeven (het uitgavenplafond). Het plafond wordt bijgesteld op basis van aantal regels die zijn vastgesteld in begrotingsregels, zoals de loon en prijsbijstelling en andere uitgave maatregelingen die raken aan de conjunctuur (bijvoorbeeld de ww en de bijstand). Daarnaast zijn de renteontvangsten Tennet bij uitzondering verwerkt als een plafondcorrectie gezien de onzekerheid van deze baten door het overbruggende karakter van de lening. Daarnaast is het plafond aangepast voor de aangenomen amendementen en moties die zijn ingediend bij de APB en AFB. Dit is omdat deze amendementen van de van de Tweede Kamer is gedeeltelijk gedekt zijn aan de lastenkant.

Vraag 100

Er waren toch altijd al meerjarenramingen, ook in de Voorjaarsnota? Wat is het verschil met de huidige situatie? Klopt dat alleen de eerste kolom in de tabellen besluitvormend is en de andere kolommen slechts indicatief zijn en ieder moment weer kunnen veranderen? In hoeverre draagt dit dan bij aan meer transparantie en verstrekt dit het budgetrecht van de Kamer?

Antwoord op vraag 100

Sinds 2022 is de Voorjaarsnota meerjarig en bevat deze een beleidsmatige doorkijk naar de begroting van de komende jaren. Eerder bevatte de Voorjaarsnota enkel de wijzigingen voor de begroting van het lopende jaar zonder de meerjarige beleidsmatige ontwikkeling. In de huidige meerjarige Voorjaarsnota, ook in de Voorjaarsnota 2024, is de voorjaarsbesluitvorming verwerkt voor het lopende en de komende jaren. Dit is niet indicatief. Het parlement beschikt daarmee eerder over informatie over de voorgenomen besluitvorming voor de komende jaren en dit draagt daarom bij aan meer transparantie en een versterking van het budgetrecht.

Vraag 101

Acht het kabinet zich nog gebonden aan het coalitieakkoord, nu de coalitie van Rutte-4 niet meer bestaat? Zo nee, waarom houdt het kabinet dan vast aan uitvoering van het coalitieakkoord?

Antwoord op vraag 101

Het kabinet Rutte-IV acht zich, binnen de kaders die de Kamer stelt ten aanzien van controversiële onderwerpen, gebonden aan het coalitieakkoord Rutte-IV en geeft hier uitvoering aan totdat een nieuw kabinet aantreedt. Bij de Voorjaarsnota is het kabinet de afspraken uit het coalitieakkoord zo goed mogelijk blijven uitvoeren. Het gaat hierbij nadrukkelijk om staand beleid, aangezien er vanwege de demissionaire status terughoudendheid past bij nieuw beleid.

Vraag 102

Hoeveel extra middelen worden er vrijgemaakt voor decentrale overheden door het schrappen van de oploop van de opschalingskorting? Zijn deze middelen voldoende voor de gemeenten en provincies? Kunnen zij hiermee uit de voeten? Welke middelen zijn er speciaal voor het sociaal domein? Welke middelen zijn er specifiek voor de WMO?

Antwoord op vraag 102

Door het schrappen van de oploop van de opschalingskorting krijgen gemeenten structureel 675 miljoen euro meer en provincies structureel 40 miljoen euro meer vanaf 2026. De middelen in het gemeente en provinciefonds zijn beleids- en bestedingsvrij, om deze reden is het niet mogelijk om te stellen welk deel van deze middelen specifiek voor WMO en/of het sociaal domein zijn bestemd.

Daarnaast is – conform het advies van de Raad van State – besloten het gemeente- en provinciefonds vervroegd vanaf 2024 te koppelen aan de ontwikkeling van het bruto binnenlands product. Dit biedt gemeenten en provincies een stabiele inkomstenbron en biedt tevens duidelijkheid over de wijze waarop het gemeente- en provinciefonds zich in de toekomst ontwikkelen.

Bovendien zijn enkele aanvullende afspraken gemaakt over een aantal inhoudelijke (budgettaire) thema’s. Er komt aanvullend onderzoek naar ontwikkelingen op het terrein van de Wet maatschappelijke ontwikkeling (Wmo), openbaar vervoer, infrastructuur en natuur. De uitwerking hiervan is volgens huidige planning onderwerp van gesprek in het Bestuurlijk Overleg FinanciĂ«le verhoudingen (BOFv) van juni 2024. Daarbij gaat het om de balans tussen ambitie, taken, middelen en uitvoeringskracht. Er zal gekeken worden naar de financiĂ«le aspecten, de inhoudelijke sturing en de rolverdeling tussen Rijk en medeoverheden.

Voor Wmo wordt (een nader te bepalen deel van) het budget in de toekomst niet langer via de algemene uitkering van het gemeentefonds, maar via een aparte financiering bekostigd. Afhankelijk van de gekozen bekostigingsvorm wordt een passende geobjectiveerde indexering onderzocht. Vooruitlopend op de verdere uitwerking treft het Rijk een reservering op de aanvullende post. Dit gaat om een jaarlijkse tranche van 75 miljoen euro in 2026 oplopend tot 300 miljoen euro in 2029.

Vraag 103

Op welke manier zijn de hogere kosten voor de renovatie van het Binnenhof verwerkt in deze Voorjaarsnota?

Antwoord op vraag 103

Bij deze Voorjaarsnota is 5,3 miljoen in 2028 en vanaf 2029 structureel 63,1 miljoen euro aan de begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties toegevoegd. Hiermee is de bijdrage voor de huisvesting van de Hoge Colleges van Staat op het artikel van het Rijksvastgoedbeleid opgehoogd. Er zijn middelen aan de begroting van BZK toegevoegd voor zover deze daadwerkelijk tot de voorjaarsbesluitvorming 2025 nodig zijn om verplichtingen aan te kunnen gaan. Daarnaast zijn bij deze Voorjaarsnota middelen op de Aanvullende Post gereserveerd voor verplichtingen die na deze periode worden aangegaan en voor mogelijke tegenvallers, met name als gevolg van marktspanning. Het betreft 3 miljoen euro in 2028 en structureel 36,7 miljoen euro vanaf 2029.

Vraag 104

Onder het subartikel ziektepreventie staan een aantal mutaties op het gebied van vaccinaties. Kunt u een meerjarig totaaloverzicht verstrekken van maatregelen en bijbehorende budgettaire wijzigingen die sinds de ontwerpbegroting zijn genomen op het terrein van (nieuwe) vaccinaties, respectievelijk pandemische paraatheid? Kunt u uitleggen wat de verklaring is voor uiteenlopende bedragen waarmee het budget voor vaccinaties voor 2024 eerst wordt verlaagd, in 2025 met 45 miljoen euro wordt verhoogd en daarna met zo’n 15 miljoen euro per jaar?

Antwoord op vraag 104

In onderstaande tabel zijn de budgettaire wijzigingen sinds de ontwerpbegroting 2024 opgenomen op het terrein van (nieuwe) vaccinaties. Het gaat om het beschikbaar stellen van budget voor een nieuw vaccin tegen pneumokokken voor ouderen, een meevaller op de geraamde vaccinkosten voor pneumokokkenvaccinatie van kinderen, het beschikbaar stellen van budget voor RSV-immunisatie voor zuigelingen en de COVID-19 vaccinaties.

Pneumokokkenvaccinatie ouderen 50.900 22.500 21.100 19.700 19.700
Pneumokokkenvaccinatie kinderen – 2.500 – 2.500 – 2.500 – 2.500 – 2.500 – 2.500
RSV-immunisatie voor zuigelingen 1.100 19.200 25.900 25.900 25.600 25.600
COVID-19-vaccinatie 7.700 136.800

Op het terrein van pandemische paraatheid zijn voor het beleidsonderdeel publieke gezondheid aanvullende middelen toegekend voor verdere versterking van infectieziektebestrijding (IZB), de totale reeks komt neer op 5,7 miljoen euro in 2024, in 2025 4,9 miljoen euro en vanaf 2026 structureel 4,4 miljoen euro. Voor de beleidsonderdelen leveringszekerheid en (langdurige) zorg zijn daarentegen middelen vrijgevallen, structureel 4,6 miljoen euro.

PP Publieke gezondheid 5.700 4.900 4.400 4.400 4.400 4.400
PP Leveringszekerheid – 5.000 – 3.000 – 2.000 – 2.000 – 2.000 – 2.000
PP Langdurige zorg – 1.200 – 900 – 2.600 – 2.600 – 2.600 – 2.600

Vraag 105

Wat levert verhoging van de energiebelasting in 2025 op?

Antwoord op vraag 105

Ter dekking van het niet doorgaan van de Wet Fiscale Klimaatmaatregelen Energie en elektriciteit21(wet FKM) is gekozen om de tarieven in de 3e, 4e en 5e schijf van energiebelasting aardgas te verhogen per 2025. In 2025 levert dit een budgettaire opbrengst op van 211 miljoen euro. Dit betreft een bedrag in prijspeil 2025.

Vraag 106

Welke ontwikkeling in kosten worden er verwacht door het in standhouden van de huidige salderingsregeling en energiebelasting na 2025? Blijft dit een vast structureel getal of ontwikkelen deze kosten zich verder en door welk beleid ontstaat deze ontwikkeling?

Antwoord op vraag 106

Door het in stand houden van de salderingsregeling blijven kleinverbruikers vrijgesteld van het betalen van energiebelasting over gesaldeerde elektriciteit. De verwachting is dat de misgelopen belastingopbrengsten van 250 miljoen euro in 2025 zullen toenemen tot structureel ruim 800 miljoen euro door een verwachte groei van het aantal particuliere zonnepanelen en de verlaging van de energiebelastingtarieven op elektriciteit zoals vastgelegd in het Belastingplan 2023.

Vraag 107

Kunt u specificeren op welke wijze de ambitieuze investeringsagenda, oplopende rentelasten en vergrijzingskosten ervoor zorgen dat de overheidsfinanciën geleidelijk verslechteren? Kunt u dit uitdrukken in (absolute) cijfers?

Antwoord op vraag 107

Bij ongewijzigd beleid zullen de ambitieuze investeringsagenda, oplopende rentelasten en vergrijzingskosten er inderdaad voor zorgen dat de overheidsfinanciën geleidelijk verslechteren.

Bij de ambitieuze investeringsagenda komt dit doordat er in het coalitieakkoord Rutte IV voor is gekozen om middelen vrij te maken ten behoeve van belangrijke maatschappelijke uitdagen, bijvoorbeeld op het gebied van klimaat, onderwijs en de woningmarkt. Alles verder gelijk leidt dit tot een verslechtering van de overheidsfinanciën. Het kabinet heeft hier bewust voor gekozen, ook met het oog op de welvaart van toekomstige generaties.

Verder heeft de Europese Centrale Bank (ECB) de beleidsrentes in reactie op de hoge inflatie van de afgelopen jaren, met hogere lasten voor overheden als gevolg. De gemiddelde looptijd van de totale schuldportefeuille bedraagt ongeveer 8 jaar. Dit betekent dat de hogere rente met een ingroeipad oploopt tot structureel hogere rentelasten.

Vergrijzing leidt bij ongewijzigd beleid via meerdere kanalen tot verslechterende overheidsfinanciën. Zo maken ouderen meer gebruik van de zorg, wat op zichzelf al leidt tot hogere zorguitgaven. Daarnaast zal de zorg om vraag bij ongewijzigd beleid ook meer personeel vereisen. Bij een stagnerende groei van de beroepsbevolking zal dit betekenen dat een steeds groter aandeel van het personeel in de zorg werkt, waardoor er steeds minder mensen beschikbaar zijn om aan andere publieke opgaves en in de marktsector te werken. In de 17e Studiegroep Begrotingsruimte staat dat de collectieve zorguitgaven (% bbp) zullen toenemen van 9,5% in 2023 tot 10,6% in 2028.

Ook de uitgaven aan AOW zijn zeer gevoelig voor de gevolgen van vergrijzing. Wanneer er meer ouderen zijn, hebben meer mensen recht op AOW. In de 17e Studiegroep Begrotingsruimte staat dat de geraamde uitgaven aan AOW tussen 2023 en 2023 toenemen van 48 miljard euro naar 57 miljard euro (in constante prijzen). Dit betekent een stijging van 19%, die vrijwel volledig kan worden toegeschreven aan een groter aantal AOW-gerechtigden. De collectieve uitgaven aan AOW (% bbp) zullen bij ongewijzigd beleid naar verwachting stijgen van 4,6% in 2023 naar 5,2% in 2028.

Vraag 108

Kunt u een overzicht geven van het toegezegde bedrag van 1,73 miljard euro voor de investeringen in de microchipsector en hoe dit bedrag is verdeeld over de verschillende begrotingen, Nationaal groeifonds en/of de aanvullende post?

Antwoord op vraag 108

In totaal trekken Rijk, regio en bedrijfsleven tot en met 2030 2,51 miljard euro uit. Daarvan wordt 1,73 miljard euro bijgedragen door het Rijk en 778 miljoen euro door de regio en het bedrijfsleven. Vanaf 2031 is er een structurele Rijksbijdrage van 80,5 miljoen euro. Van de incidentele kabinetsbijdrage komt 1,28 miljard euro additioneel uit het budget van het Nationaal Groeifonds (NGF). In onderstaande tabel staat van welk fonds of begroting de dekking afkomstig is. Deze tabel is eerder gedeeld met u in de Kamerbrief «Investeringen in ondernemingsklimaat microchipsector» van 28 maart 2024.

1 EZK Overlegplatform halfgeleidersector € 0,5
TALENT
2 OCW NGF-Programma Techkwadraat2 € 352
3 OCW Versterkingsplan Hightech Microchip-Talent € 450
4 OCW/EZK Structurele kosten Versterkingsplan Hightech Microchip-Talent3 € 80
TOTAAL € 882
MOBILITEIT
5 I&W Ruimtelijke Schaalsprong t/m 2030: MMK Eindhoven, HOV4 en HWN/OWN A2/N2 € 500
6 I&W Extra uitgaven Ruimtelijke Schaalsprong (extra middelen voor MMK) € 48
7. I&W Multimodaal pakket MRE 2024 € 170
TOTAAL € 718
WONINGBOUW
8 BZK Ruimtelijke Schaalsprong t/m 2030: MMK Eindhoven, HOV4 en HWN/OWN A2/N2 € 85
9 BZK Extra opgave 2.280 studentenwoningen € 37,5
10 BZK Overige gebiedsmaatregelen, o.a. HOV-4 pocketparken € 90
TOTAAL € 212,5
TOTAAL INCIDENTEEL € 1.732,5
TOTAAL STRUCTUREEL € 80,5
TOTAAL UITGAVEN € 1.813
Dekking
Doorbouwfaciliteit (BZK) € 22
Woningbouwimpuls (BZK) € 31
EZK (Overlegplatform & structurele kosten Versterkingsplan3) € 41
Mobiliteitsfonds (I&W) € 48
OCW (NGF-programma Techkwadraat & structurele kosten Versterkingsplan3) € 392
Nationaal Groeifonds (NGF)4 € 1.279
TOTAAL DEKKING € 1.813

1 De middelen kunnen alleen worden toegekend onder voorbehoud van parlementaire goedkeuring. Maatregelen zijn dus onder voorbehoud van instemming van de Staten-Generaal (bij VJN), gelet op diens rol ten aanzien van de rijksbegroting en als medewetgever. Daarnaast is het maatregelenpakket ook onderhevig aan instemming van de provinciale staten van de provincie Noord-Brabant.

2 Dit project is via de reguliere NGF-route ingediend en beoordeeld; staat los van financieringsvraagstuk en dekking NGF.

3 Bedrag van € 80 mln betreft een structurele reeks vanaf 2031. Specifieke dekking komt van OCW (€ 40 mln) en EZK (€ 40 mln).

4 Dekking uit het NGF is afkomstig uit het budget voor 2024, 2025 en 2026.

Vraag 109

Kunt u nader toelichten hoe het door het kabinet toegezegde bedrag van 1,73 miljard euro voor langetermijninvesteringen in de microchipsector is verwerkt in de Voorjaarsnota en is verdeeld over de verschillende begrotingen en/of aanvullende post?

Antwoord op vraag 109

Zie antwoord op vraag 108. De middelen zijn ook op deze manier verwerkt bij de Voorjaarsnota.

Vraag 110

Kunt u de extra uitgaven aan Oekraïne in tabel 1 puntsgewijs onderbouwen (militaire en niet-militaire steun, opvang ontheemden en leveringszekerheid)? Waar zijn deze extra uitgaven op gebaseerd?

Antwoord op vraag 110

De extra uitgaven aan Oekraïne in tabel 1 zijn nader toegelicht in paragraaf 4.2 van de Voorjaarsnota.

In die paragraaf is opgenomen dat bovenop de 2 miljard euro die voor 2024 is aangekondigd aan militaire steun, het kabinet heeft besloten om voor de periode 2024–2026 aanvullend 4 miljard euro beschikbaar te stellen.

Daarnaast stelt het kabinet met deze Voorjaarsnota middelen beschikbaar voor niet-militaire steun. Zo komt er 148 miljoen euro (2024) en 252 miljoen euro (2025) beschikbaar vanuit de generale middelen aan de BHOS-begroting voor niet-militaire steun aan Oekraïne. Via de reguliere begrotingsmomenten wordt de invulling van deze middelen aan de Kamer voorgelegd.

Tevens zijn de regelingen voor de opvang van ontheemden bijgesteld op basis van de nieuwe prognose van het aantal OekraĂŻense ontheemden in Nederland. Deze gaat uit van gemiddeld 122.500 OekraĂŻense ontheemden in 2024. Dit volgt uit de bezetting begin van 2024 en de verwachting dat wekelijks gemiddeld 540 ontheemden meer zullen instromen dan de opvang zullen verlaten.

Tot slot is Energie Beheer Nederland (EBN) ook in het vulseizoen 2025/2026 aangewezen om gas op te slaan. Dit leidt tot hogere uitgaven. De kosten worden doorberekend aan gasgebruikers. Op basis van de realisatie in 2023 en de kostenraming in 2024 en verder is de ontvangstenraming bijgesteld.

Vraag 111

Kunt u de extra uitgaven aan de halfgeleidersector nader onderbouwen? Waar zijn deze extra uitgaven op gebaseerd? Om welke knelpunten gaat het hier precies?

Antwoord op vraag 111

Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen behoren tot de top van de wereldwijde microchipindustrie. Met name in de regio Brainport Eindhoven lopen deze organisaties tegen grenzen aan. Zo is er meer technisch talent nodig op alle onderwijsniveaus, meer ruimte voor bedrijven, een betere infrastructuur en meer betaalbare woningen. Daarom heeft het kabinet met regionale overheden afspraken gemaakt om deze tekorten aan te pakken. Dit moet ervoor zorgen dat Nederland een aantrekkelijke vestigingsplaats blijft voor de microchipsector en zijn toeleveranciers. Die sector is belangrijk voor ons verdienvermogen en werkgelegenheid en draagt bij aan onze veiligheid en onafhankelijkheid van andere landen. De beweegredenen voor deze extra investeringen zijn eerder met u gedeeld in de Kamerbrief «Investeringen in ondernemingsklimaat microchipsector» van 28 maart 2024.

Vraag 112

Voor de halfgeleidersector wordt 53 miljoen euro gereserveerd vanuit de lopende begroting van BZK. Dit is afkomstig uit de Woningbouwimpuls en de doorbouwgarantie. Welk deel van de middelen die uit het gemeentefonds zijn gehaald blijven nu daadwerkelijk bestemd voor het bouwen van nieuwe woningen en het aanjagen van de woningbouwproductie?

Antwoord op vraag 112

De middelen voor de doorbouwfaciliteit van 22 miljoen euro zijn destijds met een amendement van de leden Nijboer en Grinwis (36 410 VII, nr. 14, 2023–2024) gedekt uit de verhoging van de tarieven van box 2 en 3 en van de bankenbelasting (motie Nijboer en Grinwis, 36 410 IX, nr. 15). De resterende 31 miljoen euro is gedekt uit de Woningbouwimpuls. De investeringen halfgeleidersector zijn ook bedoeld voor het stimuleren van woningbouw in de regio Eindhoven. De middelen blijven daarmee bestemd voor het aanjagen van de woningbouwproductie.

Vraag 113

De meevaller van de SDE wordt rijksbreed ingezet, waar gaat dit geld naartoe?

Antwoord op vraag 113

Deze middelen (cumulatief 4,3 miljard euro in de jaren 2026 t/m 2029) komen ten goede aan het algemene financiële beeld. Dit verbetert het EMU-saldo in de betreffende jaren.

Vraag 114

Zitten het schrappen van de oploop van de opschalingskorting en tegelijkertijd het vervroegd invoeren van de nieuwe financieringssystematiek op basis van bbp in het basispad?

Antwoord op vraag 114

Zowel het schrappen van de oploop van de opschalingskorting als het vervroegd invoeren van de bbp-systematiek is onderdeel van het basispad dat door het Centraal Planbureau (CPB) is opgesteld na de Voorjaarsnota 2024.

Vraag 115

Kunt u de extra uitgaven aan asiel in tabel 1 uitsplitsen en puntsgewijs onderbouwen? Waar zijn deze extra uitgaven precies op gebaseerd?

Antwoord op vraag 115

De nadere uitsplitsing is weergegeven in onderstaande tabel. Omdat de asielraming budgettair verwerkt is tot en met 2026 lichten we de onderbouwing van de budgetten in 2024, 2025 en 2026 toe. Door het afronden op miljoenen euro's kunnen afrondingsverschillen voorkomen.

Asiel: MPP – ODA 20 – 135 – 695
Asiel: MPP – Rvdr 1 – 19 – 21
Asiel: dekking vrijval restant spreidingwet – 162 – 140
Asiel: dekking vrijval bespoediging afdoening asiel IND – 107
Asiel: MPP – COA – 115 44 1.105
Asiel: afrekening COA 154 0 0
Asiel: NvW – COA Crisisnoodopvang 600 0 0
Asiel: COA Crisisnoodopvang 375 700 0
Asiel: MPP – IND – 25 144 117
Asiel: MPP – NIDOS 4 27 52
Asiel: MPP – IenR straten 4 4 4
Asiel: Overig 47 30 0
Per saldo tegenvaller 903 548 562

Asiel: MPP – ODA

De bijdrage uit het budget voor Official Development Assistance (ODA) voor de eerstejaarsopvang van asielzoekers is direct gerelateerd aan de bekostiging van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA). Het aandeel van de bezetting van het COA dat toerekenbaar is aan ODA is geraamd op 60%. De gehanteerde ODA-kostprijs bedraagt circa 85% van de totale COA-kostprijs, omdat niet alle onderdelen van de kostprijs toe te rekenen zijn aan ODA.

Asiel: MPP – Rvdr

De P*Q bekostiging van asielafdoeningen door de Raad voor de rechtspraak is uitgesplitst in de onderstaande tabel. In de MPP 2024–1 wordt een lager aantal rechtszaken bij de Raad van de rechtspraak geraamd dan begroot bij Voorjaarsnota 2023. Hierdoor ontstaat een meevaller.

Afdoening Verlengde Asielprocedure € 2.238,03 10.960 10.830 10.720
Afdoening regulier € 917,71 15.330 17.830 15.890
Afdoening bewaringszaak € 682,27 6.140 6.200 6.200
Afdoening Algemene Asielprocedure € 1.266,46 5.270 5.070 5.340
Afdoening Dublin Zaak € 580,77 7.650 8.620 8.810
Beroep niet tijdig beslissen € 2.238,03 4.500 4.500 4.500
Totaal (Q) 49.850 53.050 51.460
Totaal P*Q 64 66 65
Al beschikbaar op JenV-begroting 63 85 85
Totale meevaller Rvdr 1 – 19 – 21

Asiel: Dekking vrijval restant spreidingwet

Voor de bonussystematiek van de spreidingswet zijn in 2024 en 2025 naar verwachting minder middelen nodig dan op de Aanvullende Post gereserveerd. Het restant wordt daarom ingezet als dekking voor de asieltegenvaller. Hiervoor is geen PxQ berekening beschikbaar.

Asiel: Dekking vrijval bespoediging afdoening asiel IND

Het project Bespoediging Afdoening Asiel (BAA) bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) wordt geĂŻntegreerd in de reguliere bedrijfsvoering en daarmee onderdeel van de reguliere PxQ financiering. De hiervoor in 2025 gereserveerde middelen op de Aanvullende Post zijn ingezet ter dekking van de asieltegenvaller.

Asiel: MPP – COA

De bekostiging van het COA is grotendeels P*Q, waarbij de organisatie een vergoeding ontvangt voor het inrichten van opvangplaatsen. Het gehanteerde aantal is de gemiddelde van de beginstand per 1 januari en eindstand op 31 december van een jaar. De gemiddelde bezetting wordt vermenigvuldigd met de kostprijs van het COA om tot de kosten voor de reguliere bezetting te komen. Hierbij worden de kosten voor het faciliteitenbesluit en enkele aanvullende kosten opgeteld die via lumpsumbekostiging beschikbaar komen. Na verrekening met de beschikbare middelen op de JenV-begroting, de dekking vanuit de reguliere loon- en prijsbijstelling en een correctie voor de Hotel- en Accommodatie Regeling (HAR) resteert een tegenvaller voor het COA. De ODA-bijdrage wordt op dit bedrag in mindering gebracht.

Beginstand 62.630 88.540 121.590
Instroom 77.500 84.360 86.790
Uitstroom 51.590 51.310 52.040
Eindstand 88.540 121.590 156.340
Gemiddelde bezetting 75.585 105.065 138.965
Kosten bezetting 31.710 2.397 3.332 4.407
Faciliteitenbesluit 18 18 18
Aanvullende kosten 20 15 15
Totaal benodigde middelen 2.435 3.365 4.440
Al beschikbaar op JenV begroting 2.472 3.241 3.256
Dekking LPO 60 62 62
Correctie HAR 17 17 17
Totale tegenvaller COA – 115 44 1.105

Asiel: Afrekening COA

Dit betreft de afrekening van het COA over 2023. De afrekening is opgebouwd uit circa 40 miljoen euro aan meerkosten door de hogere gerealiseerde Q t.o.v. Najaarsnota 2023, en circa 110 miljoen euro aan aanvullende (crisis)noodopvangkosten.

Asiel: NvW – COA Crisisnoodopvang

Aan de hand van de gerealiseerde kosten voor de (crisis)noodopvang over het jaar 2023 en de MPP 2023–2 van najaar 2023 is een inschatting gemaakt van de benodigde kosten voor (crisis)noodopvang voor het jaar 2024. Via een nota van wijziging is begin 2024 600 miljoen euro extra beschikbaar gesteld.

Asiel: COA Crisisnoodopvang

De meerkosten voor (crisis)noodopvang zijn geraamd op basis van de indicatieve gemiddelde meerkosten voor noodopvang per dag (125 euro) en de meerkosten voor de crisisnoodopvang per dag (63 euro). De verwachte bezetting is geraamd op basis van de gerealiseerde gemiddelde bezetting in de (crisis)noodopvang over het jaar 2023 en de verwachte capaciteitsopgave conform MPP 2024–1. Omdat het lastig is (crisis)noodopvangbudget accuraat te ramen, zal de raming t.b.v. Miljoenennota 2025 opnieuw worden bezien op basis van de realisatie. In 2025 is een afbouw van (crisis)noodopvang voorzien, waardoor een lager bedrag geraamd is.

Meerkosten noodopvang per dag 125
Meerkosten Tijdelijke Gemeentelijke Opvang 63
Verwachte benodigde capaciteit 30.500
Totaal benodigd 1.300
Al beschikbaar op Jenv begroting 325
Reeds verwerkt per NvW 600
Totale tegenvaller CNO 375

Asiel: MPP – IND

De bekostiging van de IND is deels lumpsum en deels P*Q. Een deel van de P*Q-tegenvaller wordt binnen de JenV-begroting ingepast. Dit is weergegeven in onderstaande tabel.

Kosten PxQ 642 713 695
Aanvullende kosten 27 13 6
Lumpsum 158 158 158
Subtotaal 826 884 858
Leges 68 60 60
Al beschikbaar op JenV begroting 757 657 659
Dekking LPO 27 23 23
Totale tegenvaller IND – 25 144 117

Asiel: MPP – NIDOS

De bekostiging van NIDOS voor alleenstaande minderjarige vluchtelingen (amv) is deels P*Q en deels lumpsum. Dit is uitgesplitst in de onderstaande tabel. In de Voorjaarsnota 2024 is een lager bedrag opgenomen dan «zuiver» uit de MPP 2024-1 volgt. Dit komt doordat de verwachting is dat NIDOS anders niet al het budget tot besteding kan laten komen door het tekort aan amv-plekken. Dit was in 2023 ook al zo en in 2024 was er al extra budget begroot t.o.v. 2023. Bovendien is in de kostprijs van het COA al rekening gehouden met een groter aandeel amv, omdat ze niet kunnen doorstromen naar opvang door het NIDOS.

Subsidie begeleidingskosten 18– € 9.496 12.100 14.900 16.800
Verzorgingskosten KSO 18– € 72.100 2.663 3.546 3.998
Verzorgingskosten OWG 18– 1.917,90 2.131 2.837 3.199
Verzorgingskosten Overige 18– 4.79,7 533 656 740
Verlengde opvang KSO 18+ 32.500 740 1.000 1.250
Verlengde opvang OWG 18+ 19.500 525 750 1.000
P*Q (in miljoen) 2023 2024 2025
Subsidie begeleidingskosten 18– 109 134 152
Subside instroomteam 8 8 8
Verzorgingskosten KSO 18– 192 256 288
Verzorgingskosten OWG 18– 25 34 38
Verzorgingskosten Overige 18– 2 3 3
Overige kosten 16 16 16
Verlengde opvang KSO 18+ 24 33 41
Verlengde opvang OWG 18+ 10 15 20
Subtotaal 387 497 565
Al beschikbaar op JenV-begroting 362 390 393
Dekking LPO 21 23 23
Totale tegenvaller zonder correctie 4 85 149
Totale tegenvaller NIDOS 4 27 52

Asiel: MPP – IenR straten

De politie heeft aangegeven niet alle taken voor het Identificeren en Registreren van vreemdelingen uit te kunnen voeren. Hierdoor wordt een deel van de taken bij het directoraat-generaal Migratie (DGM) belegd. Hiervoor is circa 4 miljoen euro geraamd, een vergelijkbaar bedrag als eerder bij de politie.

Asiel: Overig

Deze post bestaat uit enkele mutaties, waaronder incidentele financiering van de Hotel- en Accommodatieregeling (HAR) in 2024 van 17 miljoen euro, en de pilot Landelijke Vreemdelingen Voorziening (LVV) in 2024 voor circa 16 miljoen euro. Ook is de subsidie aan Vluchtelingenwerk Nederland in 2024 met 10 miljoen euro verhoogd. Ten slotte verwacht de IND ten minste in 2025 extra dwangsommen te moeten betalen aan asielzoekers waarvan de asielaanvraag niet binnen de wettelijke beslistermijn wordt afgehandeld (30 miljoen euro). Hiervoor zijn geen p*q onderbouwingen beschikbaar.

Vraag 116

Op welke manier wil het kabinet waarborgen dat de ontwikkeling van het gemeente- en provinciefonds goed aansluit op de ontwikkeling van de taken van gemeenten en provincies Ă©n waarborgen dat de decentrale overheden voldoende budgettaire ruimte in de algemene uitkering behouden voor het vervullen van hun autonome taken (autonome vrije bestedingsruimte)?

Antwoord op vraag 116

De in de Voorjaarsnota 2023 aangekondigde bbp-systematiek kent inhoudelijk een sterkere koppeling met de brede uitgavenontwikkeling van medeoverheden dan de huidige accressystematiek («trap op trap af»). De volumeontwikkeling van de fondsen wordt gebaseerd op een historisch gemiddelde van de ontwikkeling van het bbp, waardoor de fondsen naar verwachting minder schommelen. De indexatie voor inflatie volgt die van het lopende jaar, waardoor de fondsen reëel op niveau blijven.

Als onderdeel van de Voorjaarsnota zijn – in constructief overleg met de VNG en het IPO – een aantal besluiten genomen die hieraan bijdragen. Allereerst wordt de oploop van de opschalingskorting vanaf 2026 structureel geschrapt. Dit levert gemeenten structureel 675 miljoen euro en provincies 40 miljoen euro op. Daarnaast is – conform het advies van de Raad van State – besloten het gemeente- en provinciefonds vervroegd vanaf 2024 te koppelen aan de ontwikkeling van het bruto binnenlands product. Dit biedt gemeenten en provincies een stabiele inkomstenbron en duidelijkheid over de wijze waarop het gemeente- en provinciefonds zich in de toekomst ontwikkelen.

Bovendien zijn enkele aanvullende afspraken gemaakt over een aantal inhoudelijke (budgettaire) thema’s. Er komt aanvullend onderzoek naar ontwikkelingen op het terrein van de Wet maatschappelijke ontwikkeling (Wmo), openbaar vervoer, infrastructuur en natuur. De uitwerking hiervan is volgens huidige planning onderwerp van gesprek in het Bestuurlijk Overleg FinanciĂ«le verhoudingen (BOFv) van juni 2024. Daarbij gaat het om de balans tussen ambitie, taken, middelen en uitvoeringskracht. Er zal gekeken worden naar de financiĂ«le aspecten, de inhoudelijke sturing en de rolverdeling tussen Rijk en medeoverheden.

Voor Wmo wordt (een nader te bepalen deel van) het budget in de toekomst niet langer via de algemene uitkering van het gemeentefonds, maar via een aparte financiering bekostigd. Afhankelijk van de gekozen bekostigingsvorm wordt een passende geobjectiveerde indexering onderzocht. Vooruitlopend op de verdere uitwerking treft het Rijk een reservering op de aanvullende post. Dit gaat om een jaarlijkse tranche van 75 miljoen euro in 2026 oplopend tot 300 miljoen euro in 2029.

Vraag 117

Welke afzonderlijke maatregelen wil het kabinet verder onderzoeken zodat de BBP-systematiek voor gemeente- en provinciefonds niet leidt tot een afname van de autonome vrije bestedingsruimte?

Antwoord op vraag 117

Zie het antwoord op vraag 116.

Vraag 118

Kunt u toelichten hoe de extra uitgaven voor de drie nieuwe vaccins die de Gezondheidsraad heeft geadviseerd (pneumokokken, ouderen, RS) binnen de VWS-begroting zijn gedekt? (p.12)

Antwoord op vraag 118

In de eerste suppletoire begroting 2024 is voor de uitgaven aan twee vaccinaties die de Gezondheidsraad heeft geadviseerd financiële dekking gevonden. Namelijk RS-vaccinatie voor zuigelingen en een ander pneumokokkenvaccin voor ouderen. De kosten voor deze vaccins zijn deels specifiek gedekt uit een besparing op de zorgkosten als gevolg van de RS-vaccinatie (16 miljoen euro structureel vanaf 2025) en voor het overige uit andere extensiveringen op de VWS-begroting. De voornaamste extensiveringen zijn toegelicht in de verticale toelichting van de Voorjaarsnota 2024.

Vraag 119

Het onderzoeksbudget waar ZonMw een invulling aan kan geven, wordt voor de jaren 2024 en 2025 in totaal met 70 miljoen euro naar beneden bijgesteld, mede doordat dit budget in 2023 voor een gedeelte onbenut is gebleven. Kunt u nader specificeren welke ZonMw-budgetten in welke jaren met welke bedragen zijn verlaagd? In welke gevallen betreft het onderuitputting en in welke gevallen betreft het een bezuiniging op onderzoek? Welke geplande onderzoeksprogramma’s zullen bij het aannemen van deze begroting niet doorgaan of worden beperkt? Welke extra taken heeft ZonMw erbij gekregen, zijn dat alle taken en het hele budget ten aanzien van de kwaliteitsgelden?

Antwoord op vraag 119

Hieronder vindt u de specificatie van welke ZonMw-budgetten, in welke jaren met welke bedragen zijn verlaagd. Daarbij is aangegeven of dit onderuitputting danwel bezuiniging op onderzoek betreft. Dit zijn tevens de onderzoeksprogramma’s die bij het aannemen van deze begroting niet zullen doorgaan of worden beperkt.

Kwaliteitsgelden – 19,3 – 24,4 – 17,3 0 0 0 Onderuitputting door lagere liquiditeits-behoefte ZonMw
Regulatoire pandemische paraatheid en leveringszekerheid – 4,5 – 4,5 0 0 0 0 Onderuitputting door het niet doorgaan van de opdracht
Goed Gebruik Hulpmiddelen – 3,5 – 2,3 – 1,4 – 1,6 – 2,4 – 3,0 Verlaging door lagere liquiditeits-behoefte ZonMw
Goed Gebruik Geneesmiddelen – 3,0 – 1,2 – 1,8 – 2,0 0 0 Verlaging door lagere liquiditeits-behoefte ZonMw
PerMed (Europees Programma) – 1,0 – 0,3 – 0,3 – 0,3 – 0,3 0 Verlaging door lagere liquiditeits-behoefte ZonMw
Programma Zeldzame Aandoeningen / Translationeel Onderzoek – 1,8 – 2,0 – 2,0 – 2,0 – 2,0 – 2,0 Bezuiniging
Ombuiging budget ZonMw1 – 15,0 – 55,0 0 0 0 0 Bezuiniging
1 De ombuiging bij ZonMw betreft gereserveerde middelen voor toekomstige programma’s. Dit betekent dat VWS voor de uitvoering van deze programma’s ruimte moet vinden binnen het beschikbare algemene financiĂ«le kader. De ombuiging heeft daarmee niet per se direct gevolgen voor lopende programma’s, wel voor de financiĂ«le ruimte voor programma’s in de toekomst.

ZonMw heeft onderstaande extra taken erbij gekregen.

Binnen artikel 1 Volksgezondheid zijn middelen overgeheveld voor een aanvulling op het kennisprogramma pandemische paraatheid (3,0 miljoen euro in 2024 en 2,0 miljoen euro in 2025).

