Verslag formele Telecomraad 21 mei 2024 en beantwoording resterende vragen schriftelijk overleg (Kamerstuk 21501-33-1069)
Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie
Brief regering
Nummer: 2024D24197, datum: 2024-06-11, bijgewerkt: 2024-08-15 13:46, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-33-1079).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat
- Mede ondertekenaar: A.C. van Huffelen, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Onderdeel van kamerstukdossier 21501 33-1079 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie.
Onderdeel van zaak 2024Z10224:
- Indiener: M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat
- Medeindiener: A.C. van Huffelen, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Volgcommissie: vaste commissie voor Europese Zaken
- Volgcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Digitale Zaken
- 2024-06-19 11:00: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Digitale Zaken
- 2024-09-03 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-11-27 14:00: Telecomraad (formeel) d.d. 6 december 2024 (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Digitale Zaken
- 2024-11-27 15:00: Commissiedebat Telecomraad (formeel) d.d. 6 december 2024 (omgezet in een schriftelijk overleg) (Commissiedebat), vaste commissie voor Digitale Zaken
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2023-2024 |
21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie
Nr. 1079 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT EN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 juni 2024
Hierbij bieden wij u het verslag aan van de formele Telecomraad van 21 mei 2024 in Brussel. In de beantwoording van het Schriftelijk Overleg voor deze formele Telecomraad (Kamerstuk 21 501-33, nr. 1069) is aangegeven bij dit verslag terug te komen op vragen van de leden van de fracties van PVV, GroenLinks-PvdA, VVD en NSC over onderwerpen die niet op de agenda van deze Raad stonden. In de bijlage bij deze brief ontvangt u tevens de antwoorden op deze vragen.
Daarnaast reageren wij graag positief op uw schrijven van 24 april jl. «Verzoek van de commissie inzake appreciatie EU-Witboek «How to master Europe’s digital infrastructure needs»».1 De inbreng van het kabinet bij de consultatie van de Europese Commissie over dit Witboek zal bestaan uit zowel de kabinetsappreciatie van het EU-Witboek, als de vragen en beantwoording over het Witboek uit het SO over de informele Telecomraad 11 en 12 april jl. zoals bijgevoegd bij uw brief. Deze zullen worden vergezeld door een Engelstalige oplegger met een begeleidende samenvatting met de Nederlandse prioriteiten in dit dossier.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
M.A.M. Adriaansens
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties,
A.C. van Huffelen
Verslag formele Telecomraad 21 mei 2024
Van rulebook tot praktijk: een samenwerkende benadering van coherente implementatie
Beleidsdebat
Tijdens de Telecomraad organiseerde het Belgisch voorzitterschap een beleidsdebat met als thema de implementatie van de bestaande wetgeving in het digitale domein. Het Belgisch voorzitterschap vroeg de lidstaten om te reflecteren op de vraag hoe zij deze implementatie voor zich zien, en hoe samenwerking bij de implementatie tot stand gebracht kan worden.
Nederland gaf aan het belangrijk te vinden dat, nadat we in de afgelopen jaren hard hebben gewerkt aan de aanname van grote wetgevende pakketten op het digitale domein, de focus in de komende Commissieperiode ligt op het coherent, uniform, en geharmoniseerd implementeren en handhaven van de bestaande wetgeving. Nederland gaf ook aan een voorstander te zijn van een tussentijdse evaluatie (mid-term review) van de bestaande wetgeving alvorens over te gaan tot eventuele nieuwe wetsvoorstellen en sprak zijn genoegen uit dat deze oproep ook is opgenomen in de Raadsconclusies Toekomst Digitaal Beleid.2 Nederland gaf aan dat het belangrijk is dat de uitvoerende instanties van de lidstaten goed in contact staan met elkaar en de Europese Commissie om zo gezamenlijke standaarden te zetten. Ook dienen andere relevante stakeholders goed betrokken te worden bij de uitvoering van het gehele digitale wetboek. Verder sprak Nederland zijn complimenten uit over de aangenomen Raadsconclusies Toekomst Digitaal Beleid en Raadsconclusies Cyberveiligheid.3 Uw Kamer is reeds geïnformeerd over de prioriteiten die Nederland met succes heeft ingebracht bij de onderhandelingen van deze Raadsconclusies.4
Alle lidstaten benadrukten het belang van een vlugge, uniforme, en geharmoniseerde implementatie van de bestaande wetgeving in het digitale domein. Een groot aantal lidstaten onderschreef de Nederlandse doelstelling van tussentijdse evaluaties van de bestaande wetgeving en benadrukte dat deze uitgevoerd moeten zijn alvorens nieuwe wetgeving voorgesteld kan worden. Publiek-private samenwerking werd breed genoemd als middel om excessieve administratieve lasten voor bedrijven te voorkomen. Verder spraken enkele lidstaten zich uit over de noodzaak voor meer geschoold personeel, investeringen in de connectiviteitssector, en ondersteuning van de Europese Commissie voor de uitvoering van de bestaande wetgeving.
In haar inbreng benadrukte de Europese Commissie dat de verantwoordelijkheid voor implementatie niet alleen bij de Commissie ligt, maar juist ook bij alle lidstaten. De Commissie riep alle lidstaten op om zich te houden aan de implementatietermijnen en elkaar te ondersteunen door het delen van kennis en ervaring.
Raadsconclusies Toekomst Digitaal Beleid en Cyberveiligheid
Aanname
Na een korte toelichting op de inhoud van beide Raadsconclusies door het Belgisch voorzitterschap werden beide conclusies unaniem door de Raad aangenomen. Uw Kamer is reeds geïnformeerd over de inhoud van beide Raadsconclusies.5
Diversenpunt stand van zaken van internationale digitale initiatieven
De Europese Commissie gaf een presentatie over de internationale activiteiten die zij heeft ondernomen in het digitale domein. De Commissie besteedde aandacht aan de Trade and Technology Councils (TTC) gehouden met de Verenigde Staten. Ook zijn er digitale partnerschappen opgezet met Singapore, Zuid-Korea en Canada. De Commissie heeft aangegeven ook bilaterale dialogen te hebben opgestart met enkele Zuid-Amerikaanse landen. Over de voortgang hiervan zal de Commissie de lidstaten later verder informeren.
