[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Lijst van vragen en antwoorden over het Jaarverslag Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2023 (Kamerstuk 36560-VIII-1)

Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2023

Lijst van vragen en antwoorden

Nummer: 2024D23043, datum: 2024-06-04, bijgewerkt: 2024-07-16 07:57, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36560-VIII-7).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 36560 VIII-7 Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2023.

Onderdeel van zaak 2024Z09748:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2023-2024

36 560 VIII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2023

Nr. 7 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 4 juni 2024

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Primair en Voortgezet Onderwijs en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het Jaarverslag Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2023 (Kamerstuk 36 560 VIII, nr. 1).

De Ministers en de Staatssecretaris hebben deze vragen beantwoord bij brief van 4 juni 2024. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de commissie,
Michon-Derkzen

Adjunct-griffier van de commissie,
Bosnjakovic

Vragen en antwoorden

1

Welke urennorm en/of ratio geldt voor het geven van onderwijs en onderzoek voor docenten in het mbo1, hbo2 en wo3?

In de Wet educatie en beroepsonderwijs zijn hier geen wettelijke afspraken over gemaakt. Volgens de CAO MBO is de normjaartaak voor docenten vastgesteld op 1.659 uur. Dit betreft 1.200 uur voor werkzaamheden die verband houden met de uitvoering van het onderwijs en de daaruit voortkomende werkzaamheden; en 459 uur voor die werkzaamheden die verband houden met de organisatie en ontwikkeling van het onderwijs, waaronder bijvoorbeeld ook tijd voor professionalisering, overleg, afstemming en coördinatie. Voor het hbo, wo en het doen van onderzoek zijn er geen wettelijke- of collectieve afspraken vastgelegd.

2

Welke onderwijsprojecten uit het Nationaal Groeifonds zullen door de mogelijke uitfasering niet meer kunnen worden uitgevoerd?

Beantwoording van vragen over maatregelen uit het hoofdlijnenakkoord, onder andere over de vormgeving en effecten ervan, laten wij aan het volgende kabinet.

3

Welke kwalificaties dienen docenten in het mbo, hbo en wo te hebben? Kunt u een overzicht geven van het percentage docenten dat een BKO4- en BDB5-kwalificaties heeft per sector?

Voor de universiteiten geldt dat de BKO een rol speelt bij de werving en selectie (in bezit zijn van de BKO of bereid zijn deze binnen 2–3 jaar te behalen) en het promotiebeleid (zonder BKO geen vaste aanstelling of promotie). In het BKO-traject wordt gewerkt aan de volgende competenties: het ontwerpen, verzorgen en evalueren van (het eigen) onderwijs, en het begeleiden toetsen en beoordelen van studenten. Het aandeel wetenschappelijk personeel met een docentfunctie dat in het bezit is van een BKO is van 18% in 2010 toegenomen naar 60% in 2022. Voor de hogescholen is er een vergelijkbare aanpak als bij de universiteiten, inclusief de «wederzijdse erkenning» van de onderwijskwalificatie. Voor de hogescholen zijn er nog geen landelijke percentages van het aantal docenten met een BDB beschikbaar. Daarom is in het «Bestuursakkoord hoger onderwijs en wetenschap» (2022) afgesproken dat deze informatie vanaf 2025 beschikbaar komt.

In de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) zijn eisen vastgelegd voor benoeming van docenten in het mbo. Het bevoegd gezag van een mbo-instelling kan iemand tot docent benoemen indien deze persoon voldoet aan de bekwaamheidseisen, zoals vastgesteld in het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel; beschikt over een verklaring omtrent gedrag (VOG) en niet vanwege een rechterlijke uitspraak uitgesloten is van het geven van onderwijs. Een mbo-docent voldoet aan de bekwaamheidseisen als hij beschikt over een getuigschrift van een eerstegraads of tweedegraads lerarenopleiding of indien hij beschikt over een pedagogisch-didactisch getuigschrift (PDG) én een geschiktheidsverklaring van het bevoegd gezag van de mbo-instelling. Het bestuur bepaalt vervolgens voor welke onderdelen van het onderwijs de docent geschikt is. Recent is aangekondigd dat voor docenten Nederlands, rekenen en burgerschap wettelijk aanvullende eisen worden gesteld (Kamerstukken II 2023/24, 31 524, nr. 603). Voor het mbo wordt niet landelijk geregistreerd welke kwalificaties docenten hebben, hierdoor is hiervan geen overzicht beschikbaar.

4

Hoeveel student-docenten zijn er actief in het hbo en wo?

Het is niet bekend hoeveel student-docenten actief zijn in het hbo en wo. Van oudsher worden studenten, bijvoorbeeld als tutor, mentor, student-assistent, practicum- of huiswerkbegeleider ingezet op hogescholen en vooral op universiteiten. Een consortium van 17 universiteiten en hogescholen, waarvan de Universiteit Utrecht de penvoeder is, werkt aan een betere training en begeleiding van student-docenten voordat (en tijdens) zij in het onderwijs worden ingezet, met inachtneming van de daarbij passende verantwoordelijkheden en onder supervisie van vaste wetenschappelijke staf. Ook wordt gewerkt aan een wederzijdse erkenning van de «studentenkwalificatie onderwijs» voor student-docenten. In mei 2024 zijn in dit kader de eerste «certificaten» uitgereikt.

5

Wat is het effect van de invoering van een langstudeerboete op deeltijdstudies en -studenten in het hbo en wo vanaf het collegejaar 2026/2027?

Beantwoording van vragen over maatregelen uit het hoofdlijnenakkoord, o.a. over de vormgeving en effecten ervan, laten wij aan het volgende kabinet.

6

Hoeveel geven scholen in het primair onderwijs per jaar uit aan schoolboeken?

In de lumpsumbekostiging ontvangen schoolbesturen jaarlijks één bedrag voor personeel en materieel. Scholen mogen de lumpsum besteden naar eigen inzicht. Scholen bepalen dus zelf welk bedrag ze per leerling aan leermiddelen besteden. Scholen in het primair onderwijs besteden samen circa € 150 miljoen aan leermiddelen. Dit is gebaseerd op de prijspeil 2015. Dit komt neer op een gemiddeld bedrag van ruim € 100 euro per leerling per jaar. SEO economisch onderzoek en Oberon onderzoek en advies, Kwaliteit, betrouwbaarheid of innovatie? Onderzoek naar de leermiddelenmarkt in het primair onderwijs (Amsterdam, 2016 Link: https://www.seo.nl/publicaties/kwaliteit-betrouwbaarheid-of-innovatie/).

7

Hoeveel geven scholen in het voortgezet onderwijs per jaar uit aan schoolboeken?

Ook in het voortgezet onderwijs geldt de in vraag zes genoemde lumpsumsystematiek. Ook hier bepalen scholen zelf welk bedrag ze per leerling aan leermiddelen besteden. Het grootste deel van de scholen besteedt tussen € 275 en € 400 euro per leerling aan de leermiddelen. Een groot gedeelte van dat bedrag gaat naar licenties voor digitaal lesmateriaal. Scholen besteden samen zo’n € 300 miljoen per jaar aan leermiddelen. SEO economisch onderzoek en Regioplan beleidsonderzoek, Evaluatie Wet Gratis Schoolboeken 2016–2020, (Amsterdam, 2021 link: https://www.seo.nl/publicaties/de-markt-voor-leermiddelen-in-het-voortgezet-onderwijs-is-volop-in-beweging/).

8

Welk bedrag krijgen scholen in het voortgezet onderwijs vergoed vanuit de Wet gratis schoolboeken?

Scholen krijgen geen geoormerkt bedrag vergoed voor leermiddelen, maar maken binnen de lumpsum hun eigen keuzes. Geoormerkte bedragen zijn bij de vereenvoudiging van de bekostiging in 2022 losgelaten.

9

Op welke manier voorziet de Wet gratis schoolboeken in de prijsstijgingen van boeken? Wordt deze prijs geïndexeerd?

De generieke systematiek van loon- en prijsbijstelling van de lumpsum voorziet in een indexatie, waarmee prijsstijgingen gecompenseerd worden.

10

Voorziet de Wet gratis schoolboeken in de stijging van btw op boeken?

Het is afhankelijk van de nadere uitwerking van het hoofdlijnenakkoord wat de effecten zijn van de btw verhoging voor scholen.

11

Hoeveel gaan scholen (primair en voortgezet afzonderlijk) per saldo meer betalen door een btw-verhoging op boeken van 9% naar 21%? Waar bekostigen zij dit uit?

Het is afhankelijk van de nadere uitwerking van het hoofdlijnenakkoord wat de effecten zijn van de btw verhoging voor scholen.

12

Wat is in 2023 gerealiseerd met het geld voor de sectorplannen? Welke ambities zullen moeten stoppen als dit geld wordt stopgezet?

Sectorplannen zorgen voor vaste contracten, landelijke samenwerking en profilering in onderzoek en onderwijs aan universiteiten. Er zijn plannen gemaakt om in het hele systeem te zorgen voor meer rust en ruimte door profilering, interfacultaire samenwerking en taakverdeling op het gebied van zowel onderwijs als onderzoek, en om de kwaliteit van onderzoek en onderwijs te versterken. Deze rust en ruimte moet zorgen voor het terugdringen van de werkdruk en bijdragen aan talentontwikkeling.

De landelijke samenwerking is versterkt en er zijn scherpe keuzes gemaakt door de instellingen, zoals bijvoorbeeld de inzet op duurzame energie in het sectorplan Bèta, medische robotica binnen het sectorplan Techniek, en bij het sectorplan Sociale en Geesteswetenschappen het thema Maatschappelijke transitie en gedragsverandering. Daarnaast wordt ingezet op data-gedreven innovatie in het sectorplan Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen. De landelijke afspraken die zijn gemaakt over onderzoek en onderwijs versterken de doelmatigheid over de gehele linie, waardoor met minder middelen meer wordt bereikt. Daarnaast zijn onderzoeks- en onderwijsprioriteiten gesteld. Deze prioriteiten zijn gericht op maatschappelijke en wetenschappelijke urgente thema’s. Dat zijn bijvoorbeeld het ingenieurs- en lerarentekort, informatica, sleuteltechnologieën (waaronder ook relevant voor de semicon), (humane) AI, preventie, translatie van kennis op bijvoorbeeld kanker, hersenaandoeningen of hart- en vaatziekten, digitale zorg, veerkracht bij jeugd, maatschappelijke transities en ongelijkheid, klimaat, energie en biodiversiteit. In 2023 is er met de sectorplannen voor ruim 200 miljoen bijgedragen aan wetenschappelijk onderzoek en onderwijs ten behoeve van deze thema’s, waarbij ook een belangrijk deel tegemoet komt aan bijvoorbeeld semiconductoren onderzoek en onderwijs. De aanvullende structurele investeringen in de talentontwikkeling rondom de microchipsector van € 80 miljoen per jaar uit het investeringspakket voor het ondernemingsklimaat van de microchipsector raken aan de prioriteiten en samenwerking in de sectorplannen, met name op de thema’s informatica, sleuteltechnologieën en AI.

Voor alle domeinen geldt dat de sectorplannen een grote, positieve impact kunnen betekenen voor de medewerkers aan universiteiten en umc’s, onder andere waar het gaat om de toename van het aantal vaste contracten, het verlagen van werkdruk, en het creëren van rust en ruimte. Voor het realiseren van de ambities (onderzoek- en onderwijsversterking) op deze thema’s zijn vanaf 2022 met de investering tot circa 1.200 extra vaste banen aan universiteiten gecreëerd. Beantwoording van vragen over maatregelen uit het hoofdlijnenakkoord, o.a. over de vormgeving en effecten ervan, laten wij aan het volgende kabinet.