Vanuit artikel 2 Curatieve Zorg zijn in 2024 voor een totaal van 33,1 miljoen euro middelen overgeheveld voor:

– de uitvoering van het Stimulerings- en ondersteuningsprogramma voor de versterking van verloskundige samenwerkingsverbanden (7,4 miljoen);

– het programma Versterking organisatie eerstelijnszorg (4,2 miljoen euro);

– het programma Future Affordable and Sustainable Therapy development (2,0 miljoen euro);

– een aanvulling op het programma Rediscovery ronde 6 (1,1 miljoen euro);

– het programma Leefstijl in de Zorg (3,5 miljoen euro);

– voor de verdere stimulering rondom Passende Zorg (3,1 miljoen euro);

– het programma Kwaliteitsgelden (3,3 miljoen euro);

– het COVID-19 programma Expertisenetwerk post-COVID (8,5 miljoen euro).

De meerjarig doorwerking van de overhevelingen vanuit artikel 2 bedraagt 31,7 miljoen euro in 2025, 29,8 miljoen euro in 2026, 14,5 miljoen euro in 2027 en 5,7 miljoen euro in 2028.

Vanuit artikel 3 Langdurige Zorg en ondersteuning zijn middelen overgeheveld voor het programma Passende Zorg binnen de Wet langdurige zorg 1,8 miljoen euro in 2024, 2,0 miljoen euro in 2025, 2,0 miljoen euro in 2026, 1,2 miljoen euro in 2027 en 0,6 miljoen euro in 2028.

Verder is het budget in 2024 met 2,4 miljoen euro verhoogd voor het programma Sportinnovator vanuit artikel 6 Sport. Voor 2025 bedraagt de overheveling 1,6 miljoen euro en voor 2026 0,1 miljoen euro.

Vraag 120

Kunt u nader toelichten wat verstaan wordt onder het anticipatie-effect dat zorgt voor grote incidentele opbrengsten in 2023 van circa 5 miljard euro?

Antwoord op vraag 120

Aandeelhouders met een aanmerkelijk belang (AB-houders) in een vennootschap, waaronder directeur-grootaandeelhouders (DGA’s), betalen over het inkomen dat zij genieten inkomstenbelasting in box 2. Dit inkomen bestaat kortgezegd uit ontvangen dividend en winst behaald uit de verkoop van aandelen. In 2023 bedroeg het belastingtarief in box 2 26,9%. Per 2024 is dit tarief gewijzigd en geldt tot een inkomen van 67 duizend euro een tarief van 24,5% en voor het meerdere een tarief van 33%.

Box 2 is een zogenaamde vermogenswinstbelasting. Dat houdt in dat het inkomen (dividend en verkoopwinst) wordt belast op het moment dat het gerealiseerd wordt. Deze eigenschap maakt dat AB-houders kunnen anticiperen op bovengenoemde tariefwijziging. Door vóór 1 januari 2024 dividend uit te laten keren door de onderneming of verkoopwinst te realiseren, wordt het inkomen belast tegen 26,9% in plaats van de nieuwe tarieven. In het geval de verwachte winst (fors) hoger is dan 67 duizend euro leidt dit tot een lagere belastingdruk, omdat hiermee vermeden wordt dat het inkomen wordt belast tegen het verhoogde tarief van 33%.

In de praktijk zien we dat deze vorm van anticipatie heeft plaatsgevonden. Hier was ook rekening mee gehouden, maar de omvang is groter dan verwacht. Dit leidt tot de genoemde incidentele belastingopbrengsten. De verwachting is bovendien dat dit effect de komende jaren juist leidt tot lagere ontvangsten, omdat een deel van de genomen winst vermoedelijk ten koste gaat van winst die anders in latere jaren was uitgekeerd.

Vraag 121

Op artikel 2 Curatieve zorg worden grote bedragen herschikt tussen laste van het budget voor medische producten (minus 1,5 miljard euro totaal) en ten gunste van het budget «kapitaalverschaffing Pallas» (plus 1,6 miljard euro totaal). Kunt u een toelichting geven waarom de geldstromen met betrekking tot het Pallas beter gemonitord kunnen worden nu deze binnen artikel 2 zijn verschoven? Kunt u aantonen dat deze mutaties in deze 1e suppletoire wet zuiver technisch zijn en per saldo niet hebben geleid tot meer of minder middelen voor Pallas dan in de begroting 2024 was gereserveerd? Kunt u een integraal en actueel overzicht van de herkomst en de beoogde inzet van alle budgetten rondom het Pallas-project verstrekken?

Antwoord op vraag 121

De middelen die zijn benodigd voor de toekomstige vermogensverschaffing aan Pallas stonden tot op heden verantwoord onder «subsidies medische producten». Door de middelen op een separaat sub-artikelonderdeel te plaatsen wordt de reeks beschikbare middelen voor Pallas rechtstreeks inzichtelijk.

Overigens worden, zodra de totstandkoming van de beleidsdeelneming Pallas een feit is, de middelen voor Pallas niet langer verstrekt via het instrument «subsidie» maar als eigen of vreemd vermogen. Daarom zou het conform de opzet van de begroting al noodzakelijk worden deze middelen separaat weer te geven.

In de VWS-begroting 2024 (36 410 XVI, nr. 1 en nr. 2., pagina 18) is voor de jaren 2023 en verder in totaal voor 1.683 miljoen euro aan dekking voorzien voor Pallas. Het jaar 2029 en dus het voor dat jaar bestemde bedrag van 56,3 miljoen euro was destijds nog niet zichtbaar in de begroting.

In de eerste suppletoire begroting van VWS (36 550 XVI, nr. 2) telt de gehele reeks «kapitaalverschaffing Pallas» op tot 1.463 miljoen euro. Wanneer hierbij de gerealiseerde uitgaven in 2023 (149 miljoen euro), de tot op heden gerealiseerde uitgaven in 2024 (59 miljoen euro), de totale begrote apparaatsuitgaven voor de Programmadirectie Medische Isotopen (10 miljoen euro) en de overdekking die verantwoord staat onder «subsidies medische producten» (2 miljoen euro), worden opgeteld, ontstaat weer het bedrag van 1.683 miljoen euro.

In de memorie van toelichting van de VWS-begroting 2024 (36 410 XVI, nr. 2) is aangegeven dat er voor de publieke investering in Pallas is in totaal 1,68 miljard euro nodig is, waarvan 265 miljoen euro in 2024. Hiervoor is eerder 1,36 miljard euro dekking gevonden door de pakketmaatregel vitamine D. Er was nog een openstaand dekkingsvraagstuk van 320 miljoen euro. Deze dekking is gevonden in de groeiruimte Zvw.

Vraag 122

Kunt u het percentage personen in armoede in figuur 3 uitdrukken in absolute cijfers?

Antwoord op vraag 122

In deze figuur geldt bij de armoedecijfers dat het aantal personen in het eindjaar van de gekozen periode wordt weergegeven. Het gaat hierbij in 2024 om afgerond 805.000 personen, in 2028 om 950.000 personen en in 2032 om 1.065.000 personen.22

Vraag 123

Wat zijn de redenen dat het budget voor de subsidieregeling veelbelovende zorg in 2025 met 25 miljoen euro wordt verlaagd en daarna met 30 miljoen euro structureel wordt verlaagd? Kunt u een toelichting geven hoeveel en waarvoor de subsidieregeling tot op heden is aangewend en wat de mogelijke beleidsmatige gevolgen zijn van de voorgestelde budgetverlaging? Hoe en wanneer kan de Kamer zich uitspreken over deze maatregel die pas ingaat in 2025 terwijl deze suppletoire wet uitsluitend betrekking heeft op de budgetten voor het jaar 2024?

Antwoord op vraag 123

De subsidieregeling Veelbelovende Zorg kent een subsidieplafond van jaarlijks 69 miljoen euro. Sinds de start van de subsidieregeling in 2019 zijn er (tot en met 2023) 24 onderzoeken gehonoreerd en is er 124,1 miljoen euro aan subsidies verleend. Gemiddeld komt dit neer op een jaarlijks bedrag van ca. 31 miljoen euro. Een deel van de beschikbare middelen voor de subsidieregeling is de afgelopen jaren niet uitgegeven, wat inhoudt dat er sprake is van onderuitputting. Om die reden wordt het subsidieplafond van de regeling verlaagd. De verlaging van het budget in 2025 en verder zal worden verwerkt in de ontwerpbegroting 2025.

Vraag 124

Kunt u de kostenpost van 8,5 miljard euro door het omzetten van de begrotingsgefinancierde militaire pensioenen naar kapitaaldekking nader toelichten en onderbouwen?

Antwoord op vraag 124

In het nieuwe pensioenstelsel (Wtp) is het uitgangspunt dat de waarde van bestaande pensioenaanspraken collectief wordt ingebracht in de nieuwe pensioenregeling («invaren»). Invaren is alleen mogelijk voor pensioenen die kapitaalgedekt zijn. Niet alle pensioenen bij Defensie zijn kapitaalgedekt. Aanspraken op ouderdomspensioen, die door militairen zijn opgebouwd vóór 1 juni 2001 worden betaald vanuit de begroting van Defensie (begrotingsgefinancierd).

In de Voorjaarsnota (VJN) van 2023 is reeds een reservering opgenomen die betrekking heeft op de militaire pensioenen die nu nog begrotingsgefinancierd zijn. De reservering betreft de geraamde inkoopsom voor de eenmalige afkoop van de begrotingsgefinancierde militaire pensioenen op het inkoopmoment in het jaar 2026. Deze is berekend door de toekomstige uitgavenreeks op de begroting van Defensie contant te maken om zo met de overheveling van dit bedrag aan het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) tot een kapitaalgedekte pensioen te komen. Deze inkoopsom bevat ook een opslag voor de actuele dekkingsgraad van het ABP, zodat de inkoop dekkingsgraadneutraal verloopt. Op het moment van overgang naar het nieuwe pensioenstelsel wordt de exacte inkoopsom bepaald.

Vraag 125

Waarom zal er in 2026 sprake zijn van lagere belasting- en premieinkomsten, waardoor het EMU-saldo hoger uitvalt dan geraamd werd in de Miljoenennota 2024?

Antwoord op vraag 125

De geraamde belasting- en premieinkomsten in de Voorjaarsnota 2024 voor 2026 bedragen 438,6 miljard euro. Bij de Miljoenennota 2024 bedroeg de raming voor 2026 442,9 miljard euro. De raming is dus met 4,3 miljard euro neerwaarts bijgesteld. In algemene zin worden mutaties in de raming gedreven door nieuwe inzichten in de ontwikkeling van de economie zoals geraamd door CPB en door veranderingen in beleid. De belangrijkste oorzaken voor deze specifieke bijstelling zijn lagere verwachte ontvangsten in de energiebelasting en de loonheffing.

De lagere geraamde opbrengsten uit de loonheffing (-2,7 miljard euro) worden verklaard door de verwachte ontwikkeling van de loonstijging. In de actuele CEP-raming van het CPB, die de basis vormt voor de Voorjaarsnota, is deze in de jaren 2025 en 2026 beperkter dan geraamd in de vorige economische raming. Een lagere verwachte groei van de lonen betekent ook een lagere groei van de loonheffing.

Voor de energiebelasting (-2,5 miljard euro) is in 2023 sprake van veel lagere ontvangsten dan geraamd, voornamelijk als gevolg van besparing van energie, met name op het verbruik van gas. Dit lagere niveau geldt als ijkpunt voor de raming en de lagere ontvangsten werken dus door in latere jaren, waaronder 2026. Tegelijk is het onzeker in hoeverre de gestegen en nadien weer gedaalde energieprijzen zich vertalen in structureel energieverbruik en dus in opbrengst voor de energiebelasting.

Vraag 126

Wat zijn de «overige uitgavenmutaties op de plafonds» in tabel 7 die in 2026 ervoor zorgen dat het EMU-saldo hoger uitvalt dan geraamd werd in de Miljoenennota 2024?

Antwoord op vraag 126

Een samenvatting van de totale ontwikkeling van de uitgaven op de plafonds is in tabel 1 «samenvatting uitgavenbesluitvorming» te zien. Deze totale ontwikkeling van de uitgaven wordt uitgebreid toegelicht in de deelplafondtoetsen Rijksbegroting, Sociale Zekerheid, Zorg en Investeringen in paragraaf 4.1.

De besluitvorming van dit voorjaar behelst gezien de demissionaire status van het kabinet de missionaire dossiers. De verslechtering van 0,3% op de overige uitgavenmutaties op de plafonds in 2026 komt onder doordat er extra uitgaven gedaan voor OekraĂŻne, de bbp-systematiek voor het gemeentefonds is vanaf 2024 ingevoerd in combinatie met het schrappen van de oploop van de opschalingskorting en daarnaast landen kasschuiven die zijn gedaan in dit voorjaar deels in 2026.

Vraag 127

Kunt u nader toelichten waarom de EMU-schuld in de periode 2026–2028 hoger uitvalt dan geraamd werd in de Miljoenennota 2024?

Antwoord op vraag 127

In de periode 2026–2028 is schuld hoger geraamd dan bij Miljoenennota 2024 werd gedacht. Dit komt voornamelijk door de doorwerking op de schuld van het overbruggingskrediet van 25 miljard dat aan TenneT verstrekt is. Verondersteld is dat TenneT volledig gebruik gaat maken van het overbruggingskrediet in 2024 en 2025. Zie paragraaf 3.1 van de Voorjaarsnota voor meer toelichting op de ontwikkeling van de EMU-schuld.

Vraag 128

Voor welk deel is het meevallende EMU-saldo decentrale overheden van de afgelopen jaren het gevolg van erg lage investeringen?

Antwoord op vraag 128

Het aandeel van decentrale overheden in het EMU-saldo op basis van realisatie van de afgelopen jaren is in onderstaande tabel weergegeven. Er is geen verdere specificatie naar investeringen beschikbaar.

Saldo in miljoenen euro – 2.207 – 1.657 1.721 1.743 1.229
Saldo in % van bbp – 0.3% – 0.2% 0.2% 0.2% 0.1%

Vraag 129

Komt Nederland met het negatieve EMU-saldo van 4% in 2026 bij daadwerkelijke realisatie ervan onder de correctieve arm van de herziene regels van het Stabiliteits- en Groeipact te vallen? Zo ja, wat betekent dat voor de EMU-saldi van 2027, 2028 en 2029?

Antwoord op vraag 129

Wanneer een lidstaat de 3%-tekortnorm uit de correctieve arm overschrijdt, kan de Commissie een onderzoek starten om na te gaan of er sprake is van een buitensporig tekort. Bij het onderzoek heeft de Commissie beoordelingsruimte en kijkt in ieder geval naar of (1) het tekort gedurende de voorafgaande periode substantieel is afgenomen en een niveau dicht bij – maar nog steeds boven – de 3% bbp heeft bereikt en (2) of de overschrijding van het tekort zowel exceptioneel, tijdelijk als klein is. Een overschrijding kan als exceptioneel worden gezien als deze voortvloeit uit buitengewone omstandigheden buiten de controle van de lidstaat met een grote impact op de overheidsfinanciĂ«n of als er sprake is van een ernstige economische neergang23. Tijdelijk betekent dat de ramingen van de Commissie aangeven dat het tekort weer kleiner zal zijn dan 3% als de ernstige economische neergang of buitengewone omstandigheden ten einde zijn. Bij het onderzoek om na te gaan of er sprake is van een buitensporig tekort worden ook relevante factoren meegenomen, waaronder economische en budgettaire positie van lidstaten.

Een aanzienlijk gedeelte van de verslechtering van het saldo in 2026 valt toe te schrijven aan het omzetten van de begrotingsgefinancierde militaire pensioenen naar kapitaaldekking, wat leidt tot een eenmalige saldoverslechtering van 0,7% bbp. Dit is een voorbeeld van een situatie waar de Commissie rekening mee kan houden bij het onderzoek of er sprake is van een buitensporig tekort.

Wanneer besloten is dat een land een buitensporig tekort heeft, beveelt de Raad van de Europese Unie (Raad) minimaal een jaarlijkse aanpassing van het structureel saldo van 0,5% bbp per jaar aan. Een lidstaat dient binnen zes maanden effectief gevolg te geven aan deze aanbeveling. Indien een lidstaat dit onvoldoende doet, kan de Raad op voorstel van de Commissie verdere stappen zetten die uiteindelijk uit kunnen monden in financiële sancties en het gedeeltelijk bevriezen van middelen voor het Cohesiebeleid en de Herstel en Veerkracht Faciliteit (HVF).

Vraag 130

Betekent de – 2.917 miljard euro onder 19 wv ODA bijdrage dat de totale ODA bijdrage dan toeneemt met dit bedrag en de totale ODA bijdrage dan 4,2 miljard euro bedraagt in 2028? Zo nee, kan de betreffende regel 19 dan worden uitgelegd?

Antwoord op vraag 130

Het is onduidelijk naar welke bijdrage en regel in de vraag verwezen wordt.

Onderstaande tabel geeft de ontwikkeling van de uitgaven van het ODA-budget weer tussen Miljoenennota 2024 en Voorjaarsnota 2024. Het ODA-budget bedraagt in 2028 8,2 miljard euro. Onderstaand worden de grootste mutaties op het ODA-budget toegelicht:

– Het ODA-budget is gekoppeld aan de ontwikkeling van het bruto nationaal inkomen (bni). In de Voorjaarsnota is het ODA-budget bijgesteld op basis van de verwachting van de volume- en prijsontwikkeling van het bni in het Centraal Economisch Plan (CEP).

– Het kabinet heeft middelen voor aanvullende niet-militaire steun voor Oekraïne toegevoegd aan het ODA-budget in 2024 en 2025.

– De meerkosten voor de eerstejaars opvang van asielzoekers uit ontwikkelingslanden leidt tot een herschikking binnen het ODA-budget, waardoor er een tegenvaller ontstaat op de BHOS-begroting. Ter dekking van een deel van deze asieltegenvaller, worden er middelen uit de buffer van 2025 naar 2026 geschoven.

– Bij de behandeling van de Prinsjesdag Incidentele Suppletoire Begroting (ISB) van BHOS is het amendement Grinwis aangenomen, waarmee binnen de BHOS-begroting 70 miljoen euro van 2028 naar 2023 is geschoven.

Stand Miljoenennota 6.713 7.255 7.592 7.878 8.178
Bijstelling bni-raming 68 102 106 102 113 125
Tweede niet-militaire steunpakket OekraĂŻne 148 252
Kasschuif amendement Grinwis c.s. – 70
Dekking asieltegenvaller – 114 114
Overige mutaties 79 – 6 0 0 0 8.490
Stand Voorjaarsnota 7.008 7.489 7.812 7.980 8.221 8.615

Vraag 131

Kunt u bevestigen dat de aanscherping van de earningstripping gevolgen zal hebben voor kleine woningcorporaties die nu nog onder de drempel blijven met de rentelasten, en zo ja, hoeveel woningcorporaties en verhuureenheden worden hierdoor geraakt?

Antwoord op vraag 131

De earningsstrippingmaatregel beperkt in beginsel voor alle vennootschapsbelastingplichtigen de aftrekbaarheid van het verschil tussen de rentelasten en de rentebaten van geldleningen (saldo aan renten) bij het bepalen van de winst. Het saldo komt op dit moment niet in aftrek voor zover dat meer bedraagt dan het hoogste van 20%24van de EBITDA25 of 1 miljoen euro. De gevolgen van de voorgenomen aanscherping maatregel zijn afhankelijk van de uiteindelijke vormgeving en de feiten en omstandigheden van het individuele geval. Zo heeft de anti-fragmentatiemaatregel bijvoorbeeld geen gevolgen, indien het saldo aan renten lager is dan 20% van de EBITDA. Kleine woningcorporaties waarvoor geldt dat het saldo aan renten hoger is dan 20% van de EBITDA, maar lager dan de drempel van 1 miljoen euro, kunnen, afhankelijk van de uiteindelijke vormgeving van de maatregel, worden geraakt door de voorgenomen aanscherping.

Vraag 132

«Participatie en zelfredzaamheid van kwetsbare groepen» wordt in 2024 met per saldo 100,7 miljoen euro verlaagd (zie tabel 6, p. 19). Dit betreft met name het doorschuiven van bijna 60 miljoen euro in 2024 en 2025, naar 2028 en 2029, van budgetten voor zorggeschikte woningen (zie p. 20) en 62,3 miljoen euro aan «overige maatregelen». Kunt u toelichten waarom circa 60 miljoen euro die in 2024 en 2025 beschikbaar is voor zorggeschikte woningen voor het overgrote deel pas in 2029 uitgegeven zal worden? (p.20). Kunt u tevens een overzicht geven van alle mutaties die tezamen leiden tot een per saldo verlaging van 62,3 miljoen euro in 2024 aan «overige maatregelen» op het terrein van participatie en zelfredzaamheid van kwetsbare groepen?

Antwoord op vraag 132

De begroting werkt op kasbasis, dat wil zeggen dat de middelen staan geboekt in het jaar waarin de subsidie worden uitgekeerd. Bij de stimuleringsregeling zorggeschikte woningen wordt 90% van de subsidie verleend op het moment dat de omgevingsvergunning onherroepelijk is geworden. De omgevingsvergunning wordt in de regel rond een half jaar voor de start van de bouw afgegeven. De start van de bouw kan tot een jaar na de datum van verlening van de subsidie zijn. De middelen van de subsidies die worden toegekend in 2024 en 2025 worden niet zozeer uitgegeven in 2029, maar de uitgaven van alle afzonderlijke jaren schuiven op.

De 62,3 miljoen euro die in de tabel is opgenomen onder «overige maatregelen» heeft onder andere betrekking op de 62 miljoen euro die rechtstreeks wordt verstrekt aan gemeenten via het gemeentefonds. Vanaf 2024 wordt 55 miljoen euro structureel toegekend aan 43 centrumgemeenten voor de uitvoering van het Nationaal Actieplan Dakloosheid. 7 miljoen euro is verdeeld over 6 gemeenten (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Venlo en Eindhoven) voor de opvang van dakloze EU-burgers. Verder is er vanuit dit artikelonderdeel 0,45 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de uitvoering van een specifieke uitkering (SPUK) en stimuleringsregeling en is het budget met 2,3 miljoen euro bijgesteld in het kader van realistisch ramen. Daartegenover is er 2,5 miljoen euro geboekt op dit artikelonderdeel ten behoeve van de SPUK transformatiemiddelen die nog in ontwikkeling is.

Vraag 133

Wat is de stand van zaken m.b.t. het indienen van het meerjarenplan van Nederland?

Antwoord op vraag 133

De lidstaten hebben met elkaar en de Commissie afgesproken om het eerste nationaal budgettair-structureel plan voor de middellange termijn («het plan») uiterlijk in te dienen op 20 september 2024, tenzij de lidstaat en de Commissie overeenkomen die termijn met een redelijke periode te verlengen. Dit biedt de mogelijkheid voor het demissionaire kabinet om de Commissie te verzoeken om enige verlenging van die termijn, zodat de indiening beter aansluit bij de Nederlandse begrotingscyclus.

Als er geen nieuw kabinet is gevormd voor het plan wordt ingediend, dan zal het demissionaire kabinet een «demissionaire variant» van het plan indienen. De voorbereidingen voor het opstellen van het plan start het demissionaire kabinet komende periode. Deze zal samen met de Miljoenennota (17 september) aangeboden worden aan de Kamer. Het kabinet zal de Europese Commissie om uitstel van de deadline vragen als blijkt dat dit nodig is om uw Kamer voldoende mogelijkheid te geven het begrotingsplan te bestuderen. Belangrijk om hierbij op te merken is dat dit de mogelijkheden van een nieuw kabinet niet beperkt. In de verordening is opgenomen dat lidstaten zodra een nieuwe regering is aangetreden, een nieuw plan kunnen indienen.

Ook als een nieuw kabinet is gevormd voordat het demissionaire plan is afgerond, is het belangrijk dat het huidige demissionaire kabinet begint met de voorbereidingen voor het plan. Zo kan het nieuwe kabinet bij aantreding zo snel mogelijk aan de slag met de verdere vormgeving van het plan. Hiermee kan, afhankelijk van het precieze moment van aantreden van het nieuwe kabinet, aangesloten worden bij de hierboven beschreven planning. Mocht dit niet haalbaar blijken, dan kan enige verlenging van de deadline aangevraagd worden.

Vraag 134

Hoe verhoudt de inschatting van de Afdeling advisering van de Raad van State zich tot uw eerdere inschatting dat de ombuiging bij een vierjarig plan tussen de 1 en 2% bbp zou kunnen bedragen? Wat verklaart het verschil?

Antwoord op vraag 134

Zie antwoord op vraag 87.

Vraag 135

Kunt u de kasschuiven van – 5,2 miljard euro vanuit 2024 en – 4,1 miljard euro vanuit 2025 uitsplitsen in een tabel? Waar treden de kasschuiven precies op, waar worden ze naar verschoven en wat zijn de bijbehorende jaren? Kunt u tevens vermelden welk gedeelte van deze bedragen juridisch verplicht is?

Antwoord op vraag 135

Een overzicht van de kasschuiven volgend uit de voorjaarsbesluitvorming is opgenomen in onderstaande tabel, waarbij een uitsplitsing is gemaakt per begroting. De kasschuiven worden per begroting toegelicht in bijlage 2 verticale toelichting.

De grootste kasschuiven hebben plaatsgevonden op de investeringsmiddelen van Defensie, Infrastructuur en Waterstaat en de reserveringen van het Klimaatfonds op de Aanvullende Post. Naast de kasschuiven op investeringsmiddelen zijn ook reguliere uitgaven uit 2024 en 2025 naar latere jaren doorgeschoven.

Het is niet mogelijk te vermelden welk gedeelte van deze bedragen juridisch verplicht is. In de suppletoire begrotingen van de departementen is per artikel opgenomen welk percentage juridisch verplicht is.

Defensie – 2.100 – 900 1.400 600 500 500
Infrastructuur en Waterstaat – 1.577 – 1.051 226 399 157 – 556
Economische Zaken en Klimaat – 719 13 355 – 7 130 195
Aanvullende Post – 564 – 1.224 1.093 – 182 – 578 – 555
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit – 331 200 50 87 7 – 13
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties – 223 3 133 109 65 – 87
FinanciĂ«n – 172 58 52 27 23 11
Sociale Zaken en Werkgelegenheid – 143 52 69 25 3 – 5
Justitie en Veiligheid – 93 – 89 – 110 – 37 154 175
Volksgezondheid, Welzijn en Sport – 88 – 123 – 28 43 93 99
Koninkrijksrelaties – 32 18 7 7
Gemeentefonds 0 0 0 – 0
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking – 114 114
Staten-Generaal 4 – 3 – 1 4 – 4
Buitenlandse Zaken 65 – 70 5
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 767 – 848 – 149 208 44 – 22
Totaal – 5.205 – 4.078 3.215 1.280 602 – 262

Vraag 136

Hoeveel middelen zijn er bij deze Voorjaarsnota van de Aanvullende Post afgehaald en ten behoeve van wat?

Antwoord op vraag 136

In totaal is voor het jaar 2024 3.155 miljoen euro vanaf de Aanvullende Post overgeheveld naar diverse departementale begrotingen. Hiervan betreft 1.864 miljoen euro coalitieakkoordmiddelen van het kabinet Rutte IV en 1.291 miljoen euro overige overhevelingen (zie onderstaande tabel).

In bijlage 3 van de Voorjaarsnota is per begroting opgenomen welke coalitieakkoordmiddelen zijn overgeheveld. In de Verticale Toelichting van de Aanvullende Post (onderdeel van bijlage 2) zijn de overige overhevelingen opgenomen en toegelicht.

Totaal – 3.155 – 2.857 – 3.814 – 1.528 – 1.465 – 1.457
waarvan coalitieakkoord Rutte IV – 1.864 – 1.797 – 3.215 – 1.502 – 1.470 – 1.383
waarvan overige overhevelingen – 1.291 – 1.060 – 599 – 26 5 – 74

Vraag 137

In hoeverre slaat de ingeboekte onderuitputting 2024–2025 neer bij middelen die bestemd of faciliterend zijn voor woningbouw?

Antwoord op vraag 137

Er is geen onderuitputting ingeboekt op middelen die bestemd zijn voor woningbouw.

Vraag 138

Kunt u de ramingen van het Energiepakket uitsplitsen inclusief de bijstellingen?

Antwoord op vraag 138

De maatregelen uit het energiepakket die bij Voorjaarsnota 2024 als plafondcorrecties zijn bijgesteld zijn het prijsplafond, de tegemoetkoming blokaansluitingen (TTB) en de tegemoetkoming energiekosten mkb (TEK). De specifieke mutaties zijn opgenomen in onderstaande tabel. Omwille van de duidelijkheid is de onderuitputting in 2023 eveneens meegenomen. De raming van het prijsplafond Caribisch Nederland is niet bijgesteld.

De raming van het prijsplafond bedraagt cumulatief in totaal4.231 miljoen euro, ten opzichte van 4.269 miljoen euro geraamd bij MJN 2024. Hierbij geldt dat het komende jaar nog narekeningen plaatsvinden en de brutomargetoets nog wordt uitgevoerd. De uiteindelijke kosten kunnen dus afwijken van de raming.

De raming van de TTB bedraagt cumulatief in totaal 756 miljoen euro, ten opzichte van 702 miljoen euro bij MJN 2024.

De raming van de TEK bedraagt cumulatief in totaal 86 miljoen euro ten opzichte van 230 miljoen euro bij MJN 2024.

Prijsplafond – 130 91
TTB – 16 73 1
TEK Ontvangsten 74 – 35 – 33 – 8
TEK Uitgaven – 179 23 5 3

Vraag 139

Kunt u het bedrag van 2 miljard euro aan lagere EU-afdrachten uitsplitsen? (blz 29.)

Antwoord op vraag 139

Dit betreft een saldo van verschillende mutaties.

– Ten eerste is op basis van de nieuwe Commissiecijfers de verwachte onderuitputting onder het uitgavenplafond van de EU-begroting verwerkt in de afdrachten. Dit leidt tot lagere afdrachten in 2024 van 1,3 miljard euro.

– Ten tweede is het effect van de herziening (Mid Term Review) van het Meerjarig Financieel Kader (MFK; de Europese begroting) en de oprichting van de Oekraïne-faciliteit verwerkt. Dit leidt tot 40 miljoen euro hogere afdrachten in 2024.

– Ten derde is de laatste aanvullende begroting (Draft Amending Budget 4; DAB4) van 2023 verwerkt. Deze is op de EU-begroting over de jaargrens heen geschoven, wat leidt tot een meevaller van 193 miljoen euro in 2024.

– Ten vierde betreft deze post de verrekening met de EU van verschillende casussen over onder voorbehoud afgedragen traditionele eigen middelen (TEM). Dit leidt tot een ontvangst van 606,9 miljoen in 2024.

– Ten vijfde leidt de nacalculatie t.a.v. de plasticafdracht tot een eenmalige meevaller van 44 miljoen euro in 2024.

– Ten slotte is de met de invoerrechten samenhangende perceptiekostenvergoeding geactualiseerd. Dit leidt tot 100 miljoen euro lagere ontvangsten in 2024.

Vraag 140

Kunt u toelichten hoe groot de nog onverdeelde groeiruimte Wmo was, waar deze gereserveerd staat en hoe groot deze nu is? Wat is de reden dat hiervan 30 miljoen euro structureel wordt afgehaald? Welke beleidsmatige gevolgen heeft dat?

Antwoord op vraag 140

Voor de integratie uitkering beschermd wonen wordt er jaarlijks loon- en prijsontwikkeling beschikbaar gesteld aan gemeenten. In de Voorjaarsnota 2024 is er reeds 89 miljoen euro structureel aan loon- en prijsontwikkeling overgeboekt naar het Gemeentefonds ten behoeve van de integratie uitkering beschermd wonen. De onverdeelde groeiruimte bedroeg 39 miljoen euro en had betrekking op de structurele volumeontwikkeling 2025 van de integratie uitkering beschermd wonen. Hiervan is 30 miljoen euro neerwaarts bijgesteld in het kader van de budgettaire opgaven uit het voorjaar. Hiertoe is besloten omdat uit reeds beschikbare CBS- en CAK cijfers blijkt dat er vooralsnog geen sprake is van volumegroei in beschermd wonen. Er zijn derhalve geen beleidsmatige gevolgen. Er resteert nog 9 miljoen euro aan onverdeelde groeiruimte die gereserveerd staat op de post «nominaal en onverdeeld».

Vraag 141

Het budget voor duurzame toegankelijke sportaccommodaties wordt naar voren gehaald. Dit leidt in 2024 tot een verhoging van 18,4 miljoen euro, maar in de jaren erna tot een verlaging van in totaal 37,4 miljoen euro; per saldo dus een verlaging van 19 miljoen euro, die in de toelichting niet wordt benoemd. Kunt u een onderbouwing geven van de veronderstelling dat in 2024 16,8 miljoen euro onderuitputting zal ontstaan op het budget voor het Sportakkoord?

Antwoord op vraag 141

Zoals in de leeswijzer bij de 1e suppletoire begroting is benoemd, is structurele onderuitputting ingeboekt op de VWS-begroting in verband met het realistisch ramen. Abusievelijk is het deel wat in dit kader betrekking heeft op het budget Sportakkoord niet 16,8 miljoen euro zoals benoemd, maar bedraagt dit 12,0 miljoen euro in 2024. Daarnaast is voor een bedrag van 4,8 miljoen euro een aantal mutaties tussen andere financiële instrumenten binnen artikel 6, andere artikelen binnen de VWS-begroting en andere begrotingshoofdstukken voor het uitvoeren van regulier beleid doorgevoerd.

Het bedrag wat betrekking heeft op de onderbesteding op het onderdeel Sportakkoord bedraagt 12,0 miljoen euro in 2024. Dit bedrag is bepaald via een verdeelsleutel van het gemiddelde van de gerealiseerde onderbesteding in de jaren 2022 en 2023, gecorrigeerd voor een aantal incidentele zaken.

Vraag 142

Welke beleidsmatige gevolgen heeft de structurele verlaging van de subsidiebudgetten voor sport?

Antwoord op vraag 142

De structurele verlaging van de subsidiebudgetten voor sport heeft beperkte beleidsmatige gevolgen. De ingeboekte verlaging is nagenoeg van dezelfde omvang als de budgettaire verhoging die ontstaat als gevolg van nog te ontvangen loon- en prijsbijstelling. Dat betekent dat de subsidiebudgetten niet worden geĂŻndexeerd voor de stijging van lonen en prijzen in 2024.

Vraag 143

Hoe verklaart u dat er in 2024 ruim 24 miljoen euro meer zal worden teruggevorderd in het kader van de SPUK Stimulering Sport dan in de begroting 2024 was geraamd? Is dit geld niet of onjuist gebruikt door de ontvangers?

Antwoord op vraag 143

De ontvangstenraming is op te delen in een vast geraamd bedrag (dit betreft de ontvangstenraming als gevolg van reguliere subsidievaststellingen) en een variërend geraamd bedrag (dit betreft de ontvangstenraming als gevolg van de vaststellingen van de SPUK Stimulering Sport). Op het moment van de Ontwerpbegroting op Prinsjesdag is de omvang van de vaststellingen nog niet bekend. Deze kan pas in de Voorjaarsnota 2025 verwerkt worden.

Vraag 144

Kunt u een toelichting geven op het verschil dat is ontstaan bij het naar voren halen van middelen op het budget voor Duurzame en toegankelijke sportaccommodaties tussen de ophoging van 18,4 miljoen euro in 2024 en de verlaging in de jaren erna van in totaal 37,4 miljoen euro (p.27)?

Antwoord op vraag 144

Het verschil dat is ontstaan bij het naar voren halen van middelen op het budget voor duurzame en toegankelijke sportaccommodaties komt doordat er naast de kasschuif (verhogen budget met 22,5 miljoen euro in 2024, verlaging van budget met 7,5 miljoen euro in de jaren 2025–2027) ook een budgetreeks structurele onderuitputting is ingeboekt in verband met het realistisch ramen. Het betreft hier een meerjarige reeks van 4,1 miljoen euro in 2024 aflopend naar 3,2 miljoen euro in 2028.

Vraag 145

Waarom zijn er vanaf 2026 weer meer tbs-plekken nodig en waarom zijn die nu niet nodig?

Antwoord op vraag 145

Het Prognosemodel Justitiële Ketens (PMJ) raamt de capaciteitsbehoefte in de justitiële keten. Uit de PMJ blijkt ook in 2024 en 2025 een stijgende behoefte aan het aantal tbs-plaatsen. Bij deze raming wordt echter geen rekening gehouden met uitvoerbaarheid. Er kan een discrepantie bestaan tussen de geraamde capaciteitsbehoefte in de PMJ en het gefinancierde aantal plekken in de begroting, omdat het daadwerkelijk creëren van extra plekken tijd kost vanwege het realiseren of aanpassen van gebouwen en het werven van personeel in een krappe arbeidsmarkt. Volgens de huidige capaciteitsplanning kan vanaf 2026 wel extra tbs-capaciteit worden gerealiseerd ten opzichte van de gefinancierde capaciteit en daarvoor zijn vanaf 2026 extra middelen aan het budget voor tbs toegevoegd. Per 2028 wordt daarmee de gefinancierde tbs-capaciteit in overeenstemming gebracht met de laatste PMJ-capaciteitsraming. De meest recente PMJ zal naar verwachting in juni door de Minister van JenV met uw Kamer gedeeld worden.

Vraag 146

Wat zijn de gevolgen van de verlaging van het budget voor de forensische zorg de komende vier jaar? Strookt dit met de behoefte aan forensische zorg in de maatschappij?

Antwoord op vraag 146

Volgens de laatste PMJ-behoefteraming is er de komende jaren minder behoefte aan klinische plaatsen en plaatsen voor beschermd wonen bij de overige forensische zorg (OFZ). Het is daardoor mogelijk het budget voor de forensische zorg (niet zijnde tbs, zie hiervoor het antwoord op vraag 145) te verlagen. Dit betekent niet dat de capaciteit wordt afgebouwd. Deze capaciteit kan ook worden gecontracteerd door andere financiers dan de DJI. Dat is ook van belang voor de uitstroom uit de forensische zorg na het einde van de forensische zorgtitel. De meest recente PMJ zal naar verwachting in juni door de Minister van JenV met uw Kamer gedeeld worden.

