[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over het Fiche: Pakket Gemeenschappelijke Europese Graad (Kamerstuk 22112-3938)

Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2024D27441, datum: 2024-06-27, bijgewerkt: 2024-08-05 17:08, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-22112-3959).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 22112 -3959 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie.

Onderdeel van zaak 2024Z11473:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2023-2024

22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 3959 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 27 juni 2024

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 8 mei 2024 over het Fiche: Pakket Gemeenschappelijke Europese Graad (Kamerstuk 22 112, nr. 3938).

De vragen en opmerkingen zijn op 30 mei 2024 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 27 juni 2024 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie,
Michon-Derkzen

Adjunct-griffier van de commissie,
Bosnjakovic

Inhoud

I Vragen en opmerkingen uit de fracties 2
– Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie 2
– Inbreng van de leden van de VVD-fractie 2
– Inbreng van de leden van de NSC-fractie 2
– Inbreng van de leden van de D66-fractie 4
II – Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 5

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het fiche «Pakket Gemeenschappelijke Europese Graad». Deze leden juichen dit soort initiatieven voor de versterking van grensoverschrijdende samenwerking in het hoger onderwijs in beginsel van harte toe. Daarin kan een gemeenschappelijke Europese graad goede diensten bewijzen, mits versterking van de kwaliteit en de toegankelijkheid van onderwijsvormen centraal staan en de autonomie van Nederlandse onderwijsinstellingen gerespecteerd wordt. De leden hebben hierover nog enkele vragen.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of kan worden voorzien in een risicoanalyse voor de Nederlandse hogeronderwijsinstellingen en een overzicht van concrete voor- en nadelen van invoering van een gemeenschappelijke Europese graad. Is er bijvoorbeeld inmiddels een concreet beeld van de verplichtingen die een dergelijke gemeenschappelijke Europese graad in het leven roept en hoe deze verplichtingen zich verhouden tot de autonome positie van Nederlandse hogeronderwijsinstellingen? Aan welke uitdagingen moet worden gedacht om het Nederlandse onderwijssysteem te laten aansluiten op de onderwijssystemen van andere Europese landen? En in hoeverre heeft het pakket gemeenschappelijke Europese graad ingespeeld op de specifieke behoeften van mensen met een beperking? Hoe wordt het streven naar aantrekkelijke, inclusieve en competitieve omstandigheden voor studenten en personeel in het hoger en wetenschappelijk onderwijs precies ingevuld?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat Nederland terughoudend is in het van overheidswege stellen van criteria om de door de Commissie gepresenteerde doelstellingen van een Europese gemeenschappelijke graad te behalen. Aan welke criteria wordt specifiek gedacht en in hoeverre kunnen onderwijsinstellingen binnen hun inherente autonomie wél voorzien in dit soort criteria? Hoe moeten deze leden de door het kabinet veronderstelde faciliterende rol van de Nederlandse overheid precies voor zich zien?

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor de onderliggende stukken en hebben op dit moment geen verdere vragen.

Inbreng van de leden van de NSC-fractie

De leden van de NSC-fractie hebben met bezorgdheid kennisgenomen van het fiche «Pakket Gemeenschappelijke Europese Graad». Hierbij hebben deze leden een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de NSC-fractie lezen dat het kabinet een positieve grondhouding heeft ten opzichte van het concept van een gemeenschappelijke Europese graad. Deze leden lezen echter ook dat de Minister aangeeft dat het onduidelijkheid is hoe een gemeenschappelijke Europese graad van toegevoegde waarde en daarmee onderscheidend kan zijn. Ook geeft de Minister aan dat het nog noodzakelijk is om duidelijkheid te krijgen. Daarom vragen deze leden waar het kabinet dan precies een positieve grondhouding tegenover heeft.

De leden van de NSC-fractie lezen dat dit pakket voortbouwt op de Bologna-afspraken, wat als doel had om het voor studenten makkelijker te maken om overal te studeren. Echter constateren deze leden nu, 25 jaar later, dat het Nederlandse onderwijs veel internationaler is ingesteld dan die van de andere deelnemende landen. Daarom vragen zij of de Minister vindt dat, zeker met het oog op het hoge gehalte van internationalisering in het Nederlandse hbo1- en wo2, Nederland niet te ver doorschiet in het internationaliseren van het onderwijs.

