Lijst van vragen en antwoorden, gesteld aan de regering, inzake het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2023 bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Kamerstuk 36560-VII-2)
Jaarverslag en slotwet Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2023
Lijst van vragen en antwoorden
Nummer: 2024D22860, datum: 2024-06-04, bijgewerkt: 2024-07-15 12:02, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36560-VII-8).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: P.C. (Peter) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken (VVD)
- Mede ondertekenaar: G.C. Honsbeek, griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 36560 VII-8 Jaarverslag en slotwet Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2023 .
Onderdeel van zaak 2024Z09687:
- Indiener: H.M. de Jonge, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2024-06-05 13:10: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-06-13 11:30: Procedurevergadering commissie Binnenlandse Zaken (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2023-2024 |
36 560 VII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2023
Nr. 8 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 4 juni 2024
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2023 bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Kamerstuk 36 560 VII, nr. 2).
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft deze vragen beantwoord bij brief van 4 juni 2024. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De fungerend voorzitter van de commissie,
Peter de Groot
De griffier van de commissie,
Honsbeek
Vraag 1:
Hoe wil de regering voorkomen, nadat blijkt dat bij inkoop- en aanbestedingsfouten bij Logius, SSC-ICT en het Rijksvastgoedbedrijf voor 86,7 miljoen euro aan fouten is gemaakt, dat dit niet wederom gebeurt, aangezien er in de Voorjaarsnota wederom vele tientallen miljoenen extra wordt vrijgemaakt voor deze opdrachten?
Antwoord:
SSC-ICT nam de afgelopen jaren maatregelen om de aanbestedingsfouten in het externe inhuurproces terug te dringen. Deze aanbestedingsfouten zijn fors verminderd en dit jaar wordt een verdere reductie verwacht. De aanbestedingsfouten bij het Rijksvastgoedbedrijf waren in 2023 bijna volledig het gevolg van geïmporteerde onrechtmatigheden. Een geïmporteerde onrechtmatigheid is het gevolg van verplicht gebruik van een onrechtmatige Rijksbrede overeenkomst. Verder zijn de procedures binnen BZK, waaronder ook bij Rijksvastgoedbedrijf en SSC-ICT, ingericht op het voorkomen van onrechtmatigheden en indien deze toch ontstaan de impact hiervan te beperken en verbetermaatregelen te nemen.
Het Ministerie van BZK verwacht in 2024 bij Logius wel aanbestedingsfouten. Dit komt met name omdat Logius werkt aan een nieuw infrastructuurplatform. Door vertraging in het migratieverloop van de bestaande naar de nieuwe infrastructuur neemt de omvang van de onrechtmatigheid toe. Dit staat ook nader toegelicht in de Bedrijfsvoeringsparagraaf van het jaarverslag van het Ministerie van BZK. Het voorkomen van deze onrechtmatigheid leidt tot ernstige continuïteitsissues voor meerdere belangrijke Generieke Digitale Infrastructuur (GDI) voorzieningen. De omvang van deze onrechtmatigheid is nu niet exact bekend, maar is naar verwachting minimaal enkele tientallen miljoenen euro’s.
Het Ministerie van BZK ziet geen verband tussen de vrijgemaakte financiële middelen en de in 2023 gemaakte aanbestedingsfouten.
Vraag 2:
Welke lessen uit de ervaringen met de Woningbouwimpuls trekt de regering met het oog op een doeltreffende en doelmatige vormgeving van toekomstige tranches of nieuwe investeringsregelingen die beogen een impuls te geven aan de woningbouw?
Antwoord:
Deze lessen zijn in de afgelopen jaren doorlopend getrokken. Zo is de Woningbouwimpuls regelmatig geëvalueerd, waarin bijvoorbeeld ook de aanbevelingen van de onafhankelijke toetsingscommissie zijn meegenomen. Daarnaast is bij de openstelling van een nieuwe tranche elke keer bekeken welke aanpassingen er binnen de juridische kaders kunnen worden genomen om de regeling doeltreffender en doelmatiger te maken. Een voorbeeld is het verlagen van de ondergrens van het aantal woningen van 500 naar 200, eerst voor alleen kleine gemeenten, later voor alle gemeenten. Verder is aan de mogelijkheid om projecten te bundelen binnen één aanvraag meer aandacht gegeven.