Vraag 147

Waarom wordt het budget pas in 2028 verhoogd, terwijl de behoefte aan tbs-plekken al in 2026 stijgt volgens de toelichting?

Antwoord op vraag 147

Het budget voor de tbs wordt niet pas per 2028 verhoogd. Zie hiervoor het antwoord op vraag 145.

Vraag 148

Kunt u nader toelichten hoe de geraamde meevaller bij de leerlingenramingen OCW is onderbouwd?

Antwoord op vraag 148

De geraamde mee- en tegenvallers bij de leerlingenramingen OCW zijn gebaseerd op de Referentieraming 2024, die jaarlijks wordt opgesteld. De Referentieraming 2024 presenteert de verwachte ontwikkeling van het aantal leerlingen en studenten voor de komende jaren.

In alle sectoren hangt de per saldo meevaller hoofdzakelijk samen met de getelde en verwachte lagere aantallen leerlingen en studenten. In het primair en voortgezet onderwijs wordt de bijstelling van de raming naar beneden vooral verklaard door de demografische krimp die de laatste bevolkingsprognose van het CBS laat zien, zowel door minder geboortes als doordat er minder kinderen naar Nederland zijn gemigreerd dan vorig jaar verwacht. In het hoger onderwijs hbo en wo zijn fors minder studenten dan vorig jaar geraamd, onder andere doordat het aantal havo, vwo en mbo (niveau 4)-gediplomeerden dat zonder tussenjaar doorstroomt naar hbo en wo, en de instroom van internationale studenten lager zijn is dan vorig jaar verwacht en er minder doorstroom is van bachelor-gediplomeerden naar de wo-master. Het hoger onderwijs wo kent nog altijd een lichte groei, de toename is alleen lager ten opzichte van de raming van vorig jaar. Het aantal studenten in het hbo krimpt sneller dan eerder verwacht. In het mbo is de bijstelling naar beneden relatief klein.

Vraag 149

Kunt u meer in het algemeen toelichten met welke onzekerheden de verschillende prognoses over levensverwachting, geboortes, leerlingen- en studentenramingen en asiel zijn omgeven, en hoe u daar in de ramingen, inclusief al dan niet meerjarige doorwerking, mee bent omgegaan?

Antwoord op vraag 149

Prognoses levensverwachting en geboortes

Voor de levensverwachting en geboortes worden de jaarlijkse CBS-bevolkingsprognose overgenomen (publicatie elke december). De bevolkingsprognose beoogt de meest waarschijnlijke toekomstige ontwikkeling van de bevolking in Nederland te beschrijven. Het CBS gebruikt hiervoor een simulatiemodel, waarbij op onderzoek gebaseerde veronderstellingen over geboorte, sterfte, immigratie en emigratie als basis dienen. Desondanks blijft het onontkoombaar dat de prognoses en daarmee de gemaakte (meerjarige) ramingen omgeven zijn met onzekerheden.

In uitzonderlijke gevallen kan het voorkomen dat er wordt afgeweken van de jaarlijkse CBS-bevolkingsprognose als tussentijdse realisaties daar aanleiding toe geven. Dit gebeurde voor het laatst medio 2021 als gevolg van een uitzonderlijk corona-effect. Toen gaven realisaties van met name het aantal geboorten aanleiding om in de SZW-ramingen de veronderstellingen rondom demografie aan te passen. Dergelijke aanpassingen zijn destijds besproken met het CBS. Bij de eerstvolgende nieuwe raming is vervolgens weer aangesloten bij de bevolkingsprognose van het CBS.

Leerlingen- en studentenramingen

De leerlingen- en studentenraming (Referentieraming) wordt jaarlijks vastgesteld op basis van onder andere de bevolkingsprognose van het CBS en de tellingen van leerlingen en studenten van DUO. De Bevolkingsprognoses is hierboven beschreven.

Zaken zoals studiekeuze, diplomarendement en internationale studenten komen uit de tellingen van DUO en werken door in de raming. Doordat de Referentieraming wordt beĂŻnvloed door verschillende factoren, bevat deze altijd enige mate van onzekerheid. De realisaties achteraf zullen altijd in enige mate afwijken van de raming.

In een eerdere evaluatie van het ramingsmodel van de Referentieraming is geconcludeerd dat raming nauwkeurig is. Ook zijn de afwijkingen in de Referentieramingen redelijk evenwichtig gespreid: er is geen sprake van een structurele overraming of onderraming. De Referentieraming 2024 bevat een gedetailleerde toelichting op de betrouwbaarheidsintervallen over de jaren en per onderwijssector. Er is een onafhankelijke begeleidingscommissie die adviseert over de gehanteerde ramingsmethodiek.

Asielraming

De Meerjaren Productie Prognose (MPP) is een ambtelijk product van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en vormt o.a. de input voor de financiële besluitvorming omtrent de bekostiging van de organisaties in de asielketen. De MPP wordt twee keer per jaar opgesteld, één keer in het voorjaar t.b.v. de Voorjaarsnota en één keer in het najaar t.b.v. de Najaarsnota. De MPP kent twee onderdelen. Ten eerste, de eerste asielinstroomraming waarbij de verwachte eerste asielinstroom wordt geraamd. Op basis van de asielinstroomraming wordt een productieraming gemaakt voor de verschillende organisaties in de asielketen zoals bijvoorbeeld de geraamde bezetting bij het COA of het aantal verwachte zaken bij de IND.

Het ramen van de asielinstroom en de doorvertaling daarvan in productiegegevens gaat met enkele onzekerheden gepaard. Dit komt met name omdat de asielinstroom sterk volatiel is en afhankelijk is van externe factoren, zoals (inter)nationale ontwikkelingen en beleidskeuzes. Daarnaast geldt dat het verder ramen in de toekomst gepaard gaat met een fors stijgende onzekerheidsmarge. Om rekenschap te geven aan deze onzekerheden worden op basis van realisatiecijfers en expert opinion verschillende inhoudelijk beschreven scenario’s opgesteld, met elk een verschillend toekomstscenario (laag, midden, hoog en extreem). Deze toekomstsscenario’s worden gebruikt om een kansdichtheidsfunctie op te stellen, waaruit een minimum, medio en maximum scenario volgt. Hierbij is het medio scenario het meest waarschijnlijke scenario.

Gegeven de toenemende onzekerheden in de asielraming heeft het kabinet ervoor gekozen de asielraming budgettair te verwerken tot en met 2026.

Vraag 150

Op welke wijze worden provincies gecompenseerd voor lagere inkomsten uit de opcenten motorrijtuigenbelasting door de tariefkorting voor emissievrije personenauto’s in de motorrijtuigenbelasting in 2025?

Antwoord op vraag 150

De provincies worden in 2025 niet gecompenseerd voor de lagere inkomsten uit de opcenten als gevolg van de tariefkorting die emissievrije personenauto’s in de motorrijtuigenbelasting (rijksdeel en provinciale opcenten) ontvangen. Het kabinet heeft in de Voorjaarsnota 2024 voorgesteld om vanaf 2026 een nieuwe tariefkorting in de motorrijtuigenbelasting voor emissievrije personenauto’s te introduceren, ter correctie van het technisch meergewicht. Zonder deze tariefkorting zou vanaf 2026 voor een emissievrije personenauto meer motorrijtuigenbelasting moeten worden betaald dan voor een reguliere fossiele personenauto. De nieuwe tariefkorting bedraagt 40% tussen 2026–2028, 35% in 2029 en 30% in 2030. Na 2030 vervalt de korting. De tariefkorting werkt ook door in de provinciale opcenten, waardoor de provincies ten opzichte van het basispad minder inkomsten krijgen. Deze inkomstenderving voor de provincies bedraagt naar verwachting 656 mln. euro (prijspeil 2026) in de periode 2026 tot en met 2030. Ter compensatie is hiervoor in de Voorjaarsnota 2024 een bedrag gereserveerd op de Aanvullende Post, dat zal worden overgeheveld naar het Provinciefonds zodra de wetsbehandeling van de wijziging in de motorrijtuigenbelasting (nieuwe tariefkorting) is afgerond.

Vraag 151

Welk rekenmodel en welke uitgangspunten (groei, tarieven, inflatie) heeft het kabinet gehanteerd voor de berekening van de gederfde inkomsten per provincie in de periode 2026–2030?

Antwoord op vraag 151

De inkomstenderving voor de provincies en het rijk als gevolg van de nieuwe tariefkorting voor emissievrije personenauto’s in de motorrijtuigenbelasting is doorgerekend met het nieuwe personenautoparkmodel SPARK. Dit model is in opdracht van het Planbureau van de Leefomgeving en Rijkswaterstaat ontwikkeld. Met dit model kan het effect van beleidsmaatregelen, zoals aanpassingen in motorrijtuigenbelasting, worden berekend. In de berekening van het SPARK model is gerekend met de gemiddelde opcententarieven uit 2021 in prijspeil 2021. Vervolgens is het prijspeil van de budgettaire derving opgehoogd naar prijspeil 2026, het jaar van invoering van de maatregel. Dezelfde methode is voor het rijksdeel toegepast. Onderstaande tabel 3 bevat de gegevens over de omvang en samenstelling van het wagenpark.

Aandeel benzine 83% 84% 84% 85% 85% 84% 84% 83% 82% 81% 79% 77% 75%
Aandeel diesel 14% 13% 11% 10% 9% 9% 8% 8% 7% 7% 6% 6% 5%
Aandeel LPG 2% 1% 1% 1% 1% 1% 1% 1% 1% 1% 1% 1% 1%
Aandeel PHEV benzine 1% 1% 1% 1% 1% 1% 1% 1% 2% 2% 2% 2% 2%
Aandeel PHEV diesel 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0%
Aandeel volledig elektrisch 1% 1% 2% 3% 3% 5% 6% 7% 9% 10% 12% 15% 17%
TOTAAL aantal personenauto’s in mln. 8,4 8,6 8,7 8,8 8,9 9 9,1 9,1 9,2 9,3 9,4 9,5 9,5

Vraag 152

Is er sprake dat provincies zowel vooraf als achteraf worden gecompenseerd voor de lagere inkomsten uit de opcenten motorrijtuigenbelasting in de periode 2026–2030 of wordt de compensatie achteraf op basis van werkelijke inkomstenderving vastgesteld?

Antwoord op vraag 152

In de Voorjaarsnota 2024 is eenmalig ter compensatie een bedrag gereserveerd op de Aanvullende Post, dat zal worden overgeheveld naar het Provinciefonds, zodra de wetsbehandeling van de wijziging in de motorrijtuigenbelasting (nieuwe tariefkorting) is afgerond. Dit bedrag is gebaseerd op de verwachte inkomstenderving voor de provincies in de periode 2026–2030 als gevolg van de nieuwe tariefkorting in de motorrijtuigenbelasting. Indien de inkomstenderving door provincies achteraf hoger of lager blijkt te zijn dan nu voorzien, vindt achteraf geen correctie op het compensatiebedrag plaats.

Naast bovenstaande is in de Voorjaarsnota ook besloten om de oploop van de opschalingskorting voor gemeenten en provincies te schrappen. Dit levert provincies vanaf 2026 structureel 40 miljoen euro op.

Vraag 153

Het totaalbudget op begrotingsartikel 10 «Apparaat kerndepartement» neemt in 2024 per saldo met 63,9 miljoen euro toe. De grootste posten vallen onder het budget kerndepartement (dat met 60,3 miljoen euro toeneemt), zo blijkt ook uit de toelichting op p. 38: «Op de personele uitgaven kerndepartement is voor 2024 sprake van een opwaartse bijstelling van 50,4 miljoen euro. Het budget voor eigen personeel wordt verhoogd met 18,4 miljoen euro, dat voor inhuur externen kent een verhoging van 28,4 miljoen euro.» Kunt u toelichten waarom de nu voorgestelde 60,3 miljoen euro extra uitgaven voor personele uitgaven kerndepartement nog niet voorzien werd in de ontwerpbegroting 2024? Voor welk deel betreft het hier technische oorzaken (herschikkingen, overhevelingen) en voor welk deel zijn het intensiveringen? Kunt u ramingen verstrekken van personele uitgaven van de kerndepartement behalve in euro’s ook in FTE? Hoeveel FTE aan eigen personeel en inhuur was in de begroting 2024 voorzien en hoeveel FTE gaat dat nu in 2024 worden (p.33)? Hoe hoog is het aandeel inhuur externen bij VWS ten opzichte van de vaste formatie en hoe verhoudt zich dat tot andere ministeries?

Antwoord op vraag 153

De redenen voor het bij eerste suppletoire begrotingswet aanpassen van de begroting voor personele uitgaven zijn divers. Ten eerste is de ontwerpbegroting 2024 in het midden van 2023 opgesteld, tussen dat moment en de mutaties in het kader van de eerste suppletoire begroting zit een periode van meerdere maanden. Op basis van bijgestelde inzichten en nieuwe ontwikkelingen kan het noodzakelijk zijn om ook de begroting bij te stellen. Daarnaast is er in die tussengelegen periode nog volop beweging in de begroting, onder meer over tariefstellingen van SSO’s, welke doorwerking hebben op de begrotingsuitgaven. Dat geldt andersom ook voor bijvoorbeeld de dienstverlening door DUS-I voor andere departementen. Alhoewel er bij het opstellen van de begroting al wel bekend is dat er naar alle waarschijnlijkheid dienstverlening gaat plaatsvinden, vindt bijstelling van de begroting pas plaats wanneer het budget daadwerkelijk overgeheveld wordt naar de VWS-begroting. Voor knelpunten welke in die periode ontstaan, is de voorjaarsbesluitvorming het centrale moment tot (meerjarige) bijstelling van de VWS-begroting. Tot slot worden bij de eerste suppletoire begroting middelen beschikbaar gesteld in het kader van de eindejaarsmarge.

Bij de eerste suppletoire begroting 2024 is het apparaatsbudget van het VWS kerndepartement met 60,3 miljoen euro opgehoogd. Dit betreft mutaties ten behoeve van zowel personele als materiële uitgaven. Het aandeel in de mutaties is als volgt:

Subtotaal technische mutaties 31,5 52%
Subtotaal intensiveringen 28,8 48%
Totaal mutaties 60,3 100%
1 Bedragen in miljoenen euro’s

Binnen VWS wordt niet centraal bijgehouden voor hoeveel fte budget is opgenomen in de begroting. Dit geldt voor zowel de inzet van eigen personeel als de inhuur van externen. Om deze reden kan niet worden aangegeven met hoeveel fte de VWS-begroting is bijgesteld ten opzichte van ontwerpbegroting 2024.

Het aandeel inhuur externen uitgedrukt in fte wordt binnen VWS niet centraal bijgehouden en is om die reden niet te geven. Ten aanzien van de externe inhuur stuurt VWS op de uitgaven conform de systematiek van de Roemernorm.

Uit de begrotingsstand bij eerste suppletoire begroting 2024 blijkt een totaalbudget van 504 miljoen euro voor personele uitgaven voor heel VWS. Van deze middelen is 94,3 miljoen euro gereserveerd voor de inhuur van externen, wat neerkomt op een aandeel van 18,7% van de totale personele uitgaven.

Over het aandeel externe inhuur per ministerie wordt jaarlijks gerapporteerd in het Jaarverslag Bedrijfsvoering Rijk. Voor het meest recente beeld verwijs ik u naar het jaarverslag Bedrijfsvoering Rijk 2023.

Vraag 154

Raming transformatiemiddelen IZA worden in 2025 verlaagd met 200 miljoen euro; wat zijn de gevolgen daarvan voor het beleid van de IZA, welke doelen kunnen hierdoor niet meer behaald worden?

Antwoord op vraag 154

In 2024 wordt ruimte voor loon- en prijsbijstelling toegewezen naar de transformatiemiddelen IZA. Het is het voornemen om dit ook in 2025, 2026 en 2027 te doen. Dit leidt tot hogere beschikbare middelen dan afgesproken in het IZA. De bedragen over de jaren 2025,2026 en 2027 zijn mede afhankelijk van de totaal beschikbare loon- en prijsbijstelling en zijn nog niet bekend. De beschikbare middelen worden in 2025 naar beneden bijgesteld met 200 miljoen euro om de middelen beter aan te sluiten bij de gemaakte afspraken en in een meer realistisch kasritme te plaatsen. Deze exercitie heeft overigens geen gevolgen voor de Overheidsbijdrage in de Arbeidskostenontwikkeling (OVA) die geldt voor de reguliere zorguitgaven: de salarissen in de zorg kunnen dus meestijgen met de markt. Het is de verwachting dat de doelen van het IZA nog steeds behaald kunnen worden.

Vraag 155

In de tabel over de Plafondtoets Zorg staat dat er in 2024 en 2025 23 miljoen euro extra wordt uitgegeven aan zorguitgaven BES-eilanden. Dit is voor de zorguitgaven op declaratiebasis en extra financiering voor het Fundashion Mariadal ziekenhuis op Bonaire. Vanaf 2026 is bedrag 0. Kunt u toelichten waarom er alleen voor 2024 en 2025 extra geld op de plafondtoets is vrijgemaakt voor de zorguitgaven BES-eilanden? Kunt u een toelichting geven op de bestemming van de extra financiering voor het Fundashion Mariadal ziekenhuis op Bonaire?

Antwoord op vraag 155

Bij de eerste suppletoire begroting 2024 zijn voor de zorguitgaven op de BES-eilanden alleen middelen voor 2024 en 2025 beschikbaar gesteld. Momenteel wordt nader onderzocht welke middelen na 2025 nodig zijn en hoe de zorguitgaven na 2025 passend kunnen worden gefinancierd. Voor het Fundashon Mariadal ziekenhuis op Bonaire is een budget beschikbaar gesteld van jaarlijks 12,5 miljoen euro in 2024 en 2025. Deze middelen worden ingezet om aan de toegenomen zorgvraag te kunnen voldoen en om stijgende uitgaven te kunnen opvangen voor onder meer de inhuur van medisch specialisten, geneesmiddelen en medisch transport.

Vraag 156

Kunt u een helder overzicht geven van hoeveel loon- en prijsbijstelling VWS tegoed had, welk deel daarvan nog beschikbaar is en welk deel gebruikt is voor «dekking op de VWS-begroting»? Voor welke problemen en waar op de begroting is een deel van de loon- en prijsbijstelling ter dekking ingezet? Kunt u toelichten welke budgetten daardoor nu in 2024 geen volledige loon- of prijscompensatie krijgen?

Antwoord op vraag 156

Resterende prijsbijstelling (tranche 2023) 22 0 19 55 34 34
Ontvangen prijsbijstelling (tranche 2024) 49 51 48 44 39 35
Prijsbijstelling (voorjaarsbesluitvorming) – 52 – 31 – 52 – 33 – 41 – 45
Indexatie Pallas, SPUKS en Agentschappen* – 15 – 11 – 10 – 10 – 10 – 10
Ontvangen loonbijstelling (tranche 2024) 295 289 270 249 241 239
Loonbijstelling (voorjaarsbesluitvorming) – 15 – 15 – 15 – 15 – 15 0
Indexatie budgetten1 – 280 – 274 – 255 – 234 – 226 – 239
1 Dit betreft een reservering voor de indexatie van beleidsbudgetten en wordt bij de eerst volgende begroting toebedeeld aan de beleidsartikelen.

De prijsbijstelling wordt automatisch ingezet voor het indexeren van uitgaven aan agentschappen en concernorganisaties, specifieke uitkeringen van gemeenten en Pallas. De loonbijstelling wordt ingezet voor het indexeren van beleidsterreinen op de gehele VWS-begroting. Daarnaast is de loon- en prijsbijstelling ingezet voor de volgende beleidsonderwerpen:

– Afspraken uit het IZA die buiten de meerjarenperiode van het IZA vallen (cumulatief 43 miljoen euro in 2027–2029);

– Uitvoering van de pneumokokkenvaccinatie voor ouderen (28,8 miljoen euro in 2025 en structureel 1,7 miljoen euro);

– Het besparingsverlies van het niet in 2025 realiseren van de besparing van 500 miljoen euro op de jeugdzorg wordt deels gedekt vanuit inzet van de loonbijstelling (15 miljoen euro per jaar tussen 2024 en 2028).

De overige ingezette prijsbijstelling (intertemporeel tussen 2024 en 2029 175,3 miljoen euro) en de ombuiging vanuit het realistisch ramen (123 miljoen euro structureel) is ingezet voor diverse investeringen en knelpunten op de VWS-begroting. Dit omvat bijvoorbeeld de hogere uitgaven aan het Mariadal ziekenhuis op Bonaire (12,5 miljoen euro in 2024 en 2025), de hogere vaccinkosten voor de pneumokokkenvaccinatie in de jaren 2025–2029 (98,2 miljoen euro intertemporeel) en de uitvoering van het RS-vaccinatieprogramma dat niet wordt gedekt vanuit de besparing op de zorgkosten (3,2 miljoen euro in 2025 en 9,6 miljoen euro vanaf 2026).

De loon- en prijsbijstelling die is ingezet voor diverse investeringen en knelpunten op de VWS-begroting is naar rato van de budgettaire omvang ingehouden op alle beleidsartikelen van de VWS begroting.

Vraag 157

Kunt u nader toelichten hoe de geraamde meevaller van 310 miljoen euro onder het Wlz-kader zich verhoudt tot de februaribrief van de Nederlandse Zorgautoriteit en het eerste besluit om het kader vanwege de onzekerheid van de prognoses nog ongewijzigd te laten?

Antwoord op vraag 157

Zie vraag 175.

Vraag 158

In hoeverre betreft het hier het niet toekennen van herverdelingsmiddelen en/of structurele meevallers?

Antwoord op vraag 158

Zie vraag 175.

Vraag 159

Kunt u nader toelichten wat de gebruikelijke manier is om om te gaan met de verschillende scenario’s die de NZa bij de actualisatie van het Wlz-kader hanteert, en op welke wijze er nu mee is omgegaan?

Antwoord op vraag 159

De NZa schetst in haar brieven twee scenario’s over de toereikendheid op het kader. Deze scenario’s zijn op (1) basis van de ontwikkeling van declaraties en (2) op basis van de ontwikkeling van indicaties. Zoals gebruikelijk is VWS in de Voorjaarsnota uitgegaan van het gemiddelde van deze twee scenario’s.

Vraag 160

Voor koploperprojecten is in de Voorjaarsnota 434 miljoen euro extra opgenomen bovenop de eerder bij nota van wijziging toegevoegde 1,28 miljard euro. Wat gebeurt er als projecten niet door de beoordeling komen? Kunnen deze gelden beschikbaar blijven voor gebiedsaanpak?

Antwoord op vraag 160

Er wordt momenteel door het Rijk gewerkt aan toetsing van de maatregelen. Zodra de toetsing van de maatregelen is afgerond wordt voor de maatregelen positief zijn beoordeeld op doeltreffend- en doelmatigheid budget beschikbaar gesteld aan de provincies. Budget voor maatregelen die niet doelmatig genoeg geacht worden, wordt weer toegevoegd aan de reservering transitiefonds op de Aanvullende Post.

Vraag 161

Als een van de oorzaken voor de vertraging op de investeringsfondsen is de arbeidsmarktkrapte. Is er een plan om de personeelstekorten in de toekomst op te vangen, ook met het oog op de onderhouds- en vervangingsopgave?

Antwoord op vraag 161

Ja, er is een plan. Het in huis hebben van voldoende personele capaciteit met de juiste kennis, expertise en competenties is voor uitvoeringsorganisaties cruciaal en heeft daarom ook voortdurend de aandacht. Zeker met het oog op de grote onderhouds-en vervangsopgave de komende jaren. Rijkswaterstaat werkt bijvoorbeeld met Strategisch Personeelsplan (SPP) om slimmer en efficiënter te werven. Het SPP is een document en instrument om te anticiperen op die toekomstige ontwikkelingen vanuit een organisatie- en personele blik. De krapte op de arbeidsmarkt in het algemeen en ook de vraag naar specifieke expertise noopt tot blijvende inzet op dit onderwerp. Door gebruik te maken van een uniforme forecasting systematiek (die de wervingsbehoefte koppelt aan de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt) kan Rijkswaterstaat vervolgens gerichte keuzes maken en de instroom strategieën bepalen. Daarnaast werft Rijkswaterstaat procyclisch en generiek, maar er zijn ook gerichte leer-en ontwikkeltrajecten voor kritieken kennisvelden en functies. Om medewerkers te binden en boeien is adequaat, zorgvuldig en snel centraal en decentraal onboarden van medewerkers van groot belang.

Vraag 162

In tabel 4 is toegelicht waarom de totale zorguitgaven met bijna 800 miljoen euro dalen in 2024 ten opzichte van de ramingen uit de ontwerpbegroting 2024. Kunt u een toelichting geven op de redenen dat de beschikbaarheidsbijdrage opleidingen Zvw met € 150 miljoen naar beneden zijn bijgesteld in 2024? Op welke manier heeft dit beleidsmatige consequenties op het achterblijven van uitgaven in het kader van opleidingen Zvw?

Antwoord op vraag 162

De bijstelling van 150 miljoen euro op de beschikbaarheidbijdrage Medische vervolgopleidingen Zvw is het gevolg van de gerealiseerde opleidingscijfers in de afgelopen jaren. De raming wordt voor een belangrijk deel gebaseerd op het aantal beschikbaar gestelde opleidingsplekken, de instroomadviezen van het Capaciteitsorgaan en extrapolatie van historische gegevens over de benutting van de beschikbaar gestelde plekken. Deze raming is meerjarig, omdat de opleidingen veelal een duur van vijf á zes jaar hebben. In 2022 en 2023 was het aantal ingevulde opleidingsplekken (in fte’s) lager dan waar in de meerjarige raming vanuit is gegaan. Dat werkt door in 2024 en latere jaren.

Het streven is om op te leiden volgens de adviezen van het Capaciteitsorgaan, mits dit financieel inpasbaar is en er voldoende belangstelling en opleidingscapaciteit is. Wanneer de uitgaven in het kader achterblijven, betekent dit dat er minder is opgeleid dan geraamd. Dit heeft tot gevolg dat het langer duurt om op te leiden conform de adviezen van het Capaciteitsorgaan.

Vraag 163

Kunt u toelichten waarom naast de opbrengst van aanpassing van de Wet geneesmiddelenprijzen (van 165,5 miljoen euro structureel) ook een pakketmaatregel voor codeïne nodig, ter dekking van de tegenvaller geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) die 140 miljoen euro structureel bedraagt? Op welke manier is het mogelijk om in 2024 en latere jaren met wettelijke maatregelen verder te besparen op geneesmiddelen zonder dat dit leidt tot vergroting van de problematiek van geneesmiddelentekorten in Nederland?

Antwoord op vraag 163

De pakketmaatregel codeĂŻne en de aanpassing van de Wet geneesmiddelenprijzen zijn maatregelen die naast het afstel van de modernisering van het GVS ook worden genomen ter invulling van de taakstelling voor maatregelen buiten IZA-sectoren. Ten algemene geldt dat maatregelen in het kader van betaalbaarheid van geneesmiddelen effect kunnen hebben op de beschikbaarheid van geneesmiddelen. Daarom vraagt dit altijd een zorgvuldige afweging van de mogelijke effecten van de voorgestelde maatregel.

Vraag 164

Kunt u meer toelichting geven op de meevaller van 220 miljoen euro bij de apotheekzorg? Wat is volgens u de verklaring voor het feit dat de prijsontwikkeling bij apotheekzorg achterblijft bij de veronderstellingen?

Antwoord op vraag 164

Een fors deel van de contracten tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders in de apotheekzorg betreft meerjarige contracten. Wanneer de prijsontwikkeling plotseling fors oploopt en de uitgavenraming daarom navenant wordt opgehoogd zullen de feitelijke uitgaven daar vertraagd op reageren. Voor 2024 en 2025 wordt daarom verwacht dat er 220 miljoen euro respectievelijk 60 miljoen euro minder wordt uitgegeven aan apotheekzorg dan op basis van de voor de zorguitgaven gebruikelijke systematiek wordt geraamd. Op lange termijn wordt verondersteld dat de stijging van het algemene prijspeil wel volledig wordt verdisconteerd in de uitgaven aan apotheekzorg.

Vraag 165

Kunt u inzicht verschaffen in te verwachten effecten van de verschuiving van energiebelastingen binnen de Voorjaarsnota 2024, zowel voor de klein-, midden- als grootverbruikers?

Antwoord op vraag 165

Onderstaande tabel geeft inzicht in de lasteneffecten van de in de Voorjaarsnota 2024 voorgestelde tariefmutaties in de energiebelasting. Voor een aantal representatieve voorbeeld bedrijfsprofielen van verschillende sectoren is weergegeven wat de energiebelasting bedraagt in het basispad en na aanpassing van de tarieven. De profielen zijn gebaseerd op CBS data.26Doordat voorgesteld wordt om de tarieven in de derde, vierde en vijfde schijf te verhogen, veranderen alleen de lasten voor grootverbruikers.

Verpleeg- of verzorgingstehuis 73.986 294.262 57.440 57.440
Sportvelden met veldsport 5.165 21.671 4.900 4.900
Ziekenhuis 163.570 679.218 125.864 125.864
(Speciaal) basisonderwijs 13.596 29.010 10.458 10.458
Voortgezet (speciaal) onderwijs 43.007 178.725 34.450 34.450
Cafetaria warm & restaurant 5.715 34.816 6.131 6.131
Bakker 8.132 43.669 8.187 8.187
Hotel 18.017 72.567 15.410 15.410
Detailhandel non-food 2.384 12.749 2.621 2.621
Grootschalige logistiek met koeling 36.641 1.690.784 88.429 88.429
Voedings- en genotsmiddelen industrie 413.250 1.274.000 228.346 245.346
Papier- en grafische industrie 262.253 861.000 165.449 171.897

Vraag 166

Worden medeoverheden en de aandeelhouders van de regionale netbeheerders betrokken bij het IBO bekostiging elektriciteitsinfrastructuur? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 166

Het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Bekostiging Elektriciteitsinfrastructuur is sinds kort van start. De medeoverheden en regionale netbeheerders zijn belangrijke stakeholders en worden betrokken. De wijze waarop moet nog worden vormgegeven.

Vraag 167

Wie zijn aandeelhouders van de regionale netbeheerders en hoe groot is hun aandeelhoudersbelang (per netbeheerder)?

Antwoord op vraag 167

Er zijn zes regionale Netbeheerders: Alliander, Enexis, Stedin, Coteq, Westland Infra en Rendo.

De grootste aandeelhouders van Alliander zijn de provincies Gelderland (44,68%), Friesland (12,65%) en Noord-Holland (9,16%) en de gemeente Amsterdam (9,16%). Daarnaast heeft Alliander nog 69 gemeenten en de provincie Flevoland, die allen minder dan 3% van de aandelen houden.

Dit zijn:

Gemeente Aalten Gemeente Alkmaar Gemeente Almere Gemeente Alphen aan den Rijn
Gemeente Amersfoort Gemeente Apeldoorn Gemeente Barneveld Gemeente Bergen
Gemeente Berkelland Gemeente Bronckhorst Gemeente Den Helder Gemeente Dijk en Waard
Gemeente Doesburg Gemeente Doetinchem Gemeente Drechterland Gemeente Dronten
Gemeente Duiven Gemeente Edam-Volendam Gemeente Enkhuizen Gemeente Ermelo
Gemeente Elburg Gemeente Haarlem Gemeente Harderwijk Gemeente Hattem
Gemeente Heiloo Gemeente Hillegom Gemeente Hollands Kroon Gemeente Hoorn
Gemeente Kaag en Braassem Gemeente Katwijk Gemeente Koggenland Gemeente Leiden
Gemeente Landsmeer Gemeente Leiderdorp Gemeente Lelystad Gemeente Lisse
Gemeente Lochem Gemeente Medemblik Gemeente Montferland Gemeente Nieuwkoop
Gemeente Noordwijk Gemeente Nunspeet Gemeente Nijkerk Gemeente Oegstgeest
Gemeente Oldebroek Gemeente Oost Gelre Gemeente Opmeer Gemeente Oostzaan
Gemeente Oude IJsselstreek Gemeente Putten Gemeente Purmerend Gemeente Rheden
Gemeente Schagen Gemeente Stedebroec Gemeente Texel Gemeente Teylingen
Gemeente Voorschoten Gemeente Wassenaar Gemeente Waterland Gemeente West Betuwe
Gemeente Westervoort Gemeente Winterswijk Gemeente Wormerland Gemeente Zaanstad
Gemeente Zeewolde Gemeente Zevenaar Gemeente Zoeterwoude Gemeente Zuidplas
Gemeente Zutphen Provincie Flevoland

De grootste aandeelhouders van Enexis zijn de provincies Noord-Brabant (30,83%), Overijssel (19,68%), Limburg (16,13%), Groningen (6,57%) en de gemeenten ’s-Hertogenbosch (3,73%) en Tilburg (3,73%). Aandeelhouders met minder dan 3% van de aandelen zijn:

Provincie Drenthe Gemeente Stadskanaal Gemeente Maasgouw Gemeente Breda Gemeente Oldenzaal
Gemeente Aa en Hunze Gemeente Veendam Gemeente Maastricht Gemeente Land van Cuyk Gemeente Olst-Wijhe
Gemeente Assen Gemeente Westerkwartier Gemeente Meerssen Gemeente Eindhoven Gemeente Ommen
Gemeente Coevorden Gemeente Westerwolde Gemeente Mook en Middelaar Gemeente Helmond Gemeente Raalte
Gemeente De Wolden Gemeente Beek Gemeente Nederweert Gemeente Roosendaal Gemeente Rijssen-Holten
Gemeente Emmen Gemeente Beekdalen Gemeente Peel en Maas Gemeente Waalwijk Gemeente Staphorst
Gemeente Meppel Gemeente Beesel Gemeente Roerdalen Gemeente Borne Gemeente Steenwijkerland
Gemeente Midden-Drenthe Gemeente Bergen Gemeente Roermond Gemeente Dalfsen Gemeente Tubbergen
Gemeente Noordenveld Gemeente Brunssum Gemeente Simpelveld Gemeente Deventer Gemeente Twenterand
Gemeente Tynaarlo Gemeente Echt-Susteren Gemeente Sittard-Geleen Gemeente Dinkelland Gemeente Wierden
Gemeente Westerveld Gemeente Eijsden-Margraten Gemeente Stein Gemeente Enschede Gemeente Zwartewaterland
Gemeente Noordoostpolder Gemeente Gennep Gemeente Vaals Gemeente Haaksbergen Gemeente Zwolle
Gemeente Eemsdelta Gemeente Gulpen/Wittem Gemeente Valkenburg a.d. Geul Gemeente Hardenberg Re-Flex Beheer NV
Gemeente Groningen Gemeente Heerlen Gemeente Venlo Gemeente Hellendoorn
Gemeente Het Hogeland Gemeente Horst aan de Maas Gemeente Venray Gemeente Hengelo
Gemeente Midden Groningen Gemeente Kerkrade Gemeente Voerendaal Gemeente Hof van Twente
Gemeente Oldambt Gemeente Landgraaf Gemeente Weert Gemeente Kampen
Gemeente Pekela Gemeente Leudal Gemeente Bergen op Zoom Gemeente Losser

Stedin heeft twee provincies (Utrecht en Zeeland, beiden minder dan 2%), de Nederlandse staat (11,82%) en eenenzestig gemeenten, als aandeelhouder. Zeven gemeenten bezitten meer dan 2% van de aandelen: Rotterdam (27,71%), Den Haag (14,48%), Dordrecht (7,92%), Leidschendam-Voorburg (3%), Lansingerland (2,96%), Delft (2,14%) en Zoetermeer (2,05%). De overige gemeenten hebben minder dan 2% van de aandelen. Dit zijn:

Aalsmeer Hoeksche Waard Ridderkerk
Achtkarspelen Houten Rijswijk
Alblasserdam Hulst Schiedam
Albrandswaard Kapelle Schiermonnikoog
Ameland Krimpen aan den IJssel Schouwen-Duiveland
Amstelveen Krimpenerwaard Soest
Barendrecht Middelburg Sliedrecht
Borsele Molenlanden Sluis
Bloemendaal Nieuwegein Terneuzen
Bunschoten Nissewaard Tholen
Castricum Noardeast-FryslĂąn Uithoorn
Capelle aan den IJssel Noord-Beveland Vijfheerenlanden
Eemnes Papendrecht West Betuwe
Goes Pijnacker-Nootdorp Woudenberg
Heemstede Provincie Utrecht Veere
Hendrik Ido Ambacht Provincie Zeeland Voorne aan Zee

Coteq kent 9 gemeentelijke aandeelhouders: Almelo (22,8%), Borne (7,5%), Dinkelland (9,1%), Harenberg (12,8%), Hof van Twente (13,1%), Oldenzaal (10,6%), Tubbergen (5,8%), Twenterand (11%) en Wierden (7,4%).

Westland Infra kent twee aandeelhouders: De gemeente Westland (86,4%) en de gemeente Midden-Delfland (13,6%).

Rendo kent negen aandeelhouders: Coevorden (4,14%), Hardenberg 5,75%), Hoogeveen (33,7%), Meppel (12,1%), Staphorst (4,34%), Steenwijkerland (19,98%), Westerveld (7,97%), De Wolden (10,29%) en Zwartewaterland (1,82%).

Vraag 168

Passende zorg wordt gestimuleerd en bestaat nu uit incidentele budgetten. Toch wordt aangegeven dat in de toekomst 1,2 miljoen euro aan structurele bezuinigingen ingeboekt kunnen worden. Hoe wilt u realiseren dat passende zorg geborgd is zodat structurele bezuinigingen worden ingeboekt?

