Reactie op verzoek commissie vragen V-100 over de thema’s Coronabelastingschulden en Voorspelbaar fiscaal beleid
Jaarverslag en slotwet Ministerie van Financiën en Nationale Schuld 2023
Brief regering
Nummer: 2024D25395, datum: 2024-06-17, bijgewerkt: 2024-08-14 10:08, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36560-IX-9).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: S.P.R.A. van Weyenberg, minister van Financiën (Ooit D66 kamerlid)
- Mede ondertekenaar: M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën
- Aanbiedingsbrief
- Beslisnota bij Kamerbrief Reactie op verzoek commissie vragen V-100 over de thema’s Coronabelastingschulden en Voorspelbaar fiscaal beleid
Onderdeel van kamerstukdossier 36560 IX-9 Jaarverslag en slotwet Ministerie van Financiën en Nationale Schuld 2023 .
Onderdeel van zaak 2024Z10716:
- Indiener: S.P.R.A. van Weyenberg, minister van Financiën
- Medeindiener: M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Financiën
- 2024-06-19 14:10: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-06-27 10:00: Procedurevergadering Financiën (Procedurevergadering), vaste commissie voor Financiën
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2023-2024 |
36 560 IX Jaarverslag en slotwet Ministerie van Financiën en Nationale Schuld 2023
Nr. 9 BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 juni 2024
Hierbij zenden wij u de antwoorden op de vragen van ondernemers uit het midden- en kleinbedrijf over voorspelbaar fiscaal beleid die zijn gesteld tijdens het V-100 evenement van de commissie voor de Rijksuitgaven.
De Minister van Financiën,
S.P.R.A. van Weyenberg
De Staatssecretaris van Financiën,
M.L.A. van Rij
Inleiding
De vaste commissie voor de Rijksuitgaven heeft op 27 mei het «V-100 evenement» georganiseerd waarbij ondernemers uit het klein- en middelbedrijf vragen konden stellen over de jaarverslagen van de ministeries. Voor het jaarverslag van Financiën gebeurde dit aan de hand van de thema’s coronabelastingschulden en voorspelbaar fiscaal beleid. Het kabinet dankt de ondernemers hartelijk voor hun interesse en vragen. Hierbij vindt u de antwoorden die zijn gesteld over voorspelbaar fiscaal beleid. De antwoorden over de coronabelastingschulden volgen op een later moment.
Vraag 1
De regelgeving wordt steeds complexer en uitgebreider. Er zijn talloze voorbeelden van dat regels in samenhang niet werken. Heeft u die in beeld? Waarom slagen we er niet in om de regels aan te laten sluiten bij de praktijk? Heeft u inzicht in de problemen die ondernemers in de praktijk ondervinden als gevolg van tegenstrijdige regelgeving?
Antwoord op vraag 1
Bij het maken van wet- en regelgeving vindt een toets plaats op de effecten voor de regeldruk. Het adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) adviseert kabinet en parlement over de regeldrukeffecten van voorgenomen wet- en regelgeving. Deze toets wordt ook uitgevoerd bij voorgenomen fiscale wet- en regelgeving. Daarnaast is er veel aandacht voor de complexiteit van het belastingstelsel en mogelijke maatregelen om de toegankelijkheid en eenvoud van het belastingstelsel te vergroten. Met de aanpak fiscale regelingen heeft het kabinet een route geschetst om naar een eenvoudiger belastingstelsel te komen.
Het ambtelijk rapport Aanpak Fiscale Regelingen geeft bijvoorbeeld meer inzicht in het effect van fiscale regelingen op de complexiteit van het belastingstelsel. Het rapport bevat een integraal overzicht van alle fiscale regelingen die op basis van verschillende criteria zijn beoordeeld. Bij deze aanpak is ook een internetconsultatie gehouden om breed in de samenleving – bij ondernemers, burgers en diverse (belangen)organisaties – input op te halen over de fiscale regelingen en mogelijkheden voor vereenvoudiging van het belastingstelsel.