Mede op aanraden van de toetsingscommissie, en omdat tranche 6 voorlopig de laatste tranche is, is er bij deze zesde tranche de mogelijkheid voor afgewezen projecten om opnieuw in te dienen. De beoordeling van deze «herkansingsronde» vindt op dit moment plaats en ik verwacht voor de zomer de resultaten bekend te maken.
Voor een mogelijke toekomstige vormgeving van een woningbouwimpuls of vergelijkbaar instrument kunnen de beschikbare leerervaringen worden benut. Daarnaast zal het IBO Woningbouw en Grond ook aanbevelingen doen over een doeltreffende en doelmatige inzet van middelen.
Vraag 3:
Wat kan respectievelijk gaat de regering doen om woningcorporaties meer te betrekken bij het ontwikkelen van een meer doeltreffende en doelmatige inzet van een instrument zoals de Woningbouwimpuls, of daarmee vergelijkbare budgetten?
Antwoord:
De Woningbouwimpuls en vrijwel alle andere financiële instrumenten zijn specifieke regelingen gericht op de volledige woningbouwopgave, met aandacht voor betaalbaarheid. Een voorbeeld daarvan is de Startbouwimpuls. Daarom vindt bij de ontwikkeling van instrumenten afstemming plaats met corporaties, onder andere via Aedes. Er zijn ook regelingen die specifiek uitkeren aan corporaties, zoals de regeling zorggeschikte woningen van het Ministerie van VWS.
Regelingen, als de Woningbouwimpuls en de Startbouwimpuls worden uitgekeerd aan gemeenten. Gemeenten verzorgen daarom de afstemming en verdere doorvertaling van de afspraken van regelingen.
Vraag 4:
Hoe kan bij het instrument van de Woningbouwimpuls worden voorkomen dat geld niet effectief wordt ingezet, en hoe kan worden voorkomen dat geld dat in het verleden al als winst is genomen, nu moet worden aangevuld door Woningbouwimpuls-gelden?
Antwoord:
Binnen de Woningbouwimpuls worden projecten gerangschikt mede op basis van de effectieve en efficiënte inzet van de middelen. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar de gevraagde bijdrage per woning, maar ook naar het totale financiële plaatje in de aanvraag. Zo wordt onder de loep gelegd wat voor programma er wordt neergezet, en wat voor betaalbaarheidsmaatregelen daarbij worden meegenomen, en wordt gekeken naar de kwantitatieve opzet van het stedenbouwkundige plan. Bovendien krijgen projecten die voorbij de horizon van de Woningbouwimpulsaanvraag woningbouw begunstigen ook nog een streepje voor.
Daarnaast worden voorwaarden gesteld aan de businesscase die moet worden ingediend. Hiervoor is een achtergronddocument vormgegeven (zie Achtergronddocument Woningbouwimpuls (rvo.nl). Specifiek over eerder genomen resultaatneming staat hierover dat de positieve resultaten van afgeronde deelfase(n) moeten worden opgenomen in de businesscase/grondexploitatie van het project waarvoor een bijdrage wordt gevraagd.
Vraag 5:
Hoe kan er beter voor gezorgd worden dat budget voor een instrument als de woningbouwimpuls gaat zitten in de onrendabele top van de betaalbare woningen; zouden de financiële middelen niet uitsluitend daarop gericht moeten zijn?
Antwoord:
Met de Woningbouwimpuls wordt bijgedragen aan een integrale businesscase voor een afgebakende gebiedsontwikkeling met een minimaal 50% betaalbaar woningbouwprogramma. Hierbij wordt nadrukkelijk gecontroleerd in hoeverre alle kosten die worden meegenomen noodzakelijk en toerekenbaar zijn, en in hoeverre alle mogelijkheden tot kostendekking en -verhaal benut zijn, met oog op bijdragen aan effectieve projecten. De Woningbouwimpuls beperkt zich daarbij juist niet tot enkel het betaalbare of onrendabele deel van het woningbouwprogramma. Immers, het meer rendabele onderdeel van het woningbouwprogramma draagt bij aan de dekking van de onrendabele top en vermindert daarmee de onrendabele top.