Diversenpunt Raad van Europa Kaderverdrag inzake Kunstmatige Intelligentie, Mensenrechten, Democratie en Rechtstaat (CAI)
De Europese Commissie gaf een korte presentatie over de resultaten van de onderhandelingen omtrent het CAI verdrag. De Commissie gaf aan blij te zijn met het onderhandelingsresultaat, dat binnen het raadsmandaat valt. Nederland gaf aan blij te zijn met het onderhandelingsresultaat en het verzette werk door alle partijen, maar stelde dat er gewaakt moet worden voor een goede uitvoering van dit verdrag. Tevens moet ervoor gewaakt worden dat verplichtingen aan de private sector niet zullen verwateren.
Diversenpunt Conclusies van het Raadsvoorzitterschap over de noodzaak van een nieuwe Postdienstenrichtlijn
Het Belgisch voorzitterschap gaf een korte toelichting op het verslag van de door haar georganiseerde conferentie over de Postdienstenrichtlijn met een aantal eigen aanbevelingen voor een mogelijke herziening. Hierop volgden geen interventies van lidstaten, mede omdat er op dit moment een groot onderzoek van de Europese Commissie loopt ter voorbereiding van deze herziening, waarop Nederland en andere lidstaten later nog zullen kunnen reageren.
Diversenpunt Activiteiten Belgisch voorzitterschap
Het Belgisch voorzitterschap gaf een presentatie over de activiteiten die zij heeft georganiseerd in het afgelopen half jaar. Dit waren onder meer: de informele Telecomraad, de conferentie Tommorow’s Tech Today, en de conferentie over de Postdienstenrichtlijn
Diversenpunt non-paper Digitale Identiteit (EUID)
Denemarken presenteerde mede namens Polen, Tsjechië, Letland, Slovenië en Cyprus een non-paper over digitale identiteit. Een aantal lidstaten, waaronder Nederland, kon tijdens de Raad de aanpak zoals opgetekend in het non-paper ondersteunen. Enkele lidstaten noemden expliciete voorbeelden van wallets die al op nationaal niveau in gebruik zijn of net zijn geïntroduceerd. Leeftijdsverificatie wordt meerdere malen genoemd als toepassing met potentie. Nederland benadrukt dat het vrijwillige karakter van de wallets een belangrijke randvoorwaarde blijft.
Diversenpunt toelichting concept werkprogramma inkomend Hongaars voorzitterschap
Hongarije gaf als inkomende voorzitter van de Raad een beknopt overzicht van de prioriteiten voor hun voorzitterschap van juli 2024 tot januari 2025. De focus van Hongarije ligt op het verder uitwerken van (het Witboek over) de toekomst van connectiviteit.6 Hierover vinden onder andere een conferentie in Boedapest en een workshop in Brussel plaats en wil Hongarije aan het eind van hun voorzitterschap Raadsconclusies aannemen. Daarnaast zal er van gedachten worden gewisseld over het Digitale Decennium Programma, standaardisering, digitale diplomatie, roaming met kandidaat-lidstaten en ligt de nadruk op de ondertekening van het Raad van Europa AI verdrag.
Er vinden gedurende het Hongaars voorzitterschap evenementen plaats over de duurzaamheid van de telecomsector en ruimtevaart, fundamentele rechten en AI, leeftijdsverificatie en bestuursmodellen in digitaal beleid. Er vindt één formele Telecomraad plaats in december en geen informele Telecomraad.
Opvolging Schriftelijk Overleg
In de beantwoording van het Schriftelijk Overleg voor deze formele Telecomraad is aangegeven in het verslag terug te komen op vragen van de leden van de fracties van PVV, GroenLinks-PvdA, VVD en NSC over onderwerpen die niet op de agenda van deze Raad stonden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie lezen in de stukken behorende bij Kamerstuk 21 501-33-64 «Antwoorden op vragen commissie over de geannoteerde agenda informele Telecomraad 11 en 12 april 2024 (Kamerstuk 21 501-33-1062) en het verslag Formele Telecomraad 5 december 2024 (Kamerstuk 21 501-33-1055)» dat de Digital Services Act (DSA) wel ruimte biedt om doelgroepen op basis van leeftijdscategorie te benaderen. Hiermee kunnen initiatieven, zoals de Kindertelefoon, doelgroepen op basis van leeftijdscategorie benaderen. Deze leden vrezen dat hiermee dat de doelgroep niet benaderd kan worden op het moment dat dergelijke handreiking cruciaal is, ofwel dat middelen niet voorhanden zijn op het moment dat de nood het hoogst is. Wanneer kinderen zich in een zeer penibele situatie begeven waardoor zij ernstig geschaad kunnen worden maar waarvan zij het lastig vinden om er met iemand over te praten, dan zoeken zij vaak naar blogs of vlogs over hoe anderen, wellicht lotgenoten, ermee omgaan. Wanneer een kind dat structureel doet, dan is dat een zeer sterk signaal dat er iets niet in de haak is. Een signaal dat nu dus niet gebruikt kan worden om gericht hulp bieden, bijvoorbeeld in de vorm van een advertentie van de Kindertelefoon. Door die handreiking op het juiste moment aan te bieden, kun je slachtoffers stimuleren om toch die stap te zetten die ze normaal niet durven te zetten. Dat baart deze leden zorgen. Door profilering lukraak te verbieden hebben we geen oog meer voor de mogelijkheden die worden geboden in het kader van hulpverlening. Dit lijkt toch echt een onwenselijk neveneffect van het artikel 28, tweede lid van de DSA, waaraan bij eerdere beantwoording gerefereerd werd. Deelt het kabinet de opvatting hieromtrent en is zij voornemens dit aanhangig te maken bij de Telecomraad? Wat gaat het kabinet aanvullend doen om op voorhand te voorkomen dat dergelijk onwenselijk neveneffect kan optreden?
Antwoord kabinet:
Het is belangrijk dat kinderen goed worden beschermd wanneer zij online actief zijn en daarbij hoort ook dat kinderen online niet worden geprofileerd. Kinderen zijn gemakkelijker te beïnvloeden dan volwassenen en kunnen minder goed weerstand bieden tegen reclame, zeker als deze specifiek zijn gericht op hun interesses.