Het rapport bevat diverse aanbevelingen. Verder is o.a. met het Belastingplan 2024 een aantal eerste stappen gezet door enkele fiscale regelingen af te schaffen. Een vervolgaanpak vergt een politieke weging en is dan ook aan het volgende kabinet.
Vraag 2
Na jarenlang beleid gericht op het bevorderen van marktwerking rijst nu de vraag of dat nog de juiste koers is. De overheid moet zich herbezinnen op haar rol en taak in de samenleving. Hoe ziet u de taak van de overheid en waar staat dat toegelicht? Op welke manier kunt u hierin voor de langere termijn consistentie garanderen?
Antwoord op vraag 2
Dit is een doorlopend gesprek bij de verschillende beleidsterreinen en departementen. Er zijn de afgelopen jaren meerdere kamerbrieven en rapporten gepubliceerd over de toekomst van sectoren en maatschappelijke problemen, en de rol van de overheid hierin. Voor een overkoepelend beeld verwijs ik naar de serie publicaties gemaakt door de WRR in 2012, waaronder de studie Publieke zaken in de Marktsamenleving.
Op dit moment wordt als opvolging op de motie Bikker c.s. een nieuwe adviesaanvraag voorbereid om een overkoepelende studie te doen. Deze zal kijken naar het publiek belang binnen tenminste vier grootschalige transities (energie, AI, digitalisering, grondstoffen). Hierbij zal worden gekeken naar de juiste verhouding in eigendom en zeggenschap tussen overheid, markt en samenleving.
Vraag 3a
Heeft u een langetermijnvisie die zich in consistent fiscaal beleid vertaalt? In ieder geval met betrekking tot de volgende onderwerpen: verhoging BTW, wat is de logica hierachter?
Antwoord op vraag 3a
Of en voor welke producten en diensten het btw-tarief wordt verhoogd, is aan het volgende kabinet. In zijn algemeenheid kan worden opgemerkt dat het lage btw-tarief een voorbeeld is van een fiscale regeling. Deze uitzonderingen of kortingen op te betalen belastingen zorgen voor complexiteit in het belastingstelsel en omvangrijke uitvoerings- en handhavingskosten. De begrotingsregels schrijven voor om negatief geëvalueerde regelingen aan te passen of af te schaffen. De verlaagde btw-tarieven zijn niet positief uit de laatste evaluatie gekomen.1
Daarin werd aanbevolen om kritisch te kijken naar de doelstellingen en te zoeken naar alternatieve regelingen die de beoogde beleidsdoelen op een meer doeltreffende en doelmatige manier bereiken. Voor de btw in het bijzonder staat in het laatste bouwstenenrapport en de bijbehorende fichebundel2 dat een gewenst eindbeeld is om de btw-tarieven in zijn geheel te harmoniseren, omdat dit geen geschikte belasting is om te herverdelen of andere beleidsdoelen te bereiken.
Vraag 3b
Heeft u een langetermijnvisie die zich in consistent fiscaal beleid vertaalt? In ieder geval met betrekking tot de volgende onderwerpen: accijnsverhogingen (tabak)
Antwoord op vraag 3b
Dit kabinet streeft naar een Rookvrije generatie in 2040, waarvoor het Nationaal Preventieakkoord het uitgangspunt vormt. Daarbij passen substantiële en stelselmatige verhogingen van de tabaksaccijns zoals die de afgelopen jaren zijn doorgevoerd. De effecten van de verhoging van de tabaksaccijns worden jaarlijks gemeten.
Vraag 3c
Heeft u een langetermijnvisie die zich in consistent fiscaal beleid vertaalt? In ieder geval met betrekking tot de volgende onderwerpen: belasting op huurinkomsten voor particulieren.
Antwoord op vraag 3c
Particulieren (natuurlijke personen) die onroerend goed vanuit privé verhuren, worden belast in box 3 van de inkomstenbelasting als sprake is van normaal vermogensbeheer. Het huidige box 3-stelsel is een fiscaal gunstig regime voor met schuld gefinancierde woningen die verhuurd worden. In de situatie waarin een particulier een verhuurde woning met schuld financiert, kan de belastingdruk ver onder het belastingtarief van box 3 uitkomen. Er treedt namelijk een hefboomwerking op wanneer de inkomsten uit vastgoed (huurinkomsten) hoger zijn dan de financieringskosten.