13

Wat is in 2023 gerealiseerd met het geld uit het wetenschapsfonds? Welke projecten uit het wetenschapsfonds zullen niet door kunnen gaan als er € 1,1 miljard bezuinigd wordt?

In 2023 heeft het geld uit het Fonds Onderzoek en Wetenschap een positief effect gehad op de drie hoofddoelen van het wetenschapsbeleid: een gezond en sterk fundament, ruimte geven aan talent en maatschappelijke impact. Daarnaast heeft het de Lissabondoelstelling om 3% van het bbp te besteden aan onderzoek en ontwikkeling dichterbij gebracht. Verder leveren de investeringen uit 2023 uit het Fonds op de (middel)lange termijn baten op. Onderzoekers van de Rabobank hebben namelijk berekend dat het Fonds Onderzoek en Wetenschap en het Nationaal Groeifonds samen voor iedere belastingeuro een hoog rendement opleveren: tot wel € 5,8 (tot en met 2040), wat volgens de onderzoekers een conservatieve schatting is. Daarnaast draagt het bij aan de productiviteitsgroei en heeft het een positief effect op private investeringen.

Door de Fondsmiddelen nam de werkdruk voor wetenschappers in 2023 af en de ruimte voor universiteiten om vrij onderzoek te initiëren toe. Daar komt bij dat universiteiten en hogescholen de afgelopen twee jaar veel nieuw personeel in dienst hebben genomen als gevolg van de investeringen uit het Fonds. Uit het Fonds worden onder andere stimuleringsbeurzen, een kwart van het budget voor praktijkgericht onderzoek, bijna de helft van het budget voor wetenschappelijke infrastructuur, faciliteiten voor toegepast onderzoek en de subsidieregeling matching Horizon Europe betaald.

Stimuleringsbeurzen zijn persoonlijk werkbudget voor wetenschappers die de werkdruk verminderden, doordat wetenschappers minder middelen in competitie moesten aanvragen. Daardoor hebben wetenschappers meer ruimte om excellent en ongebonden wetenschappelijk onderzoek te doen.

Praktijkgericht onderzoek leidt tot meer kennis, innovatie, concurrentiekracht en talent in de regio en het zorgt ervoor dat het hbo up-to-date blijft en studenten over de juiste vaardigheden beschikken voor de (regionale) arbeidsmarkt. Een voorbeeld is de hogeschool Saxion die via praktijkgericht onderzoek nauw samenwerkt met woningbouwcorporaties en mkb, om duurzame bouwtechniek verder te ontwikkelen. Dat is onderzoek naar nieuwe technieken die grootschalig en betaalbaar kunnen worden toegepast in de verduurzaming van de bouw.

De Fondsmiddelen voor infrastructuur hebben de afgelopen jaren een impuls gegeven aan de concurrentiekracht van het Nederlandse onderzoeks- en wetenschapssysteem. Daarnaast heeft Nederland meer kunnen participeren in internationale infrastructuur-samenwerking, zoals bijvoorbeeld CERN, European Southern Observatory of Square Kilometer array, omdat mondiale of Europese infrastructuur ook kennis en faciliteiten in Nederland vereisen. Het deelnemen en bouwen van grote infrastructuur helpt niet alleen bij wetenschappelijke doorbraken, maar zorgt ook voor hoogwaardige technologische werkgelegenheid en Nederlandse bedrijvigheid. Door de investeringen uit het Fonds is het honoreringspercentage gestegen van 39% naar 70%.

Met hoogwaardige, moderne en toekomstbestendige onderzoeksinfrastructuur kunnen de toegepaste onderzoeksinstellingen (TO2) en Rijkskennisinstellingen (RKI’s) kennis en toepassingen ontwikkelen voor maatschappelijke oplossingen en transities, (sleutel)technologie richting economische marktkansen opschalen en bijdragen aan beleidsopgaven en wettelijke taken. Een voorbeeld is GPT-NL. Dit large language model is nodig voor het ontwikkelen, versterken en bestendigen van de digitale soevereiniteit. Non-profitpartijen TNO, NFI en SURF ontwikkelen samen het model om zo een belangrijke stap te zetten richting transparant, eerlijk en toetsbaar gebruik van AI naar Nederlandse en Europese waarden en richtlijnen en met respect voor het eigenaarschap van data.

De subsidieregeling matching Horizon Europe stimuleert Nederlandse kennisinstellingen om zo succesvol mogelijk deel te nemen aan het EU-kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, Horizon Europe. Als gevolg van deze regeling, neemt Nederland zeer succesvol deel aan Horizon Europe: er is al voor meer dan € 2,8 miljard aan subsidies aan Nederlandse organisaties toegekend sinds de start van het programma in 2021. Nederlandse organisaties ontvingen 9,3% van het totale onderzoeksbudget uit Horizon Europe. Het Europese wetenschappelijk en innovatievermogen wordt bepaald door de mate van excellentie van wetenschappelijk onderzoek en de mate van samenwerking tussen wetenschappers en met bedrijfsleven. Met deze regeling worden onderzoekers ondersteund om mee te doen met het beste wetenschappelijk onderzoek in Europa, waardoor Nederland ook toegang heeft tot de beste kennis en we die kennis ook maximaal in de samenleving kunnen inbrengen. Deze subsidieregeling zorgt dat de kennisinstellingen minder financiële barrières ondervinden om zo veel mogelijk het geld uit Horizon Europe te kunnen benutten.

Om ook in de toekomst antwoorden te vinden op de vragen die dan spelen, is talent essentieel. Dit geldt zowel voor talent in fundamenteel en toegepast onderzoek als voor talent in praktijkgericht onderzoek. Zo gaan we als land grote systeemtransities tegemoet in ons energiegebruik en in onze leefomgeving. Voor deze transities hebben we alle denkkracht en talent nodig. Door de Fondsmiddelen hebben universiteiten meer onderzoekers aan kunnen stellen, waardoor in Nederland meer nieuwe talenten kunnen worden opgeleid en vastgehouden. Nederland heeft op dit moment een goede wetenschappelijke positie in de wereld, met veel onderzoekers aan de wereldtop. Er is internationaal steeds meer concurrentie om wetenschappelijk talent. Daarom is het belangrijk om talent vast te houden en aan te trekken. Het Fonds investeert in talent door de Open Competitie en door de stimulering van sociale veiligheid. Universiteiten en hogescholen kregen in 2023 extra bekostiging vanuit het Fonds om de sociale veiligheid te verbeteren.

Er is in 2023 € 60 miljoen extra geïnvesteerd in de Open competitie vanuit het Fonds. Door dit programma werden wetenschappers gefaciliteerd om excellent en ongebonden onderzoek te doen. Met deze ophoging konden meer voorstellen van hoge kwaliteit worden gehonoreerd waarmee er rust en ruimte in de wetenschap is om de grenzen van onze kennis te verleggen en om te werken aan oplossingen voor grote transities en wetenschappelijke doorbraken voor de toekomst van Nederland. Denk bijvoorbeeld aan onderzoek om optimaal gebruik te maken van grote datasets over ruimte en geografie, wat vervolgens weer gebruikt kan worden voor beleid voor leefomgeving en klimaat.

Om tot impactvolle resultaten te komen, is het van belang dat de voedingsbodem op orde is. Het Fonds heeft in 2023 bijgedragen aan het versterken van deze voedingsbodem, bijvoorbeeld door geld te geven aan jonge onderzoekers die vernieuwend en praktijkgericht onderzoek wilden doen of door beurzen te geven aan succesvolle wetenschappers die het niet lukten om een vast contract te krijgen en de bijhorende randvoorwaarden als onderzoeksfaciliteiten en deelname aan Europese samenwerking. Naast deze voedingsbodem, investeerde het Fonds ook direct in de impact van onderzoek, door middel van investeringen in Europese partnerschappen, Open Science en wetenschapscommunicatie. Het Nationaal Expertisecentrum Wetenschap en Samenleving (NEWS) wordt gefinancierd vanuit het Fonds. NEWS ondersteunt onderzoekers om in dialoog te treden met de samenleving over hun wetenschappelijke resultaten.

Het Fonds investeert ook in kennisveiligheid. De kabinetsbrede aanpak kennisveiligheid draagt bij aan de nationale veiligheid. Het Loket Kennisveiligheid geeft gerichte adviezen aan de kennisinstellingen bij het maken van een goede afweging tussen kansen en risico’s bij internationale samenwerking. Daarnaast zijn er Fondsmiddelen beschikbaar voor de screeningswet die nu wordt voorbereid. Met de screening wordt ongewenste kennis- en technologieoverdracht naar statelijke actoren voorkomen. Het Loket Kennisveiligheid heeft bijvoorbeeld al meer dan 350 adviezen gegeven aan kennisinstellingen. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten vragen hier nadrukkelijk aandacht voor in de dreigingsbeelden.

In tabel 10 van de OCW-begroting is te zien wat er reeds gerealiseerd is van de middelen uit het Fonds Onderzoek en Wetenschap (2.2 Belangrijkste beleidsmatige mutaties | Ministerie van Financiën – Rijksoverheid (rijksfinancien.nl)). Ook zijn hier de begrote uitgaven per bestedingsdoel te zien voor de komende jaren (met prijspeil 2023).

Beantwoording van vragen over maatregelen uit het hoofdlijnenakkoord, o.a. over de vormgeving en effecten ervan, laten wij aan het volgende kabinet.

14

Wat is het effect van de btw-verhoging op culturele goederen en diensten voor instellingen in het mbo, hbo en wo?

Beantwoording van vragen over maatregelen uit het hoofdlijnenakkoord, o.a. over de vormgeving en effecten ervan, laten wij aan het volgende kabinet.

15

Wat zijn de te verwachten financiële effecten van de verhoging op culturele goederen en diensten voor studenten uit het mbo, hbo en wo? Verschilt dit nog voor verschillende studierichtingen?

Beantwoording van vragen over maatregelen uit het hoofdlijnenakkoord, o.a. over de vormgeving en effecten ervan, laten wij aan het volgende kabinet.

16

Hoeveel studenten volgen een tweede bachelor- of masteropleiding? Welke opleidingen zijn dit?

In onderstaande tabellen is het aantal bachelor- en masterstudenten opgenomen dat een tweede studie volgt. Het gaat om studenten die reeds eerder een bachelor- of masterdiploma hebben gehaald. Gelijktijdig gevolgde tweede studies zijn niet meegenomen. De peildatum is 1 oktober 2023 en de aantallen zijn uitgesplitst naar RIO-onderdeel (RIO is Register Instellingen en Opleidingen):

economie 367
gedrag en maatschappij 1.118
gezondheidszorg 2.825
landbouw en natuurlijke omgeving 169
natuur 195
onderwijs 5.658
recht 874
sectoroverstijgend 48
taal en cultuur 983
techniek 481
Totaal 12.718
economie 419
gedrag en maatschappij 505
gezondheidszorg 703
landbouw en natuurlijke omgeving 55
natuur 196
onderwijs 847
recht 623
sectoroverstijgend 51
taal en cultuur 692
techniek 201
Totaal 4.292

17

Hoeveel kost het op de rijksbegroting om tweede bachelors en tweede masters aan te bieden voor het wettelijk collegegeldtarief?

Het aanbieden van alle tweede bachelors en tweede masters tegen wettelijk collegegeld kost circa € 200 miljoen structureel per jaar op de rijksbegroting.

18

Wat zijn voor studenten redenen om langer dan nominaal te studeren?