Artikel 28, tweede lid van de DSA beoogt hiertegen bescherming te bieden. Artikel 28, tweede lid van de DSA bepaalt dat aanbieders van online platforms geen reclame op hun interface mogen tonen op basis van profilering (in de zin van artikel 4, punt 4 van de AVG) met gebruikmaking van persoonsgegevens van minderjarigen. Het artikel verbiedt dus niet alle reclame richting minderjarigen, slechts die op basis van profilering van minderjarigen. Het onder de aandacht brengen van initiatieven als de Kindertelefoon bij minderjarigen is onder de DSA dus nog steeds mogelijk, zij het dat dit niet mag op basis van profilering. Zo kunnen organisaties zoals de Kindertelefoon ervoor kiezen om advertenties te laten zien bij bepaalde blogs, waarbij bijvoorbeeld mentale problemen worden besproken. Ook laat de DSA het nog steeds toe om bijvoorbeeld reclames te richten op een bepaalde doelgroep, zoals personen in een bepaalde leeftijdscategorie. Zo lang gebruikers hun leeftijd hebben verstrekt en een platform die verwerkt binnen de kaders van AVG, kan zo een doelgroep worden benaderd met een advertentie, zonder dat daarvoor profilering hoeft te worden toegepast. Mocht blijken dat Artikel 28, tweede lid, in het algemeen onwenselijke neveneffecten creëert, dan zal het kabinet de ACM vragen om dat op Europees niveau te bespreken in de Digitale Dienstenraad.
Tevens vragen de leden van de PVV-fractie of het kabinet een toelichting kan geven op haar rol inzake het kinderrechten impact assessment. In de brief «Antwoorden op vragen commissie over de geannoteerde agenda informele Telecomraad 11 en 12 april 2024 (Kamerstuk 21 501-33-1062) en het verslag Formele Telecomraad 5 december 2024 (Kamerstuk 21 501-33-1055)» (Kamerstuk 21 501-33-1064) werd daarover gesteld dat deze «zien, heel specifiek, op kinderrechten in de ontwikkelingsfase van een digitale dienst. Ze helpen mee uitvoering te geven aan de verplichtingen uit het EU-recht. De instrumenten zijn dus nuttig voor alle ontwikkelaars van digitale diensten.» Tijdens het notaoverleg Digitalisering d.d. 22 april jl. werd door de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangehaald dat in de komende tijd ook IKA’s uitgevoerd worden op Snapchat, Instagram en TikTok om te bekijken in hoeverre die diensten voldoen aan wat zij verantwoord vindt voor kinderen. Het wordt hierdoor onduidelijk wie nu de rol vervult als toezichthouder. Daarnaast zijn, conform de DSA, platforms verplicht een IKA uit te voeren. Is het kabinet het met deze leden eens dat deze exercitie daarmee redundant is?
Antwoord kabinet:
De risicoanalyse uit de DSA is breder van aard, ziet op alle systeemrisico’s (niet specifiek voor kinderen) en is bovendien alleen van toepassing op zeer grote online platforms en zoekmachines. Het kinderrechten impact assessment (KIA) is niet ontworpen als instrument specifiek voor het toezicht, al kan de toezichthouder het instrument wel inzetten. Het assessment is primair gemaakt voor ontwikkelaars van digitale diensten die daarmee eventuele risico’s in het ontwerp van een dienst in kaart kunnen brengen (overigens ook de kansen). Het instrument wil daarmee vooral discussies faciliteren over de impact van digitale diensten op kinderrechten. Het stimuleert daarmee ook dat ontwikkelaars leeftijdsgeschikte digitale diensten ontwerpen. Het assessment kan tevens dienen als verantwoordingsinstrument (het laat zien welke keuzes zijn gemaakt bij het identificeren en mitigeren van risico’s voor kinderen), maar de nadruk ligt voornamelijk op de bewustwording die ontstaat uit de dialogen tijdens het KIA-proces. De classificatie van risico’s van het assessment is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek en vervolgens gekoppeld aan kinderrechten.
De leden van de PVV-fractie lezen voorts bij de stukken behorende bij Kamerstuk 22 112–3924 «Appreciatie EU-Witboek: How to master Europe’s digital infrastructure needs» onder het onderdeel «Toegang tot netwerken voor concurrenten» dat het kabinet niet onwelwillend staat tegenover het afschaffen van bestaande wetgeving die dominante telecomaanbieders of aanbieders met een aanmerkelijke marktmacht verplicht om concurrenten toe te laten op hun netwerk. Deze leden achten het positief dat het kabinet hierin terughoudend wil zijn, maar vragen wat het kabinet verstaat onder de term «verkenning». Zij vragen of het kabinet toelichting kan verschaffen of hier alleen een onderzoek mee wordt bedoeld, of betekent dit ook dat er een eerste proef mee wordt gedaan. Tevens vragen zij of het kabinet de mening leden deelt dat het passend is om harder aan de rem trekken en aan te dringen op een deugdelijk onderzoek, maar ook zelf goed laten onderzoeken wat dit nu betekent voor onze eigen Nederlandse markt.
Antwoord kabinet:
Het kabinet verstaat onder «verkennen» inderdaad het goed laten onderzoeken en niet het doen van een eerste proef op dit vlak. Het kabinet hecht eraan dat nieuwe Europese wetgevende voorstellen worden onderbouwd met een goede impact assessment, dat wil zeggen een analyse van het probleem, de beleidsdoelstellingen en verschillende oplossingen met hun verwachte effecten.7 Het kabinet laat zelf ook onderzoek doen om bij te dragen aan een goede analyse en discussie waarbij de juiste vragen worden gesteld over de onderwerpen in het witboek. Voorts wordt opgemerkt dat het wat het kabinet betreft gaat om het nader verkennen van de in het witboek geschetste ideeën omtrent toegangsregulering op Europees niveau, als aanvulling op de bestaande toegangsregulering op nationaal niveau en niet als vervanging daarvan. De bestaande wetgeving die dominante telecomaanbieders of aanbieders met een aanmerkelijke marktmacht verplicht om concurrenten toe te laten op hun netwerk, speelt een belangrijke rol om betaalbare en hoogwaardige dienstverlening te waarborgen voor Europese consumenten, bedrijven en publieke instellingen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
«Fiche: Aanbeveling onderzeese communicatiekabels»
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben enkele vragen bij de aanbeveling over onderzeese communicatiekabels. Deze leden zijn positief over een actief en strategisch beleid op onderzeese kabelinfrastructuur. Kan het kabinet uiteenzetten hoe de Europese deskundigengroep die wordt opgericht eruit zal zien? Wie nemen hier zitting in en wat is precies haar functie?