Dit wordt nog eens versterkt doordat bij langdurig verhuurde woningen een leegwaarderatio toegepast wordt omdat verhuurde woningen die vallen onder het huurrecht in een aantal situaties een lagere waarde hebben. Dit creëert in het huidige box 3-stelsel een fiscaal gunstig regime voor met schuld gefinancierde woningen die verhuurd worden. Het demissionaire kabinet heeft een wetsvoorstel voorbereid voor de hervorming van box 3. Voorgesteld wordt om belasting te heffen over de werkelijke inkomsten uit bezittingen en schulden in box 3.
Dit sluit aan bij de wens van de Tweede Kamer om in box 3 te gaan heffen over het werkelijke rendement op vermogen. Beoogd is dat deze heffing over het werkelijke rendement voor de langere termijn zal gelden, waardoor sprake is van consistentie van beleid. Voor verhuurd onroerend goed betekent dit dat de werkelijke huurinkomsten zijn belast, dat onderhoudskosten aftrekbaar zijn en bij verkoop de winst is belast. Hiermee wordt de belastingheffing neutraler en wordt de fiscale prikkel van het huidige forfaitaire box 3-stelsel verkleind om verhuurd onroerend goed zo veel mogelijk met vreemd vermogen te financieren.
Vraag 3d
Heeft u een langetermijnvisie die zich in consistent fiscaal beleid vertaalt? In ieder geval met betrekking tot de volgende onderwerpen: afschaffing van de bpm-vrijstelling?
Antwoord op vraag 3d
Naar aanleiding van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer «Effecten van elektrische auto’s en bestelauto’s» 3 en het onderzoek van het onderzoeksbureau SEO «Evaluatie bijzondere regelingen in de autobelastingen»4 is in het Belastingplan 2023 geregeld dat in de belasting voor personenauto’s en motorrijwielen (bpm) de vrijstelling voor een bestelauto van de ondernemer met ingang van 1 januari 2025 wordt afgeschaft. Daarbij wordt de grondslag voor bestelauto’s omgezet naar CO2-uitstoot. Het beëindigen van de bpm-vrijstelling zorgt ervoor dat ondernemers net als particulieren bpm gaan betalen. Het afschaffen van deze fiscale regeling voor ondernemers leidt tot een budgettaire opbrengst. Het Belastingplan 2023 is door beide Kamers na uitgebreide behandeling aangenomen.
De maatregel wordt uiterlijk in 2029 geëvalueerd. Voor een nadere toelichting op deze maatregel wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij het Belastingplan 2023.5
Vraag 3e
Heeft u een langetermijnvisie die zich in consistent fiscaal beleid vertaalt? In ieder geval met betrekking tot het nog niet belasten van de platformeconomie (DAC7)
Antwoord op vraag 3e
Zoals in antwoord op Kamervragen en mijn brief van 23 april 20246 aangegeven, benadruk ik nogmaals dat DAC7 geen nieuwe fiscale verplichtingen creëert. De bepalingen van de belastingwetten zijn in dit kader dan ook niet gewijzigd. Ook is er niets gewijzigd in de uitvoerings- en handhavingsstrategie van de Belastingdienst.
DAC7 regelt enkel dat de belastingautoriteiten van de lidstaten over meer informatie komen te beschikken aan de hand waarvan zij beter kunnen beoordelen of een verkoper die via een platform actief is, inkomsten genereert die in de betreffende lidstaat belastbaar zijn. DAC7 maakt het dus makkelijker om burgers en ondernemers te identificeren die belasting moeten betalen over hun verkoopinkomsten. Echter, belasting van de platformeconomie vond en vindt enkel plaats indien aan de daartoe gestelde voorwaarden in bestaande belastingwetten wordt voldaan. Daaraan verandert DAC7 helemaal niets.