De leden van de NSC-fractie vragen de Minister voor welke concrete probleem dit pakket een oplossing is. Welke hordes zijn er nu bijvoorbeeld in het erkennen en in het herkennen van internationale diploma’s en hoe kan een Europese graad dit oplossen?

De leden van de NSC-fractie lezen dat dit pakket onder andere tot doel heeft om het Europese hbo- en wo-onderwijs te versterken. Deze leden vragen welke risico’s de Minister ziet bij dit pakket voor de kwaliteit en de concurrentiekracht van het Nederlandse hbo en wo.

De leden van de NSC-fractie vragen hoe de Minister ervoor wilt zorgen dat Nederlandse hbo- en wo-instellingen zichzelf kunnen blijven onderscheiden, ook wanneer er een Europese graad zou worden ingevoerd. Vindt de Minister daarbij de kwaliteit van het hoger onderwijs in alle Europese lidstaten nu van zodanige kwaliteit dat dit de invoering van een Europese graad rechtvaardigt? Kunnen daarbij de Nederlandse masteropleidingen nu dusdanig bouwen op de kwaliteit van de opleidingen in andere deelnemende landen dat deze diploma’s in de praktijk ook directe toegang kunnen verschaffen tot Nederlandse masteropleidingen?

De leden van de NSC-fractie vragen hoe de Minister actief wilt voorkomen dat een Europese graad binnen het Nederlandse werkveld niet gaat leiden tot verwarring en dat in de praktijk niet de kwaliteit van alle Europese diploma’s als gelijk wordt gezien.

De leden van de NSC-fractie lezen dat het kabinet voorstander is van automatische en wederzijdse diplomaerkenning, volgens de wens van de Commissie. Echter bleek onlangs dat een Italiaanse universiteit, waar geneeskundestudenten daadwerkelijk stage liepen in het ziekenhuis, nep te zijn. Ook bleken er vorig jaar in België veel tandartsen aan de slag te gaan met een gekocht Roemeens diploma. Daarom vragen deze leden hoe de Minister wilt garanderen dat dit er niet toe leidt dat in Nederland veel mensen aan de slag gaan met een frauduleus diploma.

De leden van de NSC-fractie lezen in dit fiche dat er een Raadsaanbeveling is over een Europees kwaliteitszorg- en erkenningssysteem om zo de onderlinge erkenning van diploma’s te stimuleren. Deze leden vragen daarbij wat de Minister als concrete meerwaarde hiervan ziet ten opzichte van het huidige European Qualification Framework. Wat betekent dit volgens de Minister daarnaast voor organisaties als de NVAO3 en de Inspectie van het Onderwijs?

De leden van de NSC-fractie constateren dat het European Qualification Framework steeds verder wordt uitgebreid. Daarom vragen deze leden wat de opbrengst is van deze uitbreidingen en van het systeem. Daarnaast zijn deze leden benieuwd hoe UNL4 en de Vereniging Hogescholen aankijken tegen een gemeenschappelijke Europese graad.

De leden van de NSC-fractie vragen in welke mate de non-formele opleidingen vallen onder deze Europese graad en onder het voorliggende pakket.

De leden van de NSC-fractie zien dat er op dit moment al erg veel regeldruk is binnen het hbo en het wo. Daarom vragen deze leden wat de impact zal zijn van dit pakket op de regeldruk en de administratieve lasten van hbo- en wo-instellingen.

De leden van de NSC-fractie lezen dat in de Wet Internationalisering in Balans5 «joint programmes» worden beschreven als «evident doelmatig». Deze leden vragen daarbij aan de Minister wat naar verwachting de aard en het aantal is van deze «joint programmes». Zijn dit naar verwachting bijvoorbeeld meer masters of bachelors? Wat verwacht de Minister daarnaast wat de impact van deze wet is op het aantal Engelstalige opleidingen en het aantal internationale studenten?

De leden van de NSC-fractie constateren dat het aantal internationale studenten in Nederland sinds 2016 is verdubbeld. Daarbij komt dat het CBS6 stelde dat vorig jaar 40 procent van de startende studenten uit het buitenland kwam. Daarom vragen deze leden in welke mate de Minister verwacht dat dit bij zal dragen aan de studiemigratie in Nederland.