Antwoord kabinet:
De aanbeveling voorziet in de oprichting van een informele expertgroep bestaande uit ambtelijke vertegenwoordiging van de lidstaten met expertise op het gebied van zeekabels. Specifiek zal deze expertgroep zich bezighouden met zaken die binnen het toepassingsgebied van de aanbeveling vallen. Dit omvat met name risicobeoordelingen en mitigerende maatregelen, vergunningen, financieringsaspecten en, in het bijzonder, een Cable Security Toolbox en een lijst van kabelprojecten van Europees belang (CPEI's).
Aangezien een aantal van deze zaken gedeeltelijk wordt behandeld in andere EU-groepen of comités met nationale vertegenwoordigers, zal de nieuwe groep in het kader van de kabelaanbeveling nauw samenwerken met die andere groepen. Dit zal voornamelijk zijn op onderwerpen als cyberveiligheid (met de NIS-samenwerkingsgroep), weerbaarheid van kritieke infrastructuur (met de CER-groep), en EU-financiering met relevante programmacomités zoals die in het kader van de Connecting Europe Facility (CEF).
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat de Europese Commissie bovendien vraagt om een nationale autoriteit aan te wijzen die toeziet op het vergunnen van zeekabelprojecten. Voldoet de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur (RDI) momenteel aan de rol die de Commissie beoogt voor de nationale autoriteit? Zo niet, hoe moeten haar taken anders ingevuld worden om hier beter aan te voldoen?
Antwoord kabinet:
Lidstaten worden aangespoord om een nationale autoriteit aan te wijzen om vergunningsprocessen te faciliteren en coördineren. Deze autoriteit kan een coördinator aanwijzen die als «single point of contact» kan optreden voor zeekabelprojecten. Exacte specificaties voor de rol van een nationale autoriteit werkt de Europese Commissie in haar aanbeveling niet uit, waardoor geschiktheid van de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur op basis van deze tekst nog niet is vast te stellen.
Tot dusver heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) zich op nationaal niveau ingezet voor stroomlijning van de vergunningsprocessen. Zo heeft EZK in 2021 Stratix opdracht gegeven om onderzoek8 te doen naar het vergunningsproces voor nieuwe zeekabels. Hierover is uw Kamer geïnformeerd in december 2021.9
Onder andere op basis van de bevindingen van het Stratix-rapport heeft EZK het verkennen van de mogelijkheden voor meer coördinatie in de vergunningsprocedures voor zeekabels opgenomen als een van de doelen in het jaarplan van de Zeekabelcoalitie. Samen met EZK verkent de Zeekabelcoalitie de mogelijkheid om «één loket» te realiseren binnen de Rijksoverheid voor vergunningsprocedures van zeekabelconsortia. Dit loket kan consortia informeren en begeleiden bij het aanvragen van de benodigde vergunningen bij de diverse overheidsinstanties en kan als zodanig dus de rol op zich nemen die de Europese Commissie voor een coördinator aanbeveelt.
EZK is dit jaar gesprekken gestart met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) om te verkennen of een dergelijke loketfunctie bij hen kan worden belegd. RVO heeft ruime ervaring met de procescoördinatie van ruimtelijke processen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen welke aanbevelingen de Commissie ten aanzien van de gewenste financieringsmodellen voor zeekabelprojecten doet? Wat is de voorkeur van het kabinet en hoe verschilt deze van andere lidstaten?
Antwoord kabinet:
Hoewel particuliere financiering het uitgangspunt is, is de Europese Commissie van mening dat de nog vast te stellen CPEI’s te belangrijk zijn om (alleen) aan private financiering over te laten. De Europese Commissie overweegt een «blendingfaciliteit» in te richten voor zeekabels: private financiering gecombineerd met publieke financiering door zowel de Europese Investeringsbank, als een nationale investeringsbank aangevuld met subsidie uit het CEF-Digital fonds. De Europese Commissie werkt de exacte voorwaarden en inrichting hiervan niet nader uit. Hoewel het kabinet in beginsel positief staat tegenover blendingfaciliteiten om extra privaat kapitaal aan te trekken voor CPEI’s, is er op dit moment onvoldoende bekend om een voorkeur uit te spreken voor een blendingfaciliteit. Ook andere lidstaten hebben dit nog niet gedaan. De verwachting is dat de Europese Commissie aankomend jaar een en ander nader uitwerkt in samenspraak met de lidstaten.
In tegenstelling tot sommige andere lidstaten, heeft Nederland op dit moment geen budget gereserveerd voor nationale cofinanciering van zeekabelprojecten op haar begroting. Eventueel extra nationaal budget vereist nieuwe besluitvorming door het kabinet.
Kan het kabinet verder uiteenzetten welke zeekabelprojecten zij met interesse volgt, waar zij mogelijkheden ziet voor strategische aanlandingen in Nederland, en op welke termijn zij verwacht dat de Kamer geïnformeerd wordt over deze mogelijkheden?
Antwoord kabinet:
De Zeekabelcoalitie, waarin het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) vertegenwoordigd is, oriënteert zich proactief op aangekondigde en lopende zeekabelprojecten. Ook legt ze contact met deze projecten om de mogelijkheden voor aanlanding in Nederland te verkennen. Zeekabelprojecten zijn relevant voor de ambities van de Zeekabelcoalitie als ze bijdragen aan het verbeteren van de redundantie en routediversiteit van onze zeekabelinfrastructuur en de positie van Nederland als digitaal knooppunt. Dit kunnen bijvoorbeeld (directe) verbindingen met andere delen van Europa zijn, maar ook met derde landen die gelden als partners in termen van handel, innovatie of geopolitiek. Een voorbeeld van een strategisch belangrijk project waar actief op wordt ingezet is de Far North Fiber, zoals besproken in het Commissiedebat Digitale Infrastructuur en Economie op 25 april 2024. Het IOEMA project is een ander project waarmee de Zeekabelcoalitie overleg heeft over de realisatie van een aanlanding in Nederland. Op 29 mei 2024 heeft het IOEMA-consortium haar plannen officieel aangekondigd via een persbericht. Het plan is om een datakabel aan te leggen door de Noordzee waarmee het Verenigd Koninkrijk, Nederland, Duitsland, Denemarken en Noorwegen met elkaar verbonden worden. Andere projecten die worden gevolgd bevinden zich nu nog in een te pril stadium om hier te kunnen delen.