Ik heb overigens in de afgelopen tranches van de Wbi gezien dat een fors deel van de projecten bestaat uit betaalbare woningen, zo’n tweederde van het totaal.
Vraag 6:
Welke betere financiële instrumenten ter stimulering van de woningbouw kunnen er ontwikkeld worden ter compensatie van hoge verwervingskosten en hoge kosten van bovenplanse of bovenwijkse voorzieningen, gezien het feit dat grondexploitaties nu een negatief resultaat hebben als gevolg van hoge verwervingskosten bij binnenstedelijk bouwen, en door hogere kosten van bovenwijkse voorzieningen (zie https://www.volkshuisvestingnederland.nl/documenten/publicaties/2021/12/17/grondexploitaties-15-jaar-dynamiek-in-gebiedsontwikkeling-2005-2020)?
Antwoord:
Het klopt dat grondexploitaties doorgaans een negatief resultaat hebben, en dat de verwervingskosten en kosten voor bovenwijkse voorzieningen hier aan bijdragen.
Het verbeteren van instrumenten waarmee kan worden bijgedragen aan de onrendabele toppen van gebiedsontwikkelingen is iets waar ik mij continu mee bezig houdt en is daarnaast ook nadrukkelijk onderdeel van het IBO Woningbouw en Grond dat nog voor de zomer wordt afgerond.
Echter kunnen niet alle onderdelen die hier genoemd worden binnen de kaders van regelingen die bijdragen aan de dekking van onrendabele toppen worden ondervangen. Zo liggen de oorzaken van hoge inbrengwaarden en hoge bovenwijkse kosten buiten de invloedsferen van de regelingen die wij vormgeven om woningbouw te stimuleren.
Hoge verwervingskosten als gevolg van opportunische aankopen waardoor vervolgens geen volledig kostenverhaal mogelijk is moeten worden voorkomen. Ik heb in de kamerbrief «Modernisering van het grondbeleid (Kamerstukken II 2022/23, 34 682, nr. 164)» van 19 juni 2023 verschillende maatregelen voor aangekondigd zoals een taxatierichtlijn en de mogelijkheid om de wijze van bepalen van de wettelijke bepaling van de inbrengwaarde aan te passen. Op 3 april jl. is een voortgangsrapportage (Kamerstukken II 2023/24, 34 682, nr. 189) verzonden over de modernisering van het grondbeleid. Ook in de tussenrapportage IBO Woningbouw en Grond is hier uitgebreid aandacht aan besteed. Mogelijk kan een planbatenheffing bijdragen aan het terugdringen van tekorten op woningbouw.
Vraag 7:
Kunnen, ter stimulering van de woningbouw, bovenplanse of bovenwijkse voorzieningen niet beter separaat of op een andere manier gefinancierd worden, gezien het feit dat grondexploitaties nu mede door de hogere kosten van bovenwijkse voorzieningen een negatief resultaat hebben (zie https://www.volkshuisvestingnederland.nl/documenten/publicaties/2021/12/17/grondexploitaties-15-jaar-dynamiek-in-gebiedsontwikkeling-2005-2020)?
Antwoord:
Het antwoord op deze vraag hangt deels samen met het antwoord op vraag 5. Het klopt dat bijdragen aan de dekking van bovenplanse of bovenwijkse voorzieningen bijdraagt aan het haalbaar maken van gebiedsontwikkelingen. Het gaat er daarbij wel om dat de publieke maatregelen toerekenbaar zijn aan de gebiedsontwikkeling. De publiek onrendabele top op gebiedsontwikkelingen (na maximalisering van mogelijkheden voor kostendekking en -verhaal) komt tot stand door de cumulatieve som van kosten en opbrengsten, waar bijdragen aan toerekenbare bovenplanse en bovenwijkse investeringen onderdeel van zijn.