Langer dan nominaal studeren komt veelal voort uit een samenspel van variabelen die in samenhang met elkaar leiden tot de uitkomst van langer studeren. Er kan dus meestal niet één oorzaak worden aangewezen. Individuele studenten nemen beslissingen bewust of onbewust op basis van hun leer- en leefomgeving waarbij diverse factoren van invloed zijn op hun studieprestaties. Mogelijke verklaringen kunnen liggen in de privésfeer van de student, zoals het hebben van een (bij)baan, het verlenen van (mantel)zorg of andere persoonlijke omstandigheden en verklaringen kunnen liggen in de leef- en studieomgeving van de student, zoals het hebben van een goede match met de opleiding, het volgen van extracurriculaire activiteiten als (sport)verenigingen en/of de mate van onderwijsintensiteit die men ervaart.

Meer in het algemeen geldt dat het bachelorrendement (het aandeel studenten dat het diploma behaalt binnen de nominale studieduur + maximaal 1 jaar) lager ligt onder bepaalde groepen studenten, zoals onder mannen, studenten met een niet-westerse migratieachtergrond, studenten met ouders met een lager inkomen of eerstegeneratiestudenten. Momenteel laat ik daarom, naar aanleiding van de motie Peters die vraagt voor meer aandacht voor eerstegeneratiestudenten, onderzoek doen naar (de oorzaken van) verschillen tussen groepen studenten. Uw Kamer ontvangt eind 2024 de resultaten van dit onderzoek.

19

Wat zijn de verwachte effecten van de langstudeerboete op de mentale gezondheid van studenten? Wat waren de effecten hiervan in 2012?

Beantwoording van vragen over maatregelen uit het hoofdlijnenakkoord, o.a. over de vormgeving en effecten ervan, laten wij aan het volgende kabinet. In 2012 is deze maatregel vrijwel direct na inwerkingtreding teruggedraaid. Hierdoor zijn er geen effecten op de mentale gezondheid van studenten bekend.

20

Wat zijn de verwachte effecten van de langstudeerboete op de kansengelijkheid in het vervolgonderwijs? Wat waren de effecten hiervan in 2012?

Beantwoording van vragen over maatregelen uit het hoofdlijnenakkoord, o.a. over de vormgeving en effecten ervan, laten wij aan het volgende kabinet. In 2012 is deze maatregel vrijwel direct na inwerkingtreding teruggedraaid. Hierdoor zijn er geen effecten op kansengelijkheid in het vervolgonderwijs bekend.

21

Wat is het effect van het inkomen van ouders op de verwachte studieduur van studenten? Wat zijn de verschillen hiervan tussen mbo, hbo en wo?

Voor het mbo, hbo en wo is niet bekend wat de exacte effecten zijn van het inkomen van de ouders op de verwachte studieduur. Wel blijkt in het hbo en wo uit de meest recente Monitor beleidsmaatregelen hoger onderwijs dat studenten waarvan de ouders een laag inkomen hebben een lager bachelorrendement (het behalen van het bachelordiploma in de nominale studieduur + maximaal 1 jaar) hebben dan studenten waarvan de ouders een hoog inkomen hebben. Daarbij geldt: hoe hoger het inkomen van de ouders, hoe hoger het rendement. Meer in algemene zin heeft de Inspectie van het Onderwijs in 2023 geconstateerd dat studenten met ouders met een hoger inkomen met minimaal een opleiding in het hbo een voorspoedigere schoolloopbaan hebben en een hogere kans op doorstroom naar een volgend type onderwijs hebben.

22

Welke factoren spelen mee in de verwachte studieduur van studenten? Hoe verschilt dit tussen mbo, hbo en wo?

Zie ook het antwoord op vraag 18. Zoals in de beantwoording op vraag 18 aangegeven is er vaak niet één eenduidige verklaring aan te wijzen voor studievertraging maar spelen veel factoren (in combinatie) een rol, zoals persoonlijke omstandigheden (bijbaan, ziekte, mantelzorg, etc. en de studieomgeving (ervaren match met de opleiding, mate van onderwijsintensiteit, etc.). Voor het hbo en wo geldt in het algemeen dat het bachelorrendement (het aandeel studenten dat het diploma behaalt binnen de nominale studieduur + maximaal 1 jaar) lager ligt onder bepaalde groepen studenten, zoals onder mannen, studenten met een niet-westerse migratieachtergrond, studenten met ouders met een lager inkomen of eerstegeneratiestudenten. Momenteel laat ik daarom, naar aanleiding van de motie Peters (Kamerstukken 2022/23, 36 200 VIII, nr. 248) die vraagt voor meer aandacht voor eerstegeneratiestudenten, onderzoek doen naar (de oorzaken van) verschillen tussen groepen studenten. Uw Kamer ontvangt eind 2024 de resultaten van dit onderzoek.

In het mbo is eerder uit de Benchmark middelbaar beroepsonderwijs 2016 gebleken dat het aandeel studenten dat het diploma haalt binnen de nominale studieduur hoger is onder studenten met een vooropleiding vmbo g/t, havo en vwo ten opzichte van studenten met een vooropleiding vmbo basis/kader en praktijkonderwijs. Ook blijkt dat het aandeel dat het diploma behaalt binnen de nominale studieduur stijgt met het onderwijsniveau op het mbo (hoe hoger het onderwijsniveau, hoe groter het aandeel dat het diploma behaalt binnen de nominale studieduur). Daarnaast is het aandeel hoger bij vrouwen, oudere studenten en studenten die in Nederland zijn geboren.6

23

Hoeveel geven studenten per jaar gemiddeld uit aan studieboeken en -materialen? Verschilt dit tussen studenten uit het mbo, hbo en wo?

Uit onderzoek van het Nibud studentenonderzoek uit 2021 blijkt dat studenten in het hbo en wo gemiddeld 47 euro per maand besteden aan studieboeken en – benodigdheden). In dit onderzoek wordt geen onderscheid gemaakt in kosten tussen hbo en wo. Voor mbo studenten is dit gemiddeld 59 euro per maand. In de praktijk zullen deze kosten per opleiding verschillen. Momenteel voert het Nibud het studentenonderzoek voor 2024 uit. Voor het mbo worden daarnaast momenteel onderzoeken verricht naar de kosten voor studieboeken- en materialen voor basisvaardighedenvakken en naar de verschillen in schoolkosten tussen opleidingen, naar aanleiding van de motie van de leden Bouchallikh en De Hoop (Kamerstukken 2022/2023, 31 524, nr. 555). Beide onderzoeken worden naar verwachting rond de zomer van 2024 naar de Kamer gestuurd.

24

Kunt u een overzicht geven in welke mate de bestedingen van onderwijsinstellingen voortvloeiende uit de NPO7-middelen overlopen in de bestedingsmiddelen van het Landelijk Kader Studentenwelzijn?

Ongeveer een derde van de NP Onderwijs gelden wordt in het vervolgonderwijs besteed aan het verbeteren van mentaal welzijn van studenten. Het NP Onderwijs loopt in het vervolgonderwijs dit jaar ten einde (2024 is het zogenoemde uitloopjaar).

In het mbo zijn de NP Onderwijs middelen vorig jaar vrijwel geheel uitgeput. In juli 2023 resteerde naar schatting nog iets meer dan 10 procent van de middelen voor welzijn. De gelden zijn in het mbo voortvarend ingezet, omdat daar al een operationele zorgstructuur voorhanden was. De verwachting is dat alle middelen in 2023 zullen zijn ingezet. In het hbo en wo was voor welzijn in juli 2023 nog circa 25 procent beschikbaar. Bij de publicatie van de jaarverslagen over 2023 in juli dit jaar wordt duidelijk hoeveel dat voor 2024 nog is. Dit verschilt evenwel per instelling. Ook in het hbo en wo is er een flink aantal instellingen dat vrijwel alle middelen al heeft ingezet. Zowel in het hbo en wo als in het mbo zien we dat het mentaal welzijn onder druk blijft staan. Een van de mogelijke redenen hiervoor is dat vanuit het funderend onderwijs elk jaar studenten instromen die de gevolgen van de coronapandemie en de maatregelen nog met zich meedragen. Recente cijfers uit de studentenpeiling (maart) 2024 laten wel zien dat de problematiek in omvang geleidelijk iets afneemt.

Mbo-instellingen kunnen de beschikbare kwaliteitsmiddelen naar gelang hun behoefte ook inzetten voor het thema studentenwelzijn. Uit de beschikbare kwaliteitsplannen blijkt dat zij dat ook doen. Middels het Landelijk Kader Studentenwelzijn is in het hbo en wo jaarlijks 15 miljoen euro aan de instellingen beschikbaar gesteld. Dat is circa 9 miljoen euro per jaar minder dan instellingen ten tijde van het NP Onderwijs hieraan konden besteden. Echter hebben instellingen met de NP-Onderwijs gelden al een ondersteuningsstructuur in kunnen inrichten. Daarmee is de benodigde continuïteit geborgd.

25

Kan worden toegelicht waarom het aantal aanvragen dat toegekend is voor het opleiden van onderwijsondersteunend personeel tot leraar minder was dan verwacht?

Voor het voortgezet onderwijs geldt dat het in 2023 voor het eerst mogelijk was om subsidie aan te vragen voor het opleiden van ondersteunend personeel. Mogelijk was de regeling nog niet bij iedereen bekend. Voor het primair onderwijs was de verwachting op basis van het aantal aanvragen voorgaande jaren, dat het aantal aanvragen zou toenemen. Om beter zicht te krijgen op de werking van de regeling, wordt deze komend jaar geëvalueerd.

26

Hoeveel extra leraren heeft de lerarenstrategie tot nu toe opgeleverd? Kunt u dat uitsplitsen in po8, vo9 en sbo10 en vso11?

Het doel van de lerarenstrategie is om te zorgen voor voldoende en goed opgeleide leraren en schoolleiders, die met plezier werken in het onderwijs en hun vakkennis op peil houden. Een waaier aan maatregelen is ingezet om nieuwe leraren aan te trekken maar ook om leraren die we hebben te behouden. Van enkele maatregelen, zoals de regeling zij-instroom is relatief eenvoudig te meten hoeveel zij-instromers er op jaarbasis starten. Lastiger is bijvoorbeeld te bepalen in welke mate de salarisverhoging een rol heeft gespeeld bij nieuwe instroom op de pabo en hoeveel leraren worden behouden met de aanpak van de werkdruk. De vraag hoeveel extra leraren de strategie heeft opgeleverd is dan ook niet zo te beantwoorden. Wel monitoren en evalueren we de effectiviteit en de resultaten van de verschillende maatregelen. Over de resultaten van de verschillende onderzoeken wordt de Tweede Kamer tweemaal per jaar geïnformeerd, in juni en december. Over de cijfermatige ontwikkelingen op de onderwijsarbeidsmarkt, wordt jaarlijks in december de Trendrapportage Arbeidsmarkt voor leraren po, vo en mbo naar de Tweede Kamer gestuurd.

27

Kunt u zo gedetailleerd mogelijk aangeven wat het diversiteitsportaal, de monitor, het dashboard en de conferentie exact hebben bijgedragen aan het verhogen van de evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende posities?