EZK heeft daarnaast in mei 2024 opdracht gegeven aan Axiom en Terabit Consulting om door middel van onderzoek in kaart te brengen hoe de zeekabelmarkt en het huidige en toekomstige dataverkeer naar Europees Nederland en haar achterland zich ontwikkelen. De onderzoeksresultaten worden later dit jaar verwacht. De bevindingen zullen dienen als nader empirisch fundament voor het prioriteren van de inzet van de Zeekabelcoalitie op specifieke kabelprojecten.
Tijdens het Commissiedebat Online veiligheid en cybersecurity op 11 april 2024 is toegezegd dat de Kamer in de volgende voortgangsrapportage Strategie Digitale Economie (najaar 2024) over de voortgang van de Zeekabelcoalitie wordt geïnformeerd.
Daarnaast zet het kabinet zich in voor een structureel hoger voorzieningenniveau voor digitale infrastructuur in Caribisch Nederland. Daarvoor laat EZK momenteel onderzoek doen naar de zeekabels die de eilanden ontsluiten. De resultaten van dat onderzoek volgen ook later dit jaar. Tijdens het Commissiedebat Digitale Infrastructuur en Economie op 25 april 2024 is toegezegd dat de resultaten van het onderzoek dit jaar met de Tweede Kamer worden gedeeld.10
Appreciatie EU-Witboek «How to master Europe’s digital infrastructure needs»
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de appreciatie op het EU-Witboek. Deze leden vinden het van groot belang dat de Europese digitale infrastructuur zoveel mogelijk in publieke handen is. Zij zien echter veel aandacht voor telecombedrijven en nog te weinig reflectie op het strategisch inzetten van de marktmacht die de Europese Commissie en de EU-lidstaten hebben als grote afnemers van ICT-diensten. Welke aanbevelingen doet de Commissie voor haar eigen organisatie en lidstaten als opdrachtgevers? Ziet het kabinet ook de noodzaak voor het sterker prioriteren van strategische autonomie bij de ICT-aanbestedingen door Europese overheden? Hoe is de Commissie van plan haar marktmacht te gebruiken om ook zelf een afzetmarkt te creëren voor Europese clouddiensten? Wat doen andere lidstaten in hun nationale ICT-inkoopbeleid om nationale en Europese leveranciers de kans te geven?
Antwoord kabinet:
De Europese Commissie doet in haar witboek «How to master Europe’s digital infrastructure needs» geen aanbevelingen voor de eigen organisatie en haar lidstaten als afnemers van ICT-diensten. Wel voert de Europese Commissie voor haar eigen organisatie onderzoek uit naar de meest gebruikte cloud providers (AWS en Azure) inzake de naleving van juridische, technische en organisatorische vereisten voor een veilig gebruik van data11. De uitkomsten van dit onderzoek worden dit najaar verwacht.
Het kabinet onderkent de noodzaak voor het prioriteren van strategische autonomie bij ICT-aanbestedingen door de Rijksoverheid. Het gebruik van kantoorsoftware en cloud (door de Rijksoverheid) is dan ook opgenomen in de agenda Digitale Open Strategische Autonomie (DOSA). Volgens het kabinet is er aanleiding om op alle in de agenda DOSA genoemde prioriteiten de Nederlandse en de Europese inzet te versterken, met maatregelen die stimuleren, die beschermen en die onze internationale partnerschappen versterken. Deze noodzaak wordt tevens onderkend in het Clingendael-rapport «Too late to act? Europe’s quest for cloud sovereignty»12. Binnenkort wordt een kabinetsappreciatie op dit rapport met uw Kamer gedeeld.
Zoals in de Verzamelbrief Digitalisering van maart 2024 vermeld,13 zijn er met andere lidstaten meerdere gesprekken op politiek en ambtelijk niveau geweest over het beheer van strategische (on)afhankelijkheden van clouddiensten door overheidspartijen. In deze gesprekken is een divers beeld naar voren gekomen over de aanpak van strategische afhankelijkheden van clouddiensten. Elk land heeft eigen initiatieven ontwikkeld om digitale onafhankelijkheid en weerbaarheid te vergroten.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien het bevorderen van de digitale soevereiniteit als een belangrijke en grensoverstijgende taak. Deze leden achten een gezonde voedingsbodem voor Europese ICT-leveranciers noodzakelijk om de afhankelijkheid van niet-Europese grootmachten te verkleinen. Is het kabinet bereid om advies in te winnen bij lidstaten die nationaal beleid voeren om de afhankelijkheid van niet-Europese ICT-leveranciers bij overheden te verkleinen, en kan zij de Kamer informeren over de bevindingen? Is het kabinet bereid om blijvend op te trekken met gelijkgestemde lidstaten en met hen een strategie uit te werken over hoe de marktmacht van nationale overheden, de organisatie van de Europese Commissie, het Europees parlement, en Europese publieke organisaties kan worden ingezet om de positie van Europese ICT- en cloudleveranciers te versterken?
Antwoord kabinet:
Voor het kabinet is het versterken van de digitale open strategische autonomie belangrijk. Daarom heeft het een nationale aanpak hiervoor vastgelegd in de Agenda DOSA. De agenda voorziet in tien specifieke beleidsprioriteiten, zoals AI, cloud, netwerktechnologie, cybersecurity en kantoorsoftware. Ook zijn er vijf horizontale beleidsprioriteiten geformuleerd, waaronder internationale samenwerking. Daarbij wordt ook gekeken hoe we kunnen leren van het beleid van andere (EU-)landen. Op basis van de Agenda DOSA beziet het kabinet hoe er samen opgetrokken kan worden met andere lidstaten om versterking van de Europese DOSA op de Brusselse agenda te krijgen en te houden. Ook voert Nederland gesprekken met de Europese Commissie.
Het kabinet voert jaarlijks gesprekken met andere lidstaten over hun beleid, waaronder inkoopbeleid en het waarborgen van digitale open strategische autonomie. Bijvoorbeeld in het kader van waardengedreven alternatieven, zoals digitale gemeenschapsgoederen. Burgers en publieke organisaties zijn namelijk vaak te eenzijdig afhankelijk van private platformen voor publieke activiteiten, zoals onderwijs, onderzoek, zorg, kunst en cultuur. Daardoor kunnen publieke waarden in het gedrang komen. Digitale gemeenschapsgoederen bieden daarvoor een alternatief (model) vanwege hun democratische en open karakter. Zij reiken een structuur aan waarin publieke waarden, democratische besluitvorming en (technologische) autonomie centraal worden gesteld. Investeringen in Nederlandse en Europese digitale gemeenschapsgoederen dragen daarom bij aan het waarborgen van fundamentele rechten en publieke waarden. Daarnaast worden overheden hierdoor minder afhankelijk van niet waardengedreven leveranciers en bevorderen zij de Europese economie. Voorbeelden van digitale gemeenschapsgoederen zijn vrije en open source software (zoals alternatieve sociale media platformen en werkpleksoftware), open data, open onderwijsmaterialen en open standaarden.