Antwoord op vraag 168

Het kabinet heeft structureel middelen beschikbaar gesteld voor de uitvoering van de maatregel passende zorg als norm. De investeringen lopen op tot 110 miljoen euro in 2028, waarna ze aflopen tot structureel 66 miljoen euro per 2031. Deze maatregel moet leiden tot de genoemde besparing van 1,2 miljard euro. De beschikbare middelen worden met name ingezet voor het financieren van onderzoek naar de doelmatigheid van zorg en de implementatie van de uitkomsten van deze onderzoeken.

Vraag 169

Kunt u een toelichting geven op de kabinetsmaatregelen houdbaarheid zorg, die in tabel 18 in de Voorjaarsnota zijn opgenomen, en daarbij de actuele stand van besluitvorming aangeven? Welke maatregelen zijn nu onomkeerbaar budgettair verwerkt en welke maatregelen zijn nog afhankelijk van besluitvorming in de Kamer?

Antwoord op vraag 169

Passende Zorg In het coalitieakkoord van Rutte IV is ingezet op het stimuleren van passende zorg, onder andere door het verbeteren en verbreden van de toetsing voor de opname van zorg in het basispakket. Op de Aanvullende Post is nog 68 miljoen euro beschikbaar.
Vormgeving eigen risico De vaste commissie voor VWS heeft op 15 mei verzocht om op dit onderwerp geen onomkeerbare stappen te zetten. Indien de maatregel niet wordt doorgezet, leidt dit tot een besparingsverlies van 200 miljoen euro.
Stimulering 1,5-lijnszorg In het coalitieakkoord Rutte IV is ingezet op een verschuiving van complexe medisch-specialistische zorg (msz) naar de «basis-msz» (anderhalvelijnszorg). De invulling van deze taakstelling wordt nog nader uitgewerkt.
Standaardisatie gegevensuitwisseling Op de Aanvullende Post zijn middelen beschikbaar voor de maatregel Standaardisatie gegevensuitwisseling. Met deze middelen dient een ingeboekte besparing van structureel 340 miljoen euro vanaf 2029 te worden gerealiseerd. De resterende middelen voor gegevensuitwisseling blijven op de aanvullende post. Richting Miljoenennota 2025 zal hiervoor een definitief bestedingsplan worden opgesteld.
Maatregelen niet-IZA Deze taakstelling is bij Voorjaarsnota vervangen door diverse alternatieve maatregelen op de begroting van VWS. Zie hiervoor de Verticale Toelichting Zorg (p. 210 t/m 228).
Geneesmiddelenvergoedingssysteem De taakstelling is in deze Voorjaarsnota ingevuld met een aanpassing van de Wet Geneesmiddelenprijzen (166 miljoen euro) en de pakketmaatregel Codeïne (13 miljoen euro).
Normerende tarieven Deze taakstelling is bij Voorjaarsnota vervangen door alternatieve maatregelen op de begroting van VWS. Zie hiervoor de Verticale Toelichting Zorg (p. 210 t/m 228).
Scheiden wonen en zorg Het demissionaire kabinet heeft met het programma Wonen, Ondersteuning en zorg voor Ouderen (WOZO) ingezet op het langer thuis kunnen worden van ouderen. Er is ook een structurele besparing verbonden aan het programma, die tot 2052 oploopt en uiteindelijk 1,2 miljard euro bedraagt. Om deze te behalen is het noodzakelijk om de toegang tot ouderenzorg met verblijf binnen de Wet langdurige zorg (Wlz) aan te passen.
Doorontwikkeling kwaliteitskader De vaste commissie voor VWS heeft op 25 april j.l. verzocht om op dit onderwerp geen onomkeerbare stappen te zetten. De maatregel (incidenteel of structureel) niet tot uitvoering brengen leidt tot een besparingsverlies van 200 miljoen euro in 2025 respectievelijk 350 miljoen euro structureel.
Behandeling Wlz De vaste commissie voor VWS heeft op 25 april verzocht om op dit onderwerp geen onomkeerbare stappen te zetten. De maatregel (incidenteel of structureel) niet tot uitvoering brengen leidt tot een besparingsverlies van 170 miljoen euro in 2025 respectievelijk structureel.
Meerjarig contracteren De vaste commissie voor VWS heeft op 25 april verzocht om op dit onderwerp geen onomkeerbare stappen te zetten.De maatregel (incidenteel of structureel) niet tot uitvoering brengen leidt tot een besparingsverlies van 245 miljoen euro in 2025 respectievelijk 135 miljoen euro structureel.
Maatwerk PGB Bij Voorjaarsnota 2023 is besloten dat vanaf 1 januari 2025 alle pgb-houders binnen de Wlz een pgb op maat krijgen toegekend. Op dit moment wordt de invoering uitgewerkt en voorbereid.
Inkomensafhankelijke bijdrage Wmo Het wetsvoorstel wordt binnenkort naar de Kamer gestuurd.
Besparing jeugdzorg Het demissionaire kabinet heeft in de Voorjaarsnota 2024 aangekondigd een wetsvoorstel voor een eigen bijdrage in de jeugdzorg uit te werken ter invulling van de aanvullende besparingsopgave van structureel 511 miljoen euro per 2026. Het is aan een volgend kabinet om hier desgewenst een andere invulling aan te geven danwel de besparingsopgave van structureel 511 miljoen euro te schrappen.

Vraag 170

Klopt het dat van de maatregelen op Wlz-terrein voor de doorontwikkeling kwaliteitskader en meerjarig contracteren geldt dat de voorhang is doorlopen en de Nza de aanwijzing al heeft gehad om dit in de tarieven te verwerken en is de consequentie dat deze maatregelen onomkeerbaar zijn? Klopt het dat de maatregel «behandeling Wlz» nog wel omkeerbaar is?

Antwoord op vraag 170

Zowel de maatregelen voor de doorontwikkeling van het kwaliteitskader verpleeghuiszorg als voor het meerjarig contracteren met budgetafspraken als de taakstelling Wlz-behandeling zijn vanaf 2025 meerjarig budgettair verwerkt in de VWS-begroting.

Voor de maatregelen doorontwikkeling kwaliteitskader en meerjarig contracteren is de voorhang bij de Eerste en Tweede Kamer al eerder doorlopen en heeft de NZa in 2023 reeds een aanwijzing ontvangen. Het (incidenteel of structureel) terugdraaien van de maatregelen vereist een aanvullende aanwijzing aan de NZa. In dat geval resulteert er een besparingsverlies van 200 miljoen euro in 2025 respectievelijk 350 miljoen euro structureel vanaf 2026 voor doorontwikkeling kwaliteitskader. En een besparingsverlies van 245 miljoen euro in 2025 en 135 miljoen euro structureel vanaf 2026 voor meerjarig contracteren.

Voor de taakstelling Wlz-behandeling is de voorhangbrief op 25 april jl. door de Tweede Kamer controversieel verklaard. De NZa heeft voor deze maatregel daarom nog geen aanwijzing ontvangen. Indien de taakstelling Wlz-behandeling door de NZa niet (incidenteel of structureel) wordt verwerkt in de betreffende Wlz-tarieven voor 2025 resulteert dat in een besparingsverlies ter hoogte van 170 miljoen euro.

In het Hoofdlijnenakkoord zijn de maatregelen niet teruggedraaid. De Minister van VWS komt voor het debat over de voorjaarsnota met een brief hoe zij wil omgaan met de controversieel verklaringen.

Vraag 171

Kunt u per begroting nader toelichten waarom bij de voorgestelde ombuigingen op de (toedeling van de) loon- en prijsontwikkeling in specifieke gevallen de inschatting is gemaakt dat dezelfde maatschappelijke doelen bereikt kunnen worden met minder middelen? In hoeverre heeft het kabinet ook andere, meer gerichte ombuigingen overwogen?

Antwoord op vraag 171

Het gebruiken van de middelen voor loon- en prijsbijstelling voor andere doelen heeft inderdaad gevolgen voor beleidsprocessen. Het kabinet beschouwt dit dan ook als een ombuiging. In deze specifieke gevallen is de inschatting gemaakt dat dezelfde maatschappelijke doelen nog steeds bereikt kunnen worden.

Vraag 172

Waarom staat er nog steeds een bezuiniging van 43 miljoen euro ingeboekt, die gekoppeld is aan de maatregel «Scheiden wonen en zorg», terwijl deze expliciet via het amendement Dobbe was geschrapt? Betekent dit dat het amendement Dobbe niet volledig wordt uitgevoerd?

Antwoord op vraag 172

Zie antwoord vraag 241.

Vraag 173

Op de begroting is in 2025 een post van 500 miljoen euro opgenomen «besparingsverlies jeugd». Kunt u een totaaloverzicht verstrekken van alle maatregelen die in 2024, maar ook in latere jaren, in de VWS-begroting zijn doorgevoerd ter dekking van problemen of besparingsverliezen? Welke beleidsmaatregelen heeft de Minister de afgelopen jarengenomen om gemeentes te ondersteunen in het verminderen van de zorgvraag van de jeugd?

Antwoord op vraag 173

In onderstaande tabel zijn alle ombuigingen weergegeven, waarbij een ondergrens van 5 miljoen euro is gehanteerd. Deze ombuigingen zijn ingezet ter dekking van intensiveringen, tegenvallers en besparingsverliezen op de VWS-begroting. Ombuigingen zijn niet gekoppeld aan specifieke besparingsverliezen of taakstellingen. De Voorjaarsnota licht in de verticale toelichting (p. 212) toe welke mutaties er op de VWS-begroting zijn verwerkt.

Prijsbijstelling – 52 – 31 – 52 – 33 – 41 – 45
Transitiemiddelen scheiden wonen zorg – 6 – 6 – 2 0 0 0
Realistisch ramen – 142 – 137 – 138 – 128 – 119 – 124
ZonMw – 15 – 55 0 0 0 0
Loonbijstelling – 15 – 15 – 15 – 15 – 15 0
Subsidieregeling Veelbelovende Zorg 0 – 25 – 30 – 30 – 30 – 30
Premiegefinancierd x € 1 miljoen 2024 2025 2026 2027 2028 2029
Voorwaardelijke toelating 0 – 10 0 0 0 0
Besparing zorgkosten RS vaccinatie 0 – 16 – 16 – 16 – 16 – 16
Uitname codeïne 0 – 13 – 13 – 13 – 13 – 13
Aanpassing Wet Geneesmiddelenprijzen – 41 – 166 – 166 – 166 – 166 – 166
Volumegroei beschermd wonen 0 – 30 – 30 – 30 – 30 – 30
Afschaffen compensatie vervallen ouderentoeslag 0 0 – 16 – 25 – 34 – 34
IZA transformatiemiddelen 0 – 200 0 0 0 0

De Hervormingsagenda bevat een pakket aan maatregelen om het stelsel kwalitatief te verbeteren en financieel houdbaar te maken. Al sinds 2019 zijn afspraken gemaakt met gemeenten over verbetering van de jeugdzorg en hiervoor zijn incidentele extra middelen verstrekt.

Vraag 174

Kunt u de passage «Voor 2025 wordt het besparingsverlies ingevuld met diverse besparingsmaatregelen op de begroting van VWS», nader toelichten en voorzien van bedragen? Indien een eigen bijdrage in de jeugdzorg vanaf 2026 er niet zou komen, op welke manier wordt dit dan uit de dekking VWS-begroting gehaald?

Antwoord op vraag 174

Zie antwoord op vraag 46 en 173.

Vraag 175

Wat zijn volgens u de belangrijkste oorzaken dat nu verondersteld wordt dat in 2024 het Wlz-kader € 310 lager vastgesteld kan worden? Welke factoren zijn daarbij incidenteel in 2024 en wat veroorzaakt de structurele ruimte van € 77 miljoen per jaar? In hoeverre heeft de neerwaartse bijstelling van het Wlz-kader bij deze Voorjaarsnota gevolgen voor de zorg?

Antwoord op vraag 175

Er is sprake van een neerwaartse bijstelling van de raming van het Wlz-kader, maar geen bijstelling van het beschikbare Wlz-kader van de zorginkoop. Het beschikbare Wlz-kader voor de zorginkoop is gelijk gebleven. De 310 miljoen euro zijn namelijk herverdelingsmiddelen. De verlaging van deze raming betreft dus geen verlaging van het beschikbare kader, omdat de herverdeelmiddelen nog niet eerder beschikbaar waren gesteld. De bijstelling van de raming van het Wlz-kader is vastgesteld op basis van uitvoeringsinformatie van de NZa. Naar aanleiding van de februaribrief van de NZa is er geen reden om aan te nemen dat het huidige Wlz-kader niet toereikend is.

De meevaller van 310 miljoen euro heeft voor 233 miljoen euro een incidenteel karakter. Het incidentele deel van de meevaller hangt samen met de loon- en prijsontwikkelingen voor 2024. De maximumtarieven van de NZa zijn zoals gebruikelijk gebaseerd op het Centraal-Economisch Plan (CEP) van het Centraal Planbureau (CPB). Op grond van de CEP-ramingen uit maart 2023 heeft de NZa rond 1 juli 2023 haar maximumtarieven voor 2024 gepubliceerd. In het Wlz-kader voor 2024 is zoals gebruikelijk rekening gehouden met de meest recente Macro-Economische Verkenning (MEV) van het CPB. Door de gestegen inflatie sinds het CEP is er in het Wlz-kader 2024 op basis van de MEV-raming een ruimte ontstaan ten opzichte van de tariefontwikkeling van circa 233 miljoen euro. Deze ruimte is incidenteel, omdat de NZa in haar tarieven voor 2025 rekening zal houden met de meest recente inzichten over de inflatie in 2024 en 2025. De meevaller van 310 miljoen euro over het jaar 2024 werkt hierdoor voor slechts 77 miljoen euro (310 miljoen euro minus 233 miljoen euro) door naar 2025 en latere jaren.

Gezien het beschikbare Wlz-kader voor zorginkoop gelijk is gebleven, heeft de neerwaartse bijstelling van de raming van het Wlz-kader geen gevolgen voor de zorginkoop.

Vraag 176

Wat zijn volgens u de belangrijkste oorzaken dat nu verondersteld wordt dat in 2024 het Wlz-kader € 310 lager vastgesteld kan worden? Welke factoren zijn daarbij incidenteel in 2024 en wat veroorzaakt de structurele ruimte van € 77 miljoen per jaar? In hoeverre heeft de neerwaartse bijstelling van het Wlz-kader bij deze Voorjaarsnota gevolgen voor de zorg?

Antwoord op vraag 176

Het realiseren van de structurele besparing van 1,2 miljard euro op de ouderenzorg in 2052 hangt af van het beleid van scheiden van wonen en zorg. Het uitgangspunt daarbij is dat het aantal plekken voor Wet langdurige zorg (Wlz)-verpleegzorg met verblijf wordt bevroren op het niveau van 2022 (125,3 duizend plekken) en dat de groei van het aantal cliënten met aanspraak op Wlz-verpleegzorg wordt opgevangen met zorg thuis. Om dit mogelijk te maken is het noodzakelijk dat toegang tot ouderenzorg met verblijf binnen de Wlz wordt aangepast. Daarnaast zal het aantal zorggeschikte woningen moeten toenemen. In het kader van scheiden van wonen zorg zijn daarom (financiële) afspraken gemaakt over het bouwen van 40 duizend zorggeschikte woningen voor ouderen in de periode tot en met 2030. Voor de periode na 2030 moeten nog afspraken worden gemaakt. Daarnaast zal het aanbod van zorg buiten het verpleeghuis (VPT/MPT/PGB) moeten worden uitgebreid via de zorginkoop van de zorgkantoren.

Vraag 177

Kunt u een overzicht geven van de mijlpalen en doelstellingen die behaald moeten worden om de financieringsenveloppe van € 5,4 miljard te krijgen?

Antwoord op vraag 177

Het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan (HVP) bevat 134 mijlpalen en doelstellingen. Alle mijlpalen en doelstellingen zijn vastgelegd in het Raadsuitvoeringsbesluit. De mijlpalen en doelstellingen zijn te vinden in de Annex van het Raadsuitvoeringsbesluit.27

Vraag 178

Beschreven wordt dat met een inkomensafhankelijke bijdrage in de Wmo een structurele besparing van 225 miljoen euro per jaar wordt gerealiseerd. Tegelijkertijd treft het Rijk een reservering voor een indexering die rekening houdt met de kostenontwikkeling en demografie/vergrijzing. Dit betreft een tranche die op kan lopen tot 300 miljoen euro in 2029. Is de structurele besparing bedoeld om deze tranche op te vangen?

Antwoord op vraag 178

De betreffende reservering op de aanvullende post maakt onderdeel uit van de in de Voorjaarsnota opgenomen afspraken over de Wmo. De uitwerking van deze afspraken – en daarmee de omgang met de middelen op de aanvullende post – is volgens de huidige planning onderwerp van gesprek in het Bestuurlijk Overleg FinanciĂ«le verhoudingen van juni 2024. Deze afspraak staat los van de beoogde invoering van een inkomensafhankelijke bijdrage in de Wmo en de resulterende besparing van structureel 225 miljoen euro voor de rijksbegroting. Het kabinet heeft deze maatregel aangekondigd bij Voorjaarsnota 2023.

Vraag 179

Welke mogelijkheden tot herstel zijn er indien de Commissie oordeelt dat er mijlpalen of doelstellingen in het laatste betaalverzoek niet zijn behaald? Welke tijdsbuffer wordt hiervoor aangehouden bij de planning van het laatste betaalverzoek?

Antwoord op vraag 179

De HVF-verordening28 schrijft voor dat alle mijlpalen en doelstellingen uiterlijk op 31 augustus 2026 moeten zijn voltooid, en dat alle uitbetalingen uiterlijk 31 december 2026 moeten zijn gedaan. Nederland heeft een aantal mijlpalen en doelstellingen in het plan opgenomen die in Q2 2026 afgerond worden. Omdat er nog een traject volgt na het voltooien van een mijlpaal of doelstelling, bijvoorbeeld de audit door de Auditdienst Rijk, is Nederland voornemens het laatste betaalverzoek in Q3 2026 in te dienen. Dit zorgt ervoor dat er bij het laatste betaalverzoek een andere herstelperiode geldt dan bij eerdere betaalverzoeken. Bij de eerdere betaalverzoeken krijgt Nederland namelijk een herstelperiode van zes maanden indien de Commissie in haar oordeel over een betaalverzoek tot de voorlopige conclusie komt dat een mijlpaal of doelstelling niet is behaald. Bij het laatste betaalverzoek is er zoals hierboven beschreven geen ruimte voor een hersteltraject van zes maanden. Nederland zal de voortgang van de mijlpalen en doelstellingen in het laatste betaalverzoek aan de voorkant goed monitoren, zodat in Q3 2026 het laatste betaalverzoek kan worden ingediend.

Vraag 180

Kunt u de herstelmogelijkheden en de bijbehorende termijnen schetsen voor het geval dat de Commissie oordeelt dat Nederland door niet behalen van een mijlpaal niet langer aan de eisen van de HVF-verordening kan voldoen?

Antwoord op vraag 180

Het Nederlandse Herstel en veerkrachtplan is vastgelegd middels een uitvoeringsbesluit van de Raad. De HVF-verordening biedt de mogelijkheid om een plan te wijzigen indien maatregelen wegens objectieve omstandigheden niet meer uitvoerbaar zijn. Als Nederland een wijziging van het plan op basis van deze objectieve omstandigheden wil doorvoeren dient Nederland het gehele plan, inclusief wijziging, opnieuw in de Commissie. De Commissie beoordeelt dan of aan de criteria voor het wijzigen van een plan is voldaan, en toetst het gewijzigde plan vervolgens aan alle andere eisen uit de HVF-verantwoording. De Commissie kan vervolgens oordelen dat het plan als gevolg van de wijziging niet meer aan de HVF-verordening voldoet. Deze situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als de wijziging ervoor zorgt dat een mijlpaal of doelstelling minder bijdraagt aan de invulling van een van de landspecifieke aanbevelingen.

In de praktijk betekent dit dat Nederland alleen een wijzigingsverzoek kan indienen als met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid gesteld kan worden dat er objectieve omstandigheden zijn die een wijziging rechtvaardigen, en dat wordt voldaan aan alle eisen uit de HVF-verordening. Als Nederland een mijlpaal of doelstelling niet heeft behaald die substantieel bijdraagt aan de eisen uit de HVF-verantwoording, maar daar geen objectieve omstandigheden voor kan aandragen of daar geen geschikte vervangende maatregel voor kan vinden, kan Nederland ervoor kiezen om de reguliere kortingsmethodologie te volgen, en geen wijziging in te dienen. Los van de financiële gevolgen van een dergelijk besluit speelt hier ook de (meer politieke) vraag in hoeverre Nederland dan in positie blijft ongeremd kritisch te zijn op andere landen als het gaat om de implementatie van hun herstel- en veerkracht plannen.

Door bovengenoemde onzekerheid waarmee wijzigingstrajecten zijn omgeven is het voor nu niet mogelijk om de herstelmogelijkheden en bijbehorende termijnen te schetsen voor het geval dat de Commissie oordeelt dat Nederland niet langer aan de eisen van de HVF-verordening kan voldoen.

Vraag 181

Kunt u een inschatting geven van het risico op het verlies van de gehele financieringsenveloppe?

Antwoord op vraag 181

Er bestaan twee scenario’s waardoor Nederland de gehele financieringsenveloppe kan verliezen:

Nederland haalt een wezenlijk aantal mijlpalen en doelstellingen niet die substantieel bijdragen aan de eisen van de HVF-verordening, bijvoorbeeld het adresseren van de landspecifieke aanbevelingen. Dit kan volgens de kortingsmethodiek van de Commissie in theorie leiden tot kortingen die optellen tot de hoogte van de gehele financieringsenveloppe. Nederland ligt op dit moment grotendeels op koers voor het behalen van de mijlpalen en doelstellingen in het HVP, maar een eventuele korting op de financieringsenveloppe is uiteraard afhankelijk van de verdere uitvoering van de aangekondigde maatregelen.

Het Nederlandse audit- en controlesysteem voldoet niet. Als de Commissie oordeelt dat het Nederlandse audit- en controlesysteem niet aan de eisen voldoet, worden alle toekomstige betalingen stopgezet totdat het audit- en controlesysteem wel voldoet. Aangezien Nederland nog geen betaling heeft ontvangen kan Nederland hierdoor in theorie de gehele financieringsenveloppe verliezen. Nederland heeft er echter vertrouwen in dat het audit- en controlesysteem robuust is en aan de geldende eisen voldoet.

Bovenstaande in acht nemende acht Nederland het onwaarschijnlijk dat de gehele financieringsenveloppe niet uitgekeerd gaat worden.

Vraag 182

Kunt u meer inzicht geven in uw inschatting over wanneer het risico op verlies van de gehele enveloppe optreedt?

Antwoord op vraag 182

Zie antwoord op vraag 181.

Vraag 183

Op welke manier wil het kabinet waarborgen dat de ontwikkeling van het gemeente- en provinciefonds goed aansluit op de ontwikkeling van de taken van gemeenten en provincies Ă©n waarborgen dat de decentrale overheden voldoende budgettaire ruimte in de algemene uitkering behouden voor het vervullen van hun autonome taken (autonome vrije bestedingsruimte)?

Antwoord op vraag 183

Zie het antwoord op vraag 116.

Vraag 184

Welke afzonderlijke maatregelen wil het kabinet verder onderzoeken zodat de BBP-systematiek voor gemeente- en provinciefonds niet leidt tot een afname van de autonome vrije bestedingsruimte?

Antwoord op vraag 184

Zie het antwoord op vraag 116.

Vraag 185

Er wordt gekozen voor een constructie waarin de Wmo niet langer via het Gemeentefonds wordt gefinancierd, maar via een aparte financiering. Kan u aangeven wat de redenen en gevolgen zijn voor het opzetten van een aparte financiering van de Wmo?

Antwoord op vraag 185

De houdbaarheid en beheersbaarheid van de Wmo is een belangrijk (actueel) onderwerp. Zo loopt er onder andere een houdbaarheidsonderzoek. Uw kamer is op 8 mei 2023 en 5 februari 2024 geïnformeerd over de voortgang van dit onderzoek. De voorjaarsnota bevat enkele concrete afspraken tussen het Rijk en de VNG over dit onderwerp. Deze raken naast financiën ook aan de uitvoeringspraktijk, de inhoudelijke sturing en de rolneming door zowel Rijk als gemeenten. Indien deze samenhangende aanpak in combinatie met monitoring goed wordt uitgevoerd werken Rijk en gemeenten gezamenlijk aan de beheersbaarheid van de uitgaven van gemeenten en hun wettelijke zorgtaken Wmo.

Onderdeel hiervan is het besluit om in toekomst (een nader te bepalen deel van de) wmo niet langer via de algemene uitkering van het gemeentefonds te bekostigen, maar via een aparte financiering. Qua financieringsvormen zal in ieder geval worden gekeken naar de opties van een Bijzondere Fonds Uitkering (via het gemeentefonds) en een constructie als de BUIG (bijstand) met daarbij oog voor de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk en gemeenten.

Afhankelijk van de gekozen bekostigingsvorm wordt een geobjectiveerde indexering onderzocht die aansluit bij de raming die het CPB doet in het kader van het houdbaarheidsonderzoek en daardoor rekening houdt met kostenontwikkeling en demografie/vergrijzing.

Vraag 186

De demografie raming van het CPB voor de Wlz en de actuele CBS-realisatie bedraagt 1,7 procent. Hoeveel bedraagt de demografische groei per jaar van de doelgroep voor gemeentelijke taak Beschermd Wonen? Kunt u hiervan een overzicht geven, gewogen naar leeftijdscohort van de doelgroep die gebruik maakt van Beschermd Wonen.

Antwoord op vraag 186

Het CPB hanteert geen specifieke demografische raming voor beschermd wonen. Het CBS houdt wel data bij over het aantal cliënten beschermd wonen.

Totaal 22.660 10.775 5.180 2.725 2.260 1.330 375 10

Vraag 187

Is het extra geld dat naar het regionaal OV is gegaan structureel?

Antwoord op vraag 187

Ja, het gaat om een structurele reeks van jaarlijks 300 miljoen euro.

Vraag 188

Is de dekking van eventuele verdere grondslagerosie niet meer nodig?

Antwoord op vraag 188

Door de ingroei van volledig emissievrije auto’s in het wagenpark, nemen de overheidsinkomsten uit de bpm (grondslag is de CO2-uitstoot van het voertuig) en de brandstofaccijnzen af. Deze grondslagerosie (in het basispad) neemt jaarlijks toe. De grondslagerosie wordt versneld als er beleidsmaatregelen worden genomen die de ingroei van volledig emissievrije auto’s versnellen. Grondslagerosie als gevolg van nieuw beleid hoort bij de kosten van dit beleid en dient conform de begrotingsregels te worden gedekt. Dit geldt ook voor verdere grondslagerosie bij nieuw beleid. De grondslagerosie wordt vastgesteld door het pad van de grondslag na een maatregel (zoals in dit geval de tariefkorting binnen de mrb), te vergelijken met het basispad van de grondslag. Het verschil daartussen is de grondslagerosie die samenhangt met de beleidsmaatregel. De budgettaire effecten van maatregelen worden berekend door het Ministerie van FinanciĂ«n en gecertificeerd door het CPB. Conform de begrotingsregels wordt grondslagerosie die samenhangt met de beleidsmaatregel gezien als een beleidsmatig lasteneffect. Het beleidsmatige budgettaire effect van een maatregel (bijvoorbeeld de mrb-tariefkorting), wordt gerapporteerd in de inkomstenkadertabel.

Vraag 189

Waaruit blijkt dat er eventuele verdere grondslagerosie in het mobiliteitsdomein zou zijn?

Antwoord op vraag 189

Zie antwoord vraag 188.

Vraag 190

Wat is de beleidsmatige verhoging die overblijft?

Antwoord op vraag 190

Zie antwoord vraag 188.

Vraag 191

Welke andere beleidsopties zijn mogelijk om het eenverdienersprobleem op te lossen?

Antwoord op vraag 191

De versobering van de uitbetaling van de algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner (uitbetaling AHK) is vanaf 2023 100% afgerond. De daarmee verband houdende stapsgewijze verlaging van het nettonormbedrag van de bijstand met een bedrag ter grootte van Ă©Ă©n keer de algemene heffingskorting is op dit moment nog niet afgerond en loopt in ieder geval tot en met 2035. Als deze afbouw in de bijstand is afgerond, dan betalen eenverdieners weliswaar nog steeds een bedrag ter grootte van (maximaal) Ă©Ă©n keer AHK meer belasting dan een bijstandspaar, maar het nettonormbedrag is met datzelfde bedrag verlaagd, waardoor zij niet meer onder het sociaal minimum uitkomen.

De eenverdienersproblematiek is dan zogezegd opgelost. Tot die tijd bestaat het eenverdienersprobleem, dat dus in beginsel neerkomt op een tempoverschil van de afbouw van de dubbele AHK in de inkomstenbelasting en de bijstand waardoor huishoudens hogere belasting betalen en daardoor (verder) onder het sociaal minimum uitkomen.

Beleidsopties om het eenverdienersprobleem op te lossen zijn dan ook de opties die dit verschil wegnemen. Dat kan enerzijds door de versobering van de uitbetaling AHK weer gedeeltelijk terug te draaien tot het niveau van afbouw in de bijstand en vervolgens in hetzelfde tempo het afbouwpad van de bijstand te volgen. Anderzijds kan de afbouw in de bijstand worden versneld tot het niveau in de inkomstenbelasting. Die laatste optie betekent feitelijk het versneld verlagen van het sociaal minimum voor alle bijstandsgerechtigden.

Deze opties zijn eerder toegelicht in de beantwoording van Kamervragen van de leden Van Dijk en Leijten (Kamerstukken II, 2019–2020, Aanhangsel van de handelingen 2819). Andere beleidopties lossen het probleem niet op, maar compenseren betrokken huishoudens voor het verlies aan besteedbaar inkomen als gevolg van de problematiek. Deze opties zijn toegelicht in de Kamerbrief van 3 juni 2023 (Kamerstukken II, 2022–2023, 26 448, nr. 716).

Vraag 192

Kunt u aangeven wat de budgettaire gevolgen zijn van het niet meer maximeren van de toeslagenwet op het oude loon (fiche 1E IBO vereenvoudiging), en per wanneer zou invoering van een dergelijke maatregel mogelijk zijn als alternatieve oplossing van het eenverdienersprobleem?

Antwoord op vraag 192

Het UWV heeft de mogelijkheid om huishoudens met een lage uitkering op grond van de werknemersverzekeringen, onder voorwaarden, een aanvulling te geven via de Toeslagenwet (TW). De TW is een bruto aanvulling op huishoudniveau, terwijl de onderliggende uitkering (werknemersverzekering) gebaseerd is op het individuele risico en inkomen. Het UWV houdt bij de TW-aanvulling rekening met het inkomen van de partner. Er worden specifieke voorwaarden gesteld aan de gezinssamenstelling zoals de leeftijd van de partner en van kinderen in verband met de vraag of arbeidsparticipatie mogelijk wordt geacht.

Doel van deze wet is om de UWV-uitkering aan te vullen tot maximaal de bruto bijstandsnorm zodat deze huishoudens geen aanvullende bijstand hoeven aan te vragen. Maar omdat voor de UWV-uitkering aangevuld met TW slechts 1 x de AHK geldt en voor de bijstandsnorm voor gehuwden 1,575 x (2024) de AHK is de netto-uitkering van UWV voor een eenverdiener lager dan de netto bijstandsnorm voor gehuwden.

Compenseren van dit verschil via de TW zou zorgen voor een stijging van het netto-inkomen maar ook van het brutoinkomen, waardoor huishoudens als gevolg van de afbouw van toeslagen alsnog een lager besteedbaar inkomen overhouden dan een bijstandspaar. Het lost de eenverdienersproblematiek dan ook niet op. Daarnaast ontvangt slecht een deel van de alleenverdienershuishoudens een TW-aanvulling. Er zijn dus ook huishoudens die onder de alleenverdienersproblematiek vallen maar geen TW-uitkering ontvangen.

De maatregel in fiche 1E bij het IBO voorkomt dat mensen met een laag dagloon voor een aanvulling tot aan het netto sociaal minimum naast de TW-uitkering ook algemene bijstand moeten aanvragen. In fiche 1E bij het IBO is al een inschatting van 0,3 tot 5 mln. structurele extra kosten opgenomen, exclusief eventuele besparingen op de uitvoering. Het fiche loopt mee in een verkenning van een vereenvoudiging van de Toeslagenwet. De Kamer wordt dit najaar over de uitkomsten van deze verkenning geĂŻnformeerd.

Vraag 193

Kunt u aangeven waarom positieve inflatie effect op de inkomsten zo laat pas verwerkt is in de inkomenstenramingen en budgettaire begrotingsreeksen? Is dit een probleem van de macro econimische indicatoren die gebruikt worden of een gevolg van vertraging in besluitvorming

Antwoord op vraag 193

De inkomstenraming wordt een aantal keer per jaar geactualiseerd, in ieder geval bij de Voorjaarsnota, Miljoenennota en Najaarsnota. Bij elke actualisatie wordt de meest recente CPB-inschatting van de ontwikkeling van macro-economische indicatoren in de raming meegewogen, inclusief het inflatiecijfer. Een positief effect van de inflatie op de hoogte van de ontvangsten wordt dus in de inkomstenraming meegenomen zodra de gestegen inflatie in de CPB-raming verwerkt is.

Vraag 194

Kunnen de inkomsten van de afgelopen 15 jaar worden weergegeven, en daarbij zowel de stand MEV als de stand jaarverslag rijk? Wat is de verklaring voor het grote verschil in de verticale endogene ontwikkeling die dit jaar is waargenomen?

Antwoord op vraag 194

Tabel 63 toont voor de periode 2009–2023 de gerealiseerde totale inkomsten van het Rijk, vergeleken met de inschatting van deze ontvangsten uit de Miljoenennota voorafgaand aan het betreffende jaar.

2009 234 208,8 – 25,2
2010 211,8 215,9 4
2011 225,1 219 – 6
2012 231,9 220,7 – 11,3
2013 235,4 226,4 – 9
2014 237,2 235,2 – 2
2015 237,7 242,8 5,1
2016 247,8 258 10,2
2017 260,5 270,9 10,4
2018 282,5 285,1 2,5
2019 303,1 302,4 – 0,7
2020 305,5 300 – 5,5
2021 293 322,2 29,1
2022 334,1 352,7 18,5
2023 366,4 385,6 19,1

Daarnaast wordt gevraagd naar de verticale endogene ontwikkeling in 2024. De endogene ontwikkeling in 2024 in de Voorjaarsnota 2024 ligt 4,0 miljard euro hoger dan bij stand Miljoenennota 2024. Dit verschil is relatief beperkt en wordt vooral veroorzaakt doordat het CPB een hoger niveau van het bbp raamt en daarnaast een sterkere stijging van de lonen, consumptie en winsten van bedrijven.

Vraag 195

Hoeveel saneringsakkoorden zijn er?

Antwoord op vraag 195

Op dit moment zijn ongeveer 4500 saneringsprocedures bij beëindigde coronabetalingsregelingen. Er is geen zicht op het totaal aantal saneringsakkoorden. Een deel van de 4500 is afgerond, andere zijn in gang gezet en niet elke procedure zal leiden tot een succesvol akkoord. In totaal is op dit moment ongeveer 94 miljoen euro oninbaar geleden door saneringen op coronabelastingschulden.

Vraag 196

Wat zijn de totale kosten van de saneringsakkoorden?

Antwoord op vraag 196

Zie het antwoord op vraag 195.

Vraag 197

Kunt u een verklaring geven voor de grote stijging in EU-afdrachten, inclusief een volledig overzicht van alle relevante mee- en tegenvallers per jaar?

Antwoord 197 en 198

In de horizontale ontwikkeling van de voorjaarsnota is een saldo te zien van de nationale EU-afdrachten waaronder de bni-, btw- en plastic-afdracht, de invoerrechten en de perceptiekostenvergoeding. Daarnaast zijn ook de ontvangsten uit de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit (HVP) in het saldo van de horizontale ontwikkeling meegenomen.

De meerjarige stijging van de EU-afdrachten heeft verschillende oorzaken:

– Ten eerste geldt dat tot 2027 de raming van de afdrachten jaarlijks meestijgt met de omvang van de MFK-plafonds en de speciale instrumenten.

– Ten tweede geldt dat vanaf 2028 de stijging van de raming van de afdrachten is gebaseerd op een inschatting van de omvang van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) na 2027. Hierin is het verwachte effect van de economische ontwikkeling op het nieuwe MFK meegenomen. Tevens bevat de raming vanaf 2027 een inschatting van de rentebetalingen en terugbetaling voor het coronaherstelfonds Next Generation EU (NGEU) (ca. 1,3 miljard euro per jaar vanaf 2027).

– Ten derde zijn de afdrachten in 2024 incidenteel lager. Dit komt enerzijds doordat de verwachte onderuitputting onder het uitgavenplafond van de EU-begroting in de Nederlandse raming van de afdrachten aan de EU-begroting is geactualiseerd. Dit leidt tot lagere verwachte afdrachten in 2024 (1,3 miljard euro) en 2025 (342 miljoen euro) en hogere verwachte afdrachten in 2026 (808 miljoen euro) en 2027 (637 miljoen euro). Anderzijds komt dit door een incidentele meevaller van 0,5 miljard euro over de nacalculatie over de afdrachten uit 2021 (die in de begroting van 2024 wordt verwerkt) en een teruggave aan Nederland van c.a. 1 miljard euro op Douane-dossiers.

– De EU-afdrachten stijgen hiermee tussen 2024–2029 met 7,9 miljard euro. Zie tabel 66.