De leden van de NSC-fractie lezen dat, naar aanleiding van de motie van het lid Dassen7, wordt onderzocht hoe het mbo8 kan aansluiten op het verdrag van Bologna. Deze leden vragen daarom of dergelijke onderzoeken ook spelen bij andere aangesloten landen en hoe Nederland daarin samen met hen kan optrekken.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de blauwdruk voor een gemeenschappelijke Europese graad. Deze leden zijn ervan overtuigd dat meer leermobiliteit in de EU goed is voor Nederland. Het maakt het makkelijker voor Nederlandse studenten om in het buitenland te studeren en zal de innovatiekracht en wereldwijde concurrentiepositie van Nederland en de EU versterken.

De leden van de D66-fractie vragen de Minister welke stappen hij in Nederland en de EU gaat ondernemen om de Europese graad zo snel mogelijk een realiteit te maken. Deze leden vragen de Minister welke effecten hij verwacht van een Europese graad en een Europees label voor de uitgaande internationale mobiliteit.

De leden van de D66-fractie constateren dat de Commissie voor invoering van de graad obstakels ziet op het gebied van kwaliteitsborging en erkenning. Deze leden lezen dat er een Raadsaanbeveling is gedaan op dit onderwerp. Zij vragen Minister of er op basis van deze Raadsaanbeveling aanpassingen in het Nederlandse kwaliteitsborgingssysteem nodig zijn.

II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Op 27 maart jl. heeft de Europese Commissie (de Commissie) een pakket voorstellen voor de Europese hbo- en wo-sector gepresenteerd. Dit pakket bestaat uit een mededeling «blauwdruk voor een toekomstige gemeenschappelijke Europese graad», een Raadsaanbeveling over een Europees kwaliteitszorg- en herkenningssysteem in het hbo en wo en een Raadsaanbeveling over aantrekkelijke en duurzame loopbanen in het hbo en wo. Het doel van deze voorstellen is een intensivering van grensoverschrijdende samenwerking in het hbo en wo en het streven naar een Europese onderwijsruimte.

Het voorstel voor een gemeenschappelijke Europese graad is opgenomen in een mededeling. Een mededeling bevat normaliter geen concrete voorstellen voor nieuw beleid en wordt dus ook niet behandeld door de Raad. De twee Raadsaanbevelingen zouden wel in Raadsverband behandeld worden. Gezien het belang van de mededeling en de vragen van lidstaten (en instellingen) over de nadere concrete invulling van de mededeling, hebben meerdere EU lidstaten – waaronder Nederland – de Commissie opgeroepen om de mededeling wel te behandelen in de Raad. Er is nog geen uitkomst over het verdere proces rondom de behandeling van dit pakket.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of kan worden voorzien in een risicoanalyse voor de Nederlandse hogeronderwijsinstellingen en een overzicht van concrete voor- en nadelen van invoering van een gemeenschappelijke Europese graad.

Nee, een dergelijk risicoanalyse is nog niet uitgevoerd omdat dit afhankelijk is van de verdere uitwerking van de Europese gemeenschappelijke graad. Zodra de Commissie een Raadsaanbeveling presenteert met daarin een concrete uitwerking kan en zal deze opnieuw beoordeeld worden.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of er bijvoorbeeld inmiddels een concreet beeld van de verplichtingen die een dergelijke gemeenschappelijke Europese graad in het leven roept en hoe deze verplichtingen zich verhouden tot de autonome positie van Nederlandse hogeronderwijsinstellingen?

Nee, er is nog geen concreet beeld van de verplichtingen die een gemeenschappelijke Europese graad met zich mee zou brengen. In de verdere uitwerking van dit voorstel, zal ik mij wel inzetten om te zorgen dat de autonomie van instellingen gewaarborgd blijft en dat het initiatief complementair is aan de bestaande Bologna-afspraken en processen.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen aan welke uitdagingen moet worden gedacht om het Nederlandse onderwijssysteem te laten aansluiten op de onderwijssystemen van andere Europese landen?

De grote diversiteit aan onderwijsstelsels maakt grensoverschrijdende mobiliteit en grensoverschrijdende samenwerking soms onnodig lastig. Oorspronkelijk richtte deze uitdagingen zich op de drie key commitments in Bolognaverband; de bachelor-master structuur; kwaliteitszorgafspraken; en erkenningsafspraken. Dat deze afspraken nog niet door alle landen op dezelfde wijze zijn geïmplementeerd werpt obstakels op voor grensoverschrijdende accreditatie en erkenning van opleidingen. Joint, double of multiple degrees moeten bijvoorbeeld vaak door meerdere accreditatieprocessen omdat niet alle lidstaten de European Approach (EA) hebben geïmplementeerd. Andere praktische obstakels zijn juridisch, administratief en/of financieel van aard.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen in hoeverre het pakket gemeenschappelijke Europese graad heeft ingespeeld op de specifieke behoeften van mensen met een beperking?