Bedrijven zijn verplicht middels de Topvrouwenwet om in het Diversiteitsportaal van de SER te rapporteren over de voortgang en de streefcijfers van het aandeel vrouwen in de top en subtop van hun organisatie. Daarnaast moeten bedrijven in het Diversiteitsportaal rapporteren over het bijbehorende plan om de streefcijfers te halen. Dit Diversiteitsportaal (voetnoot: Dataverkenner | Sociaal-Economische Raad (diversiteitsportaal.nl)) is openbaar en geeft inzicht in de inzet die bedrijven plegen om meer vrouwen in topposities te krijgen. Om dit inzicht ook voor de (semi-)publieke sector te krijgen, is er daarnaast ook een aparte jaarlijkse monitor die het aandeel vrouwen in de top van (semi-)publieke sector bijhoudt. Deze monitor (voetnoot: Genderdiversiteit in de top van de overheid (genderdiversiteitindeoverheid.nl)) is ook openbaar en eenvoudig te raadplegen. De doelen van deze monitors zijn tweeledig. Enerzijds zijn de dataverkenner van de SER en het dashboard voor de (semi-)publieke sector belangrijk om inzicht te geven in de huidige stand van zaken. Anderzijds zorgt deze transparantie ook voor druk op organisaties, om het aandeel vrouwen in hun top en subtop te verhogen.

Daarnaast gaat een deel van het budget voor het Diversiteitsportaal naar ondersteuning van bedrijven door middel van een bijbehorende helpdesk en evenementen waarbij goede voorbeelden en ervaringen worden gedeeld. Veel organisaties worstelen met de vraag hoe zij ervoor kunnen zorgen dat er meer vrouwen doorstromen naar subtop en uiteindelijk topposities. Het kabinet ziet dat veel bedrijven en organisaties niet kwaadwillend zijn wat betreft het gebrek aan vrouwen in de top, maar er vaak sprake is van onwetendheid of onbekendheid met een goede aanpak. Vandaar dat er vanuit SER Topvrouwen regelmatig webinars en bijeenkomsten worden georganiseerd en dat er vorig jaar vanuit het Ministerie van OCW een conferentie over genderdiversiteit in de top is georganiseerd. Door ervaringen uit te wisselen en inspirerende topvrouwen een podium te bieden, worden organisaties aangezet om acties te ondernemen zodat meer vrouwen op weg naar de top worden geholpen.

Zowel de monitoring als de overige activiteiten zorgen voor een samenhangend palet aan acties om de evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende posities te verhogen. De bijdrage van elk van deze activiteiten is niet los geëvalueerd. In de periodieke evaluatie van het emancipatiebeleid van 2018–2025 en in de tussentijdse evaluatie van de Topvrouwenwet in 2027 zal er wel worden gekeken naar de bijdrage van deze activiteiten aan het behalen van het doel van een meer evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in de top en de emancipatiedoelen in het algemeen.

28

Welke criteria worden door het INC12 gehanteerd om experts op het gebied van discriminatie en racisme in de media en kunst- en cultuursector te selecteren?

• OCW is in het najaar van 2023 gestart met INC en wordt hierbij ondersteund door IZI Solutions en Movisie.

• Experts worden geselecteerd door IZI / Movisie vanuit hun netwerk en op basis van hun expertise.

• Experts zijn afkomstig uit gemarginaliseerde gemeenschappen en hebben kennis over discriminatie, racisme en emancipatie binnen de eigen gemarginaliseerde gemeenschappen en hebben belang bij en/of expertise over de werkterreinen van OCW;

• Er zijn nu twee netwerken: het netwerk anti-Zwart racisme en de Discriminatie & Racisme adviesgroep. Hierbinnen zijn enkele experts acties binnen de cultuur- en mediasector.

29

Het studiefinancieringsstelsel zorgt ervoor dat financiële drempels worden verminderd; kan worden toegelicht waarom de ervaren aansluiting op het hoger onderwijs niet altijd optimaal is?

Het doel van het studiefinancieringsstelsel is om financiële drempels weg te nemen. Om die reden is de basisbeurs dit studiejaar in het hbo en wo heringevoerd en is de aanvullende beurs verbreed. Daarnaast zijn er nog andere factoren die ervoor kunnen zorgen dat de aansluiting niet optimaal is, zoals onvoldoende voorbereiding op de studiekeuze, gebrekkige aansluiting tussen onderwijsprogramma’s of geen goede binding met de opleiding. Er wordt op verschillende manieren gewerkt aan het versoepelen van doorstroom tussen verschillende onderwijsvormen. Zo zijn er in het mbo keuzedelen «voorbereiding hbo» om studenten voor te bereiden op de overstap naar het hbo en is er een subsidieregeling opgezet om de aansluiting tussen beroepsopleidingen te verbeteren.

30

Het studiefinancieringsstelsel zorgt ervoor dat financiële drempels worden verminderd; kan worden toegelicht waarom de studieprogressie verschilt tussen groepen?

Het klopt dat er verschillen zijn in studieprogressie en studierendement tussen verschillende groepen studenten. Zo blijkt uit de meest recente «monitor beleidsmaatregelen hoger onderwijs» dat het studierendement lager is voor mannen, studenten met een niet-westerse migratieachtergrond of eerstegeneratiestudenten. Momenteel laat ik daarom, naar aanleiding van de motie Peters die vraagt voor meer aandacht voor eerstegeneratiestudenten, onderzoek doen naar (de oorzaken van) verschillen tussen groepen studenten. Uw Kamer ontvangt eind 2024 de resultaten van dit onderzoek.

31

Hoeveel thuiszitters zijn er momenteel? Kunt u een overzicht geven van het aantal thuiszitters de afgelopen tien jaar?

De meest actuele cijfers over het aantal kinderen en jongeren die thuiszitten zijn van de «Leerplichttelling» over het schooljaar 2022–2023. Deze cijfers zijn begin mei met de Kamer gedeeld samen met de Kamerbrief verbeteraanpak passend onderwijs (Kamerstukken II, 2023–24, 31 497, nr. 475 link: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-1143711). Het aantal leer- en kwalificatieplichtige kinderen die tijdens het einde van schooljaar 2022–2023 niet stonden ingeschreven op een school en ook geen vrijstelling hadden (absoluut verzuim) was 13.707. Van deze groep volgden 4.440 kinderen aan het einde van het schooljaar weer onderwijs. Daarnaast waren er 3.881 kinderen die vier weken of langer niet naar school gingen. Aan het einde van het schooljaar 2022–2023 waren dit nog 1.682 kinderen.

32

Kunt u aangeven voor wanneer een nieuwe beleidsdoorlichting staat gepland voor het emancipatiebeleid?

De periodieke evaluatie zal in 2025 worden opgeleverd, en zal de periode 2018–2025 beslaan. U ontvangt voor Prinsjesdag 2024 een brief met hierin de onderzoeksopzet.

33

In hoeverre was in 2023 het Nederlandse onderwijsbeleid onverkort van toepassing op het funderend onderwijs voor Caribisch Nederland?

OCW hanteert het principe Comply or Explain voor het onderwijsbeleid in Caribisch Nederland. Dit betekent onder andere dat er aparte regelgeving is vastgelegd in de WPO BES en in de WVO 2020 voor Caribisch Nederland. Daarnaast wordt bij nieuwe beleidsinitiatieven gekeken in hoeverre deze van toepassing zijn in CN. In sommige gevallen kan een beleidsinitiatief op dezelfde manier worden ingezet, maar in andere gevallen is maatwerk nodig voor de specifieke situatie waarin de scholen op CN verkeren. In bijlage 5 bij het jaarverslag staan de uitgaven van OCW aan CN verder uitgesplitst en toegelicht.

34

Kunt u aangeven hoeveel de bekostiging zou stijgen als alle stagiaires, die werkzaam zijn in het primair – en voortgezet onderwijs, een stagevergoeding zouden ontvangen?

Het is aan de sociale partners in het funderend onderwijs om afspraken te maken over de stagevergoeding. Er zijn verschillende scenario’s mogelijk voor het inrichten van een stagevergoeding, en het benodigde budget is hiervan afhankelijk. Werkgevers in het voortgezet onderwijs hebben onlangs ingestemd met een voorstel voor vergoeding voor stagairs in het vo. Zij ramen de kosten op circa 54 miljoen euro voor het vo. De bekostiging stijgt niet automatisch mee wanneer de sociale partners zouden afspreken dat alle stagiairs een stagevergoeding moeten krijgen. Werkgevers (schoolbesturen) moeten de ruimte in hun eigen begroting vinden om stagevergoedingen te geven. Een passende stagevergoeding dient onderdeel te zijn van goed werkgeverschap en draagt bij aan de aantrekkelijkheid van het beroep van leraar. De werkgevers in het vo, mbo en hbo nemen deze verantwoordelijkheid en betalen de stagevergoeding ook uit eigen middelen. Deze voorbeelden laten zien dat het mogelijk is om afspraken te maken over stagevergoedingen voor het toekomstige onderwijspersoneel.

35

Kan de extra investering van € 38,0 miljoen ten behoeve van het verzorgen van schoolmaaltijden in het primair onderwijs worden toegelicht?

In de tabel in het jaarverslag staan de uitgaven ten opzichte van de begroting zoals de Kamer die heeft vastgesteld. In 2023 is uitvoering gegeven aan de motie Dassen en Paternotte13. Daartoe is bij de eerste suppletoire begroting € 100,0 miljoen toegevoegd aan de begroting uit de eindejaarsmarge. De uitputting van de middelen door het Rode Kruis en het Jeugdeducatiefonds zijn verdeeld over de artikelen voor primair (€ 38,0 miljoen) en voortgezet onderwijs (€ 24,2 miljoen), voor in totaal € 62,1 miljoen. Alle uitgaven zijn gedaan vanuit het budget dat naar aanleiding van de motie is vrijgekomen.

36

Kan worden toegelicht waarom er een voortijdige betaling plaatsvond via de subsidieregeling School en Omgeving?

De betalingen aan een deel van de deelnemende vestigingen zijn per abuis geheel in het najaar van 2023 uitbetaald in plaats van verspreid over 2024 en 2025. Hierdoor hebben deze vestigingen voortijdig hun aangevraagde subsidiebedragen ontvangen.

Er is niet meer of minder geld uitbetaald aan deze vestigingen dan over meerdere jaren verspreid zou zijn geweest. De betaling vond slechts op een eerder moment plaats.

Ter voorkoming van een vroegtijdige betaling van subsidiegelden in de toekomst zijn er aanvullende waarborgen opgenomen voor het betaalproces.

37

Hoeveel coalities en scholen doen mee aan het programma School en Omgeving?

Voor de schooljaren 2023–2024 en 2024–2025 doen momenteel in totaal 124 coalities, bestaande uit 629 schoolvestigingen mee aan het programma School en Omgeving. Dit is deels via de subsidieregeling School en Omgeving 2023–2025 en deels via de interdepartementale specifieke uitkering (SPUK) Kansrijke wijk van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV). Daar komen nog de coalities bij die in de tweede aanvraagtermijn subsidie hebben aangevraagd. Deze aanvragen worden momenteel beoordeeld.

38

Hoeveel coalities en scholen die meedoen aan het programma School en Omgeving vallen onder de 5% met de grootste positieve achterstandsscore? Hoeveel coalities en scholen vallen tussen de 5% en 10%?

Van alle deelnemende scholen vallen momenteel in totaal 286 schoolvestigingen in 99 verschillende coalities onder de vijf procent hoogste relatieve achterstandsscores.

Naast schoolvestigingen met een van de hoogste vijf procent relatieve achterstandsscores (categorie A vestigingen), konden ook schoolvestigingen die eerder deel hadden genomen aan de voorgaande subsidieregeling én een positieve achterstandsscore hadden een aanvraag indienden in de éérste aanvraagronde, dit zijn categorie B vestigingen. In deze aanvraagronde hadden er van de 343 categorie B vestigingen in totaal 113 vestigingen in 48 verschillende coalities een relatieve achterstandsscore tussen de hoogste vijf en tien procent.