– Daarnaast zijn ten slotte in de horizontale ontwikkeling in de voorjaarsnota de ontvangsten uit de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit meegenomen. Deze zijn geen onderdeel van de EU-afdrachten. In de jaren 2024, 2025 en 2026 maakt Nederland aanspraak op cumulatief 5,4 miljard euro wat de netto-uitgaven verlaagt in die jaren. De middelen voor het HVP zijn weergegeven in tabel 67.

waarvan bni-afdracht 3.664 5.418 6.671 6.255 9.120 9.368
waarvan btw-afdracht 1.462 1.504 1.548 1.593 1.640 1.690
waarvan plastic-afdracht 236 241 240 239 238 237
waarvan Invoerrechten 4.584 4.770 4.994 5.207 5.433 5.669
Huidige begroting ontvangsten – 2.353 – 1.193 – 1.249 – 1.302 – 1.358 – 1.417
waarvan perceptiekostenvergoeding – 1.146 – 1.193 – 1.249 – 1.302 – 1.358 – 1.417
waarvan overige ontvangsten – 1.207 0 0 0 0 0
Netto EU-afdracht 7.593 10.741 12.204 11.992 15.073 15.546
Ontvangsten HVP – 1.451 – 2.362 – 1.629 0 0 0

Vraag 198

Kunt u een verklaring geven voor de grote stijging in EU-afdrachten, inclusief een volledig overzicht van alle relevante mee- en tegenvallers per jaar? Klopt het dat deze stijging ca. 10% bedraagt? Wat is hiervan de grondslag?

Antwoord op vraag 197

Zie vraag 197

Vraag 199

Kunt u tevens een verklaring geven voor de stijging in de EU-afdrachten in de Voorjaarsnota ten opzichte van de meerjarige doorkijk in de begroting voor Buitenlandse Zaken ten tijde van Prinsjesdag?

Antwoord 199

De raming van de EU-afdrachten bij Voorjaarsnota is geactualiseerd ten opzichte van de raming bij Prinsjesdag. Het grootste verschil is te zien in de incidenteel lagere afdrachten in 2024. Dit komt enerzijds doordat na afronding van de Midterm Review van het MFK de verwachte onderuitputting onder het uitgavenplafond van de EU-begroting is opgenomen in de Nederlandse raming van de afdrachten. Dit leidt tot lagere verwachte afdrachten in 2024 (1,3 miljard euro). Anderzijds komt dit door een incidentele meevaller van 0,5 miljard euro over de nacalculatie over de afdrachten uit 2021 (die in de begroting van 2024 wordt verwerkt) en een teruggave aan Nederland van ca. 0,6 miljard euro op Douane-dossiers, die als ontvangst in 2024 op de begroting is verwerkt.

Vraag 200

Kunt u een overzicht geven van de 10 grootste tegenvallers inclusief de bijbehorende bedragen?

Antwoord op vraag 200

In bijlage 2 van de Voorjaarsnota (Verticale toelichting) wordt voor elke begroting aangegeven wat de mee-en tegenvallers zijn. De tabel hieronder geeft de 10 grootste tegenvallers weer in 2024. In de Verticale toelichting worden deze tegenvallers inhoudelijk toegelicht. Op verschillende dossiers zijn er ook meevallers. In de tabel zijn alleen de tegenvallers getoond.

Asiel: NvW – COA Crisisnoodopvang JenV 600
Toeslagen Herstel Financiën 426 880 631 414 28 0
Versterken, schade en overige bijstellingen EZK 395 863 806 – 15 – 43 103
Asiel: COA Crisisnoodopvang JenV 375 700
Asiel: MPP – Afrekening COA JenV 154
Kerncentrale Dodewaard IenW 145
Actualisatie Q4 Zorgverzekeringswet VWS 85 110 110 110 110 110
Tegenvaller referentieraming OCW 63 24 69 69
Compensatie transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid SZW 56 53 52 52 52 51
Tegenvaller studiefinancieringsraming OCW 52 29 42 71 89 99

Vraag 201

Waaruit blijkt de hogere gemiddelde bezetting (ca. 140.000) bij COA? Wat is de reden dat de bezetting met 29.000 is gestegen? Worden deze 29.000 plekken volledig door ODA bekostigd?

Antwoord op vraag 201

Uit de MPP 2024–1 volgt een geraamde gemiddelde bezetting bij het COA van circa 76.000 in 2024, 105.000 in 2025 en 139.000 in 2026 in het medio scenario. Ten opzichte van de Ontwerpbegroting 2024 (die gebaseerd is op de MPP 2023–1) is de geraamde gemiddelde bezetting respectievelijk voor 2024 en 2025 circa 8.000 en circa 7.000 lager en voor 2026 is de gemiddelde bezetting circa 27.000 hoger. In de MPP 2024–1 beïnvloeden de productieverhoging op nareis en de impact van achterblijvende uitstroom statushouders de COA-bezetting. Daarnaast is bij Voorjaarsnota 2023 vanwege de onzekerheid in de asielprognose voor 2026 uitgegaan van het uitgavenniveau in 2025, waarbij verondersteld werd dat de gemiddelde bezetting van 2025 gelijk is aan 2026. Die wordt nu hoger geraamd. Conform de reguliere systematiek wordt een deel van de kosten van eerstejaarsasielopvang gefinancierd uit het Official Development Assistance (ODA) budget. Aangezien de verhoging van de COA-bezetting mede veroorzaakt wordt door achterblijvende uitstroom van statushouders (die regelmatig al langer dan een jaar in het COA verblijven) wordt niet alles uit ODA-budget bekostigd. De bijdrage uit het ODA-budget wordt bij Voorjaarsnota afgerekend op de gerealiseerde eerstejaarsasielopvang van het voorgaande jaar.

Vraag 202

Kan de berekening van de 32% van het totale ODA-budget in 2026 dat wordt besteed aan de eerstejaarsasielopvang worden weergegeven? Is het hogere % alleen vanwege een hogere bezetting of ook vanwege een hogere prijs die meestal niet mag worden toegerekend aan ODA?

Antwoord op vraag 202

Totaal ODA-budget 7.008 7.489 7.812
Asieltoerekening 1.320 1.872 2.437
Percentage 19% 25% 31%

De verhoging van de asieltoerekening uit de Voorjaarsnota heeft twee hoofdoorzaken29. Ten eerste is de prijs van opvang geïndexeerd conform de reguliere afspraak tussen BHOS en JenV. Elke twee jaar wordt er een nieuwe kostprijs voor reguliere opvang en opvang voor alleenstaande minderjarige asielzoekers (AMV’ers) vastgesteld. Dit leidt tot een stijging van 12% van de kostprijs voor reguliere opvang en van 10% voor de opvang van AMV’ers. Dit is exclusief een eventueel hogere prijs voor noodopvang, die niet toegerekend wordt aan ODA.

Daarnaast leidt de aanpassing in de begroting van de raming van de reguliere bezetting t.o.v. VJN 2023 tot een opwaartse bijstelling van de uitgaven in 2026. Ook is de absolute bezetting van AMV’ers, die een hogere kostprijs per opvangplek kennen, flink gegroeid over de hele meerjarenperiode.

Zowel het verschil in prijs als het verschil in bezetting is in onderstaande tabel weergegeven. Dit vormt het merendeel van de asieltoerekening. Daarnaast is er nog een aantal uitgaven, zoals een bijdrage aan onderwijs voor eerstejaars asielzoekers en een bijdrage aan de subsidie voor Vluchtelingenwerk Nederland. Ook deze zijn iets gestegen.

ODA-bezetting regulier 42.428 58.977 78.006
Verschil t.o.v. VJN 2023 – 5.634 – 4.672 14.357
ODA-bezetting AMV 2.998 4.168 5.512
Verschil t.o.v. VJN 2023 469 818 2.162
ODA-Prijs regulier 24.269 24.269 24.269
Verschil t.o.v. VJN 2023 2.628 2.628 2.628
ODA-Prijs AMV 68.971 68.971 68.971
Verschil t.o.v. VJN 2023 6.444 6.444 6.444

Vraag 203

Kunt u de mee- en tegenvallers vermeld bij EU-afdrachten verduidelijken en tevens nader uitsplitsen?

Antwoord 203

De uitgaven en ontvangsten van de EU-afdrachten in de Verticale Toelichting van Buitenlandse Zaken bestaan uit verschillende mutaties op de EU-afdrachten:

1. Door de nacalculatie over 2022 is een tegenvaller van 259,5 miljoen euro in 2025 verwerkt.

Door een technische aanpassing op de begroting van Buitenlandse Zaken is een correctie van 556,1 miljoen euro in 2024 verwerkt wat de uitgaven met dit bedrag verhoogd en de ontvangsten met dit bedrag verlaagd. Het netto-effect op de begroting is nul.

Op basis van de nieuwe commissiecijfers is de verwachte onderuitputting onder het uitgavenplafond van de EU-begroting verwerkt in de afdrachten, wat leidt tot meevallers van 1,3 miljard euro in 2024 en 342 miljoen euro in 2025 en tegenvallers van 808 miljoen euro in 2026 en 637 miljoen euro in 2027.

Het effect van de herziening (Mid Term Review) van het Meerjarig Financieel Kader (MFK; de Europese begroting) op de speciale instrumenten en de oprichting van de Oekraïne-faciliteit is verwerkt. Dit leidt tot hogere afdrachten van jaarlijks c.a. 40 miljoen euro.

Daarnaast is de laatste aanvullende begroting (Draft Amending Budget 4; DAB4) van 2023 verwerkt. Deze is op de EU-begroting over de jaargrens heen geschoven, wat leidt tot een meevaller van 193 miljoen euro in 2024.

De raming van het effect van de Europese boeteopbrengsten op de nationale afdrachten is geactualiseerd, wat leidt tot een tegenvaller van 56 miljoen euro in 2027.

Het effect op de Nederlandse afdrachten van de van de oprichting Oekraïne-faciliteit uit de herziening (Mid Term Review) met een plafondcorrectie voor 2024 en 2025 verwerkt op de begroting van buitenlandse zaken. Dit leidt tot een tegenvaller van 294 miljoen euro in 2024 en 2025.

Aan de ontvangstenkant is een teruggave aan Nederland van 606,9 miljoen euro in 2024 op Douane-dossiers in de begroting verwerkt.

De invoerrechten en perceptiekostenvergoeding zijn geactualiseerd. Dit leidt tot een meevaller van structureel c.a. 300 miljoen euro.

Vraag 204

Zijn de kosten van het COA nog onder controle? Op welke manier gaat deze controle in zijn werk?

Antwoord op vraag 204

De begroting van het COA wordt in beginsel twee keer per jaar bijgesteld op basis van de Meerjaren Productie Prognose (MPP). Op basis van de MPP 2024-1 van dit voorjaar zijn de extra uitgaven voor het COA tot en met 2026 verwerkt in de Voorjaarsnota 2024. In het najaar wordt een nieuwe MPP verwacht. Deze MPP dient als input om bij Najaarsnota de begroting bij te stellen voor het lopende jaar. De precieze instroom, bezetting en het aandeel crisisnoodopvangplekken is lastig accuraat te voorspellen. Hierdoor kunnen de fluctuaties in budgetten voor het COA aanzienlijk zijn. Daarom zal er ook ten behoeve van de Miljoenennota 2025 door het kabinet bezien worden of de budgetten voor 2024 en latere jaren moeten worden aangepast. In algemene zin vervult het Ministerie van Justitie en Veiligheid de eerstelijnscontrole op het COA.

Vraag 205

Kan worden uiteengezet waar de 1,105 miljard euro, geraamd in 2026 voor Asiel MPP: COA, precies uit bestaat?

Antwoord op vraag 205

De bekostiging van het COA is grotendeels P*Q, waarbij de organisatie een vergoeding ontvangt voor het inrichten van opvangplaatsen. Het gehanteerde aantal (de «Q») is het gemiddelde van de geraamde beginstand per 1 januari en eindstand op 31 december van een jaar. De gemiddelde bezetting wordt vermenigvuldigd met de gemiddelde kostprijs van het COA om tot de kosten voor de reguliere bezetting te komen. Hierbij worden de kosten voor het faciliteitenbesluit en enkele aanvullende kosten opgeteld die via lumpsumbekostiging beschikbaar komen. Na verrekening met de beschikbare middelen op de JenV-begroting, de dekking vanuit de loon- en prijsbijstelling en een correctie voor de Hotel- en Accommodatie Regeling (HAR) resteert de totale tegenvaller voor het COA. De meerkosten voor (crisis)noodopvang zijn separaat in beeld gebracht.

Zie desgewenst het antwoord op vraag 115 voor een nadere uitsplitsing.

Vraag 206

Waarom is er bij het onderdeel Asiel MPP: COA gekozen voor een incidentele investering en niet een structurele reservering?

Antwoord op vraag 206

Het kabinet heeft bij Voorjaarsnota 2024, net als bij Voorjaarsnota 2023, besloten de asieltegenvaller incidenteel te verwerken. Bij Voorjaarsnota 2024 zijn de jaren 2024 tot en met 2026 bijgesteld. Hiervoor is mede gekozen gezien de demissionaire status van het kabinet en de toenemende onzekerheid van het prognosemodel MPP naarmate verder in de toekomst wordt gekeken.

Vraag 207

Kunt u de tegenvallers vermeld bij asiel beter verduidelijken en tevens nader uitsplitsen?

Antwoord op vraag 207

Zie het antwoord op vraag 115.

Vraag 208

Kunt u meerjarig weergeven wat op basis van de nieuwe Meerjaren Productie Prognose (MPP) de budgettaire gevolgen zijn tot 2028, hierbij de tekorten, en de dekking tot 2026 hierbij weergeven?

Antwoord op vraag 208

In de onderstaande tabel zijn ten eerste de asieltegenvallers voor de jaren 2024 tot en met 2026 weergegeven die zijn verwerkt bij Voorjaarsnota 2024. De onderbouwing van deze reeksen is bij vraag 115 nader toegelicht. Conform de reguliere systematiek wordt een deel van de kosten van eerstejaarsasielopvang gefinancierd uit het Official Development Assistance (ODA) budget. Daarnaast wordt het restant van de reservering spreidingswet en bespoediging afdoening asiel ingezet als dekking in de jaren 2024 en 2025. De Landelijke Vreemdelingen Voorziening (circa 16 miljoen euro in 2024), onderdeel van de reeks overig, is gedekt binnen de JenV-begroting. Het restant van de asieltegenvaller is ingepast in het Rijksbrede beeld.

Om een inschatting van het mogelijke budgettaire risico in 2027 en 2028 te geven is de MPP 2024–1 budgettair doorvertaald voor die jaren. Ook dit is weergegeven in onderstaande tabel. In 2027 schatten we het risico op circa 2,7 miljard euro en in 2028 op circa 3,2 miljard euro. Deze schatting is met zeer forse onzekerheden omgeven, vanwege de toenemende voorspelfout van de MPP in latere jaren.

Asiel: MPP – ODA 20 – 135 – 695 – 2.378 – 2.971
Asiel: MPP – Rvdr 1 – 19 – 21 18 18
Asiel: dekking vrijval restant spreidingwet – 162 – 140
Asiel: dekking vrijval bespoediging afdoening asiel IND – 107
Asiel: MPP – COA – 115 44 1.105 4.345 5.472
Asiel: afrekening COA 154 0 0
Asiel: NvW – COA Crisisnoodopvang 600 0 0
Asiel: COA Crisisnoodopvang 375 700 0
Asiel: MPP – IND – 25 144 117 260 258
Asiel: MPP – Nidos 4 27 52 473 496
Asiel: MPP – IenR straten 4 4 4 4 4
Asiel: Overig 47 30 0
Per saldo tegenvaller 903 548 562 2.722 3.277

Vraag 209

Kunt u aangeven wat het budgettaire gat is ten aanzien van de vernieuwde prognoses van MPP?

Antwoord op vraag 209

Omdat de MPP bij Voorjaarsnota 2024 tot en met 2026 budgettair is verwerkt, zijn de beschikbare budgetten vanaf 2027 lager. Op basis van het meerjarig verwerken van de MPP 2024–1 wordt het budgettaire risico geschat op circa 2,7 miljard euro in 2027 en 3,2 miljard euro in 2028. Hierbij neemt ook het aandeel van de toerekening van eerstejaarsasielopvang aan ODA toe. Deze schatting is met zeer forse onzekerheden omgeven, vanwege de toenemde voorspelfout van de MPP in latere jaren.

Zie desgewenst het antwoord op vraag 208 voor een nadere onderbouwing van deze bedragen.

Vraag 210

Hoe is het verschil te verklaren tussen enerzijds de meerjarenreeks over de meevaller in de raming huurtoeslag zoals vermeld in Tabel 10 (blz. 28), en anderzijds de meerjarenreeks over de meevaller raming huurtoeslag zoals opgenomen in de verticale toelichting over de BZK-begroting (blz. 108)?

Antwoord op vraag 210

In tabel 10 is het totale saldo van de huurtoeslag te zien. Dit bevat zowel de uitgaven als de ontvangsten. In de verticale toelichting van de BZK-begroting staan de uitgaven en de ontvangsten in aparte tabellen. De uitgaven op pagina 108 en de ontvangsten op pagina 110 tellen samen op tot de totale reeks (zoals die te zien is op pagina 28).

Vraag 211

Kan nader toegelicht worden wat de oorzaak is van de meevaller in de raming huurtoeslag, welk bedrag nu uiteindelijk structureel is en hoe de schommelingen over de jaren in de reeks te verklaren zijn?

Antwoord op vraag 211

In het voorjaar is de raming huurtoeslag geactualiseerd op basis van Centraal Economisch Plan (CEP)-cijfers van het CPB en realisatiecijfers over de huurtoeslag in 2023. Dit heeft geleid tot nieuwe begrotingsstanden voor 2024 en de komende jaren. In 2023 was er sprake van een meevaller doordat er minder huurtoeslagaanvragers instroomden dan verwacht; dit is in de raming bijgesteld. De meevaller op de huurtoeslagraming wordt veroorzaakt doordat het aantal huurtoeslagontvangers naar beneden is bijgesteld. Eerder werd een hogere instroom in de huurtoeslag verwacht vanwege de verhoging van het wettelijk minimumloon, de verlaging van de eigen bijdrage en de sterk gestegen maximum huurgrens, maar de instroom blijkt nu lager. De structurele meevaller is 83 miljoen euro. De bedragen schommelen per jaar doordat de huurtoeslag afhankelijk is van een groot aantal parameters, zoals de inkomensontwikkeling, huurontwikkeling en ontwikkeling van de inflatie en de werkloosheid, en deze niet elk jaar gelijk zijn. De ontwikkelingen worden berekend op basis van het CEP.

Vraag 212

Hoewel uitgaven binnen de BZK-begroting zijn doorgeschoven naar latere jaren, is toch sprake van 529 miljoen euro hogere uitgaven; kan hier in detail worden aangegeven waardoor dit veroorzaakt wordt, met een uitgavenbedrag per genoemde verklaring?

Antwoord op vraag 212

Wij gaan ervan uit dat het bedrag 529 miljoen euro refereert naar de eerste suppletoire begroting van BZK. Tabel 4 in de eerste suppletoire begroting van BZK geeft, net als de verticale toelichting van de Voorjaarsnota, de belangrijkste suppletoire uitgavenmutaties tussen de vastgestelde begroting 2024 en de stand eerste suppletoire begroting 2024 weer. Hierin zitten onder andere kasschuiven naar latere jaren, maar bijvoorbeeld ook kasschuiven naar voren en toevoegingen aan de BZK-begroting vanuit de Aanvullende Post. Onder de tabel worden alle mutaties uit de tabel toegelicht, in dit antwoord worden de mutaties boven de 100 miljoen euro toegelicht. De hogere uitgaven à 529 miljoen euro bestaan met name uit:

– Een kasschuif voor de financiĂ«le herplaatsingsgarantie van 2029 naar 2024 van 114,3 miljoen euro. Door middel van deze kasschuif kan een storting worden gedaan in de voor de garantie ingerichte begrotingsreserve.

– Een overboeking vanaf de Aanvullende Post van het Ministerie van FinanciĂ«n van 133 miljoen euro ter compensatie van uitgaven voor versnelling van de huisvesting van ontheemden (33 miljoen euro in 2025 en 100 miljoen euro in 2026). Via een kasschuif worden deze middelen naar 2024 geschoven om in te zetten voor het stimuleren van de woningbouw.

– Een aantal desalderingen om de stand van de uitgavenbudgetten voor het tariefgefinancierde deel van Doc-Direkt, OBF en RIS op het juiste niveau te brengen (130,2 miljoen euro).

– De eindejaarsmarge betreft 87 miljoen euro en wordt gebruikt om overlopende verplichtingen uit 2023 te kunnen bekostigen. De overige middelen (123,5 miljoen euro) die opgenomen zijn in de reeks «eindejaarsmarge», betreffen de middelen van regelingen die een 100% eindejaarsmarge kennen, zoals de Woningbouwimpuls.

– De loon- en prijsbijstelling (LPO) tranche 2024 bedraagt 191 miljoen euro en is toegevoegd aan de begroting om de budgetten te compenseren voor loon- en prijsontwikkelingen.

Vraag 213

Wat is de verklaring voor de fluctuatie in de uitgaven voor de huurtoeslag? Zijn de bedragen voor koopkrachtherstel hierin al verwerkt?

Antwoord op vraag 213

Zie het antwoord op vraag 11.

Vraag 214

Waarom is 22 miljoen euro uit de dekking van de Doorbouwgarantie (totaal 175 miljoen euro) gehaald voor investeringen in het ondernemingsklimaat microchipsector in de regio Eindhoven?

Antwoord op vraag 214

Er is politiek besloten om ook vanuit de betrokken departementen bij te dragen aan de verschillende investeringen in het ondernemingsklimaat voor de microchipsector – waaronder op het gebied van woningbouw. Er wordt 22 miljoen euro binnen het budget doorbouwgarantie gereserveerd ten behoeve van investeringen in het ondernemingsklimaat microchipsector in de regio Eindhoven. Voor de herleidbaarheid worden deze middelen afgeboekt en zichtbaar gemaakt binnen de regeling «vestigingsklimaat». Voor de zomer wordt de kamer geĂŻnformeerd over het verder uit te werken scenario voor de doorbouwgarantie.

Vraag 215

Is de resterende 153 miljoen euro (reservering voor de doorbouwgarantie) voldoende voor het onderzoek naar een alternatief instrument?

Antwoord op vraag 215

BZK heeft aan Capital Value opdracht gegeven te toetsen in hoeverre de uitgewerkte doorbouwfaciliteit en een alternatief instrument haalbaar en effectief is. De minimale vereiste is dat het haalbaar is, rekening houdend met de afbouwverzekeraars. De effectiviteit hangt onder andere af van in hoeverre kredietverstrekkers bereid zijn vreemd vermogen te verschaffen en de reikwijdte ervan in de markt. Daarom wordt de belangstelling in de markt getoetst, met nog een extra toets bij de afbouwverzekeraars en kredietverstrekkers. Voor de zomer wordt de Kamer geĂŻnformeerd over de uitkomsten van de uitwerking en de toets daarop.

Vraag 216

Kan nader toegelicht worden wat de oorzaak is van de meevaller in de raming huurtoeslag, welk bedrag nu uiteindelijk structureel is en hoe de schommelingen over de jaren in de reeks te verklaren zijn?

Antwoord op vraag 216

Zie het antwoord op vraag 211.

Vraag 217

Kan een meerjarig overzicht worden gegeven hoe het budget voor de woningbouwimpuls zich de afgelopen tijd tussen verschillende ramingsmomenten heeft ontwikkeld, en welke (her)allocaties tussen de verschillende ramingsmomenten hebben plaatsgevonden?

Antwoord op vraag 217

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de slotstanden van de woningbouwimpuls op de slotwet van ieder jaar. Voor 2024 is de eerste suppletoire begroting 2024 gebruikt.

Woningbouwimpuls € 295.147 € 499.473 € 92.526 € 105.659 € 302.984
BTW-Compensatiefonds € 35.192 € 86.130 € 15.270 € 11.894
Totaal € 330.339 € 585.603 € 107.796 € 117.553 € 302.984

In totaal is er voor de woningbouwimpuls meer dan 2.000 miljoen euro beschikbaar gesteld, waarvan 1 miljard euro bij Miljoenennota 2020 en 1 miljard euro bij het Coalitieakkoord Rutte IV. Hiervan is 1.444 miljoen euro besteed aan de woningbouwimpuls. Dat dit minder is dan de beschikbare 2.000 miljoen euro komt onder anderen door het volgende:

– Er is 100 miljoen euro van de woningbouwimpuls ingezet voor verschillende amendementenvan de Tweede Kamer tijdens de begrotingsbehandeling.

– Er is 55 miljoen euro van de woningbouwimpuls ingezet voor grootschalige woningbouw in Arnhem.

– Er is 69 miljoen euro van de woningbouwimpuls ingezet voor de MIRT.

– Er is 85,7 miljoen euro van de woningbouwimpuls ingezet voor een nieuwe regeling voor grootschalige woningbouwlocaties.

– Er is in totaal 300 miljoen euro van de woningbouwimpuls ingezet voor de startbouwimpuls.

Vraag 218

Kan er een overzicht worden gegeven over welke middelen er exact beschikbaar komen voor natuurvriendelijk isoleren en soortenbescherming, inclusief het aanbrengen van alternatieve voorzieningen voor vleermuizen?

Antwoord op vraag 218

In totaal is er in 2024 88,7 miljoen euro beschikbaar voor natuurinclusief isoleren en soortenbescherming. Deze middelen bestaan uit 13,3 miljoen euro uit bestaande middelen en 75,4 miljoen euro aan Klimaatfondsmiddelen die specifiek beschikbaar zijn gesteld voor natuurinclusief isoleren en alternatieve verblijfplaatsen ten behoeve van isoleren binnen het Nationaal Isolatieprogramma (NIP).

Totaal Nationaal Isolatie Programma (Klimaatfonds middelen) 75,4
w.v. soortenmanagement plannen 40,7
w.v. lokale aanpak 34,7
Bestaande middelen 13,3
Totaal 88,7

Van de 75,4 miljoen euro die ter beschikking is gesteld aan het NIP vanuit het Klimaatfonds wordt 40,7 miljoen euro specifiek ingezet om soortenmanagementplannen op gebiedsniveau te bevorderen. Met deze plannen wordt op gebiedsniveau ecologisch onderzoek uitgevoerd in plaats van op woningniveau en worden maatregelen ter bescherming van de diersoorten genomen. Onder voorbehoud van parlementaire besluitvorming worden deze middelen ingezet voor een specifieke uitkering (SPUK) in 2024 aan provincies. Met de bestaande middelen komt de SPUK op dit moment op een totaalbedrag van 54 miljoen euro.

Klimaatfonds: soortenmanagementplannen 40,7
Bestaande middelen 13,3
Totaal 54

Het huidige voorstel is dat provincies 40 miljoen euro hiervan beschikbaar stellen aan gemeenten voor het opstellen van soortenmanagementplannen. 8,8 miljoen euro is bedoeld voor gemeenten om kraam- en winterverblijven voor vleermuizen te realiseren. De overige 5,2 miljoen euro kunnen de provincies besteden aan onder andere het ondersteunen van gemeenten bij het opstellen van soortmanagementplannen (SMP’s).

soortenmanagementplannen 40
Kraam- en winterverblijven 8,8
Ondersteunen van gemeenten 5,2
Totaal 54

De overige 34,7 miljoen euro uit het NIP wordt toegevoegd de tweede tranche van de lokale aanpak isolatie specifiek bedoeld om natuurvriendelijk isoleren te bevorderen. Gemeenten hebben hier wel de vrijheid om te bepalen hoe ze deze middelen in de lokale aanpak inzetten. De internetconsultatie voor de conceptregeling waarin deze middelen zijn opgenomen loopt op dit moment.

De middelen in de Tijdelijke Regeling Capaciteit Decentrale Overheden voor klimaat (CDOKE) en alle overige middelen in de lokale aanpak isolatie kunnen ook ingezet worden ten behoeve van natuurvriendelijk isoleren en soortenmanagementplannen, maar zijn hier niet specifiek voor bedoeld.

Vraag 219

Vanuit het Klimaatfonds meerjarenprogramma 2025 ontvangt BZK middelen voor de verduurzaming van maatschappelijk vastgoed. Hiervan is 75 miljoen euro bestemd voor dotaties in bestaande fondsen, zoals de Regionale energiefondsen, het Nationaal Restauratiefonds en het BNG duurzaamheidsfonds. Daarnaast is 50 miljoen euro bestemd voor de programmatische aanpak van maatschappelijk vastgoed en 37 miljoen euro voor de subsidieregeling verduurzaming maatschappelijk vastgoed (DUMAVA). Hoeveel geld hiervan is bestemd voor sportaccommodaties en hoeveel voor dorpshuizen?

Antwoord op vraag 219

De middelen die zijn toegekend vanuit het Klimaatfonds zijn gericht op het ondersteunen van het brede maatschappelijk vastgoed. Hieronder vallen onder meer dorpshuizen en sportaccommodaties in gemeentelijk bezit. Er wordt echter geen onderverdeling gemaakt tussen de doelgroepen bij het aanvragen. Er kan daarom niet aangegeven worden hoeveel geld is bestemd per doelgroep.

Vraag 220

Wat is het verschil tussen de DUMAVA voor sportaccommodaties en de BOSA (stimulering bouw en onderhoud sportaccommodaties? Hoe is de motie van het lid Olger van Dijk (36 410-XVI, nr. 121) over een revolverend fonds voor verduurzaming en toegankelijkheid sportaccommodaties opgenomen in de voorjaarsnota?

Antwoord op vraag 220

De subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed (DUMAVA) komt eigenaren van maatschappelijk vastgoed tegemoet in de kosten om te verduurzamen. Eigenaren kunnen voor losse maatregelen of voor integrale projecten subsidie krijgen. Onder de subsidieregeling Stimulering bouw en onderhoud sportaccommodaties (BOSA) kunnen amateursportorganisaties voor 20% subsidie aanvragen voor bouw- en onderhoudskosten van sportaccommodaties en de aanschaf van sportmaterialen. Ook kan er voor 20% aanvullende subsidie (dus 40% in totaal) aangevraagd worden voor activiteiten gericht op energiebesparing, toegankelijkheid, circulariteit en klimaatadaptatie. De motie is niet verwerkt in de voorjaarsnota; op dit moment wordt er nog onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van een revolverend fonds voor verduurzaming en toegankelijkheid sportaccommodaties.

Vraag 221

Is de 500 miljoen euro voor luchtverdediging en munitie nu incidenteel in 2028 of structureel vanaf 2028 en de jaren daarna?

Antwoord op vraag 221

Het kabinet heeft besloten 500 miljoen euro incidenteel in 2028 toe te voegen aan de defensiebegroting. Deze middelen worden vanaf 2030 structureel verwerkt in het Defensiematerieelbegrotingsfonds (K).

Vraag 222

Hoe wordt er rekening gehouden met veranderende uitgangspunten in het mobiliteitsbeleid en eventuele andere investeringsbehoeften, zoals bijvoorbeeld met de ontwikkeling van bereikbaarheidsdoelen in de Mobiliteitsvisie 2050?

Antwoord op vraag 222

De voorjaarsnota 2024 is een weerspiegeling van het huidige beleid. Wijzigingen in beleid, als gevolg van veranderende uitgangspunten, zoals de ontwikkeling van bereikbaarheidsdoelen in het kader van de Mobiliteitsvisie, kunnen leiden tot aanpassingen in de begroting. In de afgelopen jaren zijn wijzigingen bijvoorbeeld zichtbaar met een reservering in de begroting voor slimme en duurzame mobiliteit. Verdere aanpassingen zijn aan een nieuw kabinet en zullen dan via reguliere begrotingsproces aan Kamer worden voorgelegd.

Op dit moment worden met verschillende stappen de bereikbaarheidsdoelen verder vormgegeven. Zo vindt er een nulmeting plaats van de bereikbaarheid van vitale maatschappelijk-economische functies, is er een participatieve waarde evaluatie (PWE) waarmee in beeld wordt gebracht wat inwoners van Nederland belangrijk vinden aan bereikbaarheid, en zijn we in gebiedscasussen samen met medeoverheden aan het oefenen met het vormgeven, vastleggen en toepassen van bereikbaarheidsdoelen. Uw Kamer wordt na de zomer geĂŻnformeerd over de uitkomsten van deze stappen, en wat dat betekent voor het stellen van bereikbaarheidsdoelen.

Vraag 223

Waarom betaalt de overheid en niet het bedrijf dat de Stint heeft geproduceerd zelf voor deze compensatieregeling? Hoeveel bedragen de uitgekeerde compensatiebedragen?

Antwoord op vraag 223

De compensatieregeling ziet op verschillende typen Stints. De rechter (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State) heeft geoordeeld dat de Staat fouten heeft gemaakt bij het aanwijzen (toelaten) van het 800 Watt-type. Daarom betaalt de Staat compensatie aan de gebruikers van dit type. Voor niet-aangewezen typen (zoals het 1200 Watt type) heeft de rechter geen aansprakelijkheid van de Staat vastgesteld. De rechter heeft de Staat echter opgeroepen een eenduidige compensatieregeling te treffen voor gebruikers van alle typen omdat het vanuit maatschappelijk oogpunt niet gewenst is dat gebruikers van verschillende typen Stints verschillende procedurele wegen moeten bewandelen om hun schade vergoed te krijgen. Daarom betaalt de staat ook een tegemoetkoming aan gebruikers van het niet-aangewezen type. De regeling is echter zo opgezet dat de Staat de mogelijkheid behoudt de kosten van de compensatie, waarvoor aansprakelijkheid van de Staat niet vaststaat, eventueel (deels) te kunnen verhalen op derden die mogelijk (ook) voor de schade aansprakelijk zijn.

Er is in totaal 40 miljoen euro gealloceerd voor de afwikkeling van de Stint-regeling. Bij Voorjaarsnota 2024 bedraagt het beschikbare bedrag 29,9 miljoen euro. De omvang van de toegekende compensatie bedraagt ruim 16 miljoen en de totale kosten van de regeling zijn ongeveer 19 miljoen euro. De compensatieregeling is nog niet definitief afgerond.

Vraag 224

Waarom is een tegenvaller van 145 miljoen euro op de ontmanteling van de kerncentrale Dodewaard? Waarom worden deze middelen nu al op de Voorjaarsnota gezet terwijl ze gereserveerd zijn voor 2040?

Antwoord op vraag 224

In het proces van het overnemen van de aandelen B.V. Gemeenschappelijke Kernenergiecentrale Nederland (GKN, de beheerder en vergunninghouder van de in veilige insluiting zijnde kerncentrale Dodewaard (KCD)) is een nieuwe raming gemaakt van de kosten van de ontmanteling van de kerncentrale. De kosten voor de ontmanteling worden geraamd op 185 miljoen euro. Dit is meer dan de 40 miljoen euro die op de Aanvullende Post gereserveerd stond.

Als onderdeel van de voorjaarsbesluitvorming 2024 is 185 miljoen euro aan kas- en verplichtingenruimte vrijgemaakt voor de ontmanteling van de kerncentrale in Dodewaard. Gelijktijdig met dit besluit is het uitgavenbudget 2024 verlaagd met een neerwaartse plafondcorrectie opgenomen in de Voorjaarsnota 2024 van dezelfde omvang. Hierdoor wordt de budgettaire opgave niet doorgeschoven aan een later kabinet, maar worden de middelen al in 2024 gereserveerd voor een uitgave in 2040. Deze plafondcorrectie is nodig, omdat de verwachte uitgaven pas buiten de begrotingshorizon plaatsvinden. Het demissionaire kabinet is voornemens om de overname van de aandelen van de NV Gemeenschappelijke Kernenergiecentrale Nederland (GKN), de vergunninghouder van de kerncentrale Dodewaard, nog in 2024 te laten plaatsvinden en via het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat onder te brengen bij de NV Centrale Organisatie Voor Radioactief Afval (COVRA). In de 1e suppletoire begroting van IenW is het verplichtingenbudget hiervoor opgenomen. De kasmiddelen voor de ontmanteling zijn ook overgeheveld naar IenW, maar worden nog niet zichtbaar in de begroting, omdat dit pas na 2040 tot uitgaven leidt. De begrotingshorizon staat het niet toe om uitgaven verder dan 2029 te presenteren.

Vraag 225

Welk bedrijf was oorspronkelijk de eigenaar van Dodewaard? Waarom betaalt dit bedrijf niet zelf de ontmantelingskosten? Welke lessen trekt de regering hier uit m.b.t. eventuele nieuwe kerncentrales in Nederland? Op welke manier kan gewaarborgd worden dat deze kerncentrales zelf voldoende financiële middelen reserveren voor de latere ontmanteling?

Antwoord op vraag 225

B.V. Gemeenschappelijke Kernenergiecentrale Nederland (GKN) is de eigenaar en vergunninghouder van de Kerncentrale Dodewaard (KCD). De KCD is sinds 1997 niet meer in bedrijf. GKN is vervolgens weer eigendom van Nederlands Elektriciteit Administratiekantoor (NEA). De aandeelhouders van NEA zijn ENGIE Energie Nederland, Elektriciteits-Produktiemaatschappij Zuid-Nederland, NUON Power Generation (Vattenfall) en Uniper Benelux.

GKN beschikt voor het dekken van de kosten van de ontmanteling van de KCD over 87 miljoen euro (mei 2023). Omdat de KCD niet meer in bedrijf is en dus geen inkomsten meer genereert, kan GKN de door haar gereserveerde middelen voor de ontmanteling niet meer aanvullen. De Staat heeft een raming laten opstellen van de kosten van de ontmanteling van de KCD. Deze zijn geraamd op een bedrag van 303 miljoen euro (raming op basis van P90). GKN is dan ook structureel niet in staat de ontmanteling geheel te financieren.

Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen uit het schriftelijk overleg van 8 april jl. (Kamerstuk 28 165, nr. 423) heeft de Staat in het kader van de ontmantelingsopgave waar GKN zich voor gesteld ziet, de afgelopen jaren feitelijk en juridisch onderzocht in hoeverre het mogelijk is jegens NEA en/of haar achterliggende aandeelhouders aanspraak te maken op aanvullende middelen, indien die middelen bij GKN tekortschieten. Daartoe zijn onder meer een juridische procedure en onderhandelingen gevoerd met GKN, NEA en haar achterliggende aandeelhouders. De conclusie is getrokken dat er geen reële juridische mogelijkheden openstaan om NEA en haar achterliggende aandeelhouders (geheel of gedeeltelijk) aansprakelijk te houden voor de kosten van de ontmanteling van de kerncentrale voor zover GKN die zelf niet kan opbrengen.