Vraag 3f
Heeft u een langetermijnvisie die zich in consistent fiscaal beleid vertaalt? In ieder geval met betrekking tot de volgende onderwerpen: bij afhankelijkheid van (tijdelijke) subsidies worden geen vaste contracten gegeven; hoe kan de overheid zorgen voor langetermijnperspectief voor deze ondernemers?
Antwoord op vraag 3f
Het uitgangspunt is om bedrijven of werkgelegenheid niet afhankelijk te maken van subsidies. Subsidies zijn bedoeld om specifiek te sturen op bepaalde doelen van de overheid. Tijdelijkheid versterkt daarbij de doelmatigheid, omdat het de mogelijkheid geeft om te blijven sturen op deze doelen. Bij aflopen van een subsidie wordt opnieuw beoordeeld of een subsidie nog steeds voldoet aan de gestelde voorwaarden.
Daarnaast geeft de tijdelijke aard van de subsidies de mogelijkheid van evaluatie van de subsidie, waardoor de voorwaarden eventueel aangepast kunnen worden om de doelmatigheid verder te versterken. Door het subsidiëren van projecten en ontwikkelingen die op de lange termijn belangrijk zijn, helpt de overheid ondernemers om zich klaar te maken voor de toekomst. Door te faciliteren dat bedrijfsprocessen zich kunnen aanpassen aan veranderende omstandigheden, wordt eveneens bijgedragen aan de werkgelegenheid in de toekomst. Daarnaast betekent tijdelijk in sommige gevallen wel degelijk langdurige ondersteuning en zekerheid, zoals in het geval van de SDE en bepaalde fiscale regelingen.
Vraag 4
Fiscaal beleid en concurrentiepositie (grenseffecten): hoe wil de overheid voorkomen dat door regelgeving het concurrentievermogen van het bedrijfsleven verslechterd, met name in de grensstreken?
Antwoord op vraag 4
Het demissionaire kabinet heeft de Tweede Kamer middels verschillende brieven geïnformeerd over haar visie over het ondernemingsklimaat en ons concurrentievermogen. De brief «Strategische agenda voor het ondernemingsklimaat in Nederland»7 bevat een aantal elementen om het ondernemingsklimaat te vernieuwen. Onderdeel daarvan is ook het verminderen van de regeldruk voor ondernemers. Met het programma «Vermindering regeldruk ondernemers»8 wordt hier invulling aan gegeven. Met deze regeldrukaanpak wordt samen met ondernemers, brancheorganisaties, departementen en uitvoeringsinstellingen reductieprogramma’s opgesteld om de regeldruk te verminderen.
Daarnaast worden de grenseffecten van verschillende beleidsmaatregelen in de accijnzen zorgvuldig gemonitord. Ook worden koopstromenonderzoeken die door de grensregio’s gedaan nauwlettend gevolgd. Tot nu toe blijkt uit de koopstromenonderzoeken dat de grensregio per saldo profiteert van grensoverschrijdend verkeer. Het meest recente koopstromenonderzoek is koopstromenonderzoek Oost-Nederland 20239. Hieruit volgt dat centra in Oost-Nederland in algemene zin en per saldo meer profiteren van Duitse bezoekers dan andersom. Het koopsaldo is positief.
Vraag 5
Heeft u inzicht in wat de stapeling van lasten (Rijk, Provincie, gemeente) voor ondernemers in de praktijk betekent? Kan er voor alle lokale belastingen een maximum worden vastgesteld (zoals bij de OZB)? Wat doet u om daar verbetering in te brengen?
Antwoord op vraag 5
In tegenstelling tot hetgeen in de vraag wordt gesteld geldt er geen maximumtarief voor de ozb. Binnen de kaders van de Gemeentewet kunnen de gemeenten onderstaande 3 soorten gemeentelijke belastingen heffen. Het is aan de gemeenten welke belastingen ze heffen, afhankelijk van de problematiek of uitdagingen die er spelen. De vraag wat lokale heffingen voor ondernemers in de praktijk betekent, verschilt dan ook per gemeente.