Veel schoolvestigingen tussen de vijf en tien procent van de hoogste relatieve achterstandsscores konden voor het eerst in april 2024 subsidie aanvragen door de latere uitbreiding van de doelgroep van vijf procent van de hoogste achterstandsscores naar tien procent. Deze aanvraagronde liep van 1 april tot en met 30 april. Het is vooralsnog niet bekend hoeveel nieuwe aanvragen toegekend zullen worden uit deze ronde.

39

Hoeveel kinderen krijgen een rijke schooldag via het programma School en Omgeving?

Voor de schooljaren 2023–2024 en 2024–2025 doen momenteel in totaal 124 coalities, bestaande uit 629 schoolvestigingen mee aan het programma School en Omgeving. Hiermee wordt er nu aan 101.757 leerlingen in Nederland een verrijkte schooldag aangeboden. Daar komen de leerlingen uit de tweede aanvraagtermijn bij. Deze aanvragen worden momenteel beoordeeld.

40

Hoeveel kinderen op scholen met de hoogste 5% positieve achterstandsscore krijgen een rijke schooldag via het programma School en Omgeving?

Van de in totaal 129.509 leerlingen in Nederland die op een schoolvestiging met een van de hoogste 5% relatieve achterstandsscores zitten, ontvangen er momenteel 45.159 leerlingen een verrijkte schooldag via het programma School en Omgeving.

41

Hoeveel kinderen op scholen tussen de hoogste 5% en 10% positieve achterstandsscore krijgen een rijke schooldag via het programma School en Omgeving?

Naast schoolvestigingen met een van de hoogste vijf procent relatieve achterstandsscores, categorie A vestigingen, konden ook schoolvestigingen die eerder deel hadden genomen aan de voorgaande subsidieregeling én een positieve achterstandsscore hadden een aanvraag indienden in de éérste aanvraagronde, dit zijn categorie B vestigingen. Van de in totaal 56.598 leerlingen op categorie B vestigingen waarvoor een rijke schooldag wordt aangeboden, zitten er 19.584 leerlingen op een schoolvestiging met een relatieve achterstandsscore tussen de hoogste vijf en tien procent.

Veel schoolvestigingen tussen de vijf en tien procent van de hoogste relatieve achterstandsscores konden voor het eerst in april 2024 subsidie aanvragen door de latere uitbreiding van de doelgroep van vijf procent van de hoogste achterstandsscores naar tien procent. Deze aanvraagronde liep van 1 april tot en met 30 april. Het is vooralsnog niet bekend hoeveel nieuwe aanvragen toegekend zullen worden uit deze ronde en voor hoeveel leerlingen dit zal zijn.

42

Hoeveel Samen naar Schoolklassen zijn er momenteel (in het po en vo)?

Het aantal Samen naar Schoolklassen wordt niet centraal door het Ministerie van OCW geregistreerd en is dus niet bekend. Uit gesprekken met de NSGK (Nederlandse Stichting voor het Gehandicapte Kind) weten we dat het aantal initiatieven inmiddels de 50 heeft gepasseerd. Deze worden voornamelijk in het primair onderwijs georganiseerd. Op dit moment wordt onderzocht hoe deze klassen ook breder binnen het voortgezet onderwijs mogelijk gemaakt kunnen worden.

43

Kunt u specificeren aan welke activiteiten de subsidie School en Omgeving ten goede komt?

Activiteiten die worden georganiseerd spitsen zich toe op de volgende ontwikkelgebieden: cognitieve ontwikkeling, sociale ontwikkeling, sport, cultuur en oriëntatie op jezelf en op de wereld. Voorbeelden zijn activiteiten die nauw zijn verbonden met het curriculum van de school, sportactiviteiten, muzieklessen, inzet op het verbreden van het wereldbeeld van leerlingen, loopbaanoriëntatie, kennismaking met techniek of leren over de herkomst van voedsel.

44

Op welk niveau wordt besloten over toelating van kinderen tot scholen voor voortgezet onderwijs, loting en voorrangsregels, bijvoorbeeld voor kinderen met een oudere broer en/of zus op school, ouders die werkzaam zijn op de school of ouders die op de school in het verleden hun diploma hebben behaald?

Met het schooladvies schrijven leerlingen zich in voor een vo-school. Het schooladvies is leidend voor toelating in het vo. De vo-school mag dan ook geen andere gegevens eisen, zoals een aanvullende toets. Ook mag de vo-school niet aan de basisschool vragen het schooladvies aan te passen. Er bestaan lokaal of regionaal afgesproken procedures (of plaatsingswijzers) voor de overgang. Goede regionale afspraken kunnen waardevol zijn en zowel aan ouders als aan scholen houvast en duidelijkheid bieden (zoals op het gebied van loting of geven van voorrang aan familieleden). Soms staan in dergelijke plaatsingswijzers strikte normen over leerresultaten of LVS-gegevens, dat is uitdrukkelijk niet de bedoeling. Voorafgaand aan elk schooljaar gaat de Inspectie van het Onderwijs, op basis van ontvangen signalen, preventief na in hoeverre regionaal afgesproken procedures voor de overgang po-vo voldoen aan de regelgeving. Indien zij strijdigheid met de regelgeving constateren, zullen zij de betrokken besturen daarop attenderen en aangeven dat zij de wet moeten volgen en de afspraken daarop aan moeten passen. Het schoolbestuur besluit over het toelaten of weigeren van leerlingen. Een school mag onder bepaalde voorwaarden een kind weigeren, bijvoorbeeld als de school geen plek heeft of als er in de gemeente afspraken zijn over de loting. Dit moet een school altijd schriftelijk laten weten, zodat ouders de gelegenheid hebben om in bezwaar te gaan tegen het besluit van de school.

45

Hoeveel scholen maken gebruik van de Regeling versterking functiemix vo-leraren in de Randstadregio’s? Hoeveel leraren zijn dit?

In 2023 waren er 289 scholen die aanvullende bekostiging verstrekt kregen op basis van de Regeling Versterking Functiemix vo-leraren in de Randstadregio’s.

Dankzij de aanvullende bekostiging uit deze regeling kunnen scholen binnen de Randstadregio’s het aandeel leraren in voltijdequivalenten in bezoldigingsschaal LC verhogen. In 2023 waren dankzij de regeling binnen de Randstadregio’s circa 15 procentpunt meer leraren ingeschaald in een LC-schaal dan buiten de Randstadregio’s (op basis van fte’s). Omgerekend is dat circa 2000 fte. Dit aantal is uitgedrukt in personen hoger, omdat veel leraren parttime werken. (Bron: https://www.ocwincijfers.nl/sectoren/voortgezet-onderwijs/personeel/functiemix-voortgezet-onderwijs)

Wat betreft de ontwikkeling van de functiemix. Vóór aanvang van de versterking van de functiemix in 2008 waren binnen de Randstadregio’s 19,4% van de leraren ingeschaald in LC, buiten de Randstadregio’s was dit 18,0%. Bij de nulmeting in 2008 waren binnen de Randstadregio’s dus 1,4 procentpunt meer leraren ingeschaald in LC dan buiten de Randstadregio’s.

46

Welk bedrag krijgen scholen gemiddeld die gebruik van de Regeling versterking DGFO vo-leraren in de Randstadregio’s? Welk bedrag per leraar is dit?

De scholen die bekostiging ontvangen vanuit de Regeling versterking functiemix vo-leraren in de Randstadregio’s ontvingen in 2023 gemiddeld ongeveer € 253.000. De middelen worden verdeeld over de scholen in de Randstadregio’s naar omvang van de basisbekostiging en het aandeel leerlingen op vestigingen in deze regio’s. Met de aanvullende bekostiging uit deze regeling kunnen scholen binnen de Randstadregio’s het aandeel leraren in bezoldigingsschaal LC verhogen (zie ook het antwoord op vraag 45). Met het gemiddelde bedrag dat een school in de Randstadregio’s in 2023 ontving, konden in dat jaar naar schatting grofweg 21 voltijdsleraren in een hogere schaal worden ingedeeld. Overigens betreft het hoger inschalen van medewerkers in principe een lange termijn afspraak.

47

Hoeveel subsidie ontvangen studentenvakbonden in het mbo, hbo en wo?

Het Ministerie van OCW verleent geen subsidie aan studentenvakbonden naast de landelijke studentenvakbond LSVb. De LSVb ontvangt haar subsidie, evenals het LAKS, Job Mbo en het ISO, om studentenbelangen in te brengen in de beleidsontwikkeling. De basissubsidie was in 2023 voor het ISO en de LSVb € 279.000. JOB MBO en het LAKS vallen onder koepelorganisatie COMBO, die in 2023 € 1.180.200 aan subsidie ontving.14

48

Kunt u specificeren aan welke activiteiten het Nationaal Groeifonds ten goede komt?

Het Nationaal Groeifonds op artikel 4 bestaat uit het LLO Collectief Laagopgeleiden en Laaggeletterden. Deze is toegelicht in het Jaarverslag.

Daarnaast is er het NGF-project Leeroverzicht en Skills. Leeroverzicht is een scholingsplatform dat werkenden en werkzoekenden helpt om zich gedurende hun werkzame leven blijvend te ontwikkelen met opleidingen voor om- en bijscholing. Leeroverzicht biedt overzicht van opleidingen en biedt informatie over de ongeveer 300 regelingen die gebruikt kunnen worden om de gewenste scholing te financieren. Daarmee draagt Leeroverzicht bij aan duurzame inzetbaarheid en het bevorderen van arbeidsmobiliteit. Met als doel dat iedereen wendbaar en weerbaar is op de arbeidsmarkt en daarmee onder andere kan blijven bijdragen aan de maatschappelijke uitdagingen waar we als Nederland voor staan.

49

Kunt u aangeven hoeveel de bekostiging van het mbo zou stijgen als alle stagiairs, die in deze sector werken, stagevergoeding zouden ontvangen?

In de onderwijssector mbo is er een stagevergoeding voor alle stagairs en dat wordt vanuit de huidige bekostiging betaald. De sociale partners hebben in de cao15 een afspraak gemaakt over stagevergoedingen. Alle studenten die in de onderwijssector mbo stagelopen ontvangen sinds 1 juni 2023 een stagevergoeding ter hoogte van ten minste € 250 bruto per maand bij een voltijdstage, ongeacht het opleidingsniveau van de stagiair.

50

Kunt u al iets toelichten in hoeverre de maatregelen uit het actieplan vsv16 2023 doeltreffend zijn?

De maatregelen in het actieplan vsv zijn gericht op de belangrijkste oorzaken van voortijdig schoolverlaten. Uit gesprekken met scholen, gemeenten en studenten wordt onderstreept dat deze maatregelen helpen om uitval te voorkomen. In de regionale vsv-aanpak wordt het verplicht dat scholen en gemeenten gebruik maken van effectieve interventies. Dit is een voorwaarde voor maatregelen in het nieuwe regionale vsv-programma. Hierbij worden regio’s gefaciliteerd. Zo heeft bureau LPBL in opdracht van OCW en SZW onderzoek gedaan naar effectieve interventies voor kwetsbare jongeren en de Universiteit Tilburg naar wat werkt in de begeleiding van uitgevallen jongeren. Ook wordt op korte termijn een product gepubliceerd waarmee regio’s een goede regionale analyse kunnen maken, zodat zij de doelgroepen bereiken die nu de meeste kans hebben om uit te vallen. Om te zorgen dat regio’s de uitkomsten van deze onderzoeken gebruiken en ervaringen met elkaar kunnen delen, worden periodiek bijeenkomsten georganiseerd op diverse plekken in het land. In de voortgangsrapportage die medio maart 2025 aan uw Kamer wordt gestuurd, wordt ingegaan op de bredere voortgang van het actieplan vsv. Hierbij moet opgemerkt worden dat de effecten van maatregelen die nu ingezet worden, op zijn vroegst medio 2026 zichtbaar worden.