Het pakket gemeenschappelijke Europese graad speelt daar niet specifiek op in. Wel zijn er binnen het programma Erasmus+ toenemend mogelijkheden voor aanvullende beurzen (top-ups) voor studenten die belemmeringen ervaren voor wie anders dergelijke mogelijkheden buiten bereik blijven.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoe het streven naar aantrekkelijke, inclusieve en competitieve omstandigheden voor studenten en personeel in het hoger en wetenschappelijk onderwijs precies wordt ingevuld?

De Commissie heeft het in dit kader over de volgende ondersteunende maatregelen: het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden vooral aan het begin van de loopbaan, het bieden van een passende beloning zonder beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen, adequate sociale bescherming, zorgen voor gendergelijkheid, genderevenwicht, gelijke kansen en inclusie voor academisch personeel van alle achtergronden (onder meer door het ontwikkelen en delen van goede praktijken in het hbo en wo) en het ondersteunen van vrouwelijk academisch personeel om academische senioriteit en senior management/leiderschapsfuncties te kunnen bereiken.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen aan welke criteria voor het verlenen van een gemeenschappelijke Europese graad specifiek wordt gedacht?

De specifieke criteria voor een gemeenschappelijke Europese graad die de Commissie heeft voorgesteld zijn uiteengezet in de tweede bijlage van de Raadsaanbeveling over een Europees systeem voor kwaliteitsborging en erkenning in het hoger onderwijs. De criteria hebben voornamelijk betrekking op de transnationale organisatie en beheer van het programma, leerervaringen van studenten en Europese waarden.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen in hoeverre onderwijsinstellingen binnen hun inherente autonomie wél kunnen voorzien in criteria ter verlening van een gemeenschappelijke Europese graad?

Er is nog geen concrete uitwerking van een mogelijke gemeenschappelijke Europese graad. Er zijn dus nog geen criteria bepaald voor de eventuele verlening van een gemeenschappelijke Europese graad, en er is ook nog niet bepaald wie deze gemeenschappelijke Europese graad zou kunnen verlenen. Mocht een dergelijke graad door instellingen verleend kunnen worden, dan is de verwachting dat het hen inderdaad vrij staat om dat te overwegen.

De fundamentele vraag is of het binnen de academische vrijheid past om via een dergelijk middel als overheid te sturen op de door de Commissie gesuggereerde criteria gericht op de inhoud en de vorm van het onderwijs. Dat staat nog los van de vraag wie deze criteria gaat vaststellen en wie deze in de toekomst mogelijk kan wijzigen. Zoals aangegeven in het BNC-fiche is Nederland terughoudend bij het stellen van dergelijke criteria.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoe het kabinet de veronderstelde faciliterende rol van de Nederlandse overheid precies voor zich ziet?

Nederlandse instellingen hebben een grote mate van autonomie voor wat betreft de inhoud en vormgeving van het onderwijs. De Nederlandse overheid kan niet of zeer beperkt sturen op de inhoud. De faciliterende rol houdt in dat de Nederlandse overheid het delen van kennis en goede voorbeelden tussen instellingen kan stimuleren. Zo heeft er, bijvoorbeeld, in maart 2024 een bijeenkomst plaatsgevonden met vertegenwoordigers van hbo- en wo-instellingen die deelnemen aan het Europese Universiteiten Initiatief om (onder meer) de verdere uitwerking van een mogelijke Europese graad (en/of label) te bespreken. De koepelorganisaties zijn via Neth-ER ook gevraagd om een bijdrage te leveren bij het opstellen van een eerste beoordeling van het voorstel. Ik zal instellingen bij de verdere uitwerking van een gemeenschappelijke Europese graad actief betrekken.

De leden van de NSC-fractie vragen waar het kabinet precies een positieve grondhouding tegenover heeft met betrekking tot het concept van een gemeenschappelijke Europese graad?