De drie soorten gemeentelijke belastingen die gemeenten kunnen heffen zijn:
1. Algemene belastingen: bijvoorbeeld onroerendezaakbelasting (OZB), toeristenbelasting, reclamebelasting, parkeerbelasting en precariobelasting. Gemeenten mogen zelf het tarief vaststellen en bepalen waarvoor ze de opbrengst gebruiken;
2. Bestemmingsheffingen: bijvoorbeeld rioolheffing, afvalstoffenheffing en de BIZ-bijdrage. De opbrengsten zijn bestemd voor specifieke taken of voorzieningen met een collectief belang. De totale opbrengst van deze heffingen mag niet hoger zijn dan de totale kosten van de taak/voorziening;
3. Rechten: bijvoorbeeld reinigingsrecht, marktgelden, vermakelijkhedenretributie (VMR) en leges (bouwleges en paspoortleges). Het gaat om een specifieke dienst voor een individu. Net als bij de bestemmingsheffingen geldt ook hier de norm dat de opbrengst niet hoger mag zijn dan de kosten van diensten.
Voor provincies zijn m.n. de provinciale opcenten van belang. Opcenten worden door de provincies geheven op de motorrijtuigenbelasting. Provincies mogen zelf het tarief vaststellen (tot een bepaald maximum) en bepalen waarvoor ze de opbrengst gebruiken.
Vraag 6
Hoe houdt u rekening met het vermogen van ondernemers dat in de onderneming vast zit?
Antwoord op vraag 6
Het Nederlandse belastingstelsel belast winst uit vermogen. Eenmanszaken, vennootschappen onder firma (vofs) of maatschappen zijn ondernemer voor de inkomstenbelasting en doen jaarlijks aangifte inkomstenbelasting over hun totale (winst)inkomen. Een ondernemer die een rechtsvorm als een bv, nv of stichting gebruikt is een rechtspersoon en diens onderneming heeft rechtspersoonlijkheid. Deze ondernemer betaalt dan vennootschapsbelasting over de winst uit zijn onderneming. Als de winst uit de onderneming als dividend wordt uitgekeerd aan de ondernemer (de directeur-grootaandeelhouder of meer algemeen de algemeen belanghouder(s) dan wordt daarover inkomstenbelasting (box 2) belasting betaald.
Bij vervreemding van aandelen in de vennootschap (overdracht van vermogen) wordt inkomstenbelasting (box 2) betaald over de vervreemdingswinst (het verschil tussen de verkoopwaarde van de aandelen en de verkrijgingsprijs). Bij overdracht van een IB-onderneming dient inkomstenbelasting te worden betaald over de stakingswinst (box 1). Vaak kan bij overdracht van ondernemingsvermogen een beroep worden gedaan op de doorschuifregeling in de inkomstenbelasting (DSR) zodat de overdrager niet hoeft af te rekenen met de fiscus in de inkomstenbelasting (in het eerste geval vrijstelling van box 2- belasting over de vervreemdingswinst en in het tweede geval vrijstelling van box 1 over de stakingswinst).
Daarnaast geldt bij schenking of vererving van een onderneming dat beroep kan worden gedaan op de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR), waarmee ondernemingsvermogen afhankelijk van de waarde van het ondernemingsvermogen gedeeltelijk of geheel wordt vrijgesteld van de schenk- en erfbelasting. Voor zover er onvoldoende liquide middelen aanwezig zijn om de verschuldigde schenk- of erfbelasting over ondernemingsvermogen te betalen (bijvoorbeeld door vermogen dat vastzit en moeilijk liquide is te maken), is een gunstige betalingsregeling vanuit de Belastingdienst mogelijk. Over de overdracht van het beleggingsvermogen in de onderneming (vennootschap) dan wel privévermogen van een IB-ondernemer is volledig schenk- en erfbelasting verschuldigd.
Vraag 7
Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat (meer) werken loont? Heeft u zicht op het feitelijk effect van 24, 28, 32, 36, 40, 44 en meer uur werken per week?