Nederland spant zich daarnaast in voor de oprichting van een European Digital Infrastructure Consortium (EDIC) voor Digitale Gemeenschapsgoederen. Dit wordt gezamenlijk met Frankrijk, Duitsland en andere lidstaten gedaan. Het doel van de EDIC is onder andere het versterken van de digitale onafhankelijkheid van de EU.
Ook wordt met overheden uit andere lidstaten contact onderhouden over open source software, zoals met het Duitse Centrum voor Digitale Soevereiniteit van publieke organisaties (ZenDiS) en de Franse evenknie. Het Open Source Programme Office (OSPO) BZK is mede opgericht om dit contact te onderhouden. BZK onderzoekt of de open source-oplossingen die door andere lidstaten worden ontwikkeld om hun afhankelijkheid te verminderen ook in Nederland kunnen worden toegepast.
Daarnaast is het kabinet actief betrokken bij initiatieven om in Europees verband gedachten te wisselen over cloudtechnologie. Zo neemt Nederland deel aan de European Alliance for Industrial Data, Edge en Cloud, een publiek-private samenwerking waarin op Europees niveau beleid rondom cloud en edgetechnologie wordt besproken. Bij de herziening van het Rijksbreed Cloudbeleid neemt het kabinet waar wenselijk en mogelijk de inzet op Europese cloudaanbieders mee.
Antwoorden op vragen commissie over o.a. het Fiche: «Mededeling stimuleren van startups en innovatie in betrouwbare AI»
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in het antwoord van de bewindspersonen dat omringende landen beleidsmatig fors inzetten op het aanlanden van een nieuwere generatie zeekabels om meer dataverkeer via hun land te leiden. Ook lezen deze leden dat in sommige landen middelen beschikbaar zijn voor (directe of indirecte) publieke financiering of garantstelling voor zeekabelprojecten, zoals Denemarken, Ierland, Frankrijk en Spanje, die de laatste jaren de aanleg van nieuwe trans-Atlantische kabels hebben gestimuleerd. Ook voeren sommige landen proactief beleid om de digitale infrastructuur uit te breiden, bijvoorbeeld door met stimulerend beleid lokale datacentercapaciteit uit te breiden. Dit kan invloed hebben op de relatieve positie van Nederland op de middellange termijn. Ten slotte lezen zij dat met de Zeekabelcoalitie in Nederland beleidsmatig strategisch wordt samengewerkt om nieuwe zeekabels te realiseren en dat deze inzet van de coalitie positief kan bijdragen aan de relatieve positie van Nederland.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie stellen dat dit echter wel vragen oproept. Deze leden onderkennen dat de Zeekabelcoalitie een positieve bijdrage kan leveren aan de relatieve positie van Nederland, maar zij vragen of dit voldoende is. Hoe bezien de bewindspersonen de relatieve positie van landen die directe of indirecte publieke financiering of garantstelling voor zeekabelprojecten beschikbaar stellen? Delen zij de mening dat de Nederlandse relatieve positie nog verder zou verbeteren als Nederland soortgelijke regelingen treft?
Antwoord kabinet:
Het kabinet herkent het beeld dat omringende landen actief beleid voeren voor het aanlanden van nieuwe zeekabels. Een aantal landen heeft dit (mede) gedaan door het beschikbaar stellen van directe of indirecte publieke financiering of garantstelling voor zeekabelprojecten.
Ook in Nederland onderschrijven we het belang van de aanlanding van nieuwe zeekabels voor onze digitale economie. De markt voor zeekabels is in essentie privaat in Nederland: aanleg en beheer van zeekabels gaat in de eerste plaats via private financiering.
Gebleken is dat publieke financiering aanvullend nodig kan zijn om de business case voor het realiseren van strategische zeekabelprojecten sluitend te maken. Vanuit dat oogpunt stelt de Europese Commissie publieke cofinanciering voor zeekabelprojecten beschikbaar via CEF-Digital. Aanvullende (co-)financiering van nationale overheden kan voor zeekabelprojecten noodzakelijk zijn om de financiering rond te krijgen. Voor die projecten hebben landen met middelen voor directe of indirecte publieke financiering of garantstelling een gunstigere concurrentiepositie ten opzichte van landen die dergelijke middelen niet beschikbaar stellen. Zeekabelprojecten zullen in dat geval eerder geneigd zijn te kiezen voor aanlanding in landen die wél financieel kunnen bijdragen aan de realisatie ervan.
Het is aannemelijk dat de Nederlandse relatieve positie verder zou verbeteren als Nederland directe of indirecte publieke financiering of garantstelling beschikbaar heeft. Er is op dit moment echter geen budget gereserveerd op de EZK begroting voor (co-)financiering van zeekabelprojecten. Momenteel is daar ook geen ruimte voor.
Wel is EZK met Invest-NL in gesprek om te verkennen of financiering van zeekabelprojecten aansluit bij hun doelstellingen. Het mandaat van Invest-NL staat investeringen in digitale infrastructuur toe wanneer deze voldoen aan de randvoorwaarden die voor Invest-NL gelden.Vooralsnog heeft Invest-NL geen investeringen in digitale infrastructuur gedaan en digitale infrastructuur valt evenmin onder de strategische focusgebieden van Invest-NL.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie bedanken de bewindslieden en de betrokken ambtenaren voor de beantwoording.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie zijn het met het kabinet eens dat er voor digitaal leiderschap meer EU-inzet nodig is op AI en kwantum. De TU Delft is zeer vooruitstrevend op het thema van kwantum. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat Nederland een prominente rol krijgt als het gaat om kwantum en tegelijkertijd Delft beschermt en ondersteunt zodat wij onze soevereiniteit en sterke positie op het gebied van kwantum op het internationale speelveld kunnen behouden.