Sinds 2011 is voor vergunninghouders van een kerncentrales de verplichting ingevoerd dat zij moeten beschikken over een (door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Financiën) goedgekeurde financiële zekerheidstelling (Kernenergiewet, art.15f). De vergunninghouder voor de Kerncentrale Borssele in Borsele, de Hoge Flux Reactor in Petten en het Reactor Instituut Delft in Delft beschikken over een goedgekeurde financiële zekerheidstelling. Voor URENCO Almelo is deze verplichting recent ook ingevoerd, en haar aanvraag wordt nu beoordeeld. Ook de vergunninghouder van nieuwe kernreactoren zal hierover moeten gaan beschikken. Aanvullend hierop zullen het Ministerie van Financiën en van Infrastructuur en Waterstaat de bestaande wet- en regelgeving rondom financiële zekerheidstelling gaan evalueren, en indien wenselijk aanscherpen.

Vraag 226

Waarom wordt er 46,6 miljoen euro gehaald uit de prijsindexatie voor de Lelylijn op de Aanvullende Post? Betekent dit niet dat er op een later moment geld tekort is voor de Lelylijn?

Antwoord op vraag 226

De amendementen Meppel & Ede (46,6 miljoen euro) waren door de Kamer van ondeugdelijke dekking voorzien: de ontvangsten beschikbaarheidsvergoeding OV (BVOV) betreft een meevaller op coronamiddelen. Het kabinet heeft afgesproken dat een dergelijke meevaller toevalt aan de schatkist en niet mag worden ingezet voor nieuw beleid. Daarom heeft het kabinet alternatieve dekking gezocht. De gekozen dekking is gevonden in een deel van de inflatiecorrectie op het budget van de Lelylijn. De 3 miljard euro die oorspronkelijk was gereserveerd blijft dus staan. Hierdoor hoeven er geen andere projecten geschrapt te worden, die worden opgestart of reeds worden uitgevoerd.

Vraag 227

Kan bij de kasschuif Mobiliteitsfonds specifiek in een tabel over de jaren 2024–2029 aangegeven worden hoe de kasschuif m.b.t. de middelen voor de ontsluiting van woningbouwprojecten is gefaseerd?

Antwoord op vraag 227

Voor de middelen voor de ontsluiting van woningbouwprojecten gaat het om een realistische raming op de projecten Ringen draaiende houden, hierdoor verschuift er ruim 200 miljoen euro uit de jaren 2024–2027 naar latere jaren toe. Het gaat om de projecten: verkeersdoorstroming op de Ring Amsterdam, Ring Utrecht, Ring Rotterdam/Den Haag en Ring Eindhoven. Deze middelen worden met name ingezet voor maatregelen op het gebied van Smart Mobility en verkeersmanagement. Onderstaand is de meerjarige gefaseerde kasschuif gepresenteerd.

Kasschuif WoMo (Ringen) Wegen – 96.425 – 42.415 – 38.415 – 38.415 6.000 52.415 52.415 52.420 52.420

Vraag 228

Voor koploperprojecten is in de VJN 434 mln extra opgenomen bovenop de eerder bij NvW toegevoegde 1,28 miljard. Wat gebeurt er als projecten niet door de beoordeling komen> Kunnen deze gelden beschikbaar blijven voor gebiedsaanpak?

Antwoord op vraag 228

Er wordt momenteel door het Rijk gewerkt aan toetsing van de maatregelen. Zodra de toetsing van de maatregelen is afgerond wordt voor de maatregelen positief zijn beoordeeld op doeltreffend- en doelmatigheid budget beschikbaar gesteld aan de provincies. Budget voor maatregelen die niet doelmatig genoeg geacht worden, wordt weer toegevoegd aan de reservering transitiefonds op de Aanvullende Post.

Vraag 229

Is er bij de «technische invulling» rekening gehouden met sectoren (cluster 6) die voor het productieproces op aardgas zijn aangewezen en die in de periode tot -tenminste- 2030 geen handelingsperspectief op duurzame gasvormige alternatieven hebben (door het ontbreken van infrastructuur voor waterstof)?

Antwoord op vraag 229

Het kabinet heeft in de Voorjaarsnota 2024 de budgettaire gevolgen van het verwerpen van het wetsvoorstel Fiscale Klimaatmaatregelen industrie en elektriciteit gewogen en ervoor gekozen om als technische invulling de dekking zoveel mogelijk binnen het eigen domein te zoeken. Gegeven de budgettaire opgave heeft het kabinet daarom voorgesteld om de energiebelasting op aardgas per 2025 in de hogere verbruiksschijven te verhogen. Bij de vormgeving van deze maatregel waren de budgettaire overwegingen leidend en is niet expliciet gekeken naar het handelingsperspectief. De mogelijkheid voor (cluster 6) bedrijven om sneller te verduurzamen en dus rekening te houden met een stijgende energiebelastingdruk zal per individueel geval verschillen.

Vraag 230

Welke onderdelen van de Voorjaarsnota 2024 biedt de energie intensieve mkb-maakindustrie in de regio (zgn. Cluster 6) incentives, perspectief, oplossingen?

Antwoord op vraag 230

– Binnen het Klimaatfonds is 44 miljoen euro beschikbaar voor steun aan het cluster 6. Een deel van deze middelen (6 miljoen) is bij Voorjaarsnota 2024 toegekend ten behoeve van procesmatige ondersteuning. Het resterende deel (38 miljoen euro) is gereserveerd voor gerichte maatregelen om cluster 6 bedrijven te steunen in de energietransitie.

– Daarnaast is er 10 miljoen euro toegekend en 140 miljoen euro gereserveerd voor het mkb in het kader van de aangescherpte energiebesparingsplicht. De 10 miljoen is bedoeld voor kredieten aan kleinbedrijf en de overige 140 miljoen euro wordt nog ingevuld en kan worden ingezet voor energie intensieve mkb-maakindustrie.

– Tot slot zijn er verschillende subsidieregelingen beschikbaar voor de verduurzaming van energie-intensieve mkb-maakindustrie, zoals de Versnelde klimaatinvesteringen industrie (VEKI, 665 miljoen euro uit het Klimaatfonds in 2022 en 2023) en de Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatie+ (DEI+, 103,5 miljoen euro voorwaardelijk toegekend, 33 miljoen euro gereserveerd binnen het Klimaatfonds). Deze mutaties zijn geen onderdeel van de Voorjaarsnota 2024, maar zijn onderdeel van het Ontwerp Meerjarenprogramma 2025.

Vraag 231

Hoe verhoudt de in de Voorjaarsnota opgenomen verhoging van de EB-tarieven per 2025 zich tot het eerder dit jaar (12-2-2024) verschenen «Bouwstenenrapport» waarin voor het afschaffen van de vrijstelling mineralogische procedés het jaar 2030 wordt genoemd als jaar met een grotere doeltreffendheid van het afschaffen van de vrijstelling gasbelasting doordat bedrijven in de mineralogische (en metallurgische) sectoren meer mogelijkheden hebben om de productie te verduurzamen?

Antwoord op vraag 231

Het kabinet heeft in de Voorjaarsnota 2024 de budgettaire gevolgen van het verwerpen van het wetsvoorstel Fiscale Klimaatmaatregelen industrie en elektriciteit gewogen en ervoor gekozen om als technische invulling de dekking zoveel mogelijk binnen het eigen domein te zoeken. Gegeven de budgettaire opgave heeft het kabinet daarom voorgesteld om de energiebelasting op aardgas per 2025 in de hogere verbruiksschijven te verhogen.

De mineralogische en metallurgische sectoren zullen een belangrijk deel van hun aardgasverbruik kunnen vrijstellen, waardoor ze minder lastendruk ervaren van de maatregel uit de voorjaarsnota. De mogelijkheid voor bedrijven om sneller te verduurzamen en dus rekening te houden met een stijgende energiebelastingdruk zal daarnaast per individueel geval verschillen. In het Bouwstenenrapport zijn per fossiele regeling overwegingen geschetst ten aanzien van een afbouwpad.

Specifiek ten aanzien van de energiebelastingvrijstelling voor metallurgische en mineralogische procedĂ©s is als overweging meegegeven om een afbouwpad te starten in de periode 2026–2030. Onderzoeksbureau CE Delft voert momenteel in opdracht van het kabinet en naar aanleiding van de motie Erkens (36 418, nr. 114), een nieuwe impactanalyse uit naar het afschaffen van de vrijstelling voor metallurgische en mineralogische procedĂ©s, waarbij ook wordt gekeken naar het handelingsperspectief.

Vraag 232

Hoeveel kost het in standhouden van de huidige salderingsregeling in 2025?

Antwoord op vraag 232

Door het in stand houden van de salderingsregeling blijven kleinverbruikers vrijgesteld van het betalen van energiebelasting over gesaldeerde elektriciteit. De dekkingsopgave door het verwerpen van het wetsvoorstel voor afbouw van de salderingsregeling bedraagt 245 miljoen euro in 2025.

Vraag 233

De IKC-ETS regeling wordt met een jaar verlengd en zal een compensatie uitkeren over 2023. Welke uitgaven worden hier verwacht? Als deze regeling in 2024 zou worden verlengd, wat zouden hiervoor dan de uitgaven zijn?

Antwoord op vraag 233

In de begroting is voor de compensatie over 2023 een bedrag van 186 miljoen euro opgenomen. Dit bedrag wordt in 2024 uitgekeerd. Verlenging van deze regeling zou voor compensatie over 2024 (uit te betalen in 2025) een vergelijkbaar bedrag kosten.

Vraag 234

Kan toegelicht worden hoe de overheveling van 973 miljoen euro uit de aanvullende post voor de nationale subsidieregeling gefaseerd is, en hoe de regeling verder wordt uitgewerkt?

Antwoord op vraag 234

In 2023 en 2024 heeft de Warmtenetten Investeringssubsidie (WIS) al middelen toegekend gekregen uit het Klimaatfonds ter hoogte van in totaal 600 miljoen euro. De tweede tranche (cumulatief 973 miljoen euro) wordt bij voorjaarsnota overgeheveld naar de begroting van het Ministerie van EZK in het ritme zoals in onderstaande tabel aangegeven.

Overheveling subsidieregeling warmtenetten voorjaarsnota 2024 (in miljoenen euro’s) 166,7 166,7 166,7 166,7 166,7 139

In de regeling wordt geborgd dat een warmtenet een kosteneffectieve oplossing is in de betreffende wijk ten opzichte van beschikbare alternatieven. De planning is dat de WIS per 1 juli 2024 opengesteld wordt, waarbij een aantal waarden en onderdelen van de procedure zijn gewijzigd op grond van ervaringen uit de eerste openstelling. Het is voorzien dat de regeling elke jaar tot en met in ieder geval 2028 open zal gaan om de aanleg van nieuwe warmtenetten zo goed mogelijk te ondersteunen. De hoogte van de openstellingen kan worden aangepast op basis van voortschrijdend inzicht dat wordt verworven in de huidige openstellingen.

Vraag 235

In hoeverre zijn de middelen voor de recente mestuitkoop plannen verwerkt in deze Voorjaarsnota? Zijn deze middelen voldoende om het probleem met mest op te lossen?

Antwoord op vraag 235

Het plan van aanpak mestmarkt is nog niet verwerkt in de Voorjaarsnota.

Vraag 236

Kunt u inzake het lage inkomensvoordeel extra toelichting geven op de foutieve inschatting van het effect van de bijzondere verhoging van het wettelijke minimumloon in 2023?

Antwoord op vraag 236

De bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon was de aanleiding om de raming van het lage inkomensvoordeel aan te passen. De uurloongrens voor het lage inkomensvoordeel lag in 2023 op 125% van het wettelijk minimumloon. Bij de nieuwe raming was de verwachting dat er een toename van mensen in de doelgroep van het lage inkomensvoordeel zou ontstaan. Dit effect is kleiner gebleken dat geraamd. Een mogelijke oorzaak van dit kleinere effect is de stijging van de cao-lonen.

Vraag 237

Kunt u de ramingen rondom inburgering trajecten ten opzichte van het groeipad, die conservatief lijken, nader toelichten?

Antwoord op vraag 237

Voor de jaren 2025 en 2026 is de raming voor de specifieke uitkering inburgeringsvoorziening gebaseerd op de Meerjarige Productie Prognose-1 2024 (MPP) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Het demissionaire kabinet heeft de MPP 2024–1 verwerkt tot en met het jaar 2026, o.a. vanwege de toenemende voorspelfout in de raming hoe verder men in de toekomst raamt. De ramingen voor inburgeringvoorzieningen na 2026 zijn conform de MPP I 2022 (voorjaar). In het lopende jaar (2024) wordt de raming gebaseerd op de huisvestingstaakstelling I en II.

Vraag 238

Kunt u meer details geven rondom de verwachte terugbetaling en de uitstaande, al dan niet (on)inbare gelden mbt de NOW?

Antwoord op vraag 238

Tot en met eind 2023 heeft UWV circa 2,7 miljard euro nabetaald aan werkgevers die een lager voorschot hebben ontvangen dan waar zij recht op hadden. De raming van nog uit te voeren NOW-nabetalingen komt momenteel uit op circa 340 miljoen euro. Indien de raming van dit bedrag wijzigt, dan zal dit budgettair verwerkt worden in 2025.

Naast deze nabetalingen heeft UWV eind 2023 circa 5,3 miljard euro terug ontvangen van werkgevers die een hoger NOW-voorschot ontvingen dan waar zij recht op hadden. Daarnaast verwacht UWV nog circa 1,6 miljard euro terug te ontvangen aan teveel ontvangen voorschotten. Tot en met eind 2023 is circa 0,8 miljard euro aan teveel betaalde voorschotten afgeschreven, bijvoorbeeld omdat een werkgever failliet is gegaan.

Vraag 239

Wat zijn de plannen met de teruggeboekte, niet-gebruikte middelen van de TSB?

Antwoord op vraag 239

De terugontvangsten niet gebruikte middelen van de TSB-regeling leiden tot een incidentele vrijval ten behoeve van het generale beeld.

Vraag 240

De zorguitgaven op declaratiebasis op de BES-eilanden zijn opgenomen als tegenvaller. Het bedraagt 11 miljoen euro in 2024 en 10 miljoen euro in 2025. Kunt u nader toelichten hoe deze tegenvallers tot stand zijn gekomen? Kunt u aangeven of er beleidsmatige maatregelen worden genomen om dergelijke tegenvallers in de toekomst te voorkomen?

Antwoord op vraag 240

De tegenvaller bij de zorg op declaratiebasis van 11 miljoen euro in 2024 en 10 miljoen euro in 2025 zijn veroorzaakt door een toename in de zorgvraag en een toename in de prijzen. Aan de ene kant zijn het aantal medische uitzendingen toegenomen waardoor de zorgkosten en logistieke kosten zijn toegenomen. Aan de andere kant zijn de farmaceutische kosten toegenomen. De toename in de prijzen wordt mede veroorzaakt door o.a. stijging in de medische goederen, geneesmiddelen en transportkosten. VWS onderzoekt momenteel welke mogelijkheden het heeft om de zorgkosten passend te financieren na 2025.

Vraag 241

Waarom staan de effecten van het amendement-Dobbe enkel ingeboekt voor 2024 en niet ook voor de jaren daarna, terwijl in het amendement expliciet staat dat deze bezuiniging structureel geschrapt dient te worden?

Antwoord op vraag 241

In het amendement zijn de ingeboekte besparingen van 193 miljoen euro in het Wlz-kader ongedaan gemaakt door de Bijdrage Wet langdurige zorg (Wlz) met 193 miljoen euro te verhogen. Om de uitvoering van amendement Dobbe in 2024 mogelijk te maken zijn de toegevoegde middelen aan de Bijdrage Wlz overgeheveld naar het Uitgaven Plafond Zorg (UPZ). Het amendement strekt zich uit tot de begrotingswet en is daarom voor 2024 verwerkt bij de Voorjaarsnota. Gezien de demissionaire status van het kabinet is bij de Voorjaarsnota besloten om geen verdere structurele invulling te geven aan het amendement.

Vraag 242

De raming van de uitkering van oorlogswetten wordt opwaarts bijgesteld op basis van recente uitvoeringscijfers. Kunt u deze recente uitvoeringscijfers toelichten en kunt u uitleggen waarom dit heeft geresulteerd in een opwaartse bijstelling?

Antwoord op vraag 242

De reeks die opgenomen is in de VWS-begroting is opwaarts bijgesteld naar aanleiding van de raming van de SVB aan de hand van de laatste uitvoeringscijfers. De opwaartse bijstelling kent meerdere oorzaken. Onder andere blijken er meer uitkeringsgerechtigden te zijn dan verwacht vanwege een langere levensverwachting. Ook blijkt het verschil tussen het overige inkomen van uitkeringsgerechtigden en de hoogte van de uitkering van oorlogswetten groter dan eerder geraamd. Omdat de uitkering van oorlogswetten een aanvullend karakter heeft leidt dit tot hogere uitgekeerde bedragen

Vraag 243

Op verschillende beleidsartikelen wordt omgebogen om structureel onderuitputting te verminderen. Kunt u meer precies uitleggen wat dit betekent voor het beleid? Welke beleid wordt niet meer uitgevoerd na deze ombuiging?

Antwoord op vraag 243

Zie antwoord op vraag 91.

Vraag 244

Hoe moeten gemeenten in hun meerjarenbegroting omgaan met de extra besparing op jeugdzorg van 500 miljoen euro structureel per 2026 die buiten het bestek van de hervormingsagenda Jeugd valt? De besparing is wel op het gemeentefonds in mindering gebracht?

Antwoord op vraag 244

In het coalitieakkoord Rutte IV is een aanvullende besparing in het kader van de jeugdzorg (wat zowel jeugdhulp als jeugdbescherming en jeugdreclassering omvat) van structureel 511 miljoen euro opgenomen. Deze moet worden ingevuld met maatregelen die aanvullend zijn op de Hervormingsagenda en waarvan met de VNG is afgesproken dat deze voor rekening en risico van het Rijk komt. Het demissionaire kabinet heeft in de Voorjaarsnota aangekondigd een wetsvoorstel voor een eigen bijdrage in de jeugdzorg uit te werken ter invulling van deze besparingsopgave. Met de VNG en het IPO zijn afspraken gemaakt over hoe gemeenten kunnen omgaan met de aanvullende besparing van € 511 mln in het kader van hun meerjarenraming. Gemeenten mogen in hun begroting rekening houden met een besparing van 100 miljoen euro in 2024, 500 miljoen euro in 2025, 500 miljoen euro in 2026 en vanaf 2027 511 miljoen euro structureel als gevolg van maatregelen die het Rijk zal uitwerken.

Vraag 245

Hoe moeten gemeenten in hun meerjarenbegroting omgaan met de extra middelen conform de Hervormingsagenda Jeugd van het advies van de Commissie van Wijzen voor de jaren 2026 en later nu deze middelen nog op de aanvullende post van het Ministerie van Financiën staan en niet in de Gemeentefonds-circulaire worden verwerkt? Mogen ze die meenemen in hun meerjarenbegroting nu die middelen niet in het Gemeentefonds zitten?

Antwoord op vraag 245

Met de VNG en het IPO zijn in 2023 afspraken gemaakt over hoe gemeenten kunnen omgaan met de extra middelen conform de Hervormingsagenda Jeugd van het advies van de Commissie van Wijzen. Gemeenten mogen in de jaarschijven 2026 en 2027 de middelen zoals die in de Hervormingsagenda zijn afgesproken meenemen in hun meerjarenraming. Concreet gaat het om respectievelijk 284 miljoen en 211 miljoen euro.

Vraag 246

Hoe staat het met de uitvoering van de hervormingsagenda jeugd? Is de besparing van 1 miljard euro nog steeds realistisch? Kan per maatregel van de hervormingsagenda een berekening of schatting gegeven worden?

Antwoord op vraag 246

Betrokken partijen werken hard aan de uitvoering van de maatregelen uit de Hervormingsagenda. Een deskundigencommissie zal tweemaal (2025 en 2028) een zwaarwegend advies geven over de uitvoering van de gemaakte afspraken uit de Hervormingsagenda, mede in relatie tot de uitgaven ontwikkeling. Uw Kamer zal in juni 2024 worden geĂŻnformeerd over onder andere de voortgang van de Hervormingsagenda Jeugd.

Vraag 247

Is er al een wetsvoorstel in voorbereiding om de reikwijdte van de jeugdzorg te beperken, zoals afgesproken in de hervormingsagenda?

Antwoord op vraag 247

In het kader van de Hervormingsagenda wordt gewerkt aan de voorbereiding van een wetsvoorstel om de reikwijdte van de jeugdzorg te beperken.

Vraag 248

Er wordt in de periode 2026 t/m 2028 ruim 153 miljoen euro overgeboekt naar de begroting VWS vanuit de post Frictiekosten van de SPUK ten behoeve van de Hervormingsagenda Jeugd. Kunt u toelichten waarom deze gelden uit deze pot worden gehaald en wat de beleidsmatige bestemming is van deze gelden?

Antwoord op vraag 248

In het kader van de Hervormingsagenda zijn middelen beschikbaar gesteld voor de afbouw van de residentiele zorg. In totaal gaat het om 295 miljoen euro waarvan de middelen van 2026 t/m 2028 op de aanvullend post stonden gereserveerd. Deze resterende middelen zijn dit voorjaar overgeboekt naar de VWS-begroting. Hiervan wordt 182 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de transformatie van de gesloten jeugdzorg. Met inzet van deze middelen willen we de betrokken gemeenten en instellingen in staat stellen de transformatie van de gesloten jeugdhulp zorgvuldig te laten doen. Hiervoor wordt een regeling gereed gemaakt om deze zo snel mogelijk ter beschikking te stellen aan gemeenten.

Vraag 249

Er was ingezet op een besparing van 511 miljoen euro op de jeugdzorg. Voor 2025 gaat deze besparing niet door, maar vanaf 2026 staat deze wel gepland. Kunt u nader toelichten waarom deze besparing nodig is en waarom er vervolgens wel miljoenen worden overgeboekt naar de begroting VWS vanuit de begroting J&V, het Gemeentefonds en Frictiekosten van de SPUK ten behoeve van jeugdbescherming, niet beoogde kosten jeugd en de Hervormingsagenda Jeugd?

Antwoord op vraag 249

In het coalitieakkoord Rutte IV is een aanvullende besparing in het kader van jeugdzorg (dit omvat zowel jeugdhulp als jeugdbescherming en jeugdreclassering) van structureel 511 miljoen euro opgenomen. Het zijn maatregelen die aanvullend zijn op de Hervormingsagenda en waarvan is afgesproken met de VNG dat deze voor rekening en risico van het Rijk komen. Het demissionaire kabinet heeft in de Voorjaarsnota aangekondigd een wetsvoorstel voor een eigen bijdrage in de jeugdzorg uit te werken ter invulling van deze besparingsopgave.

Dit staat los van de middelen die in het kader van de Hervormingsagenda op de aanvullende post voor frictiekosten (onderdeel van de transformatie van gesloten jeugdzorg) zijn gereserveerd en dit voorjaar zijn overgeheveld naar de VWS-begroting. Hetzelfde geldt voor de middelen die vanuit het Gemeentefonds zijn overgeheveld om te compenseren voor de niet beoogde kosten van 2022 en 2023 na inwerkingtreding van de Wet wijziging woonplaatsbeginsel.

Vraag 250

Kunt u een helder overzicht geven van hoeveel loon- en prijsbijstelling VWS tegoed had, welk deel daarvan nog beschikbaar is en welk deel gebruikt is voor «dekking op de VWS-begroting»? Voor welke problemen en waar op de begroting is een deel van de loon- en prijsbijstelling ter dekking ingezet? Welke budgetten krijgen daardoor nu in 2024 geen volledige loon- of prijscompensatie?

Antwoord op vraag 250

Zie het antwoord op vraag 156.

Vraag 251

De ramingen voor de rijksbijdrage (2,3 miljard euro structureel), de rijksbijdrage 18– (28 miljoen euro structureel, de bijdrage in de kosten van de BIKK (100,8 miljoen euro structureel) en de zorgtoeslag worden bijgesteld. Kunt u meer toelichting geven op de redenen van deze bijstellingen? Welke beleid wordt er niet meer uitgevoerd? Wat gebeurt er met het bedrag wat hiervoor was uitgetrokken; andere besteding of komt het vrij uit de begroting?

Antwoord op vraag 251

De ramingen van de Rijksbijdrage Wlz, Rijksbijdrage 18–, de BIKK en de zorgtoeslag zijn bijgesteld op basis van CEP 2024 van het CPB. De rijksbijdrage Wlz dient er toe om te voorkomen dat er in het Fonds langdurige zorg een tekort ontstaat. Op basis van het CEP 2024 wordt verwacht dat een hogere rijksbijdrage Wlz nodig is om een fondstekort te vermijden. De lagere Zvw-uitgaven in de Voorjaarnota leiden tot een neerwaartse bijstelling van de verwachte standaardpremie (nominale premie plus gemiddeld eigen risico). Dit werkt door in een lagere rijksbijdrage 18– en in een lagere verwachte zorgtoeslag. Voor 2029 geldt dat de mutatie is berekend ten opzichte van de eerdere lagere extrapolatie stand. Dat leidt tot een opwaartse bijstelling in 2029. De BIKK compenseert de volksverzekeringen voor de invoering van de heffingskortingen bij de herziening van het belastingstelsel in 2001. Op basis van de CEP 2024 wijzigt ook deze raming.

Vraag 252

Op basis waarvan is het besluit genomen om het Wlz-kader voor 2024 naar beneden bij te stellen met 310 miljoen euro?

Antwoord op vraag 252

Zie antwoord vraag 175.

Vraag 253

Hoe verhoudt het besluit om het Wlz-kader voor 2024 naar beneden bij te stellen met 310 miljoen euro zich tot het amendement Dobbe, waarmee juist 193 miljoen euro aan bezuinigingen op de Wlz geschrapt is?

Antwoord op vraag 253

Bij het besluit om de raming voor het Wlz-kader voor 2024 met 310 miljoen euro naar beneden bij te stellen gaat het niet om een bezuiniging, maar om een meevallende ontwikkeling binnen het Wlz-kader 2024. Op grond van de februaribrief van de NZa blijkt het Wlz-kader van 2024 toereikend om het groeiende beroep op Wlz-zorg op te vangen. Hierdoor was het niet nodig om de gereserveerde herverdeelmiddelen ter hoogte van 310 miljoen euro toe te voegen aan het Wlz-kader en zijn deze ingezet bij de integrale budgettaire voorjaarsbesluitvorming van het kabinet. De NZa had bij haar februaribrief nog geen rekening gehouden met de impact van het amendement Dobbe, omdat de besluitvorming hierover door het kabinet nog niet was afgerond. Op grond van de Voorjaarsnota zal de Minister voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport het bedrag van 193 miljoen euro binnenkort toevoegen aan het Wlz-kader voor 2024.

Vraag 254

Wat zullen de concrete effecten zijn voor zorgaanbieders in de Wlz als het het Wlz-kader voor 2024 met 310 miljoen euro naar beneden bij wordt gesteld?

Antwoord op vraag 254

Zie antwoord vraag 175.

Vraag 255

Wat is de onderbouwing van de structureel 30 miljoen euro korting op het budget gemeentelijke WMO-taken? Is het rijksbeleid er op gericht om ouderen eerder in instellingen te laten wonen?

Antwoord op vraag 255

Voor de integratie uitkering beschermd wonen wordt er jaarlijks loon- en prijsontwikkeling beschikbaar gesteld aan gemeenten. In de Voorjaarsnota 2024 is er reeds 89 miljoen euro structureel aan loon- en prijsontwikkeling overgeboekt naar het Gemeentefonds ten behoeve van de integratie uitkering beschermd wonen. De onverdeelde groeiruimte bedroeg 39 miljoen euro. Hiervan is 30 miljoen euro neerwaarts bijgesteld in het kader van de budgettaire opgaven uit het voorjaar. Hiertoe is besloten omdat uit reeds beschikbare CBS- en CAK-cijfers blijkt dat er vooralsnog geen sprake is van volumegroei in beschermd wonen. Er zijn derhalve geen beleidsmatige gevolgen. Er resteert nog 9 miljoen euro aan onverdeelde groeiruimte die gereserveerd staat op de post «nominaal en onverdeeld».

Vraag 256

In hoeverre wordt het amendement Dobbe nou uitgevoerd, aangezien een deel van de besparing die ermee geschrapt zijn alsnog voor 2024 genoemd worden, een ander deel voor de jaren daarna nog ingeboekt staan en er daarnaast nog een bezuiniging die 60% hoger is dan de geschrapte bezuiniging voor 2024 wordt ingeboekt?

Antwoord op vraag 256

In het amendement zijn de ingeboekte besparingen van 193 miljoen euro in het Wlz-kader ongedaan gemaakt door de Bijdrage Wet langdurige zorg (Wlz) met 193 miljoen euro te verhogen. Om de uitvoering van amendement Dobbe in 2024 mogelijk te maken zijn de toegevoegde middelen aan de Bijdrage Wlz overgeheveld naar het Uitgaven Plafond Zorg (UPZ). Het amendement strekt zich uit tot de begrotingswet 2024 en is daarom voor 2024 verwerkt bij de Voorjaarsnota. Gezien de demissionaire status van het kabinet is bij de Voorjaarsnota besloten om geen verdere structurele invulling te geven aan het amendement.

Er is geen sprake van een andere bezuiniging in 2024 die 60% hoger is naast het amendement Dobbe in 2024. Uw kamer doelt hierbij mogelijk op het besluit om het Wlz-kader voor 2024 met 310 miljoen euro naar beneden bij te stellen. Het gaat hierbij niet om een bezuiniging, maar om een meevallende ontwikkeling binnen het Wlz-kader 2024. Het beschikbare Wlz-kader voor de zorginkoop in 2024 is via de definitieve kaderbrief met ruim 1,9 miljard euro verhoogd ten opzichte van 2023 (van 33.050 miljoen euro in 2023 tot 35.970 miljoen euro in 2024). Daarnaast is er een bedrag van 310 miljoen euro gereserveerd als herverdeelmiddelen vanwege de onzekerheid over de benodigde groeiruimte. Op grond van de februaribrief van de NZa blijken de extra middelen ad 1,9 miljard euro voor 2024 toereikend om het groeiende beroep op Wlz-zorg op te vangen. Hierdoor was het niet nodig om hier bovenop ook de gereserveerde herverdeelmiddelen ad 310 miljoen euro toe te voegen aan het Wlz-kader en zijn deze ingezet bij de integrale budgettaire voorjaarsbesluitvorming van het kabinet.

Vraag 257

Houdt de BBP-systematiek rekening met de groei van de bevolking?

Kunt u voor de afgelopen 20 jaar een overzicht geven van de ontwikkeling van het BBP, het 8-jaars gemiddelde hiervan, de loon- prijsontwikkeling, de accressen voor gemeente- en provinciefonds en de indexatie van de rijksbegroting? Kunt u een overzicht geven van het Gemeentefonds als percentage van de totale rijksbegroting en van het totale BBP sinds 2015?

Antwoord op vraag 257

Met de BBP-systematiek volgt de ontwikkeling van het gemeente- en provinciefonds de ontwikkeling van het bruto binnenlands product. Dit is de totale geldwaarde van alle finale goederen en diensten die in een land zijn geproduceerd in een bepaalde periode, daar zit impliciet de bevolkingsgroei in.

In tabel 1 is de procentuele ontwikkeling van het BBP te zien over 20 jaar, alsmede het 8-jaars gemiddelde hiervan. In de tabel is ook de procentuele loon-prijsontwikkeling opgenomen, en het accrespercentage voor het gemeente- en provinciefonds. Voor de indexatie van de rijksbegroting wordt de loon- prijsontwikkeling gebruikt, daarom is deze niet los opgenomen.

Ontwikkeling BBP 2,00% 2,10% 3,50% 3,80% 2,20% – 3,70% 1,30% 1,60% – 1,00% – 0,10%
8-jaars gemiddelde BBP (t-2 t/m t-9) 3,41% 3,05% 2,86% 2,59% 2,44% 2,29% 2,04% 1,29% 1,43% 1,60%
Loon- prijsontwikkeling 1,40% 1,16% 2,00% 2,14% 3,32% 1,84% 1,52% 1,22% 1,36% 1,20%
Accres gemeente en provinciefonds – 0,26% 1,64% 2,95% 4,24% 6,49% 5,88% 0,48% 0,48% – 2,56% – 0,33%
Ontwikkeling BBP 1,40% 2,00% 2,20% 2,90% 2,40% 2,00% – 3,90% 6,20% 4,30% 0,10%
8-jaars gemiddelde BBP (t-2 t/m t-9) 1,23% 0,95% 0,69% 0,46% 0,46% 1,29% 1,43% 1,48% 1,11% 1,90%
Loon- prijsontwikkeling 0,68% 0,68% 0,84% 1,48% 2,10% 2,30% 2,32% 2,54% 4,60% 5,30%
Accres gemeente en provinciefonds 2,02% – 0,54% 4,25% 1,00% 4,80% 6,10% 4,62% 3,71% 7,32% 8,15%

Hieronder is de tabel opgenomen met daarin voor de jaren 2015 t/m 2023 het gemeentefonds als percentage van de totale netto uitgaven van de rijksbegroting, en als percentage van het totale BBP.

Gemeentefonds als percentage rijksbegroting 10,80% 10,98% 10,64% 10,66% 10,91% 10,07% 10,13% 11,37% 10,81%
Gemeentefonds als percentage BBP 3,95% 3,97% 3,78% 3,76% 3,85% 4,20% 4,02% 4,17% 4,08%

Vraag 258

Wat is het verschil tussen accres en indexatie?

Antwoord op vraag 258

De jaarlijkse toe- en afname van het Gemeentefonds en het Provinciefonds wordt het accres genoemd, als gevolg van de indexatie. Met ingang van 2024 wordt deze jaarlijkse toe- en afname bepaald aan de hand van de ontwikkeling van het bruto binnenlands product.

Vraag 259

Is het accres alleen bedoeld voor bestaande taken of ook voor nieuwe taken?

Antwoord op vraag 259

Het accres betreft beleids- en bestedingsvrije middelen. Het is de keuze van gemeenten en provincies hoe deze middelen worden ingezet. Dat kan zowel aan bestaande als aan nieuwe taken.

Vraag 260

Wanneer komen de middelen terug die uit het gemeentefonds zijn gehaald voor de woningbouwimpuls en het volkshuisvestingsfonds?

Antwoord op vraag 260

Als onderdeel van het coalitieakkoord Rutte IV zijn middelen voor de woningbouwimpuls (10x100 miljoen euro) en volkshuisvesting (4x150 miljoen euro) onttrokken aan het accres en via een specifieke uitkering beschikbaar gesteld aan gemeenten. Dit is budgettair verwerkt in de startnota en daarmee in de begrotingsstanden van de Voorjaarsnota 2024.

Vraag 261

Hoe staat het met de uitvoering van de motie Bromet/Mohandis (36 200 VII, nr. 30) over het onderzoeken van een wettelijke verankering van de normeringssystematiek?

Antwoord op vraag 261

De wettelijke verankering van de nieuwe financieringssystematiek is vormgegeven door het opnemen ervan in de betreffende begrotingswetten.

Vraag 262

Wat is het verschil tussen financieringssystematiek en normeringssystematiek?

Antwoord op vraag 262

De financieringssystematiek gaat over de financiering van gemeenten en provincies waaronder de normeringssystematiek, de specifieke uitkeringen enzovoort. De normeringsystematiek gaat over de jaarlijkse toe- en afname van het gemeente- en provinciefonds.

Vraag 263

Op welke wijze zijn OZB en MRB betrokken bij de nieuwe financierings- of normeringssystematiek zoals in het coalitieakkoord 2021 aangekondigd?

Antwoord op vraag 263

Uw Kamer is over de nieuwe financieringssystematiek geĂŻnformeerd middels de Voorjaarsnota 2023. In diezelfde nota gaat het toen nog missionaire kabinet in op een mogelijke verruiming van het lokaal belastinggebied. Vanwege de demissionaire status van het kabinet is besluitvorming hierover stilgelegd.

Vraag 264

Op welke wijze wordt de autonomie van medeoverheden vergroot met de nieuwe financieringssystematiek?

Antwoord op vraag 264

De nieuwe financieringssystematiek biedt gemeenten en provincies een stabiele inkomstenbron en duidelijkheid over de wijze waarop het gemeente- en provinciefonds zich in de toekomst ontwikkelen. Door de koppeling aan het bruto binnenlands product in plaats van de ontwikkeling van de Rijksuitgaven («trap op trap af») wordt de ontwikkeling van het gemeente- en provinciefonds minder beïnvloed door de keuzes van de Rijksoverheid.

Vraag 265

Is met deze Voorjaarsnota ook de financiële problematiek van gemeenten en provincies vanaf 2026 opgelost? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 265

Zie het antwoord op vraag 116. De Voorjaarsnota biedt gemeenten en provincies een stabiele inkomstenbron en duidelijkheid over de wijze waarop het gemeente- en provinciefonds zich over de tijd ontwikkelen.

Bovendien zijn er enkele aanvullende afspraken gemaakt over een aantal inhoudelijke (budgettaire) thema’s. Er komt aanvullend onderzoek naar ontwikkelingen op het terrein van de Wet maatschappelijke ontwikkeling (Wmo), openbaar vervoer, infrastructuur en natuur. De uitwerking hiervan is volgens huidige planning onderwerp van gesprek in het Bestuurlijk Overleg FinanciĂ«le verhoudingen (BOFv) van juni 2024. Daarbij gaat het om de balans tussen ambitie, taken, middelen en uitvoeringskracht. Er zal zowel gekeken worden naar de financiĂ«le aspecten, de inhoudelijke sturing als de rolneming door zowel Rijk als medeoverheden.

Vraag 266

Wat zouden de standen van het gemeente- en provinciefonds zijn van 2024–2029 als de trap op, trap-af systematiek zou zijn voortgezet?