Het kabinet heeft een positieve grondhouding omdat het concept van een gemeenschappelijke Europese graad een katalyserende werking kan hebben voor bestaande afspraken in EU en Bolognaverband. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de brede implementatie van de European Standards and Guidelines (ESG), de European Approach (EA) en afspraken omtrent erkenning en het three-cycle-system. Het Nederlandse kabinet ziet de ongelijke implementatie van deze afspraken als obstakel voor effectievere grensoverschrijdende samenwerking, en de gemeenschappelijke Europese graad of een gemeenschappelijke Europese graad label, als een mógelijke route om de bestaande afspraken aan te jagen.

De leden van de NSC-fractie vragen of de Minister vindt dat, zeker met het oog op het hoge gehalte van internationalisering in het Nederlandse hbo- en wo, Nederland niet te ver doorschiet in het internationaliseren van het onderwijs?

Om de negatieve effecten van internationalisering tegen te gaan, bijvoorbeeld als het gaat om de te grote instroom van internationale studenten, heeft uw Kamer recent het wetsvoorstel Internationalsering in Balans9 ontvangen. Dit wetsvoorstel biedt de mogelijkheid om internationalisering gerichter in te zetten daar waar het maatschappelijke meerwaarde heeft voor Nederland in het algemeen en regio’s binnen Nederland in het bijzonder. Dit laat onverlet dat daar waar internationalisering van meerwaarde kan zijn, dit ook zo goed mogelijk moet worden benut. Daarbij is het zaak om oog te houden voor de kansen die internationale samenwerking Nederland biedt en de mogelijke risico’s die er zijn.

De leden van de NSC-fractie vragen de Minister voor welke concrete probleem dit pakket een oplossing is. Welke hordes zijn er nu bijvoorbeeld in het erkennen en in het herkennen van internationale diploma’s en hoe kan een Europese graad dit oplossen?

De Commissie motiveert dat een gemeenschappelijke Europese graad bijdraagt aan de erkenning en herkenning van (de waarde van) EU joint programmes. Los van de vraag of daarvoor de introductie van een volledig nieuwe graad nodig is, heeft deze motivatie weinig te maken met de erkenning van diploma’s. Of een diploma wordt erkend is bijvoorbeeld aan een instelling om te bepalen, waarvoor het advies kan inwinnen bij het Nuffic. Voor de automatische erkenning van diploma’s, dus zonder nadere procedure, heeft Nederland recent een verdrag gesloten met België, Luxemburg, Estland, Letland en Litouwen. Daarbij geldt als voorwaarde dat het land de bestaande Bologna afspraken naleeft, bijvoorbeeld op het gebied van kwaliteitszorg. Daarmee heeft Nederland een zeer volwaardig stelsel voor erkenning. De erkenningspraktijk in andere landen is echter in enkele gevallen nog minder goed ontwikkeld, waardoor Nederlandse studenten die tijdelijk in het buitenland studeren wel tegen (administratieve) problemen aanlopen. Wanneer de Europese erkenningspraktijk breed wordt verbeterd, hebben Nederlandse studenten daar ook profijt van.

De leden van de NSC-fractie vragen welke risico’s de Minister ziet bij dit pakket voor de kwaliteit en de concurrentiekracht van het Nederlandse hbo en wo?

Nederland zal geen aanbevelingen implementeren die ten koste gaan van de kwaliteit en de concurrentiekracht van het Nederlandse hbo en wo. Tegelijkertijd heeft Nederland baat bij een kwalitatief betere en concurrerendere Europese onderwijsruimte waar het voorgestelde pakket een bijdrage aan kan leveren.

De leden van de NSC-fractie vragen hoe de Minister ervoor wilt zorgen dat Nederlandse hbo- en wo-instellingen zichzelf kunnen blijven onderscheiden, ook wanneer er een Europese graad zou worden ingevoerd?

Hbo- en wo-instellingen zijn de primaire onderwijsverleners, ook in Europese samenwerkingsvormen. De betrokkenheid van meerdere instellingen aan één onderwijsprogramma biedt juist een kwaliteitsimpuls doordat elk van de deelnemende instellingen vanuit diens eigen expertise kunnen bijdragen, en daarbij ook de expertise van andere onderwijsinstellingen kunnen benutten.

De leden van de NSC-fractie vragen of de Minister daarbij de kwaliteit van het hoger onderwijs in alle Europese lidstaten nu van zodanige kwaliteit vindt dat dit de invoering van een Europese graad rechtvaardigt?