Antwoord kabinet:
Nederland zet sterk in op kwantumtechnologie. Binnen het Nationaal Groeifonds is 615 miljoen euro toegekend aan kwantum Delta NL, waarvan nog 270 miljoen euro als reservering openstaat. Dit programma richt zich op het versterken van het Nederlandse kwantumecosysteem door te investeren in drie domeinen: (1) kwantumcomputers, (2) kwantumnetwerken en (3) kwantumsensoren. Deze investering speelt in op zowel de sterke als zwakke punten van het huidige Nederlandse kwantum-ecosysteem. Kwantum Delta NL is ook actief binnen de gemeenschappelijke samenwerking EuroHPC, waar Europese (mede)financiering beschikbaar is voor kwantumcomputers en gerelateerde kennisontwikkeling.
Het kabinet verwacht dat de investeringen op de lange termijn zullen renderen voor de Nederlandse economie door het beheersen van risico's, het aantrekken van toptalent en het innemen van strategische posities in de internationale waardeketens door Nederlandse bedrijven. Het programma draagt bij aan de versnelde ontwikkeling van kwantumtechnologie en de toepassingen ervan op gebieden zoals energie, voedsel en zorg.
Binnen dit voorstel speelt de TU Delft een cruciale rol als essentieel onderdeel van het ecosysteem. De universiteit is betrokken bij onderzoek, talentontwikkeling en de ontwikkeling van de nationale campus en hubs. Dit zorgt voor een sterke kennisbasis waarin kwantumtechnologie verder kan floreren en bijdragen aan onze (digitale) open strategische autonomie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de stukken aangaande de Telecomraden van 11 en 12 april 2024 en van 21 mei 2024. Daarbij hebben deze leden enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de NSC-fractie zien dat steeds meer Nederlandse bedrijven en organisaties gebruik maken van Amerikaanse clouddiensten. Er lijkt ook alle reden te zijn om te verwachten dat deze trend zich doorzet. De Minister heeft in het commissiedebat over de Digitale Infrastructuur ook aangegeven zich hierbij zorgen te maken over de Nederlandse afhankelijkheid van deze clouddiensten. Daarom vragen deze leden welke stappen de Minister voornemens is te nemen om in de komende periode in Europees verband aan te sturen op de vermindering van deze afhankelijkheid.
Antwoord kabinet:
Het kabinet acht het belangrijk dat in de komende mandaatperiode van de Europese Commissie initiatieven worden ondernomen om de digitale open strategische autonomie van de EU te versterken. In lijn met de agenda DOSA, ziet het kabinet cloud als een van de technologieën waarvoor aanleiding is om de Nederlandse en Europese inzet te versterken. In gesprekken met de Europese Commissie en diverse lidstaten wordt het belang van het versterken van de digitale open strategische autonomie onder de aandacht gebracht en wordt opgeroepen tot het ontwikkelen en tot uitvoer brengen van een integrale strategie die hier aan bijdraagt.
De Rijksoverheid volgt en participeert actief in EU-initiatieven op het gebied van clouddienstverlening zoals IPCEI CIS, Gaia-X en Structura-X, en daarnaast financiert het kabinet in Nederland het Centre of Excellence for data sharing en cloud. Ook dragen wetgevingsinitiatieven zoals de dataverordening en de digitalemarktenverordening bij aan de vermindering van afhankelijkheden in de cloudmarkt. Het kabinet zal binnen afzienbare termijn een appreciatie geven van het onderzoek van het instituut Clingendael naar cloudsoevereiniteit. Ook volgt uiterlijk eind juni een voortgangsbrief naar aanleiding van de SIDN casus. Waar mogelijk zal het kabinet daar gebruik van maken in de herziening van het Rijksbreed cloudbeleid.
De leden van de NSC-fractie lezen dat de Minister zich kritisch toont tegenover de positionering van grote telecombedrijven in het soevereine cloudvraagstuk, zoals geopperd door de Europese Commissie. Zo vraagt de Minister zich af of we dan niet te veel ingrijpen in de «geliberaliseerde telecommarkt» (Kamerstuk 22 112-3924). Deze leden vragen aan de Minister hoe zij in het kader van de strategische autonomie wel voornemens is om op de lange termijn tegenwicht te kunnen bieden aan deze grote Amerikaanse marktpartijen.
Antwoord kabinet:
In de appreciatie van het witboek «How to master Europe’s digital infrastructure needs?» spreekt het kabinet de waardering uit voor het ambitieuze karakter van het witboek van de Europese Commissie.
Het kabinet staat positief tegenover het stimuleren van Europees marktaanbod in cloudtechnologie voor digitale netwerken. Wel benoemt het kabinet het risico van een te eenzijdige focus op de positie van grote telecombedrijven. Dit kan namelijk ook juist ten koste kan gaan van Europese innovatie en concurrentiekracht. Dat kan er niet alleen toe leiden dat Europese consumenten, bedrijven en publieke instellingen hierdoor uiteindelijk slechter af zijn, maar kan ook juist de digitale open strategische autonomie van Europa schaden. Het succesvolle Europese model van een geliberaliseerde telecommarkt met veel nieuwe toetreders heeft gezorgd voor hoogwaardige en betaalbare netwerken, diensten en innovatie en is voor het kabinet een leidend uitgangspunt voor nieuw beleid op dit terrein. Juist in een federatief ecosysteem, met gezonde concurrentie, interoperabiliteit tussen diensten, en veel aanbieders kunnen verschillende economische en maatschappelijke belangen goed worden gediend. De verschillende beleidsinitiatieven die we al ontplooien om afhankelijkheden tegen te gaan zijn in lijn hiermee. Voorbeelden hiervan zijn wetgeving als de digitalemarktenverordening en de dataverordening, open standaarden, open source beleid, inkoopeisen vanuit de overheid, de IPCEI CIS en het GAIA-X initiatief. In de kabinetsappreciatie op het Clingendael-rapport «Too late to act? Europe’s quest for cloud sovereignty», wordt uitgebreider ingegaan op het cloudvraagstuk. Binnenkort wordt deze kabinetsappreciatie met uw Kamer gedeeld.
De leden van de NSC-fractie zien dat onze samenleving elke dag een stukje digitaler wordt. Dit digitale verkeer vindt voor een groot deel plaats over zeekabels. Daarom vinden deze leden dat we zeekabels als een belangrijk stukje soevereiniteit moeten zien. Zonder deze datakabels stort onze digitale leefomgeving namelijk volledig in. De Minister heeft in haar reactie op het witboek al aangegeven dat zij het belang van zeekabels onderschrijft. Daarom vragen deze leden of de Minister het met de leden van de NSC-fractie eens is dat Nederland zich vol moet inzetten om een belangrijke geopolitieke en strategische rol te vervullen als data-verbindingspunt tussen Europa en Engeland, de VS en Zuid-Amerika. En zo ja, hoe wil de Minister dit dan bereiken en welke stappen wil zij hiervoor zetten in Europees verband?