Antwoord op vraag 7
Het kabinet vindt het belangrijk dat (meer) werken loont. Voor de meeste mensen is dat ook het geval. Het rapport Belastingen in maatschappelijk perspectief – Bouwstenen voor een beter en eenvoudiger belastingstelsel constateert dat de marginale druk voor 80% van de mensen lager ligt dan 60%, en dat de grootste uitschieters uit het verleden, waarbij de marginale druk kon uitkomen boven de 100%, tot het verleden behoren.
Tegelijkertijd kan voor sommigen de marginale druk zeer hoog zijn. Het rapport laat zien dat het mogelijk is geleidelijk toe te werken naar een simpeler stelsel waarbij de marginale druk voor alle werkenden onder de 60% uitkomt. Ook binnen het bestaande stelsel is het mogelijk de marginale druk te verlagen, bijvoorbeeld door toeslagen minder steil of vanaf een hoger inkomensniveau af te bouwen. Een nadeel van die optie is dat hij ongericht is en ook de marginale druk verlaagt van mensen die al een lage marginale druk hebben.
In de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt verder jaarlijks inzicht gegeven in de gemiddelde en extreme marginale druk bij verschillende inkomensniveaus en in de inkomensvooruitgang bij het aanvaarden van werk vanuit een bijstandsuitkering.10 Het is aan een volgend kabinet om hier keuzes in te maken.
Vraag 8
Wat doet u om de regeldruk te verminderen? Budget hiervoor is niet vindbaar. Het samenvoegen van wetten, is niet het verminderen van regeldruk.
Antwoord op vraag 8
Bij nieuwe wet- en regelgeving wordt standaard een regeldruktoets uitgevoerd waarop onafhankelijke controle van het adviescollege toetsing regeldruk plaatsvindt. Onderdeel van deze toetsing is de vraag of afdoende gekeken is naar minder belastende alternatieven en dat deze afweging duidelijk is verwoord in de toelichting.
Verder wordt bij bestaande wet- en regelgeving kritisch gekeken naar het lastenluwer maken ervan onder andere in het kader van het versimpelen van het belastingstelsel. Naast inzet om bij zowel bestaande als nieuwe nationale wet- en regelgeving regeldruk te verminderen, lopen op dit moment ook diverse Europese trajecten met dit doel.
Vraag 9
Hoe voorkomt u dat door verschuiving van taken van rijk naar lokaal zonder bijbehorend budget, de lokale belastingen worden verhoogd? Heeft u in beeld welke effecten dat zal hebben op de (totale) lasten voor het MKB?
Antwoord op vraag 9
In de Financiële-verhoudingswet (artikel 2) staat dat indien beleidsvoornemens van het Rijk leiden tot een wijziging van uitoefening van taken van gemeenten en provincies, de financiële gevolgen in beeld dienen te worden gebracht. Ook volgt uit het betreffende artikel dat moet worden aangegeven via welke bekostigingswijze deze gevolgen kunnen worden opgevangen.
Verder volgt uit artikel 105, derde lid, van de Provinciewet en artikel 108, derde lid, van de Gemeentewet dat het Rijk de kosten van de uitvoering van medebewindstaken dient te vergoeden.
Binnen de kaders van de wet bepalen gemeenten zelf welke belastingen ze heffen en wat de hoogte hiervan is.
Vraag 10
Heeft u zicht op de lasten voor het MKB van alle vereisten die er zijn voor het verwerken van contant geld? Hoe weegt u het belang van witwasbestrijding af tegen andere doelstellingen (zoals privacy)?
Antwoord op vraag 10
Bij het verwerken van contant geld komen diverse handelingen en kosten kijken, zoals het aanhouden van een betaalrekening met chartale dienstverlening, het bestellen van contant geld en het afstorten van contant geld. In opdracht van de Betaalvereniging doet Panteia momenteel onderzoek onder toonbankinstellingen om in kaart te brengen welke kosten zij in 2023 gemaakt hebben voor hun toonbankbetalingsverkeer.