Er kan ook sprake zijn van benodigde bovenplanse investeringen die niet volledig aan de gebiedsontwikkeling zijn toe te rekenen, maar wel randvoorwaardelijk zijn voor het project. Dit demissionaire kabinet heeft daarom naast de Woningbouwimpuls € 1,5 miljard beschikbaar gesteld voor woningbouw op de korte termijn door bovenplanse infrastructuur (Kamerstukken II 2023–2024, 32 847, nr. 1178).
Vraag 8:
Hoe duidt de regering de kritiek dat de Minister van Binnenlandse Zaken onvoldoende zicht heeft op of het bestede geld voor de regiodeals wel het beoogde effect bereiken? Welke lessen trekt de regering hieruit?
Antwoord:
De Regio Deal aanpak is een lerende aanpak. Dat geldt zowel op rijksniveau als op regioniveau. Het gesprek over de effectiviteit en de ontwikkeling van indicatoren en methoden om die effectiviteit te duiden, is volop gaande. De bevindingen van de Rekenkamer ziet de Minister als een stimulans om hiermee door te gaan.
Eerder hebben wetenschappelijke reflecties op de inzet van het instrument Regio Deal plaatsgevonden. Daardoor is in de 4e tranche het accent op monitoren en leren aangescherpt:
• In de met partijen in de regio gesloten convenanten is daaraan expliciet aandacht besteed en wordt daarop actief gestuurd;
• Vanuit het Ministerie van BZK worden workshops en webinars rond dit thema georganiseerd;
• Ter bevordering van kennisdeling tussen regio's en regionale planbureaus is het Nationaal Netwerk Brede Welvaart opgezet;
• Recent is opdracht verleend om onderzoek uit te voeren gericht op de rode draden en effectieve interventies in Regio Deals.
Vraag 9:
Wat zijn de redenen dat er aanzienlijk minder regiodeals gesloten zijn in de regio’s Zuidoost-Brabant en Midden-Limburg?
Antwoord:
Regio Deals worden afgesloten met regio’s die daartoe een voorstel indienen. Ik herken het beeld niet dat er in de genoemde regio’s minder Regio Deals zijn afgesloten. In de regio Zuidoost-Brabant loopt een Regio Real uit de eerste tranche onder de noemer Regio Deal Brainport. Deze regio is in het kader van de vijfde tranche opnieuw geselecteerd onder de noemer Metropool regio Eindhoven. In midden Limburg wordt op dit moment een Regio Real voorbereid in het kader van de vijfde tranche.
Vraag 10:
Hoe duidt de regering de kritiek van de Rekenkamer dat het incidentele geld geen zekerheid biedt aan de regio voor hun structurele problemen?
Antwoord:
De Regio Deals zijn bedoeld als impuls om opgaven te agenderen, de samenwerking te activeren en een aanpak van de opgaven te bewerkstelligen. In een aantal regio's is duidelijk dat een langjarige programmatische aanpak nodig is om structurele opgaven aan te pakken. Op dit moment vinden in tien regio's regiodialogen plaats om in kaart te brengen wat de belangrijkste opgaven zijn voor de regio, en wat het vraagt om te komen tot het beoogd toekomstperspectief.
Vraag 11:
Hoe komt het dat de vierde en vijfde tranche van de Woningbouwimpuls niet volledig zijn uitgeput, en waarom is het budget van de laatste tranche wel overvraagd?
Antwoord:
Dit heeft meerdere oorzaken.
Dit is mogelijk doordat er voor de Woningbouwimpuls (Wbi) de afgelopen jaren een meerjarig budget beschikbaar was. Middelen werden in verschillende tranches uitgekeerd. Dat heeft ervoor gezorgd dat gemeenten niet mee hebben gedaan in een specifieke tranche, omdat ze de kansrijkheid voor hun aanvraag wilden vergroten door het project eerst verder uit te werken en in een latere tranche in te dienen.
Daarbij kent de Wbi strikte toekenningsvoorwaarden om de doelmatigheid hoog te houden, niet alle plannen worden goedgekeurd en een aanvraag indienen kost tijd. Hierbij spelen capaciteitsproblemen bij gemeenten ook een rol.
Specifiek voor de tranches 4 en 5 geldt dat ook de economische tegenwind mogelijk een rol heeft gespeeld, waardoor de planvorming van projecten minder snel tot concrete proposities voor ondersteuning middels Wbi leidde.