51

Wat zijn de budgettaire gevolgen van het maximeren van het wettelijke collegegeld op 2% vanaf collegejaar 2025/2026?

Bij het beantwoorden van deze vraag is ervan uit gegaan dat u doelt op het maximeren van de indexatie van het wettelijk collegegeld op 2%. Het is niet mogelijk om de indexatie van het wettelijk collegegeld vanaf collegejaar 2025/2026 te maximeren. De hoogte van het wettelijk collegegeld voor collegejaar 2025/2026 dient uiterlijk 1 november 2024 te zijn vastgesteld en voor het maximeren van de indexatie is een wetswijziging nodig. De budgettaire effecten zijn afhankelijk van het verschil tussen de daadwerkelijke inflatie en het maximum van 2% en van de vraag hoe compensatie voor hogescholen en universiteiten wordt vormgegeven. Omdat de inflatie op lange termijn niet is te voorspellen ontstaat hiermee een risico voor de rijksbegroting ofwel voor de begroting van hogescholen en universiteiten. Ter indicatie: voor ieder jaar dat de daadwerkelijke inflatie 3% is (dus 1%-punt hoger dan het maximum) bedragen de gederfde collegegeldinkomsten ca. € 20 miljoen structureel.

52

Kunt u een overzicht geven van het aantal studenten dat een bachelor- en/of mastergraad behaald op het hbo en wo in respectievelijk de nominale studieduur, nominaal +1 en nominaal +2?

Voor het meest recente instroomcohort waarover het Ministerie van OCW over cijfers beschikt is de verdeling als volgt:

2017 Hbo Bachelor 31% 14% 5%
2017 hbo Master 73% 12% 1%
2017 Wo Bachelor 34% 26% 7%
2017 Wo Master 62% 23% 4%

53

Waarom verschilt het instellingscollegegeld tussen de onderwijsinstellingen?

Het vaststellen van de hoogte van het instellingscollegegeld is een bevoegdheid van de hogescholen en universiteiten zelf in overleg met hun medezeggenschap. Het instellingscollegegeld is ingevoerd vanuit de gedachte dat instellingen op deze manier de kosten kunnen dragen die zij maken voor het verzorgen van het onderwijs aan de categorieën studenten voor wie de instelling geen studentafhankelijke bekostiging ontvangt. Het is aan de instellingen om het (kostendekkend) tarief te bepalen en dat kan per opleiding verschillend zijn.

54

Kunt u zo gedetailleerd mogelijk toelichten wat is en wordt ondernomen om het probleem aan te pakken dat internationale (ondersteunende) maatregelen zich moeilijk laten vangen in «harde» cijfers en beleidsconclusies?

Internationale ondersteunende maatregelen houden onder andere in dat geïnvesteerd wordt in goede onderlinge verhoudingen en kennis- en informatievergaring met andere landen, waardoor er communicatie, uitwisseling en samenwerking kan ontstaan. Het gaat ook om het ondersteunen van de instellingen en de sector uit Nederland, ook waar het tekortsectoren betreft. Juist omdat de maatregelen ondersteunend van aard zijn laten zij zich daardoor moeilijk vangen in een tabel over dit begrotingshoofdstuk. Dit neemt niet weg dat we Nederlandse prestaties op een aantal indicatoren vergelijken met andere landen, een selectie van deze indicatoren is inderdaad te vinden op de website OCW in Cijfers. De komende tijd zullen we deze informatie verder uitbreiden.

55

Voor hoeveel studenten zal in september de basisbeurs dalen? Wat betekent dit in koopkracht voor studenten?

Voor studenten die een uitwonende basisbeurs ontvangen en voor scholieren die uitwonend zijn en een basistoelage ontvangen, geldt voor studiejaar 2023–2024 een tijdelijke koopkrachtmaatregel. De studenten die hiervoor in aanmerking komen ontvangen in deze periode € 164,30 per maand meer. Deze tijdelijke verhoging vervalt per studiejaar 2024–2025, omdat deze direct was gekoppeld aan de hoge energieprijzen en inflatie in 2022 en 2023. Voor thuiswonende studenten zijn er geen wijzigingen. Op basis van de studiefinancieringsraming is de verwachting dat in september ongeveer 170.000 studenten een beurs ontvangen waarbij de tijdelijke verhoging vervalt. Het Nibud doet momenteel onderzoek naar de financiële situatie van studenten en brengt de koopkrachtpositie van studenten in kaart. De gevolgen voor de koopkracht van studenten voor 2025 worden op Prinsjesdag bekend.

56

Zijn alle studenten, die op dit moment de basisbeurs ontvangen, geïnformeerd dat de basisbeurs zal dalen?

Voor studenten die een uitwonende basisbeurs ontvangen en voor scholieren die uitwonend zijn en een basistoelage ontvangen, geldt voor studiejaar 2023–2024 een tijdelijke koopkrachtmaatregel. De studenten die hiervoor in aanmerking komen ontvangen in deze periode € 164,30 per maand meer. Bij invoering van deze tijdelijke koopkrachtmaatregel is duidelijk gecommuniceerd dat dat deze maatregel alleen voor studiejaar 2023–2024 geldt. DUO communiceert vanaf juni 2024 dat de tijdelijke koopkrachtmaatregel met ingang van het nieuwe studiejaar komt te vervallen, omdat deze direct was gekoppeld aan de tijdelijk hoge energieprijzen en inflatie in 2022 en 2023. Studenten met een uitwonende basisbeurs ontvangen hierover een e-mail. Ook komt er een melding in Mijn DUO en wordt het vervallen van de maatregel gecommuniceerd via de website van DUO.

57

Kunt u nog gedetailleerder (dan op blz. 28 en 105) aangeven wat er precies is gerealiseerd met het bedrag van € 4,4 miljoen ten behoeve van Oekraïense cultuur en in hoeverre activiteiten in Oekraïne bijdragen aan het behoud en versterken van de Nederlandse cultuur en identiteit?

Met het bedrag van € 4,4 miljoen zijn projecten en programma’s in Oekraïne en in Nederland ondersteund. De middelen in Oekraïne zijn gericht op de voortzetting van noodhulp voor het veiligstellen en stabiliseren van beschadigd erfgoed en op kennisvergaring en kennisdeling op museaal en bouwkundig vlak. Met de middelen die in Nederland zijn ingezet is mogelijk gemaakt dat uit Oekraïne gevluchte culturele makers, hier hun vak konden blijven uitoefenen en onderhouden en zo in hun eigen onderhoud konden voorzien en een bijdrage leveren aan het culturele aanbod in Nederland.

De middelen zijn in 2023 ingezet via:

• de RCE (€ 0,5 miljoen);

• Dutch Culture (€ 0,25 miljoen);

• Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam (€ 0,5 miljoen);

• United Ukrainian Ballet (€ 0,5 miljoen);

• Rotterdams Philharmonisch Orkest (€ 0,1 miljoen);

• Mondriaan Fonds (€ 0,4 miljoen);

• Fonds Podiumkunsten (€ 0,3 miljoen);

• Nederlands Fonds voor de Letteren (€ 0,5 miljoen).

Een aantal programma’s loopt door en via de eindejaarsmarge is in 2024 € 1,3 miljoen opnieuw beschikbaar gesteld voor hulp en ondersteuning aan Oekraïense cultuur.

Deze inzet is primair van belang voor Oekraïne, maar het versterkt ook de Nederlandse cultuur door kennisvergroting, verrijking en inspiratie en het draagt bij aan wederzijds begrip en de positie en reputatie van Nederland en de Nederlandse culturele sector in het buitenland.

58

Kunt u zo gedetailleerd mogelijk aangeven welke informatie wordt verzameld om inzicht in de resultaten te krijgen?

Deze middelen zijn als projectsubsidie verleend op grond van de Regeling op het specifiek cultuurbeleid. Voorafgaand aan de verlening dient de aanvrager een activiteitenplan en een sluitende begroting in. Voor projectsubsidies geldt tevens een verantwoordingsplicht. De aanvrager dient een activiteitenverslag en een financieel verslag (voorzien van een gewaarmerkte controleverklaring door een accountant) in te dienen na afloop van de projectperiode.

59

Kunt u zo gedetailleerd mogelijk weergeven waar alle gedane uitgaven in het kader van de herdenking van het slavernijverleden uit zijn opgebouwd?

De gedane uitgaven in het kader van de herdenking van het slavernijverleden zijn opgebouwd uit de volgende uitgaven:

• € 3,4 miljoen aan het Fonds voor Cultuurparticipatie voor het opzetten en uitvoeren van de subsidieregeling «Erfgoed: Herdenkingsjaar Slavernijverleden»;

• € 3,1 miljoen aan het Mondriaan Fonds voor het opzetten en uitvoeren van de subsidieregeling «Open Oproep Herdenkingsjaar Slavernijverleden»;

• € 899.299,- aan het NiNsee voor het organiseren van de opening en sluiting van het Herdenkingsjaar Slavernijverleden;€ 58.849,- aan het NiNsee voor opinieonderzoek tijdens het Herdenkingsjaar Slavernijverleden.

Met de middelen voor het Fonds voor Cultuurparticipatie en het Mondriaan Fonds zijn meer dan 200 maatschappelijke initiatieven ondersteund in Europese en Caribische delen van het Koninkrijk. Met de middelen aan het NiNsee hebben zij onder andere een openingssymposium georganiseerd, de Nationale Herdenking Slavernijverleden opgeschaald en herdenkingen in het Caribisch deel van het Koninkrijk ondersteund.

60

Kunt u zo gedetailleerd mogelijk toelichten waar het bedrag van € 0,8 miljoen ten behoeve van opdrachten in het kader van het programma Discriminatie en Racisme uit is opgebouwd?

Het OCW Programma tegen Discriminatie en Racisme heeft de opdracht om de ambities uit de OCW agenda tegen discriminatie en racisme te realiseren. Het bedrag van € 0,8 miljoen ten behoeve van opdrachten bestaat uit:

• € 224.959: Opdrachten in het kader van de organisatie van het Herdenkingsjaar Slavernijverleden;

• € 168.322: Inzet van advisering en expertise;

• € 31.683: Organisatie van events en conferenties;

• € 52.326: Ontwikkeling van communicatiemiddelen;

• € 181.533: Ontwikkelen en uitvoeren van het Intersectioneel Netwerk Co-creatie (INC);

• € 97.747: Kennis en activiteiten slavernijverleden binnen OCW;

• € 18.696: Kennisvergaring- en deling algemeen.

61

Kunt u aangeven waarom het budget voor financiering van grote sportevenementen is verhoogd met € 43,5 miljoen en wat wordt ondernomen om te proberen dergelijke verhogingen in de toekomst te voorkomen?