De resultaten worden in de zomer van 2024 verwacht. In 2020 heeft Panteia een vergelijkbaar onderzoek gedaan. Uit hun onderzoek volgt dat een contante betaling in 2020 € 0,49 kost en daarmee duurder is dan een pinbetaling, waarbij de kosten rond de € 0,17 liggen. Ook laat het onderzoek zien dat de kosten voor contante betalingen zijn toegenomen ten opzichte van 2017, maar dat de totale kosten voor het toonbankbetalingsverkeer zijn afgenomen.
Daarnaast is er ten behoeve van het wetsvoorstel plan van aanpak witwassen, dat een verbod op contante betalingen vanaf € 3.000 bevat voor handelaren in goederen, een schattig gemaakt van de vermindering van de lasten die het verbod dit met zich mee zou brengen voor deze groep. Met de inwerkingtreding van het verbod, vervallen namelijk voor de meeste handelaren de verplichtingen om in het kader van het voorkomen van witwassen, cliëntonderzoek te doen en ongebruikelijke transacties te melden.
Er wordt een vermindering van structurele regeldrukkosten verwacht van circa € 93 per cliënt en een totale vermindering van structurele regeldrukkosten van € 8,8 miljoen. Wel moeten deze handelaren zich na de inwerkingtreding van het verbod, houden aan het verbod op contante betalingen vanaf € 3.000. De verwachting is dat dit verbod niet leidt tot eenmalige of structurele administratieve lasten voor deze handelaren. Het verbod heeft immers tot gevolg dat contante betalingen vanaf € 3.000 moeten worden geweigerd, dan wel dat deze betalingen anderszins op legale wijze moeten plaatsvinden.
Het fundament van het beleid om witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen is de risicogebaseerde aanpak. Dit betekent dat op alle niveaus (zowel door poortwachters, als door beleidsmakers) de grootste inzet plaatsvindt daar waar de grootste risico’s zijn (en andersom: de inzet beperkter of afwezig is daar waar de risico’s lager zijn). Uit verschillende onderzoeken blijkt dat contant geld brengt een groot risico op witwassen met zich meebrengt, omdat het criminelen allerlei voordelen biedt, waaronder anonimiteit. Het is zodoende noodzakelijk om de risico’s die contant geld met zich meebrengt de adresseren.
Bij het invullen van de maatregelen waarmee deze risico’s worden geadresseerd, wordt gezocht naar een goede balans met andere belangen, bijvoorbeeld het belang van het waarborgen van een toegankelijk betalingsverkeer, maar ook privacy. Dit uit zich bijvoorbeeld in de keuze om de grens voor het verbod op contante betalingen bij € 3.000 te leggen. Een volledig verbod is vanuit het oogpunt van het voorkomen van witwassen wellicht effectiever, maar is onwenselijk vanuit het oogpunt van een toegankelijk betalingsverkeer. Bij het maken van beleid worden kortom alle relevante belangen afgewogen en wordt er gezocht naar een goede balans.
Kamerstukken II 2022/2023, 32 140, nr. 151.↩︎
Aanbiedingsbrief rapport bouwstenen voor eenvoudiger belastingstelsel | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl↩︎
Kamerstukken II 2019/20, 32 800, nr. 68.↩︎
Kamerstukken II 2019/20, 32 800, nr. 76.↩︎
Kamerstukken II 2022/23, 36 202, nr. 3.↩︎
Kamerstukken II, 2023–2024, 31 066, nr. 1377.↩︎
Kamerstukken 2022–2023, 32 637, nr. 513. Later is ook een voortgangsrapportage verschenen, Kamerstukken 2023–2024, 32 637, nr. 593.↩︎
Kamerstukken 2021–2022, 29 515, nr. 481.↩︎
https://koopstromen.nl/oost/resultaten/↩︎
Zie bijvoorbeeld tabel 136 en 137 in de begroting voor 2024 van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (https://www.rijksfinancien.nl/memorie-van-toelichting/2024/OWB/XV/onderdeel/2123481).↩︎