De Bolognasamenwerking heeft als uitgangspunt om meer samenhang, transparantie en vertrouwen in de verschillende onderwijsstelsels te bereiken. Ik heb vertrouwen in de kwaliteitszorginstrumenten, die in Bologna verband zijn afgesproken, zoals de European Standards and Guidelines (ESG), het gebruik van ECTS, en het kwaliteitszorgregister (EQAR). Het is hierbij essentieel dat de Europese landen die deze instrumenten nog niet hebben geïmplementeerd, hiertoe overgaan. Indien Europese lidstaten deze instrumenten hebben geïmplementeerd in wetgeving met bijbehorend toezicht, dan heb ik vertrouwen in de kwaliteit van hun onderwijs.

De leden van de NSC-fractie vragen of daarbij de Nederlandse masteropleidingen nu dusdanig bouwen op de kwaliteit van de opleidingen in andere deelnemende landen dat deze diploma’s in de praktijk ook directe toegang kunnen verschaffen tot Nederlandse masteropleidingen?

Een Nederlandse bachelor- of masteropleiding kan gezamenlijk met een of meer buitenlandse hbo- en wo-instellingen een opleiding of afstudeerrichting verzorgen. Dit is mogelijk indien het instellingsbestuur met betrekking tot dat onderwijs met de buitenlandse instelling(en) een overeenkomst heeft afgesloten. Die overeenkomst heeft betrekking op de inhoud van het gezamenlijk onderwijs, de onderscheiden onderwijsactiviteiten, de wijze van graadverlening, de inschrijving van studenten en de collegegeldverplichting.

De leden van de NSC-fractie vragen hoe de Minister actief wilt voorkomen dat een Europese graad binnen het Nederlandse werkveld niet gaat leiden tot verwarring en dat in de praktijk niet de kwaliteit van alle Europese diploma’s als gelijk wordt gezien?

Het Nederlands Kwalificatieraamwerk (NLQF) geeft duidelijkheid en zekerheid over het niveau van kwalificaties. Op Europees niveau gebeurt dit via het European Qualifications Framework (EQF), waarvan het NLQF de nationale invulling is. Dat betekent dat het systeemniveau van een opleiding primair wordt vastgesteld in deze raamwerken. Daarnaast kan een opleiding of een programma door een bepaalde thematische of inhoudelijke insteek zich uiteraard specifiek profileren, aan die mogelijkheid zal een Europees diploma niets veranderen.

De leden van de NSC-fractie vragen hoe de Minister wilt garanderen dat automatische en wederzijdse diplomaerkenning er niet toe leidt dat in Nederland veel mensen aan de slag gaan met een frauduleus diploma?

Onderwijsfraude is een probleem waar zowel nationaal als internationaal aandacht voor is. Voor de eerlijke en wederzijdse automatische erkenning van diploma’s is het onder andere een vereiste dat een opleiding is geaccrediteerd door een bij EQAR10 geregistreerde kwaliteitszorgorganisatie. De NVAO is zo’n in EQAR geregistreerde kwaliteitszorgorganisatie, ziet toe op de kwaliteit van onderwijs en registreert opleidingen in de Registratie Instellingen en Opleidingen (RIO). Frauduleuze instellingen ontberen dergelijke registratie en accreditatie en zijn er relatief eenvoudig uit te filteren. Daarnaast wordt de echtheid van documenten nauwlettend gecontroleerd door onder andere DUO, en maakt een check op authenticiteit ook onderdeel uit van de procedure voor diplomawaardering van Nuffic. Toelatingsmedewerkers van Nederlandse instellingen volgen ook trainingen bij Nuffic in het onderscheppen van frauduleuze diploma’s.

De leden van de NSC-fractie leden vragen daarbij wat de Minister als concrete meerwaarde ziet van de Raadsaanbeveling over een Europees kwaliteitszorg- en erkenningssysteem en de onderlinge erkenning van diploma’s ten opzichte van het huidige European Qualification Framework?

De huidige afspraken omtrent een Europees kwaliteitszorg- en erkenningssysteem richten zich op een aantal aspecten, het European Qualifications Framework (EQF) is daar slechts één onderdeel van. Het EQF is een Europees raamwerk om het niveau van een opleiding in te schalen; voor het ho betreft dat de Associate Degree (EQF 5), de Bachelor (EQF 6), de Master (EQF 7) en het Doctoraat (EQF 8).