Antwoord kabinet:
In januari is aan uw Kamer de Staat van de Digitale Infrastructuur aangeboden.14 In de Staat van de Digitale Infrastructuur uiten we de ambitie om de positie van Nederland als digitaal knooppunt te behouden en verder te versterken. Als de digitale infrastructuur niet de aandacht krijgt die nodig is en investeringen achterblijven, kan de sterke internationale positie van het Nederlandse digitale knooppunt in het geding komen. Daarmee zetten we ons toekomstig verdienvermogen en onze digitale open strategische autonomie op het spel. Daarnaast is de digitale transitie belangrijk om uitdagingen en maatschappelijke vraagstukken op te lossen, bijvoorbeeld in de zorg en de energietransitie. Daarom werken we hard aan initiatieven om de digitale infrastructuur op een duurzame manier te versterken. Aandacht voor én investeringen in de Nederlandse digitale infrastructuur zijn daarbij van belang.
Nederland heeft haar goede positie als digitaal knooppunt onder andere te danken aan de aanlanding van zeekabels die ons internationaal verbinden. Nieuwe kabels dragen bij aan het versterken van zowel het digitaal vestigingsklimaat als onze digitale open strategische autonomie, doordat ze zorgen voor effectiever en efficiënter dataverkeer en meer redundantie in de digitale infrastructuur.
De voornaamste inzet op het realiseren van nieuwe zeekabelverbindingen vindt plaats via de Zeekabelcoalitie. De markt voor aanleg en beheer van zeekabels is privaat: marktpartijen leggen ze aan onder concurrentie en op basis van marktvraag. Daarom heeft het kabinet in de zomer van 2022 de Zeekabelcoalitie bij elkaar gebracht, een brede groep Nederlandse stakeholders uit het domein van de digitale infrastructuur. In die coalitie spannen marktpartijen en de overheid zich gezamenlijk in voor het aantrekken van nieuwe zeekabelaanlandingen in Nederland. De Zeekabelcoalitie identificeert en benadert proactief potentieel relevante zeekabelprojecten om mogelijkheden voor aanlanding in Nederland te verkennen. Het kabinet speelt een faciliterende rol in de samenwerking en heeft een coördinator aangesteld om de samenwerking in te richten en aan te jagen. Keuzes over directe of indirecte publieke financiering of garantstelling zijn aan een volgend kabinet.
In Europees verband heeft de Europese Commissie recent een aanbeveling omtrent onderzeese kabelinfrastructuren gepubliceerd. Deze aanbeveling is een eerste aanzet van de Commissie om te komen tot een gecoördineerde EU-aanpak, met als doel de veiligheid en weerbaarheid van de onderzeese data-infrastructuur te vergroten. De reactie van ons kabinet op deze aanbeveling is uiteengezet in het BNC-fiche dat uw Kamer op 5 april 2024 heeft ontvangen.15 Het kabinet juicht in beginsel toe dat de Europese Commissie de veiligheid van de onderzeese data-infrastructuur gecoördineerd wil aanpakken. Wel geeft het kabinet aan een nadere uitwerking van de aanbevelingen op specifieke onderdelen, zoals voorgestelde financiële constructies, af te wachten.
Het is belangrijk om te benadrukken dat om een strategische rol als dataknooppunt te kunnen vervullen, het van belang is dat onze inzet niet enkel gericht is op afzonderlijke onderdelen van de digitale infrastructuur. De digitale infrastructuur functioneert als een ecosysteem en er is oog nodig voor de samenhang tussen haar onderdelen – de sterkte van dit ecosysteem wordt bepaald door de capaciteit en kwaliteit van haar zwakste schakel. Aansluitnetwerken, zeekabels, datacentra, internetknooppunten en cloudaanbieders versterken elkaar en profiteren van elkaars aanwezigheid. Ontwikkelaars van zeekabels selecteren aanlandlocaties op plekken waar veel data wordt gegenereerd, en waar dus voldoende aanbod aanwezig is van andere onderdelen van digitale infrastructuur, zoals datacenters, aansluitnetwerken en internetknooppunten.
Brief aan de Minister EZK inzake verzoek om de vragen en antwoorden aangaande het witboek tijdens het schriftelijk overleg inzake informele Telecomraad 11 en 12 april te betrekken bij de definitieve kabinetsreactie op het witboek. Kenmerk 2024D17007↩︎
Raadsconclusies Toekomst Digitaal Beleid TTE-Raad 21 mei 2024: https://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-9957-2024-INIT/nl/pdf↩︎
Raadsconclusies Cyberveiligheid TTE-Raad 21 mei 2024: https://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-10133-2024-INIT/en/pdf↩︎
Kamerstuk 21 501-33, nr. 1068: geannoteerde agenda Telecomraad 21 mei 2024↩︎
Kamerstuk 21 501-33, nr. 1068: geannoteerde agenda Telecomraad 21 mei 2024↩︎
Aanbiedingsbrief kabinetsreactie op EU-witboek «How to master Europe's digital infrastructure needs» (Bijlage bij Kamerstuk 22 112, nr. 3924)↩︎
Effectbeoordelingen - Europese Commissie (europa.eu)↩︎
Stratix (2021) - Vergunningen voor zeekabelaanlandingen, bijlage bij Kamerstuk 26 643, nr. 802.↩︎
Kamerbrief ontwikkelingen zeekabels | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl (Kamerstuk 26 643, nr. 802).↩︎
Toezegging bij Digitale infrastructuur en economie | Tweede Kamer der Staten-Generaal↩︎
European Commission, «Management Plan 2024 DG Digit», p. 36.↩︎
Clingendael, «Too late to act? Europe’s quest for cloud sovereignty», maart 2024.↩︎
Verzamelbrief Digitalisering maart 2024, Kamerstuk: 26 643-1149.↩︎
Kamerstuk 26 643, nr. 1119.↩︎
Fiche 1 - Aanbeveling onderzoek onderzeese communicatiekabels | Publicatie | Rijksoverheid.nl↩︎