Antwoord op vraag 266

Zie de beantwoording van vraag 26

Vraag 267

Waarom worden gemeenten en provincies in 2025 maar deels gecompenseerd voor het negatieve effect van invoering van de BBP-systematiek?

Antwoord op vraag 267

Gemeenten en provincies ontvangen voor het jaar 2024 volledige compensatie om het lopende begrotingsjaar te ontlasten. Dit geldt niet voor de begroting 2025. Daar ziet het demissionair kabinet voldoende ruimte – ook gelet op de incidentele overschotten (zie vraag 86) en omdat vanaf 2026 sprake is van een structurele plus – voor gemeenten en provincies om eenmalig de helft van het negatieve budgettaire effect te ondervangen.

Vraag 268

In welk opzicht is de BBP-systematiek in 2024 en 2025 voordelig voor gemeenten en provincies?

Antwoord op vraag 268

Er is besloten om de nieuwe financieringssystematiek (bbp-systematiek) al vanaf 2024 in te voeren, zodat de financiering stabieler wordt. Deze overgang heeft, met uitzondering van het jaar 2025, geen financiële gevolgen voor gemeenten en provincies.

Dit biedt gemeenten en provincies een stabiele inkomstenbron en duidelijkheid over de wijze waarop het gemeente- en provinciefonds zich in de toekomst ontwikkelen. Bovendien is vervroegde invoering van de bbp-systematiek in combinatie met duidelijkheid over het schrappen van de oploop van de opschalingskorting in lijn met het advies van de Raad van State en is het meerjarige budgettaire effect van genoemde besluiten positief.

1. Accres GF bbp vanaf 2024 – 719 – 1.324 – 136 – 109 – 88 – 63
2. Schrappen oploop opschalingskorting GF 0 0 675 675 675 675
3. Incidentele compensatie GF in grondslag 719 649 136 109 88 63
Totaal effect op GF 0 – 675 675 675 675 675
4. Indexatie Wmo demografie op AP 0 0 75 150 225 300
Totaal effect 0 – 675 750 825 900 975
1 De basis stand waarmee gerekend is betreft de stand Miljoenennota 2024 en verwerking van de macroraming van het CEP24 (LPO en bbp)
1. Accres PF bbp vanaf 20242 – 176 – 228 – 13 – 13 – 10 – 8
2. Schrappen oploop opschalingskorting PF 0 0 40 40 40 40
3. Incidentele compensatie PF 176 188 17 18 17 17
Totaal effect op PF 0 – 40 44 45 47 49
4. Reservering AP compensatie provinciale opcenten3 0 0 96 117 141 149
Totaal effect – 0 – 40 140 162 188 198

1 De basis stand waarmee gerekend is betreft de stand Miljoenennota 2024 en verwerking van de macroraming van het CEP24 (LPO en bbp)

2 Het effect van 2024 en 2025 voor het PF is gebaseerd op het ARU% bij de Miljoenennota 2024.

3 In 2030 worden de provincies nog eenmalig gecompenseerd voor in totaal 153 miljoen euro waarna deze compensatie vervalt.»

Vraag 269

Sluit de ontwikkeling van het BBP aan bij de ontwikkeling van kosten van gemeenten en provincies?

Antwoord op vraag 269

De ontwikkeling van het bbp is een objectieve en onafhankelijke maatstaf voor zowel volumecomponenten, die een kostenverhogende werking hebben (zoals bevolkingsgroei), als voor de loon- en prijsontwikkeling. Deze kent jaar op jaar toegepast inhoudelijk een sterkere koppeling met de brede uitgavenontwikkeling bij gemeenten en provincies dan de oude systematiek («trap op trap af»).

Vraag 270

Wanneer is besloten om niet langer te kijken naar verruiming van het decentrale belastinggebied? Wanneer is de Kamer hierover geĂŻnformeerd?

Antwoord op vraag 270

Zie het antwoord op vraag 263.

Vraag 271

Heeft de Raad van State ook geadviseerd over de omvang van het gemeentefonds? Welke andere adviezen over gemeentefinanciën heeft de Raad van State de afgelopen jaren gegeven en wat is daar mee gedaan?

Antwoord op vraag 271

De Raad van State is in het recente verleden in haar adviezen tweemaal concreet ingegaan op de gemeentefinanciën (nieuwe financieringssystematiek). Ten eerste heeft de Raad van State in haar advies over de Voorjaarsnota 2023 aangegeven positief te zijn over de koppeling van het gemeente- en provinciefonds aan de ontwikkelingen van het bruto binnenlands product. De reden hiervoor is dat het voor meer stabiliteit, rust en duidelijkheid voor gemeenten en provincies zorgt. Ten tweede heeft de Raad van State in haar advies bij de Miljoenennota 2024 voorgesteld de financieringssystematiek vervroegd in te voeren in combinatie met duidelijkheid over de oploop van de opschalingskorting bij de start van het nieuwe kabinet. Daarbij merkt zij op dat naast de nieuwe systematiek ook van belang is dat het budgettaire niveau toereikend is.

Vraag 272

Is over de BBP-systematiek advies gevraagd aan de Raad voor het Openbaar Bestuur? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 272

Er is over de BBP-systematiek geen specifiek advies gevraagd aan de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB). In 2020 is de ROB om advies gevraagd over de toepassing van de normeringssystematiek. Aan de basis van deze adviesaanvraag lag het evaluatierapport van de normeringssystematiek Gemeentefonds en Provinciefonds 2015–2020. De Raad merkt op dat het belangrijkste kritiekpunt op de «trap-op trap-af systematiek» de ervaren instabiliteit van de inkomsten betreft zowel binnen het jaar als tussen de verschillende begrotingsjaren als ook de ingewikkelde en weinig transparante wijze van de systematiek. Ook de Raad van State heeft geadviseerd over de (nieuwe) systematiek. Zij stelt dat de koppeling aan het bbp naar verwachting meer stabiliteit, rust en duidelijkheid voor gemeenten en provincies brengt. De systematiek is ook in lijn met eerdere aanbevelingen van de 16e Studiegroep Begrotingsruimte en de RvS.

Vraag 273

De landelijke prognose van de vervangingsopgave van TNO (november 2023) maakt de vernieuwingsopgave breed inzichtelijk. Hoe werken de uitkomsten van dat onderzoek door in de gemaakte inschatting van de kosten en de verdeling van de middelen tussen rijk, gemeenten en provincies?

Antwoord op vraag 273

Het onderzoek van TNO wordt meegenomen in het aanvullend onderzoek naar ontwikkelingen op het terrein van infrastructuur. De uitwerking hiervan is volgens huidige planning onderwerp van gesprek in het Bestuurlijk Overleg Financiële verhoudingen (BOFv) van juni 2024. Daarbij gaat het om de balans tussen ambitie, taken, middelen en uitvoeringskracht. Er zal zowel gekeken worden naar de financiële aspecten, de inhoudelijke sturing als de rolneming door zowel Rijk als medeoverheden (zie antwoord op vraag 116).

Vraag 274

Is er een totaaloverzicht van benodigde vervangingsinvesteringen en kosten voor beheer en onderhoud op het gebied van infrastructuur van alle overheden gezamenlijk? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 274

Nee, dat integrale overzicht is er niet.

Voor het spoornetwerk geldt dat de instandhoudingsbehoefte in 2023 door PwC is gevalideerd. Dit rapport is met de MIRT brief van 13 november 2023 aan uw Kamer aangeboden. Daaruit blijkt dat de instandhoudingsbehoefte voor ca. de helft bestaat uit exploitatie en onderhoud (beheer en onderhoud) en voor andere helft uit vernieuwing (vervanging).

Voor de netwerken in beheer bij Rijkswaterstaat is op 30 november 2023 het prognoserapport Vervanging en Renovatie 2022 (vernieuwing) aangeboden. De validatie van dit rapport samen met de validatie van het exploitatie en onderhoud wordt binnenkort aan uw Kamer aangeboden.

Voor de infrastructuur die niet in beheer is bij het Rijk geldt dat een groot aantal beheerders onvoldoende inzicht heeft op hun vernieuwingsopgave, zoals geconstateerd door TNO 2e Landelijk Prognoserapport Vernieuwingsopgave Infrastructuur. Dit geldt vooral voor het overgrote deel van de gemeenten en tenminste de helft van de provincies. Samen met de medeoverheden onderzoekt het kabinet momenteel de mogelijkheden om dit beeld te verbeteren. Op verzoek van de Rijksoverheid, het Interprovinciaal Overleg (IPO) en Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) bracht TNO de omvang van de vernieuwingsopgave, na een eerste versie in 2021, opnieuw in kaart.

Vraag 275

Kunt u een totaaloverzicht geven van alle maatregelen die in 2024, maar ook in latere jaren, in de VWS-begroting zijn doorgevoerd ter dekking van problemen of besparingsverliezen?

Antwoord op vraag 275

Zie antwoord 173.

Vraag 276

Indien een eigen bijdrage in de jeugdzorg vanaf 2026 er niet zou komen, wordt dan opnieuw naar de VWS-begroting gekeken ter dekking?

Antwoord op vraag 276

Indien een eigen bijdrage er niet zou komen wordt te zijner tijd bezien – door het dan zittende kabinet – hoe dit gedekt kan worden op basis van de dan geldende begrotingsregels. In het hoofdlijnenakkoord is de besparingsopgave van 511 miljoen euro komen te vervallen.

Vraag 277

Kunt u deze passage «Voor 2025 wordt het besparingsverlies ingevuld met diverse besparingsmaatregelen op de begroting van VWS» nader toelichten met helderheid over welke besparingsmaatregelen en deze ook voorzien van bedragen?

Antwoord op vraag 277

Zie antwoord 173.

Vraag 278

In augustus komt er naar verwachting een wetsvoorstel voor de eigen bijdrage Jeugdzorg naar de Kamer. Tegelijkertijd voert het Ministerie van VWS een internetconsultatie en uitvoeringstoetsen uit. Deze zouden voor het einde van het jaar zijn afgerond. Kunt u uitleggen of deze consultatie en uitvoeringstoetsen bedoeld zijn voor de eigen bijdrage Jeugdzorg of dienen deze een breder doel? En kunt u uitleggen waarom het wetsvoorstel enerzijds en de uitslagen van de internetconsultatie en uitvoeringstoetsen anderzijds niet tegelijkertijd worden gepresenteerd met het wetsvoorstel voor de eigen bijdrage in de Jeugdzorg?

Antwoord op vraag 278

De internetconsultatie en uitvoeringstoetsen zien op het wetsvoorstel voor een eigen bijdrage in de jeugdhulp. Deze dienen te zijn afgerond alvorens het voorstel naar de Kamer kan worden gestuurd.

Vraag 279

Kunt u toelichten of de eigen bijdrage in de Jeugdzorg een reden is om het besparingsverlies op de Jeugdzorg op te vangen? Zo ja, kunt u aangeven of er een verwachting is hoeveel deze eigen bijdrage gaat opleveren? Kunt u meer uitleg geven wat beleidsmatige gevolgen zijn van de besparingen op de Jeugdzorg?

Antwoord op vraag 279

Zie antwoord op vraag 46.

Vraag 280

Kunt u aangeven op welke manier de besparing in het kader van jeugdzorg uit het coalitieakkoord Rutte IV (structureel 511 miljoen euro) in het budgettaire basispad van de rijksfinancien is opgenomen?

Antwoord op vraag 280

De aanvullende besparing van 511 miljoen euro is vanaf 2026 verwerkt in de rijksbegroting.

Vraag 281

Klopt het dat de besparing in in het kader van jeugdzorg uit het coalitieakkoord Rutte IV (structureel 511 mln) door het CPB als niet voldoende uitgewerkt is ervaren en daarom als maatregel niet gehonoreerd is door het CPB en klopt het dat dat deze maatregel wel budgettair is ingeboekt als budgettaire besparing op de VWS begroting in het basispad?

Antwoord op vraag 281

In de Startnotitie Keuzes in Kaart 2025–2028 van het Centraal Plan Bureau is terug te vinden hoe het CPB omgaat met de aanvullende besparing van structureel 511 miljoen euro. De aanvullende besparing van 511 miljoen euro is vanaf 2026 verwerkt in de Rijksbegroting.

Vraag 282

Hoeveel wordt verwacht dat een eigen bijdrage in de jeugdzorg zal opleveren? Zal het de volledige 511 miljoen euro besparing opleveren? Kunt u hier berekening van geven?

Antwoord op vraag 282

Zie antwoord 46.

Vraag 283

Er vindt een éénmalige compensatieregeling niet beoogde kosten jeugd plaats. Dit is een bedrag van 60 miljoen euro, dat vanuit het Gemeentefonds wordt overgeboekt. Kunt u deze niet beoogde kosten jeugd nader toelichten?

Antwoord op vraag 283

Door de wetswijziging woonplaatsbeginsel krijgen gemeenten mogelijk te maken met niet-beoogde bekostiging van jeugdhulp met verblijf en de daarmee samenhangende kosten voor een jeugdige. Het gaat hier bijvoorbeeld om jeugdigen uit het buitenland die meteen in verblijf in een gemeente worden geplaatst. De betreffende gemeenten heeft geen geschiedenis met de jeugdige, maar wel een verblijfsinstelling en is dan financieel verantwoordelijk voor de jeugdzorgkosten. Het budget wordt ingezet om gemeenten voor deze onbedoelde financiële effecten te compenseren voor de jaren 2022 en 2023.

Vraag 284

Er vindt een structurele overboeking vanuit het Ministerie van J&V naar het Ministerie van VWS plaats ten behoeve van de werkdrukverlaging in de jeugdbescherming. Kunt u uitleggen hoe deze gelden beleidsmatig worden ingezet voor de jeugdbescherming?

Antwoord op vraag 284

Er vindt voor werkdrukverlaging in de jeugdbescherming geen structurele overboeking plaats naar het Ministerie van VWS maar naar het Gemeentefonds. In oktober 2023 is tussen het Rijk en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) een bestuurlijk akkoord gesloten over een landelijk tarief voor jeugdbescherming en jeugdreclassering. Hiervoor wordt gezamenlijk 60 miljoen euro geïnvesteerd, waarvan 30 miljoen euro door het Rijk. Dit moet bijdragen aan een lagere workload en minder werkdruk voor jeugdbeschermers, zodat er voor hen voldoende tijd en ruimte beschikbaar is om kwetsbare kinderen te beschermen en gezinnen te ondersteunen.

Vraag 285

Kunt u aangeven hoeveel geld er nu nog op de Aanvullende Post van de Rijksbegroting gereserveerd is voor asieluitgaven en waar deze voor zijn gereserveerd?

Antwoord op vraag 285

Voor de uitkering van de spreidingswetbonussen staat in de meerjarenperiode nog 190 miljoen euro in 2027 en in 2029 gereserveerd op de Aanvullende Post. De verwachte bonusuitkeringen voor 2024 (10 miljoen euro) en 2025 (50 miljoen euro) en de structurele uitvoeringskosten van de spreidingswet (25 miljoen per jaar) zijn bij Voorjaarsnota 2024 al overgeheveld naar de JenV-begroting.

Vraag 286

Kunnen gemeenten in hun meerjarenraming de 75 miljoen euro per jaar vanaf 2026 als baten meenemen in hun begroting nu deze middelen op de aanvullende post bij het Ministerie van Financiën staan en niet in het Gemeentefonds zitten of in de gemeentefondscirculaire worden meegenomen?

Antwoord op vraag 286

De betreffende reservering op de aanvullende post maakt onderdeel uit van de in de Voorjaarsnota opgenomen afspraken over de Wmo. De uitwerking van deze afspraken is volgens de huidige planning onderwerp van gesprek in het Bestuurlijk Overleg Financiële verhoudingen van juni 2024.

Vraag 287

Wanneer worden de middelen op de aanvullende post t.b.v. WMO toegevoegd aan het Gemeentefonds? Zijn hiervoor voorwaarden afgesproken?

Antwoord op vraag 287

De betreffende reservering op de aanvullende post maakt onderdeel uit van de in de Voorjaarsnota opgenomen afspraken over de Wmo. De uitwerking van deze afspraken – en daarmee de omgang met de middelen op de aanvullende post – is volgens de huidige planning onderwerp van gesprek in het Bestuurlijk Overleg FinanciĂ«le verhoudingen van juni 2024.

Vraag 288

Als uit het extra herijkingsonderzoek blijkt dat studenten minder OV-kilometers maken dan voorheen, leidt dit dan tot een verlaging van de vergoeding aan regionale vervoerders? Zo ja, welke maatregelen wil het kabinet nemen om verdere verschraling van het OV-aanbod tegen te gaan?

Antwoord op vraag 288

Als studenten gemiddeld meer kilometers reizen, leidt dit tot een verhoging van de vergoeding aan de OV-vervoerders door OCW. Als studenten minder reizen, leidt dit tot een verlaging. Het herijkingsonderzoek loopt op dit moment nog. De resultaten daarvan worden eind 2024 verwacht. Het kabinet wil niet vooruitlopen op deze resultaten. Net als NS moeten ook regionale OV-bedrijven (en regionale concessieverleners) anticiperen op de toe- en afname van de reizigerspopulatie, waaronder studenten30. Echter, dat het openbaar vervoer onder druk staat door het afnemend aantal reizigers is de politiek en het kabinet niet ontgaan. Afgelopen jaar is er daarom structureel 300 miljoen euro beschikbaar gesteld voor het regionaal OV (motie Bikker).

Vraag 289

Op welke wijze wordt de mogelijke tegenvaller als gevolg van de herijking voor de regionale OV-bedrijven gecompenseerd, of wordt alleen OCW gecompenseerd voor eventuele tegenvallers?

Antwoord op vraag 289

Het kabinet wil niet vooruitlopen op de resultaten van het herijkingsonderzoek. In afwachting hiervan is bij Voorjaarsnota een eenmalige reservering aangemaakt op de Aanvullende Post, die beschikbaar is voor de OCW-begroting indien de aankomende herijking leidt tot een hogere vergoeding voor vervoerders. Net als NS moeten ook regionale OV-bedrijven (en regionale concessieverleners) anticiperen op de toe- en afname van de reizigerspopulatie, waaronder studenten31. Echter, het is de politiek en het kabinet niet ontgaan dat het openbaar vervoer onder druk staat door het afnemend aantal reizigers. Afgelopen jaar is er daarom structureel 300 miljoen euro beschikbaar gesteld voor het regionaal OV (motie Bikker (Kamerstuk 36 410, nr. 29)).

Vraag 290

Waarom worden de gelden voor kernenergie verschoven tot na 2025?

Antwoord op vraag 290

Er worden op dit moment voor volgend jaar geen aanvullende uitgaven verwacht vanuit het Klimaatfonds op het gebied van kernenergie. Vandaar dat de middelen die nog in 2024 en 2025 binnen het Klimaatfonds beschikbaar waren, naar latere jaren zijn verschoven. In het kader van kernenergie hebben eerder al overhevelingen plaatsgevonden naar de departementale begrotingen (ook voor de jaren 2024 en 2025), zodat de benodigde uitgaven kunnen worden gedaan. Ook in de voorjaarsnota 2024 zijn er overhevelingen in het kader van kernenergie verwerkt, bijvoorbeeld voor het versterken van de nucleaire kennisinfrastructuur en voor de ondersteuning van de ontwikkeling van Small Modular Reactors (SMR’s). Zie de brief van 1 februari jl. van de Minister voor Klimaat en Energie m.b.t. de planning van de nieuw te bouwen kerncentrales.

Vraag 291

Wat betekent de ombuiging op de Lelylijn?

Antwoord op vraag 291

De amendementen Meppel & Ede (46,6 miljoen euro) waren door de Kamer van ondeugdelijke dekking voorzien: de ontvangsten beschikbaarheidsvergoeding OV (BVOV) betreft een meevaller op coronamiddelen. Het kabinet heeft afgesproken dat een dergelijke meevaller toevalt aan de schatkist en niet mag worden ingezet voor nieuw beleid. Daarom is door het kabinet alternatieve dekking gezocht. De gekozen dekking is gevonden in een deel van de inflatiecorrectie op het budget van de Lelylijn. De 3 miljard euro die oorspronkelijk was gereserveerd blijft dus staan. Hierdoor hoeven er geen andere projecten geschrapt te worden, die worden opgestart of reeds worden uitgevoerd.

Vraag 292

Heeft het kabinet voorwaarden gesteld waaronder de structurele reservering van 300 miljoen euro met decentralisatie-uitkeringen voor het regionale OV wordt overgeboekt naar het provinciefonds? Zo ja, welke voorwaarden gelden er voor deze structurele overboeking? Wanneer wordt de overboeking van deze structurele middelen gerealiseerd?

Antwoord op vraag 292

De middelen zijn dit voorjaar voor 2024 overgeheveld. De decentralisatie uitkeringen (binnen het PF) zijn gelabeld; een deel tariefstijging, een deel voor het op peil houden van de dienstregeling c.q. verbetering van het ov. Aan een decentralisatie uitkering kunnen geen voorwaarden worden gesteld. Wel zijn er bestuurlijke afspraken gemaakt in NOVB-verband over de inzet van de middelen, de monitoring van de effectiviteit van de inzet van de middelen en het opzetten van een permanente monitoring ten aanzien van de kwaliteit van het OV, afgezet tegen de opbrengsten en de kosten. Het kabinet is voornemens de middelen structureel over te hevelen.

Vraag 293

Kunt u een overzicht geven van coalitieakkoordmiddelen die nog gereserveerd zijn op de aanvullende post Algemeen voor na 2029?

Antwoord op vraag 293

Ramingen op de Aanvullende Post worden conform reguliere systematiek geraamd binnen de begrotingshorizon van jaar t+5. Op dit moment is 2.024 jaar t, wat betekent dat ramingen tot en met 2029 in de begroting zijn verwerkt. In de Voorjaarsnota 2025 wordt het jaar 2030 toegevoegd aan de begrotingen.

Voor de begrotingsfondsen geldt in de regel een ruimere begrotingshorizon, bijvoorbeeld t+10 voor het Klimaatfonds en t+15 voor het Mobiliteitsfonds. De reserveringen van coalitieakkoordmiddelen op de Aanvullende Post die gekoppeld zijn aan (beoogde) begrotingsfondsen zijn geraamd binnen de begrotingshorizon van het bijbehorende begrotingsfonds. Voor deze reserveringen zijn de meerjarige ramingen in onderstaande tabel opgenomen.

Klimaatfonds 97 797 3.945 2.830 2.627 2.547
Infra onderhoud Mobiliteitsfonds 0 0 0 0 0 0
Lelylijn 0 10 10 10 50 246
Transitiefonds 9 0 1.308 2.983 3.250 3.482
Klimaatfonds 4.479 0 0 0 0 0 0 0 0
Infra onderhoud Mobiliteitsfonds 0 253 211 126 30 57 0 0 0
Lelylijn 349 349 349 349 349 349 349 349 349
Transitiefonds 3.497 1.197 1.197 1.197 1.197 1.197 0 0 0

Vraag 294

Kunt u een nadere toelichting geven bij de «overige» mutaties die bij de coalitieakkoordmiddelen hebben plaatsgevonden bij de Lelylijn, Infra onderhoud Mobiliteitsfonds, Invoering studiebeurs, het Klimaatfonds, Vergroening reisvervoer en personengedrag en het Transitiefonds?

Antwoord op vraag 294

Lelylijn 0 0 – 36 – 34 – 34 – 23
Dekking amendement Bikker c.s. 0 0 – 36 – 34 – 34 – 23
Infra onderhoud Mobiliteitsfonds 0 0 0 0 0 – 35
Dekking amendement Bikker c.s. 0 0 0 0 0 – 35
Invoering studiebeurs – 53 0 0 0 0 0
Vrijvallen reservering invoering studiebeurs – 53 0 0 0 0 0
Klimaatfonds 0 – 80 – 80 – 98 – 120 – 150
Vrijvallen reservering Aanschafsubsidie tweedehands elektrische personenauto's 0 – 80 – 80 – 98 – 120 – 150
Vergroening reisvervoer en personengedrag – 1 – 2 – 25 – 18 0 0
Dekking amendement Bikker c.s. – 1 – 2 – 25 – 18 0 0
Transitiefonds – 57 – 62 – 120 – 112 – 75 0
Correctie grondbank 0 0 28 35 59 0
Dekking amendement Bikker c.s. – 57 – 62 – 148 – 147 – 134 0

Lelylijn

Dekking amendement Bikker c.s.

Het amendement Bikker c.s. (Kamerstuk 36 410 XII, nr. 10) verzoekt de regering structureel 300 mln. toe te voegen aan de begroting van IenW voor het verbeteren van de beschikbaarheid en betaalbaarheid van het openbaar vervoer in de provincies en vervoersregio’s. Een deel van de dekking wordt gevonden in de uitgekeerde LPO over de reservering Lelylijn.

Infra onderhoud Mobiliteitsfonds

Dekking amendement Bikker c.s.

Het amendement Bikker c.s. (Kamerstuk 36 410 XII, nr. 10) verzoekt de regering structureel 300 mln. toe te voegen aan de begroting van IenW voor het verbeteren van de beschikbaarheid en betaalbaarheid van het openbaar vervoer in de provincies en vervoersregio’s. Een deel van de dekking wordt gevonden in de uitgekeerde LPO over de reservering instandhouding ProRail.

Invoering studiebeurs

Vrijvallen reservering invoering studiebeurs

Bij Coalitieakkoord-Rutte IV zijn middelen vrijgemaakt voor de herinvoering van de basisbeurs. De kosten voor de herinvoering van de basisbeurs kennen echter een langzamer ingroeipad dan de reeks vrijgemaakt in het coalitieakkoord. De tijdelijke middelen die hierdoor niet nodig waren voor de herinvoering zijn daarom gereserveerd op de Aanvullende Post om eventuele tegenvallers op te vangen. De middelen in 2024 zijn hiervoor niet nodig, dus valt de reservering van 52,6 miljoen euro vrij.

Klimaatfonds

Vrijvallen reservering Aanschafsubsidie tweedehands elektrische personenauto's

Op de Aanvullende Post stond tot en met 2029 in totaal 528 miljoen euro gereserveerd voor de verlenging van de aanschafsubsidie voor tweedehands elektrische personenauto's (SEPP). De verlenging van de regeling gaat echter niet door, omdat een nieuwe tariefkorting voor emissievrije personenauto's in de motorrijuigenbelasting wordt ingevoerd. De gereserveerde middelen voor de SEPP worden ter dekking van de tariefkorting binnen het uitgavenkader afgeboekt en binnen het inkomstenkader opgeboekt.

Vergroening reisvervoer en personengedrag

Dekking amendement Bikker c.s.

In het amendement Bikker c.s. (Kamerstuk 36 410 A, nr. 11) wordt 120 mln. beschikbaar gesteld voor het voorkomen van prijsstijgingen bij de NS in 2024. Hiervan wordt 45 mln. gedekt vanuit de CA-reservering voor de vergroening reisvervoer en personengedrag.

Transitiefonds

Correctie grondbank

Bij Coalitieakkoord-Rutte IV zijn middelen vrijgemaakt voor de afwaardering van grond. Om tot afwaardering te komen is eind 2022 budget vrijgemaakt voor de aankoop van grond (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 11). Het budget voor afwaardering na verkoop van deze gronden was nog niet in de begroting van LNV opgenomen, maar verwerkt op de reservering Transitiefonds op de Aanvullende Post. Met deze mutatie wordt dit op de Aanvullende Post gecorrigeerd. In de Voorjaarsnota is dit in de begroting van LNV verwerkt.

Dekking amendement Bikker c.s.

Het amendement Bikker c.s. (Kamerstuk 36 410 XII, nr. 10) verzoekt de regering structureel 300 mln. toe te voegen aan de begroting van IenW voor het verbeteren van de beschikbaarheid en betaalbaarheid van het openbaar vervoer in de provincies en vervoersregio’s. Een deel van de incidentele dekking wordt gevonden in de uitgekeerde LPO over de reservering Transitiefonds.

Vraag 295

Kunt u op dezelfde wijze als voor coalitieakkoordmiddelen een overzicht geven van alle nog resterende reserveringen op de aanvullende post Algemeen voor maatregelen die niet opgenomen zijn in het Tabel 30 met het overzicht van resterende coalitieakkoordmiddelen?

Antwoord op vraag 295

Totaal 1.075 1.165 10.919 3.078 2.261 2.051
Koninkrijksrelaties 0 1 9 1 1 1
Kabinet Gouverneur van Aruba 0 0 8 0 0 0
Koopkracht Caribisch Nederland 0 1 1 1 1 1
Buitenlandse Zaken (incl. BHOS) 0 15 38 0 0 0
Vredespaleis 0 15 38 0 0 0
Justitie en Veiligheid 0 0 0 190 0 190
Spreidingswet 0 0 0 190 0 190
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 8 8 47 312 10 42
APPA 0 0 0 300 0 0
Binnenhof 0 0 0 0 3 37
Funderingsherstel 0 0 20 0 0 0
Huisvesting Algemene Rekenkamer 8 6 6 7 1 0
Informatiehuishouding (POK) 0 2 22 6 6 6
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 0 59 137 221 311 356
Herijking OV-contract 0 25 40 55 70 75
Reservering afschaffen leenstelsel 0 3 41 93 157 183
Versterkingsplan Hightech Microchip-Talent 0 31 56 73 84 98
Financiën 222 534 722 454 80 52
Aanloopkosten MRB+ 8 35 35 35 50 50
Box 3 0 53 55 18 0 0
Dienstverlening Belastingdienst (POK) 2 2 2 2 2 2
Toeslagen Herstel 62 44 181 199 28 0
Toeslagen Herstel – Aanvullende schade 150 400 450 200 0 0
Defensie 0 0 8.500 0 0 0
Invaren pensioenen Defensie (N) 0 0 8.500 0 0 0
Infrastructuur en Waterstaat 3 5 102 126 150 159
Compensatie derving MRB provincies 0 0 96 117 141 149
Programma Bescherming Noordzee Infrastructuur 3 5 6 9 9 10
Economische Zaken en Klimaat 571 307 871 1.082 940 272
Digitale Veiligheid 114 0 0 0 0 0
Groningen 46 19 19 13 36 45
Middelen Klimaatakkoord 59 27 28 22 20 27
PEGA 281 261 787 1.020 885 200
Stimulering ombouw laagcalorisch naar hoogcalorisch 71 0 0 0 0 0
Waterstofbackbone Gasunie 0 0 0 27 0 0
Waterstofopslag 0 0 37 0 0 0
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit – 8 72 0 0 2 45
Grondbank 0 72 0 0 0 0
Maatregelenpakket aanpak stikstofproblematiek – 8 0 0 0 2 45
Sociale Zaken en Werkgelegenheid 0 0 0 0 0 0
Volksgezondheid Welzijn en Sport 0 31 0 0 0 0
Coronavaccinaties 0 31 0 0 0 0
Duitse oorlogsuitkeringen 0 0 0 0 0 0
Medeoverheden (Gemeentefonds / Provinciefonds) 0 0 75 150 225 300
Indexering WMO 0 0 75 150 225 300
Diversen 278 134 418 543 542 633
Domeinoverstijgende risico's 146 2 14 14 14 105
Traditioneel Eigen Middelen (TEM) 132 131 178 303 303 303
A4 Reservering transitie werkgevers zorg en overheid 0 0 225 225 225 225

Vraag 296

Kunt u voor de kasschuif van het Klimaatfonds een reeks geven die de volledige kasschuif weergeeft ook voorbij 2029?

Antwoord op vraag 296

De kasschuif op het klimaatfonds is weergegeven in onderstaande tabel:

Kasschuif Klimaatfonds – 172 – 923 1.129 – 198 – 466 – 574 1.204

Vraag 297

Klopt het dat er 4,4 miljard euro extra aan Oekraïne wordt begroot, o.a. via de Defensiebegroting? Is dit gehele bedrag al opgenomen in de Voorjaarsnota?

Antwoord op vraag 297

Het klopt dat tijdens de voorjaarsbesluitvorming meerjarig aanvullend 4 miljard euro aan militaire steun en 400 miljoen euro aan niet-militaire steun voor Oekraïne additioneel beschikbaar is gesteld. Een overzicht van en toelichting op alle aanvullende uitgaven aan Oekraïne is opgenomen in paragraaf 4.2 van de Voorjaarsnota. In bijlage 4 van de Voorjaarsnota is een uitgavenoverzicht Oekraïne opgenomen.

Zie ook het antwoord op vraag 110.

Vraag 298

Is er nog enige controle op de uitgaven aan de schadeafhandeling en versterking in Groningen? Op welke manier gaat dit in zijn werk?

Antwoord op vraag 298

Het kabinet committeert zich aan het afhandelen van schade en versterken van gebouwen als gevolg van de gaswinning zolang het duurt en koste wat kost. Budget is hiervoor geen belemmering.

Het Instituut Mijnbouw Groningen (IMG) en de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) maken jaarlijks op basis van de geactualiseerde verwachtingen een raming. Deze raming wordt door zowel het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat als door het Ministerie van Financiën getoetst en verwerkt in de begroting. Het IMG en de NCG hebben te opereren binnen het mandaat dat zij hebben op basis van de Tijdelijke Wet Groningen.

Net zoals alle uitgaven op de Rijksbegroting controleert de Auditdienst Rijk de uitgaven aan de schadeafhandeling en de versterkingsoperatie in Groningen op rechtmatigheid (zijn de uitgaven volgens de geldende wet- en regelgeving gedaan). De bevindingen zijn opgenomen in hun auditrapport. Ook is dit onderwerp opgenomen in het Verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer.

Vraag 299

Is er nog enige controle op de uitgaven aan de hersteloperatie kinderopvangtoeslag? Op welke manier gaat dit in zijn werk?

Antwoord op vraag 299

De controle op de bestedingen van de hersteloperatie toeslagen is gelijk aan de reguliere controle op de overheidsbestedingen. Bij nieuw beleid wordt getoetst op doeltreffendheid, doelmatigheid en rechtmatigheid. Daarbij geldt het budgetrecht en informatierecht van de Tweede Kamer via een begrotingsstuk, brieven en debatten. Pas na instemming van het parlement op het betreffende begrotingsstuk worden er uitgaven gedaan.

De bestedingen worden in de loop van een begrotingsjaar gemonitord en de Kamer wordt geĂŻnformeerd via voortgangsrapportages over herstel toeslagen en bijstellingen via de suppletoire begrotingen. De verantwoording over de besteding komt vervolgens terug in het Jaarverslag. Deze wordt gecontroleerd door de Auditdienst Rijk in het kader van de jaarverantwoording.

Vraag 300

Hebben de decentrale overheden, nu de opschalingskorting niet doorgaat, voldoende middelen voor al hun taken, waaronder de WMO? Zijn er voldoende middelen voor de rest van het sociale domein? Is het financiële probleem van de decentrale overheden opgelost, of ligt het nog op tafel?

Antwoord op vraag 300

Als onderdeel van de Voorjaarsnota is – in constructief overleg met de VNG en het IPO – een aantal besluiten genomen dat hieraan bijdraagt. Allereerst wordt de oploop van de opschalingskorting vanaf 2026 structureel geschrapt. Daarnaast is – conform advies van de Raad van State – besloten het gemeente- en provinciefonds vervroegd vanaf 2024 te koppelen aan de ontwikkeling van het bruto binnenlands product. Dit biedt gemeenten en provincies een stabiele inkomstenbron en duidelijkheid over de wijze waarop het gemeente- en provinciefonds zich in de toekomst ontwikkelen.

Vraag 301

Kunt u in een meerjarig overzicht aangeven worden wat de hoogte van het accres was geweest in de periode 2024 tot en met 2029 op basis van een continuering van de trap-op-trap-af-systematiek versus het nieuw berekende accres op basis van de BBP-systematiek per 2024, inclusief en exclusief de incidentele compensatie?

Antwoord op vraag 301

Zie de beantwoording bij vraag 26

Vraag 302

Het accres vanaf 2026 is sinds 2022 opgebouwd op basis van verschillende systematieken. Kunt u aangeven hoe het accres vanaf 2026 is opgebouwd sinds de tranche 2022, uitgesplitst naar volume-accres en (loon- en) prijsaccres?

Antwoord op vraag 302

In onderstaande tabellen is de opbouw van het accres vanaf 2022 opgenomen.

Tranche 2022 volume 0
tranche 2022 prijs lpo 2.086
Aanvullend lpo 2022 119
tranche 2023 volume 0
tranche 2023 prijs lpo 1.497
tranche 2024 volume bbp 770
tranche 2024 prijs bbp 1.394
tranche 2025 volume bbp 761
tranche 2025 prijs bbp 851
tranche 2026 volume bbp 742
tranche 2026 prijs bbp 1.003
Incidentele compensatie 136
tranche 2022 volume 0
tranche 2022 prijs lpo 126
aanvullende tranche 2022 10
tranche 2023 lpo 114
tranche 2023 volume 0
tranche 2024 volume bbp 64
tranche 2024 prijs bbp 116
tranche 2025 volume bbp 63
tranche 2025 prijs bbp 71
tranche 2026 volume bbp 62
tranche 2026 prijs bbp 84
Incidentele compensatie 17

Vraag 303

Klopt het dat de tranche 2023 vanaf 2026 alleen bestaat uit een indexatie op basis van loon- en prijsontwikkeling en dus niet volume?

Antwoord op vraag 303

Bij de Startnota 2022 is het accres vanaf 2026 vastgezet op een plus van 1 miljard euro ten opzichte van de stand bij Miljoenennota 2022Echter met het vervroegd invoeren van de BBP-systematiek per 2024 zijn er veel mutaties tussen de accres tranches. De volume tranches 2024 en 2025 worden met het vervroegen van de bbp-systematiek structureel in plaats van incidenteel. Daarbij wordt ook het vastgezette volume accres 2026 uit het coalitieakkoord vervangen voor een bbp volume tranches. De (deels incidentele) tranches 2022 en 2023 zijn bij de betreffende Voorjaarsnota onderdeel geworden van de grondslag. Waarvan het volume deel tot 2025 loopt.