Tranche 6 is voorlopig de laatste tranche van de Woningbouwimpuls. Dit kan eraan bijdragen dat er in de zesde tranche meer aanvragen dan ooit zijn ingediend. Daarnaast is in tranche 6 de ondergrens voor het aantal woningen voor alle gemeenten verlaagd van 500 naar 200. Dit heeft ook geleid tot meer aanvragen, aangezien een aanzienlijk deel van de aanvragen minder dan 500 woningen bevat. Tot slot kan de optie van herkansing in tranche 6 zorgen dat projecten, die ook nog net niet helemaal gereed waren voor indiening, toch hebben ingediend.
Vraag 12:
Hoe groot acht de regering het risico dat ministeries de specifieke uitkeringen aan decentrale overheden door onzekerheid over de rechtmatigheid niet definitief kunnen vaststellen? Kan de inschatting worden toegelicht?
Antwoord:
Deze risico’s worden als laag ingeschat. Er vinden geen wezenlijke veranderingen plaats in de wijze waarop de specifieke uitkeringen door medeoverheden worden verantwoord en evenmin in de wijze waarop deze door de externe accountant worden gecontroleerd. Dit staat namelijk los van de invoering van de rechtmatigheidsverantwoording en de wijzigingen in het BBV (Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten) en Bado (Besluit accountantscontrole decentrale overheden) Bovendien heeft de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) in een Auditalert (NBA Alert 48) extra duiding gegeven aan accountants over de controle van onder meer specifieke uitkeringen.
Vraag 13:
Welke aanbeveling(en) van de Algemene Rekenkamer heeft de regering niet opgevolgd om het risico te beperken dat ministeries de specifieke uitkeringen aan decentrale overheden door onzekerheid over de rechtmatigheid niet definitief kunnen vaststellen? Waarom zijn deze aanbeveling(en) niet opgevolgd – welke belangen wegen in deze gevallen zwaarder?
Antwoord:
De aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer zagen op de wijzigingen van het BBV (Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten) en Bado (Besluit accountantscontrole decentrale overheden) en niet primair op de verantwoording en de vaststelling van de specifieke uitkeringen over het jaar 2023. Het BBV en Bado zijn mede vanwege de lange duur van de overlegprocedure nog niet gewijzigd. In mijn brief (Reactie op resultaten VO 2023 BZK VII, Kamerstukken II 2023/24, 36 560 VII, nr. 2) heb ik mijn inhoudelijke reactie op de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer gegeven (Reactie Minister van BZK op Verantwoordingsonderzoek 2023 Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Brief | Algemene Rekenkamer). De Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) heeft een constructieve rol gespeeld in de gesprekken tussen BZK en de Algemene Rekenkamer. Op basis van een brief van 8 mei 2024 van de NBA over de herziening van het BBV en BADO, zal ik de wetstekst en de toelichting nader aanpassen (Brief NBA aan Ministerie BZK over wijzigingsvoorstellen Bado en BBV). Door de voorstellen van de NBA op hoofdlijnen over te nemen, geef ik invulling aan de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer, op een wijze die strookt met de wensen vanuit de controlepraktijk. Hierbij weegt het belang zwaar dat accountants het BADO en BBV moeten kunnen toepassen, conform de intenties van de wetgever en in overeenstemming met de overige regels die gelden voor deze beroepsgroep.
Vraag 14:
Kan de regering inzicht geven in de planning van het wetgevingsproces: wanneer wordt het advies aan de Raad van State over het besluit tot Wijziging van het BVV en Bado in verband met de verdere uitwerking van de rechtmatigheidsverantwoording en enige andere wijzigingen gevraagd, wanneer wordt dit advies verwacht, en wanneer stuurt de regering het voorstel naar de Tweede Kamer?
Antwoord:
Het voornemen is om medio 2024 advies te vragen aan de Raad van State. Het is vervolgens aan de Raad van State zelf om te bepalen, hoeveel tijd er nodig is voor het uitbrengen van het advies. Zowel het BBV als het Bado zijn algemene maatregelen van bestuur die geen voorhangprocedure kennen, zodat toezending aan de Tweede Kamer niet aan de orde is.