Dit betreft de reeds voorziene kosten ter dekking van de meerkosten voor de aankoop van de rechten voor de uitzending van de zogenaamde superevenementen (het Nederlands elftal mannen en vrouwen op eindtoernooien en de Olympische Spelen (inclusief Paralympische Spelen)). Met meerkosten wordt hier bedoeld het deel van de kosten waarvoor binnen de reguliere (sport)begroting van de landelijke publieke omroep geen ruimte is om deze kosten op te vangen. De NPO en de NOS doen aan het begin van de concessieperiode een inschatting van de middelen die aanvullend op de begroting nodig zijn voor de aankoop van de rechten van de zogenaamde superevenementen. In de jaarlijkse begroting vraagt de NPO vervolgens hiervoor het daadwerkelijke verwachte bedrag aan, afhankelijk van de timing van de verkoop van de rechten voor de specifieke evenementen. Na die aanvraag wordt het bedrag opgenomen in de Mediabegrotingsbrief en wordt de Tweede Kamer middels deze brief hierover geïnformeerd. Het bedrag wordt vervolgens in de OCW-begroting verwerkt bij de eerstvolgende Voorjaarsnota, waarover de Kamer budgetrecht heeft. De € 43,5 miljoen voor 2023 past binnen de eerdere inschatting van de meerkosten door de NPO en de NOS. De budgettaire verwerking van die € 43,5 miljoen is hiermee geen onvoorziene verhoging van het budget voor sportevenementen, maar het verwerken van de eerdere raming voor de aankoop van de rechten voor de superevenementen. Bij toekenning van de middelen verleent de NPO het mandaat aan de NOS om een bod op de rechten van de betreffende evenementen te doen.

62

Is het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) betrokken bij de investering in het nieuwe Centrum voor Proefdiervrije Biomedische Translatie? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?

Alle betrokken ministeries, waaronder OCW, zijn ambtelijk op de hoogte gehouden over de voortgang rondom de groeifondsaanvraag voor het Centrum voor Proefdiervrije Biomedische Translatie (CPBT). Het Ministerie van OCW zal gedurende de uitvoering van het CPBT, net als VWS en andere betrokken ministeries, via het Transitie Proefdiervrije Innovatie (TPI)-programma betrokken worden en waar relevant specifiek worden benaderd. Voor het indienen van een groeifondsaanvraag binnen de departementale route kan maar één ministerie leidend zijn en dat is in dit geval het Ministerie van LNV geweest. Het Ministerie van OCW is dus geen mede-indiener geweest van de groeifondsaanvraag voor het CPBT.

63

Zet het Ministerie van OCW zich in voor proefdiervrij onderwijs? Zo ja, op welke manier(en)?

Universiteiten en umc’s zijn zelf verantwoordelijk voor het curriculum van opleidingen of trainingen in het hbo en wo. Het is dan ook aan hen om proefdiervrij onderwijs te stimuleren binnen het onderwijscurriculum.

De noodzaak voor de transitie naar proefdiervrije innovatie is door de sector zelf beschreven in het streefbeeld voor proefdiervrije innovatie in het academisch onderwijs. In het streefbeeld staat beschreven wat de mogelijkheden, ambities en noodzakelijke acties zijn om de transitie naar proefdiervrije innovatie te versnellen. De Minister van OCW zal in zijn gesprekken met UNL en NFU aandacht blijven vragen voor het actief uitvoeren van het streefbeeld door de betrokken universiteiten en umc’s.

64

Waarom is er met het BPRC17 afgesproken om het percentage van de subsidie dat zij besteden aan proefdiervrije onderzoeks- en testmethoden gelijk te houden op 17%, en niet op 18% of meer, conform de aangenomen motie van het lid Teunissen18?

Naar aanleiding van de eerdere gewijzigde motie Van Dekken en Rudmer Heerema en de gewijzigde motie Tielen, heeft de Minister van OCW afspraken gemaakt met het BPRC die lopen tot en met 2025. De lopende afspraken met het BPRC concentreren zich op het aantal dierproeven en de grootte van de kolonie en garanderen een zorgvuldige afbouw van het aantal proeven met apen (conform de gewijzigde motie Tielen).

Het is op dit moment niet bekend wat de gevolgen zijn van aanvullende afspraken over de verdeling van het onderzoeksbudget tussen proefdiervrije onderzoeks- en testmethoden en onderzoek met proefdieren, op de bestrijding van levensbedreigende ziekten en infectieziekten die de volksgezondheid in gevaar brengen. Het zou kunnen dat daardoor niet langer wordt voldaan aan de gewijzigde motie Tielen. Op dit moment vindt de Minister van OCW het dan ook niet verantwoord om de lopende afspraken met het BPRC aan te passen.

In 2022 besteedde het BPRC 17% (€ 1,9 miljoen) van de OCW-subsidie aan proefdiervrije onderzoeks- en testmethoden. Op verzoek van het Ministerie van OCW heeft het BPRC aangegeven dit percentage in 2024 en 2025 te kunnen handhaven. Het BPRC heeft tevens toegezegd zich in te zetten om dit percentage de komende jaren te laten oplopen. Bovenstaande is tevens toegelicht in de Kamerbrief van de Minister van OCW van 15 februari 2024

65

Kunt u een overzicht geven van alle afspraken die met het BPRC zijn gemaakt?

Het BPRC heeft een reductieopdracht gekregen van OCW om het aantal proeven met apen tussen 2020 en 2025 met 40% te verminderen (tot gemiddeld 120–150 per jaar) en de fokkolonie te verkleinen (van 1.500 apen in 2019 tot circa 1.000 apen in 2025). In een situatie van een pandemie, waarbij de beperking van het aantal proeven met apen de ontwikkeling van een noodzakelijk medicijn in de weg staat, zal de Minister van OCW met de collega’s van VWS en LNV, en met het BPRC, in overleg treden, zodat gezamenlijk kan worden bezien of een uitzondering op het gestelde maximum aantal dierproeven in het BPRC opportuun is. Tevens stelt het BPRC zich de ambitie om de gidsfunctie op het gebied van dierenwelzijn en onderzoek naar alternatieven verder te versterken. Zie ook de Kamerbrief uit 2019.

Op basis van een onderzoek van de Auditdienst Rijk Kosten Transitieplan 2020 zijn er ook financiële afspraken gemaakt met het BPRC. In 2020 is het Ministerie van OCW het BPRC met € 750.000 gedeeltelijk tegemoet gekomen in de extra exploitatiekosten als gevolg van minder inkomsten uit proeven. Ook zijn de eenmalige transitiekosten ter waarde van € 700.000 vergoed, zoals ook gemeld in de Kamerbrief uit december 2020.

Bij voorjaarsnota 2021 heeft het Ministerie van OCW besloten om het BPRC structureel tegemoet te komen voor de extra structurele exploitatiekosten als gevolg van minder inkomsten uit proeven met € 750.000 per jaar. De Kamer is hierover bij brief van 17 juni 2021 geïnformeerd.

66

Welk percentage van het onderzoeks(subsidie)budget van het Ministerie van OCW is het afgelopen jaar ingezet voor proefdiervrije innovaties en proefdiervrij onderzoek?

Het percentage van het onderzoeks(subsidie)budget van het Ministerie van OCW dat beschikbaar is voor proefdiervrije innovaties en proefdiervrij onderzoek is niet weer te geven, omdat onderzoeksfinanciering wordt toegekend op basis van excellentie en impact van het wetenschappelijke voorstel, niet op basis van de gebruikte methode. Het ontbreekt daarom aan een overzicht van de gebruikte methodes van alle wetenschappelijke projecten die vanuit de OCW-begroting worden gefinancierd.

Wel kan een overzicht gegeven worden van het aantal specifieke bijdragen die het Ministerie van OCW de afgelopen jaren heeft gedaan op het gebied van TPI. In 2023 heeft het ministerie een instellingssubsidie gegeven aan het BPRC van € 11,9 miljoen. De realisatiecijfers van het BPRC waaruit blijkt welk deel het BPRC hiervan besteedde aan proefdiervrij onderzoek en dierenwelzijn zijn nog niet beschikbaar. In 2022 ontving het BPRC € 11,3 miljoen instellingssubsidie, waarvan het € 1,9 miljoen besteedde aan proefdiervrij onderzoek en € 0,7 miljoen aan dierenwelzijn.

Daarnaast kan ook een overzicht gegeven worden van de specifieke bijdragen die het Ministerie van OCW heeft gedaan op het gebied van proefdiervrije innovaties en proefdiervrij onderzoek, die in 2023 actief zijn. Het betreft hier met name initiatieven met een meerjarige looptijd, waarbij de overboeking vanuit het Ministerie van OCW in eerdere jaren plaatsvond, maar waar het Ministerie van OCW ook in 2023 bij betrokken is. Het gaat dan om het initiatief Vital Tissue, wat de beschikbaarheid van humaan weefsel voor onderzoek gaat coördineren (bijdrage OCW: 375.000), drie wetenschappelijk projecten binnen de Nationale Wetenschapsagenda, gericht op de acceptatie en implementatie van bestaande proefdiervrije modellen, en het NWO-programma «Humane Meetmodellen». Tot slot besteedt het BPRC een deel van haar instellingssubsidie aan proefdiervrij onderzoek.

67

Welk percentage van het onderzoeks(subsidie)budget van het Ministerie van OCW is het afgelopen jaar ingezet voor onderzoek met dierproeven?

Het percentage van het onderzoeks(subsidie)budget van het Ministerie van OCW dat ingezet is voor onderzoek met dierproeven is niet weer te geven, omdat onderzoeksfinanciering wordt toegekend op basis van excellentie en impact van het wetenschappelijke voorstel, niet op basis van de gebruikte methode. Het ontbreekt daarom aan een overzicht van de gebruikte methodes van alle wetenschappelijke projecten die vanuit de OCW-begroting worden gefinancierd.

68

Kunt u aangeven hoeveel middelen (in de breedste zin van het woord) in totaal zijn besteed van 2017 tot en met 2022 om de economische zelfstandigheid en financiële onafhankelijkheid van vrouwen te verbeteren?

Het Ministerie van OCW werkt nauw samen met het Ministerie van SZW om de economische zelfstandigheid en financiële onafhankelijkheid van vrouwen te vergroten. Veel van de middelen die worden besteed komen daarom niet (alleen) voort uit de begroting van het Ministerie van OCW. Vanuit OCW is er in totaal in de periode 2017 tot en met 2022 € 6,3 miljoen besteed voor subsidies en opdrachten die hebben bijgedragen aan het doel om de economische zelfstandigheid en financiële onafhankelijkheid van vrouwen te vergroten.

69

Kunt u voor de onder het kopje «Arbeid» genoemde projecten zoveel mogelijk informatie verschaffen inzake de geldstromen en welke informatie wordt verzameld om inzicht in de resultaten te krijgen?

Het programma Economische Veerkracht, waaronder projecten gericht op vrouwen in de bijstand of op vrouwen zonder werk en zonder uitkering. De deelprojecten van dit programma lopen nog tot eind 2024, het overkoepelende project tot eind 2026. Aan het einde volgt een rapportage. De totale kosten van dit programma bedragen € 3 miljoen. De helft daarvan wordt gefinancierd door de Ministeries van SZW (2/3) en OCW (1/3), de andere helft wordt gefinancierd vanuit de Nationale Wetenschapsagenda.

De projecten binnen de subsidieronde «Economische Zelfstandigheid» lopen nog tot eind 2024, in het voorjaar van 2025 volgt de eindrapportage. Het totale budget bedraagt € 1,4 miljoen. Dit is betaald door het Ministerie van OCW.

Vanuit SZW wordt binnen de Werkagenda Verdere Inclusie op de Arbeidsmarkt (VIA) in Almere een project uitgevoerd waarin vrouwelijke nareizigers met een migratieachtergrond met een integrale aanpak worden begeleid naar duurzame participatie in de stad. Dit project is gericht op vrouwen met een buiten-Europese migratieachtergrond die tussen de drie en vijf jaar in de bijstand zitten en woonachtig zijn in Almere. Het streven is om zestig vrouwen te laten stijgen op de participatieladder richting dagbesteding, vrijwilligerswerk of regulier werk. Dit project loopt door tot halverwege 2025. Deze aanpak wordt onderzocht om bij succes breder op te schalen.