Het accres op basis van de oude «trap-op trap-af»-systematiek is bezien vanuit historisch perspectief hoog. Doordat deze (incidentele) accres-tranches vervangen worden door accres-tranches gebaseerd op het bbp valt het accres voor deze jaren lager uit. Dit heeft invloed op de lopende begroting van gemeenten. Om die reden is besloten de impact hiervan volledig (2024) en deels (2025) te dempen door middel van incidentele compensatie in de grondslag. Ook voor 2026 tot en met 2029 vindt compensatie plaats. Deze is zodanig dat dit per saldo voor de periode 2026 tot en met 2029 resulteert in een plus van 675 miljoen euro (schrappen oploop opschalingskorting) voor gemeenten.

Vraag 304

Wat zou de omvang van het accres 2026 tot en met 2029 zijn geweest indien de tranche 2023 op basis van de BBP-systematiek was bepaald (dus een indexering op basis van prijs Ă©n volume)?

Antwoord op vraag 304

Indien de tranche 2023 op basis van de bbp-systematiek berekend had geweest zou dit bestaan uit circa 0,6 miljard euro volume-accres en 2,5 miljard euro prijs-accres voor het Gemeentefonds.

Indien de tranche 2023 op basis van de bbp-systematiek berekend had geweest zou dit bestaan uit circa 50 miljoen euro volume-accres en 200 miljoen euro prijs-accres voor het Provinciefonds.

Vraag 305

Kunt u in een meerjarig overzicht aangeven wat de verschillen zijn met het nieuw berekende accres in 2026 tot en met 2029?

Antwoord op vraag 305

In bijlage 7 Accres Gemeentefonds en Provinciefonds zijn meerjarige tabellen opgenomen van het accres. Voor het Gemeentefonds staat in tabel 41 het huidige accres op basis van de BBP-ontwikkeling stand Centraal Economisch Plan (CEP) 2024. In tabel 42 staat het accres van de Miljoenennota 2024 op basis van de «trap-op trap-af» systematiek geactualiseerd naar de stand CEP 2024. Tabel 43 geeft vervolgens verschil per tranche aan voor het BBP- accres (tabel 41) versus het «trap-op trap-af» accres (tabel 42) beiden stand CEP 2024.

Voor het Provinciefonds staat in tabel 45 het huidige accres op basis van de BBP-ontwikkeling stand CEP 2024, in tabel 46 het accres van de Miljoenennota 2024 op basis van de «trap-op trap-af» systematiek geactualiseerd naar de stand CEP 2024. Tabel 47 geeft vervolgens het verschil per tranche aan voor het BBP- accres (tabel 45) versus het «trap-op trap-af» accres (tabel 46) beiden stand CEP 2024.

Vraag 306

De vervroegde invoering van de BBP-systematiek in 2024, heeft het zgn. financieel ravijnjaar 2026 voor gemeenten en provincies niet gedempt. Welke afzonderlijke maatregelen wil het kabinet nog nemen om het financieel ravijnjaar 2026 voor gemeenten en provincies alsnog op te lossen?

Antwoord op vraag 306

Zie het antwoord op vraag 116. Als onderdeel van de Voorjaarsnota is – in constructief overleg met de VNG en het IPO – een aantal besluiten genomen dat hieraan bijdraagt. Allereerst wordt de oploop van de opschalingskorting vanaf 2026 structureel geschrapt. Daarnaast is – conform het advies van de Raad van State – besloten het gemeente- en provinciefonds vervroegd vanaf 2024 te koppelen aan de ontwikkeling van het bruto binnenlands product. Dit biedt gemeenten en provincies een stabiele inkomstenbron en duidelijkheid over de wijze waarop het gemeente- en provinciefonds zich in de toekomst ontwikkelen.

Bovendien zijn enkele aanvullende afspraken gemaakt over een aantal inhoudelijke (budgettaire) thema’s. Er komt aanvullend onderzoek naar ontwikkelingen op het terrein van de Wet maatschappelijke ontwikkeling (Wmo), openbaar vervoer, infrastructuur en natuur. De uitwerking hiervan is volgens huidige planning onderwerp van gesprek in het Bestuurlijk Overleg FinanciĂ«le verhoudingen (BOFv) van juni 2024. Daarbij gaat het om de balans tussen ambitie, taken, middelen en uitvoeringskracht. Er zal zowel gekeken worden naar de financiĂ«le aspecten, de inhoudelijke sturing als de rolneming door zowel Rijk als medeoverheden.

Vraag 307

Hoeveel geld wordt bespaard op de rijksbegroting indien evenals bij het accres Gemeentefonds voor de jaarlijkse indexering van de budgetten voor prijsontwikkelingen wordt overgestapt naar prijspeil bbp in plaats van een bijstelling op basis van prijsontwikkeling van de loonvoet, de materiele consumptie, de inkoop van diensten en de bruto investeringen?

Antwoord op vraag 307

Via de indexatiesystematiek krijgen departementen jaarlijks een tegemoetkoming voor de uitgaven op hun begroting die gevoelig zijn voor stijgende lonen en prijzen. Hierdoor kunnen departementen ondanks de macro-economische loon- en prijsontwikkelingen, toch de aankopen doen die zij eerder hadden voorzien.

Het merendeel van de rijksbegroting wordt geĂŻndexeerd volgens de Loon- en Prijsbijstelling (LPO) systematiek. Hierbij worden de uitgaven op de begrotingen eerst geclassificeerd naar type uitgave: loongevoelig, prijsgevoelig, of ongevoelig en vervolgens verder onderverdeeld. De indexatie gebeurt middels de bijbehorende macro-economische loon- en prijsvariabelen die worden geraamd door het CPB. Deze methode is vrij nauwkeurig. De bbp-systematiek voor het Gemeentefonds werkt anders. Hierin wordt gewerkt met een totale loon- en prijsgevoelige grondslag, die vervolgens via de volume- en prijsgroei van het bbp wordt geĂŻndexeerd.

Gemeenten hebben de vrijheid om de middelen die zij ontvangen uit het Gemeentefonds naar eigen inzicht te verdelen over lonen, prijzen en volume-ontwikkeling binnen hun eigen begroting. Deze methode past minder goed bij de manier hoe de rijksbegroting is ingericht. Indien de Rijksbegroting namelijk enkel voor prijsgroei van het bbp zou worden geĂŻndexeerd, zou een gedeelte van de loonontwikkeling bij de indexatie richting departementen ontbreken. Indien voor de volumegroei en de prijsgroei van het bbp wordt geĂŻndexeerd, krijgen departementen meer dan enkel de loon- en prijsontwikkeling geĂŻndexeerd. Indien voor de Rijksbegroting de bbp-systematiek wordt gehanteerd, vallen de totale uitgaven hierdoor hoger uit dan bij de LPO-systematiek. Dit effect is te zien in onderstaande tabel.

Systematiek Loon- en Prijsbijstelling 5.001 10.138 15.013 19.950 25.097 75.199
w.v. prijsbijstelling 1.504 3.024 4.375 5.782 7.353 22.038
w.v. loonbijstelling 3.497 7.114 10.638 14.168 17.744 53.161
Systematiek prijs/volume bbp 5.773 11.718 16.930 22.197 27.734 84.352
w.v. prijs bbp 3.347 7.242 10.850 14.486 18.316 30.113
w.v. volume bbp 2.427 4.476 6.080 7.711 9.418 9.153
Verschil (+ = hogere uitgave) 772 1.581 1.917 2.246 2.637 9.153

Vraag 308

Waarom wordt een andere indexering voor het Gemeentefonds gebruikt dan voor de rijksbegroting?

Antwoord op vraag 308

Naast de bijstelling voor loon- en prijsstijgingen wordt het Gemeentefonds ook bijgesteld voor overige elementen van de ontwikkeling van het bruto binnenlands product. Oorspronkelijk bewoog de indexering («trap-op trap-af) van het gemeentefonds mee met de Rijksuitgaven (investeringen, desinvesteringen en lpo-ontwikkeling) in het kader van evenredigheid.

Omwille van de stabiliteit is de «trap-op trap-af systematiek» vervangen door de BBP-ontwikkeling. Over de tijd genomen liggen beide indexeringsmethoden vrij dicht bij elkaar. Echter, de ontwikkeling van de Rijksuitgaven verloopt van jaar op jaar schokkeriger (bijvoorbeeld een voorgenomen investering van het Rijk die door besluitvorming ineens vertraging oploopt) en is daardoor lastiger te voorspellen dan die van de BBP. De overstap naar de BBP-systematiek biedt gemeenten en provincies dan ook een stabielere inkomstenbron en meer duidelijkheid over de wijze waarop het gemeente- en provinciefonds zich in de toekomst ontwikkelen.

Vraag 309

Hoeveel geld wordt op de rijksbegroting (exclusief Gemeentefonds, Provinciefonds en BTW-compensatiefonds) bespaard als in plaats van de percentages juist de bedragen van de jaarlijkse indexering voor prijsontwikkelingen die eruit volgen, in de meerjarenraming vlak naar de toekomst worden doorgetrokken?

Antwoord op vraag 309

Via de prijsbijstelling krijgen departementen jaarlijks een tegemoetkoming voor de uitgaven op hun begroting die gevoelig zijn voor stijgende prijzen. Hierdoor kunnen departementen ondanks de macro-economische prijsontwikkelingen, toch de aankopen doen die zij eerder hadden voorzien.

De jaarlijkse uitkering van de prijsbijstelling gebeurt op basis van tranches. In een tranche wordt per jaar van de meerjarenperiode afzonderlijk berekend hoeveel prijsbijstelling een departement dient te ontvangen. Hiervoor bepalen departementen eerst voor ieder jaar van de meerjarenperiode de hoeveelheid prijsgevoelige uitgaven die zij verwachten te doen (de grondslag). Vervolgens wordt deze grondslag per jaar vermenigvuldigd met de prijsontwikkeling van het huidige jaar. De grondslag kan per jaar variëren: departementen plannen niet in ieder jaar dezelfde uitgaven vanwege o.a. beleidsmatige ontwikkelingen. Voor de prijsontwikkeling wordt het Centraal Economisch plan van het CPB gebruikt. Na het uitkeren van de tranches voor de (loon-) en prijsbijstelling, zijn de begrotingen van departementen over de volledige meerjarenperiode in het prijspeil van het lopende jaar gebracht.

Afgelopen voorjaar is de prijsbijstelling tranche 2024 uitgekeerd. Deze tranche wordt getoond in de onderstaande tabel. In deze tabel wordt ook het effect van het vlak doortrekken van het uitgekeerde bedrag over 2024 in kaart gebracht. Deze methode impliceert dat de grondslag van de prijsgevoelige uitgaven in de jaren 2025 t/m 2029 gelijk is aan de grondslag van de prijsgevoelige uitgaven in 2024. In de werkelijkheid is dit niet het geval, zoals beschreven in de voorgaande alinea. Als deze methode wordt gehanteerd, krijgen departementen in bepaalde jaren van de meerjarenperiode te veel en in andere jaren te weinig prijsbijstelling uitgekeerd. Bij de tranche 2024 levert deze methode cumulatief geen besparing, maar juist een tegenvaller op. Dit is te zien in de onderstaande tabel.

Uitgekeerde prijsbijstelling tranche 2024 1.881 1.986 1.903 1.814 1.782 1.799 11.166
Vlak doortrekken uitgekeerde prijsbijstelling 2024 1.881 1.881 1.881 1.881 1.881 1.881 11.286
Verschil (+ = hogere uitgave) 0 – 105 – 22 67 99 82 120

Vraag 310

Hoe hoog is per saldo het accres voor het jaar 2026 zelf voor het Gemeentefonds (dus niet het cumulatief accres) en hoe hoog is dit voor het Provinciefonds (tabellen 42 & 43 bijlage 7)? En hoe hoog zou dit naar schatting zijn bij een normale indexatie volgens de nieuwe bbp-systematiek?

Antwoord op vraag 310

Het accres voor 2026 uit de Voorjaarsnota 2024 is gebaseerd op de bbp-systematiek. En geeft het volgende accres voor tranche 2026:

Volume – deel accres tranche 2026 742 740 737 736
Prijs – deel accrestranche 2026 1.003 1.001 997 996
Totaal tranche 2026 1.745 1.741 1.734 1.732
Volume – deel accres tranche 2026 62 61 61 61
Prijs – deel accrestranche 2026 84 83 83 83
Totaal tranche 2026 146 144 144 144

Dit staat weergegeven in tabel 41 voor het Gemeentefonds en tabel 45 voor het Provinciefonds

Vraag 311

Wat is het negatieve effect van het neerwaarts schommelen van de accrestranche 2022 (LPO-bijstelling) op het accres gemeentefonds voor het jaar 2026 en waarom wordt dit niet in de tabellen 41, 42 en 43 van bijlage 7 over het accres van de Voorjaarsnota 2024 verantwoord?

Antwoord op vraag 311

In het coalitieakkoord Rutte IV is besloten om vanaf 2026 geen accres meer te berekenen als gevolg van de trap-op-trap-af systematiek. Daarom is de tranche 2022 in dat jaar lager dan in de jaren daarvoor. Ook heeft de accrestranche 2022 vanaf 2026 de grondslag van het betreffende jaar (2026) en niet die van het jaar waarin de tranche start (2022). Dit is conform de methode die wordt toegepast bij het Rijk. Het totale verschil is 2022 naar 2026 is – 416 miljoen voor het gemeentefonds.

Bij Miljoenennota wordt de accrestranche van het betreffende jaar overgeboekt van het accreshoofdstuk van de begroting naar het Gemeentefonds hoofdstuk van de begroting. Daarmee wordt het onderdeel van de grondslag en niet meer van het accres en staat het fonds in het juiste prijspeil. Daarom is tranche 2022 niet zichtbaar in de tabellen 41,42 en 43. Wel is het effect ervan terug te zien in de grondslag in tabel 40.

Vraag 312

Bij de beantwoording van de vragen over de begrotingswijziging n.a.v. najaarsnota 2023 (36 470 XII, nr. 3) werd aangegeven dat in 2023 de afdracht aan het BCF over de uitvoeringskosten klimaat voor medeoverheden aan het BTW-compensatiefonds nog niet had plaatsgevonden. Is in de voorjaarsnota 2024 deze afdracht over 2023 opgenomen in de mutaties van het BTW-compensatiefonds?

Antwoord op vraag 312

De afdracht aan het BCF vindt per begrotingsjaar plaats waardoor in 2024 enkel de afdracht van begrotingsjaar 2024 verwerkt wordt. Met de najaarsnota 2023 is de onderuitputting 2023 afgeboekt van de begroting van EZK, waardoor dit bedrag in 2023 ook niet meer beschikbaar was voor EZK. Gemeenten kunnen echter voor de uitvoering van het klimaatbeleid voor compensabele btw een claim indienen bij het BCF, ongeacht de afdracht vanuit de begroting van EZK.

Vraag 313

Hoe hoog zijn de lasten uit hoofde van de vennootschapsbelasting die in de jaren 2024–2029 neerslaan bij woningcorporaties?

Antwoord op vraag 313

Bij het opstellen van de Voorjaarsnota wordt niet voor de vennootschapsbelasting per sector een specifieke raming gemaakt.

Er is wel een separate meerjarenraming voor woningcorporaties beschikbaar. Deze raming is opgesteld in het kader van de Nationale Prestatieafspraken (NPA), zoals die in overleg met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gemaakt zijn. Op basis daarvan wordt verwacht dat woningcorporaties in de aankomende jaren circa 1,4 miljard euro per jaar zijn verschuldigd aan vennootschapsbelasting.32

Vraag 314

Hoe wordt verklaard dat de inkomsten bij de omzetbelasting, accijnzen en belastingen op milieugrondslag (vooral de energiebelasting) fors lager uitvallen?

Antwoord op vraag 314

Ten opzichte van de raming uit de Miljoenennota 2024 worden bij de Voorjaarsnota 2024 de opbrengsten bij een aantal belastingsoorten lager ingeschat. Bij de omzetbelasting (–1,2 miljard euro) heeft dit vooral te maken met tegenvallende opbrengsten in het laatste kwartaal van 2023, die doorwerken naar de verwachtingen voor 2024. De lagere opbrengsten bij de accijnzen (–1,2 miljard euro) worden hoofdzakelijk veroorzaakt door het verlengen van de tijdelijke verlaging van de brandstofaccijnzen, waartoe besloten is na Miljoenennota 2024. Bij de energiebelasting (–2,1 miljard euro) lijkt er sprake te zijn van structureel lager energieverbruik (met name gas), dat leidt tot structureel lagere opbrengsten van deze belastingsoort.

Vraag 315

Hoe wordt verklaard dat de inkomsten- en loonbelasting fors hoger uitvallen?

Antwoord op vraag 315

De opbrengst van de loon- en inkomstenbelasting wordt 6,6 miljard euro hoger ingeschat dan bij de Miljoenennota 2024. De loon- en inkomstenbelasting vormen samen met de premies volksverzekeringen de loon- en inkomensheffing. Deels is er sprake van een verschuiving in de raming van premies naar belasting (+3,1 miljard euro). Verder is er vooral sprake van een incidentele extra opbrengst bij de inkomensheffing. Deze hangt samen met de invoering per 2024 van twee schijven in box 2, waarbij het hoogste tarief hoger komt te liggen dan het tarief in 2023. Beleggers hebben hierop geanticipeerd door in 2023 extra dividend uit te keren. De extra opbrengsten hierover binnen de inkomensheffing komen grotendeels binnen in 2024. Dit anticipatie-effect was fors groter dan verwacht ten tijde van de publicatie van de Miljoenennota 2024.

Vraag 316

Kunt u een overzicht geven van de fiscale voordelen van het zijn van een NSW landgoed?

Antwoord op vraag 316

Voor een NSW-landgoed zijn er verschillende fiscale faciliteiten indien wordt voldaan aan de voorwaarden op grond van de Natuurschoonwet 1928, namelijk:

– geen inkomstenbelasting in box 3 en geen onroerendezaakbelasting over de waarde van de onbebouwde grond;

– lagere WOZ-waarde van de woning bij de bepaling van het eigenwoningforfait in box 1 van de inkomstenbelasting en voor de onroerendezaakbelasting.

– vrijstelling dividendbelasting en vennootschapsbelasting voor een fiscaal transparante NSWvennootschap;

– bij verkrijging van een landgoed met een NSW-rangschikking:

‱ Vrijstelling van de overdrachtsbelasting

‱ vrijstelling van schenk- of erfbelasting indien het landgoed is opengesteld voor publiek. Indien het landgoed niet is opengesteld voor publiek dan wordt schenk- of erfbelasting geheven over 50% van de bestemmingswaarde van het landgoed.

Vraag 317

Worden woningcorporaties geraakt door de aanscherping van de earningsstrippingmaatregel door het opnemen van een anti-fragmentatiemaatregel?

Antwoord op vraag 317

In het pakket Belastingplan 2025 wordt voor de toepassing van de earningsstrippingmaatregel met ingang van 1 januari 2025 een anti-fragmentatiemaatregel voorgesteld ten aanzien van vastgoedlichamen met (aan derden) verhuurd vastgoed. Het doel van de maatregel is om tegen te gaan dat vastgoedinvesteringen en de bijbehorende financiering zodanig worden opgeknipt dat meermaals gebruik kan worden gemaakt van de drempel voor de toepassing van de earningsstrippingmaatregel, waardoor de facto de rentaftrekbeperking werd gemitigeerd. De maatregel houdt in dat de drempel ten aanzien vastgoedlichamen met (aan derden) verhuurd vastgoed onder voorwaarden buiten toepassing wordt gelaten. Hierdoor kunnen ook woningcorporaties worden geraakt door de voorgenomen anti-fragmentatiemaatregel. De gevolgen voor woningcorporaties zijn afhankelijk van de uiteindelijke vormgeving van de maatregel en de feiten en omstandigheden van het individuele geval.

Vraag 318

Wat zijn, indien woningcorporaties zouden worden geraakt door de aanscherping van de earningsstrippingmaatregel door het opnemen van een anti-fragmentatiemaatregel, de technische mogelijkheden om woningcorporaties uit te zonderen of te compenseren?

Antwoord op vraag 318

De mogelijkheid om woningcorporaties uit te zonderen van de renteaftrekbeperking in de vennootschapsbelasting als gevolg van de ATAD1-richtlijn, zou een zeer onzeker traject zijn, waarbij naast de vraag of dit binnen de ATAD-regels zou kunnen ook een risico op staatssteun speelt. Mocht er een wens zijn om woningcorporaties op kortere termijn tegemoet te komen in hun investeringsopgave, dan liggen naar de mening van het kabinet maatregelen die passen binnen de (klimaat)bepalingen van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening staatssteun meer voor de hand33. Hiervoor is geen goedkeuring van de Europese Commissie nodig, mits aan de voorwaarden van de verordening wordt voldaan. Een kennisgeving aan de Europese Commissie volstaat. Een voorbeeld van een dergelijke maatregel is een subsidie of een aftrekpost in de vennootschapsbelasting voor verduurzaming. Hierbij zullen de budgettaire gevolgen en uitvoeringsaspecten in de afweging moeten worden betrokken. De middelen die hierdoor vrijkomen kunnen corporaties inzetten voor hun brede opgave rond nieuwbouw en verduurzaming. In het eindrapport IBO Woningbouw en Grond wordt in kaart gebracht wat de voor- en nadelen zijn van verschillende instrumenten en maatregelen.

Vraag 319

Wat is de financiële impact van de aanscherping van de earningsstrippingmaatregel door het opnemen van een anti-fragmentatiemaatregel, en welk deel hiervan slaat neer bij woningcorporaties?

Antwoord op vraag 319

Bij de inkomstenbesluitvorming voorjaar 2023 is ten aanzien van de voorgenomen aanscherping van de earningsstrippingsmaatregel door het opnemen van een anti-fragmentatiemaatregel een structurele budgettaire opbrengst geraamd van € 50 miljoen per jaar vanaf 2025.[1] De uiteindelijke uitwerking van de maatregel op woningcorporaties is afhankelijk van de uiteindelijke vormgeving en is daarom nog niet bekend. Bij de aanbieding van het wetsvoorstel zal aangegeven worden wat de gevolgen zijn van deze maatregel voor woningcorporaties34.

Vraag 320

Kunt u aangeven aan welke beleidsrichtingen gedacht kan worden?

Antwoord op vraag 320

Naar verwachting wordt het eindrapport van het IBO Woningbouw en Grond inderdaad voor de zomer van 2024 naar uw Kamer verstuurd. In het rapport wordt in kaart gebracht wat de knelpunten aan de aanbodkant van de woningmarkt zijn en wat de verschillende voor- en nadelen zijn van verschillende instrumenten en maatregelen. Maatregelen en instrumenten die gericht zijn op woningbouwcorporaties zijn ook nadrukkelijk onderdeel van het rapport.

De mogelijkheid om woningcorporaties uit te zonderen van de renteaftrekbeperking in de vennootschapsbelasting als gevolg van de ATAD1-richtlijn, zou een zeer onzeker traject zijn, waarbij naast de vraag of dit binnen de ATAD-regels zou kunnen ook een risico op staatssteun speelt. Mocht er een wens zijn om woningcorporaties op kortere termijn tegemoet te komen in hun investeringsopgave, dan liggen naar de mening van het kabinet maatregelen die passen binnen de (klimaat)bepalingen van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening staatssteun meer voor de hand35.

Hiervoor is geen goedkeuring van de Europese Commissie nodig, mits aan de voorwaarden van de verordening wordt voldaan. Een kennisgeving aan de Europese Commissie volstaat. Een voorbeeld van een dergelijke maatregel is een subsidie of een aftrekpost in de vennootschapsbelasting voor verduurzaming. Hierbij zullen de budgettaire gevolgen en uitvoeringsaspecten in de afweging moeten worden betrokken. De middelen die hierdoor vrijkomen kunnen corporaties inzetten voor hun brede opgave rond nieuwbouw en verduurzaming. In het eindrapport IBO Woningbouw en Grond wordt in kaart gebracht wat de voor- en nadelen zijn van verschillende instrumenten en maatregelen.

Vraag 321

Kunt u een nadere toelichting en duiding geven van de ontwikkeling van vermogensverdeling zoals opgenomen in Bijlage 11 van de Voorjaarsnota, ook in vergelijking met de vermogensverdeling zoals opgenomen in de vorige Voorjaarsnota?

Antwoord op vraag 321

In bijlage 11 van de Voorjaarsnota 2024 (VJN2024) worden 1 tabellen en 7 figuren gepresenteerd over vermogens en vermogensverdeling van huishoudens in Nederland. Dezelfde tabellen en figuren maar dan voor het jaar 2021 zijn gepresenteerd in bijlage 13 van de Voorjaarsnota 2023 (VJN2023).

– Tabel 1 «Vermogen in Nederland» in de VJN2024 laat het totale vermogen zien van Nederlandse huishoudens naar vermogenssoort in 2022. Hierbij is ook het pensioenvermogen in pensioenfondsen meegenomen dat mensen via hun werkgever opbouwen. Dezelfde tabel in de VJN 2023 laat dit zien voor het jaar 2021. Bijna alle vermogenssoorten van Nederlandse huishoudens zijn in 2022 toegenomen ten opzichte van 2021.

– Figuur 1 «Vermogen en pensioenvermogen naar leeftijd en woningbezit» laat de verdeling zien van het gemiddelde vermogen (in- en exclusief pensioenvermogen) van huishoudens naar leeftijdsklassen en binnen deze leeftijdsklassen naar woningbezitters versus huurders in 2021 (bijlage VJN2023) respectievelijk 2022 (bijlage VJN2024). Te zien is dat eigenwoningbezitters vaak ook veel ander vermogen hebben en ook relatief meer pensioenvermogen ten opzichte van huurders. Pensioenvermogen zit niet standaard in de vermogensstatistieken en vermogensverdeling. Als dit wordt meegenomen dan wordt de vermogensverdeling uitgedrukt in de bekende vermogenstandaarden als de Gini-coefficient en de top 1% kleiner omdat veel huishoudens in Nederland veel pensioenvermogen opbouwen. Echter, deze vermogensstandaarden zeggen niet alles. Als ingezoomd wordt op eigenwoningbezitters versus huurders zie je dat pensioenvermogen de verschillen in vermogen tussen deze groepen niet kleiner maken, maar groter. Dat geldt voor alle leeftijdsklassen. Verder zien we dat het totale vermogen van eigenwoningbezitters harder is gestegen tussen 2021 en 2022 dan die van huurders.

– Figuur 2 «Bezittingen en schulden naar vermogensdecielen» laat de verdeling zien van de van de gemiddelde waarde van bezittingen en schulden naar de vermogensdecielen zien in 2021 respectievelijk 2022. Dat is het gemiddelde vermogen van de 10% minst rijke huishoudens tot en met het gemiddelde vermogen de 10% rijkste huishoudens. Te zien is dat vermogen scheef is verdeeld en dat huishoudens in de top 10% rijkste huishoudens gemiddeld € 1,7 miljoen bezitten in 2022 en de top 1% 6,7 miljoen in 2022. Het gemiddelde in het op-een-na-rijkste deciel is vergeleken daarmee met € 0,5 miljoen al een stuk lager en huishoudens in het onderste deciel hebben gemiddeld een schuld. Ook zien we dat huishoudens in het hoogste deciel gemiddeld een duurdere eigen woning bezitten, meer overig vermogen (met name box 3 vermogen) hebben en vrijwel al het aanmerkelijkbelang van huishoudens in Nederland bezitten. Daarnaast valt op dat ze gemiddeld een hoge overige schuld (anders dan hypotheekschuld) hebben.

– Figuur 3 laat de ontwikkeling zien van de gemiddelde waarde van de verschillende bezittingen en schulden van de top 1% vermogensgroep tussen 2006 en 2022. Te zien is onder andere dat de gemiddelde waarde van het aanmerkelijk belang in bezit van de top 1% iets afnam in 2021 maar in 2022 weer toegenomen.

– Figuur 4 laat de ontwikkeling zien van het gemiddelde vermogen van huishoudens in de onderste drie vermogensdecielen respectievelijk het vierde tot en met het negende vermogensdeciel, het tiende vermogensdeciel (de top 10% rijkste huishoudens) en de top 1% rijkste huishoudens in de periode 2006 tot en met 2022. Te zien is dat het gemiddelde vermogen van de top 1% het hardst is gegroeid in deze periode. Hoe hoger het gemiddelde vermogen van huishoudens hoe harder het is gegroeid in deze periode.

– Figuur 5 laat de gemiddelde bezittingen en schulden zin van de laagste vijf percentielgroepen. Dat zijn de 5% huishoudens met gemiddeld het minste vermogen. Te zien is dat het allereerste percentiel een opmerkelijke groep huishoudens betreft met een eigen woning waartegen een hoge hypotheekschuld tegenover staat (vaak jonge mensen) en dat daarnaast deze groep uit relatief ondernemers bestaat met relatief veel ondernemingsvermogen maar ook een hoge overige schuld (anders dan hypotheekschuld). Tussen 2021 en 2022 zien we hier weinig verandering.

– Figuur 6 laat de gemiddelde bezittingen en schulden van de hoogste vijf percentielen zien, dat zijn de 5% rijkste huishoudens in 2021 (VJN2023) respectievelijk 2022 (VJN2024). Te zien is dat het hoogste percentiel, dat is de top 1% rijkste huishoudens gemiddeld genomen veel meer bezittingen en schulden kennen dan de vier percentiele daar direct onder. Dit geldt voor elk type vermogen maar vooral voor het aanmerkelijk belang. Het aanmerkelijk belang is de vermogenssoort die het meest scheef verdeeld is tussen huishoudens en geconcentreerd bij de top 1%. Ook kent de top 1% gemiddeld de hoogste overige schuld (anders dan hypotheekschuld). Per saldo bezit de top 1% gemiddeld meer dan 3 keer zoveel vermogen als huishoudens in het percentiel net daar onder.

– Figuur 7 ten slotte laat de gemiddelde verkrijgingen (schenkingen en erfenissen) zien van huishoudens in Nederland naar vermogensdeciel (rechter figuur) en links het percentage huishoudens in dat deciel dat een erfenis en/of schenking ontvangt in de periode 2007–2021.

– Te zien is dat huishoudens die meer vermogen bezitten ook vaker een schenking en/of erfenis ontvangen. Het laagste vermogensdeciel valt daarbij op, dat komt door de samenstelling van deze groep huishoudens (met name jongere mensen en ondernemers). Verder geldt dat de top 10% rijkste huishoudens gemiddeld bijna 3 keer zoveel vermogen verkrijgen dan het percentiel net daar onder.

Vraag 322

Welk effect heeft de ontwikkeling van de vermogens van huishoudens op de vermogensongelijkheid in Nederland?

Antwoord op vraag 322

Het effect van de ontwikkeling van vermogens op de vermogensverdeling van huishoudens in Nederland is niet eenduidig. Naast de omvang van het totale vermogen van een huishoudens is ook de samenstelling van vermogens van huishoudens relevant. De ene vermogenssoort kan een andere ontwikkeling hebben in een bepaald jaar dan een andere vermogenssoort. Daarbij kunnen huishou-dens een hele verschillende vermogenssamenstelling hebben. Het overgrote deel van het vermogen van Nederlandse huishoudens zit in pensioenen (€ 1.861 miljoen in 2022) en de eigen woning (bruto waarde eigen woningbezit € 2.107 miljoen in 2022).

Dit zijn tevens de vermogenssoorten die het meest verdeeld zijn over Nederlandse huishoudens. Gevolg is dat de maatstaven die de mate van ongelijkheid in een getal of percentage uitdrukken, zoals de Gini-coefficient respectievelijk het aandeel van de top 10% of top 1% rijkste huishoudens, voor een groot deel wordt bepaald door de ontwikkeling van de waarde van de eigen woning en de ont-wikkeling van de waarde van het pensioenvermogen in pensioenfondsen.

Het aanmerkelijk belang is met een totale waarde van € 431 miljoen in 2021 een stuk lager dan de waarde van de eigen woning en het pensioenvermogen. Wel geldt dat het aanmerkelijk belang zeer geconcentreerd is in de top 1% rijkste huishoudens. Deze top 1% rijkste huishoudens bezitten tevens een eigen woning en ander vermogen. De ontwikkeling van de Gini-coefficient en het aandeel van de top 1%- rijkste vermogens hangt geheel af van het samengestelde effect van de ontwikkeling van de waarde van de eigen woning versus de waarde van aanmerkelijk belang en andere vermogenssoorten.

In het rapport van het IBO Vermogensverdeling wordt daarom ook gesteld dat de Gini-coëfficiënt, weliswaar een veel gebruikte ongelijkheidsmaatstaf is, maar tegelijkertijd ook een beperkt beeld geeft van de dynamiek daarachter. In plaats van te focussen op ongelijkheidsmaatstaven is het goed te kijken naar de ontwikkelingen die daarachter schuil gaan en wat de invloed daarop is van het overheidsbeleid.36


  1. Kamerstukken II 2023/24, 32 813, nr. 1374.↩

  2. IBO Vermogensverdeling, 2022, Bijlage 15 Fichebundel, p. 118 e.v.↩

  3. Op grond van de Europese btw-richtlijn is het niet mogelijk voor alcohol een ander tarief te hanteren dan het algemene tarief (in Nederland 21%).↩

  4. Kamerstukken II 2023/24, 36342, nr. 9, p. 2.↩

  5. CPB Publicatie Inkomens en belastingen aan de top↩

  6. StatLine – Ongelijkheid in inkomen en vermogen; huishoudens (cbs.nl), geraadpleegd op 22 mei 2024.↩

  7. IMF, How to Tax Wealth, NOTE/2024/001, p. 24.↩

  8. Doorrekening beleidsopties voor terugdringen armoede (cpb.nl)↩

  9. Een zeker bestaan – Naar een toekomstbestendig stelsel van het sociaal minimum (overheid.nl) p. 50–54.↩

  10. ACM intensiveert toezicht op energietarieven consumenten | ACM.nl↩

  11. Tijdens de energiecrisis heeft marktmacht de winstmarges verhoogd – ESB↩

  12. Koltay, G., S. Lorincz en T. Valletti (2023) Concentration and competition: Evidence from Europe and implications for policy. Journal of Competition Law & Economics, 19(3), 466–501.↩

  13. Markups van bedrijven in Nederland (cpb.nl)↩

  14. Jan de Loecker en Jan Eeckhout, «Global market power», NBER Working Paper 24768 (2018)↩

  15. Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 36 410-B-8↩

  16. Antwoord op vragen van het lid Van der Lee over de over de uitwerking van het Europese begrotingsraamwerk.pdf↩

  17. De Commissiedoelstelling houdt rekening met de vergrijzingskosten zoals gepresenteerd in de Ageing Report 2024, terwijl de ramingen voor het structureel primair saldo de herziening van de vergrijzingskosten nog niet meenemen.↩

  18. Kwartaalrapportages kinderopvang vanaf 2020 | Publicatie | Rijksoverheid.nl↩

  19. Het landspecifieke maximale uitgavenpad is gedefinieerd als netto primaire uitgaven; dit zijn de overheidsuitgaven exclusief rentelasten, cyclische werkloosheidsuitgaven, uitgaven die worden gedekt met middelen uit de EU-begroting, cofinanciering van Europese subsidies en eenmalige uitgaven. Ook is compensatie mogelijk door beleidsmatige inkomstenmaatregelen, zoals de verhoging van een belastingtarief of de verbreding van een belastinggrondslag. Dit zorgt ervoor dat de samenstelling van de begroting in termen van inkomsten en uitgaven door de lidstaten te bepalen is en dat economische mee- en tegenvallers in principe niet leiden tot overschrijdingen van het uitgavenpad (anti-cyclische werking)↩

  20. open.overheid.nl/documenten/ronl-f3cb0d9c-878b-4608–9f6a-8a2f6e24a410/pdf↩

  21. Wet fiscale klimaatmaatregelen industrie en elektriciteit (36 432) – Eerste Kamer der Staten-Generaal↩

  22. Bron: CPB↩

  23. De Commissie merkt een overschrijding van de referentiewaarde als gevolg van een economische neergang alleen als exceptioneel aan, indien het reĂ«le bbp op jaarbasis met ten minste 2% gedaald is (bron: artikel 2(2) verordening 1467/97). Voorbeeld is de economische neergang als gevolg van de coronapandemie: reĂ«le krimp van – 3,9% in 2020.↩

  24. Dit percentage was bij invoering van de maatregel 30% en is nadien in het Belastingplan 2022 – in lijn met de motie van het lid Hermans – verlaagd naar 20%. In het hoofdlijnenakkoord is overigens opgenomen dat het percentage van 20% naar het Europees gemiddelde van 25% wordt gebracht↩

  25. Earnings Before Interest, Taxes, Depreciation and Amortization.↩

  26. Energieverbruik naar bedrijfsprofiel | CBS↩

  27. Deze is te raadplegen via https://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-13613-2023-ADD-1-REV-1/en/pdf (p. 9–75)↩

  28. eur-lex.Europa.eu/legal-content/EN/TXT/PDF/?uri=CELEX:32021R0241↩

  29. Het percentage voor 2026 valt in de tabel 1% lager uit dan in de gestelde vraag, omdat in bovenstaande berekening de totale uitgaven inclusief de niet-militaire steun aan OekraĂŻne is genomen.↩

  30. kst-23645-811↩

  31. kst-23645-811↩

  32. Zie Kamerstukken 23/24, 35286, nr. 16↩

  33. VERORDENING (EU) 2023/1315 VAN DE COMMISSIE van 23 juni 2023, Pb L 167, 30 juni 2023.↩

  34. Kamerstukken II 36 350, nr. 1, tabel 15.↩

  35. VERORDENING (EU) 2023/1315 VAN DE COMMISSIE van 23 juni 2023, Pb L 167, 30 juni 2023.↩

  36. De Gini-coĂ«fficiĂ«nt is een veel gebruikte maatstaf voor ongelijkheid: nul betekent volledig gelijk en 1 betekent volledig ongelijk. Zie ook bijlage 14 voor een uitgebreidere beschrijving.↩