Europese afspraken over kwaliteitszorg- en erkenning gaan daarnaast over de interne en externe kwaliteitscontrole. De instrumenten voor een kwalitatief hoogwaardig systeem van kwaliteitszorg zijn in Nederland goed ingebed. Het is echter van belang dat ook andere landen binnen de EU zich committeren aan de gemaakte afspraken binnen de EHEA.

De meerwaarde van de Raadsaanbeveling betreft zodoende een aanjagende werking om de Bologna doelstellingen op het gebied van kwaliteitszorg verder te laten implementeren in landen die dit tot op heden nog niet (volledig) hebben gedaan. Bijvoorbeeld op het gebied van de European Standards and Guidelines (ESG). Indien landen een instrument als de ESG niet hebben geïmplementeerd, kunnen we nog niet blind vertrouwen op de kwaliteitscultuur in die betreffende EU-landen. Dat geverifieerd vertrouwen is bijvoorbeeld wel nodig om over te gaan tot de (automatische) erkenning van kwalificaties.

Een verdere impuls vanuit de Commissie om de in Bolognaverband gemaakte afspraken over kwaliteitszorg en erkeninning verder te stimuleren wordt daarom door het Nederlandse kabinet toegejuicht.

De leden van de NSC-fractie leden vragen de Raadsaanbeveling over een Europees kwaliteitszorg- en erkenningssysteem betekent voor organisaties als de NVAO en de Inspectie van het Onderwijs?

Het Nederlandse systeem van kwaliteitszorg en erkenning is in lijn met de Bologna doelstellingen die zijn geïmplementeerd in de wet op hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). De NVAO is het accreditatieorgaan dat is belast met het verlenen van accreditatie op basis van de WHW. Voor de NVAO heeft de Raadsaanbeveling over een Europees systeem voor kwaliteitsborging en erkenning in het hoger onderwijs zodoende geen consequenties voor het uitvoeren van haar wettelijke taken. De Inspectie van het Onderwijs ziet op de naleving van wet- en regelgeving in het hbo en wo. Ook voor de inspectie heeft de Raadsaanbeveling geen consequenties. Zodra er een concrete uitwerking is van de criteria van een gemeenschappelijke Europese graad, zullen de mogelijke gevolgen voor organisaties als de NVAO en de Inspectie van het Onderwijs nader worden onderzocht.

De leden van de NSC-fractie vragen wat de opbrengst is van de uitbreiding van het European Qualification Framework?

Er is momenteel geen sprake van een uitbreiding van het European Qualifications Framework (EQF).

De leden van de NSC-fractie vragen hoe UNL en de Vereniging Hogescholen aankijken tegen een gemeenschappelijke Europese graad?

Zowel de Universiteiten van Nederland (UNL) als de Vereniging Hogescholen (VH) hebben nog vragen bij de concrete uitwerking van het voorstel, bijvoorbeeld rondom accreditatie en de samenhang met bestaande Bologna-afspraken. Zij zijn nog in gesprek over de formele positionering over een gemeenschappelijke Europese graad. UNL heeft wel al een eerste positie gedeeld naar aanleiding van de Call for Evidence van de Commissie in voorbereiding op het voorstel. De koepels zien, evenals de Nederlandse inzet, het invoeren van een gemeenschappelijke Europese graad als een goede kans om de Europese onderwijsruimte te versterken maar zien het niet als substituut voor de verdere invoering van de Bologna-afspraken. Gedurende de verdere uitwerking van dit voorstel zal er actief contact worden onderhouden met UNL en VH om ervoor de zorgen dat het voorstel de behoeften van Nederlandse instellingen tegemoet komt.

De leden van de NSC-fractie vragen in welke mate de non-formele opleidingen vallen onder deze Europese graad en onder het voorliggende pakket?

Het pakket richt zich enkel op formeel onderwijs.

De leden van de NSC-fractie vragen wat de impact zal zijn van dit pakket op de regeldruk en de administratieve lasten van hbo- en wo-instellingen?

Het is het juist een uitgesproken doel van de Commissie om met dit voorstel de regeldruk en de administratieve lasten van instellingen te verminderen, bijvoorbeeld door de EU joint programmes te laten evalueren middels de European approach. De mogelijk regeldruk vloeit waarschijnlijk vooral voort uit de nog nader te bepalen criteria voor het verlenen van een gemeenschappelijke Europese graad. Op het moment dat er daadwerkelijk een Raadsaanbeveling ligt kan de regeldruk beoordeeld worden. Tot die tijd is de Nederlandse inzet erop gericht dat de criteria voor een gemeenschappelijke Europese graad de regeldruk voor instellingen ook daadwerkelijk verlagen.