Om de financiële zelfredzaamheid van vrouwen met een migratieachtergrond in een afhankelijkheidssituatie in gesloten gemeenschappen te vergroten, zijn er vanuit SZW twee projecten gestart in het kader van het Meerjarenplan Zelfbeschikking. Diversion is in mei 2023 gestart met een project om vrouwen te helpen financieel weerbaar te worden door hun kennis over geldzaken te vergroten en hen handvatten te geven over hoe inkomen kan worden verworven. Het project loopt tot mei 2025 en wordt door SZW gefinancierd (€ 100.000).

• Netwerkpro is in september 2023 een tweejarige pilot gestart om de financiële zelfstandigheid van vrouwen met een migratieachtergrond in een afhankelijkheidssituatie in gesloten gemeenschappen te vergroten. Doel van de pilot is om in kaart te brengen hoe vrouwen uit gesloten gemeenschappen duurzaam kunnen participeren op de arbeidsmarkt, welke inperkingen van het zelfbeschikkingsrecht hen belemmeren en hoe deze belemmeringen kunnen worden doorbroken. In deze pilot worden interventies voor toeleiding naar werk of opleiding toegepast en getest om inzicht te krijgen in de omstandigheden waaronder interventies werken voor deze specifieke doelgroep. Ook wordt onderzocht welke ondersteuning vanuit gemeentes het beste aansluit bij deze doelgroep. Dit project wordt gefinancierd door SZW (€ 150.000).

Beide projecten worden geëvalueerd, na afloop wordt de eindrapportage opgeleverd. Beide projecten lopen ook mee in de evaluatie van het Meerjarenplan Zelfbeschikking, die in het tweede kwartaal van 2026 wordt opgeleverd.

70

Wat zegt de grondwettelijke onderwijsvrijheid over de partij(en) die zeggenschap hebben over de keuze van onderwijsmethodes die een school bij het onderwijs gebruikt?

Artikel 23, tweede lid, van de Grondwet bepaalt dat het geven van onderwijs vrij is. Deze vrijheid betreft zowel de richting (de godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag) als de inrichting (met name onderwijskundige, pedagogische en organisatorische aspecten). In het zesde lid wordt de vrije keuze der leermiddelen expliciet genoemd. De vrije keuze der leermiddelen komt toe aan de dragers van de vrijheid van onderwijs: het bevoegd gezag (de schoolbesturen). Formeel bepalen deze welke leermiddelen in hun scholen gebruikt worden. Het staat hen vrij deze keuze ook te laten aan de scholen en het onderwijspersoneel zelf, hetgeen in de praktijk ook gebeurt.

De wetgever is bevoegd de onderwijsvrijheid te beperken, zo volgt uit artikel 23, tweede en vijfde lid. Deze beperkingen mogen ook zien op de leermiddelen. Dit wordt echter wel beschouwd als een aanzienlijke beperking van de onderwijsvrijheid, omdat dit raakt aan de pedagogische autonomie van scholen en docenten. Dit geldt te meer waar het leermiddelen met betrekking tot godsdienst of levensovertuiging betreft. Voor een wettelijke beperking ten aanzien van de leermiddelen, moet dan ook een (zeer) substantiële noodzaak overtuigend kunnen worden aangetoond.

71

Hoeveel is er generiek gekort op de bovenmatige reserves van de samenwerkingsverbanden? Hoeveel is teruggestort aan samenwerkingsverbanden die geen bovenmatige reserves hadden? Hoeveel samenwerkingsverbanden hadden bovenmatige reserves?

Er is € 31,5 mln. gekort op het budget van de samenwerkingsverbanden. Daarvan is € 11,6 mln benut voor compensatie van samenwerkingsverbanden die geen bovenmatig eigen vermogen hadden of waarvan het eigen vermogen na toepassen van de korting tot onder de signaleringswaarde kwam.

Bij 102 van de 151 samenwerkingsverbanden was sprake van bovenmatig eigen vermogen.

72

Hoeveel jeugdzorginstellingen hebben nog een eigen school? Hebben deze instellingen nog voldoende financiën en docenten? Op welke manier krijgen jongeren die in kleinschalige woonvoorzieningen jeugdzorg zitten onderwijs? Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie van het lid Westerveld19, waarin de regering wordt verzocht waar nodig het onderwijs voor jongeren die in deze kleinschaligwoonverzieningen wonen extra financieel te ondersteunen? Krijgen zij voldoende financiën?

Alle 18 gesloten jeugdhulpinstellingen (hierna: GJI) hebben een eigen school. De scholen ontvangen een vast bedrag per school en per leerling, dat vergelijkbaar is met scholen in het (voortgezet) speciaal onderwijs. Aanvullend ontvangen zij ook een bedrag per capaciteitsplek, om de continuïteit te kunnen waarborgen gezien de instroom moeilijk te voorspellen is. Jongeren in kleinschalige woonvoorzieningen kunnen regelmatig onderwijs volgen op de school van herkomst. In andere gevallen krijgen zij onderwijs op de school die verbonden is aan de GJI.

De motie Westerveld (Kamerstukken II, 31 497, nr. 417, Link: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31497-417.html) is in de jaren 2022 en 2023 ingevuld door € 1,9 miljoen per jaar toe te voegen aan de bekostiging van de scholen bij GJI’s. Er is daarbij met de scholen gecommuniceerd dat dit tijdelijk zou zijn.

Uit het coalitieakkoord is structureel € 15,5 miljoen per jaar vrijgekomen voor het residentieel onderwijs, waarvan het grootste deel wordt ingezet voor het onderwijs bij GJI’s. Deze zijn ingezet voor een subsidieregeling voor het onderwijs bij de af- en ombouw van de gesloten jeugdhulp, waaruit coalities van o.a. samenwerkingsverbanden passend onderwijs en de scholen bij de GJI extra middelen hebben ontvangen voor de borging van de kwaliteit van het onderwijs bij de GJI en voor de transitie richting meer kleinschaligheid in het onderwijs.

Naast de middelen uit het CA, zijn er extra middelen voor de subsidieregeling beschikbaar gesteld. Deze middelen zijn vrijgekomen bij de korting op de bekostiging aan samenwerkingsverbanden, in het kader van motie Westerveld (Kamerstukken II 36 200 VIII, nr. 103 link: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36200-VIII-103.html). In 2023 en 2024 wordt in totaal € 24,0 miljoen uitgekeerd. In 2023 is daarnaast aan één school bij een GJI aanvullende bekostiging toegekend. Op dit moment wordt bezien hoe de extra middelen voor 2025 en verder worden ingezet.

73

Kunt u een overzicht sturen van de huidige faciliteiten voor medezeggenschappers, topsporters, mantelzorgers en andere studenten die een bestuursjaar ondernemen in relatie tot studeren en de mogelijke extra kosten die daarbij komen kijken?

Onderwijsinstellingen hebben veel vrijheid in het inrichten van regelingen ter ondersteuning van specifieke groepen. Zo kunnen hogescholen en universiteiten onder meer collegegeldvrij besturen aanbieden en studievertraging compenseren via het profileringsfonds. Mbo-instellingen kunnen vanuit het studentenfonds studenten compenseren bij bijvoorbeeld studievertraging, als studenten in de studentenraad zitten of ouders een minimuminkomen hebben. Tevens hebben ouders van mbo-studenten onder de 18 jaar die topsport beoefenen in bepaalde gevallen recht op een dubbele kinderbijslag. Het Ministerie van OCW heeft geen overzichten van regelingen die individuele instellingen bepaalde groepen wel of niet aanbieden. Ook is niet bekend welke kosten instellingen maken om deze regelingen te faciliteren.

Verder heeft het ministerie de Landelijke Bestuursbeurzenregeling, waarvan er op dit moment 34 per studiejaar worden uitgekeerd voor hbo en wo en tot op heden 1 voor het mbo. De beurs bedraagt 115% van het minimumloon voor een werknemer van 21 jaar of ouder bij een volledig dienstverband per maand en wordt in de meeste gevallen verdeeld over meerdere bestuurders. Er wordt op dit moment gewerkt aan een gezamenlijke regeling voor studenten in het mbo, hbo en wo. Deze beurzen worden beschikbaar gesteld aan organisaties die activiteiten ontplooien voor het onderwijs (e.g. Landelijk studenten rechtsbureau, Nederlandse Debatbond) en jongerenorganisaties van landelijke politieke partijen (e.g. JOVD, Jonge Democraten). Voor een volledig overzicht van deze organisaties verwijs ik u naar mijn antwoorden op eerdere vragen van uw Kamer over deze beurzen20.

74

In welke fase zit het onderzoek naar de mogelijkheid om het aantal proeven op niet-humane primaten verder te verlagen?

In november 2023 is een onafhankelijke commissie gestart met het onderzoek en eind 2024 verwacht de Minister van OCW de resultaten aan uw Kamer te kunnen toesturen, zoals ook gemeld in de Kamerbrief van de Minister van OCW van 15 februari 2024.

75

Wat is de samenstelling van de commissie van het aangekondigde onderzoek naar de mogelijkheid om het aantal proeven op niet-humane primaten verder te verlagen?

De commissie bestaat uit de volgende leden:

a. Prof. dr. Ir. W.E. (Wiebe) Bijker, tevens voorzitter;

b. Prof. dr. A. (Annemieke) Geluk;

c. Prof. dr. W.A (Pim) van Gool;

d. Dr. L. (Lotte) Krabbenborg;

e. Prof. dr. H.G.M. (Bert) Leufkens;

f. Prof. dr. F.L.B. (Franck) Meijboom;

g. Prof. dr. C.L. (Christine) Mummery;

h. Prof. dr. C.P. (Chantal) Rovers;

i. Dr. F.M.S. (Femke) de Vrij.

Dit is door de Minister van OCW bekend gemaakt in het Instellingsbesluit Commissie onderzoek niet-humane primaten.


  1. mbo: middelbaar beroepsonderwijs↩︎

  2. hbo: hoger beroepsonderwijs↩︎

  3. wo: wetenschappelijk onderwijs↩︎

  4. BKO: Basiskwalificatie Onderwijs↩︎

  5. BDB: Basiskwalificatie Didactische Bekwaamheid↩︎

  6. Kenniscentrum Beroepsonderwijs arbeidsmarkt: Benchmark middelbaar beroepsonderwijs 2016, juli 2017. Te raadplegen via: Naar een dekkend netwerk van zorg (mbo-today.nl)↩︎

  7. NPO: Nationaal Programma Onderwijs↩︎

  8. po: primair onderwijs↩︎

  9. vo: voortgezet onderwijs↩︎

  10. sbo: speciaal basisonderwijs↩︎

  11. vso: voortgezet speciaal onderwijs↩︎

  12. INC: Intersectioneel Netwerk Co-creatie↩︎

  13. Kamerstukken II, 36 200, nr. 49: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36200-49.html).↩︎

  14. Zie ook het jaarverslag OCW, artikelVIII-103.html7↩︎

  15. CAO MBO 2023–2024↩︎

  16. vsv: voortijdig schoolverlaten↩︎

  17. BPRC: Biomedical Primate Research Center↩︎

  18. Kamerstuk: 36 410 VIII, nr. 96↩︎

  19. Kamerstuk 31 497, nr. 417↩︎

  20. Antwoord op vragen van de leden Westerveld en Bouchallikh over de subsidiëring van jongerenorganisaties↩︎