De leden van de NSC-fractie vragen wat de aard en het aantal is van «joint programmes»?

Een «joint programme» is een opleiding die door twee of meer instellingen gezamenlijk wordt vormgegeven en verzorgd. In het voorstel van de Commissie gaat het om een EU joint programme waarbij er sprake moet zijn van twee of meer instellingen uit twee of meer lidstaten. De NVAO telt 21 joint programmes; 20 Master programma’s en 1 Bachelor programma.

De leden van de NSC-fractie vragen of de «joint programmes» naar verwachting meer masters of bachelors zullen zijn?

Instellingen zijn vrij om dat zelf te bepalen, maar naar verwachting zullen er meer gezamenlijke Masters dan Bachelors worden opgezet. Hbo- en wo-instellingen hebben al ruime ervaring met het opzetten van gezamenlijke Masters, bijvoorbeeld door het Erasmus Mundus Joint Master programma, waarbij er sinds 2004 al 719 gezamenlijke Master programma’s en 43 gezamenlijke doctoraten zijn opgezet.11 De transnationale allianties van het Europese Universiteiten Initiatief12 hebben ook al meerdere joint programmes opgezet, waarvan het merendeel Master programma’s betreft. Er zijn geen concrete aantallen bekend van de hoeveelheid joint programmes die er binnen de Europese allianties zijn opgezet.

De leden van de NSC-fractie vragen wat de impact van Wet Internationalisering in Balans is op het aantal Engelstalige opleidingen?

De Wet Internationalisering in Balans richt zich op de doelmatigheid van het anderstalige onderwijsaanbod in Nederland. Instellingen moeten hun keuze voor anderstalig onderwijs op de juiste inhoudelijke gronden baseren. Er worden geen specifieke aantallen Engelstalige opleidingen gekoppeld aan de doelstellingen van de wet, waardoor de impact niet direct in cijfers uit te drukken is. De wet beoogt ook niet om ongericht te snijden in het bestaande anderstalige aanbod; de focus ligt op doelmatigheid en relevantie.

De introductie van de toets anderstalig onderwijs stimuleert instellingen om bewustere keuzes te maken met betrekking tot de onderwijstaal, rekening houdend met bredere maatschappelijke belangen. De wet introduceert ook een mogelijkheid voor de overheid om te sturen op het anderstalige en Nederlandstalige onderwijsaanbod. De verwachte impact is een meer doelmatig en relevant anderstalig onderwijsaanbod, waarbij ook voldoende toegankelijkheid van Nederlandstalig aanbod geborgd is. Welke uitkomsten dit oplevert in termen van aantallen Engelstalige opleidingen is niet op voorhand, vooruitlopend op de toetsing van de doelmatigheid, vast te stellen.

De leden van de NSC-fractie vragen wat de impact van Wet Internationalisering in Balans is het aantal internationale studenten?

De Wet Internationalisering in Balans heeft tot doel de internationale studentenstromen beter te kunnen beheersen. Hiertoe geeft de wet aan instellingen de mogelijkheid numerus fixi in te stellen op delen van de opleiding (trajecten) wanneer de druk op de onderwijscapaciteit toeneemt en daarnaast als de toegankelijkheid voor Nederlandse en EER-studenten in het gedrang komt vanwege de grote instroom van niet-EER-studenten. Zodoende kunnen de hogescholen en universiteiten gerichter sturen op de omvang van opleidingen en trajecten. De impact van de wet op het aantal internationale studenten hangt daarom sterk af van de keuzes die instellingen maken en de ontwikkelingen op het gebied van de internationale instroom. Deze is voorafgaand aan de inwerkingtreding niet in exacte cijfers uit te drukken. Bovendien hangt de impact van de wet op het aantal internationale studenten nauw samen met het aanbod van anderstalige opleidingen, en daarmee met de uitkomsten van de toets anderstalig onderwijs.

De leden van de NSC-fractie vragen of er in andere bij het verdrag van Bologna aangesloten landen onderzoeken spelen hoe het mbo aangesloten kan worden?

De leden van de NSC-fractie vragen hoe Nederland samen met kan optrekken met andere bij het Verdrag van Bologna aangesloten landen om het mbo aan te sluiten?

Zoals ik in de verzamelbrief moties en toezeggingen in het kader van de Toekomstverkenning van 21 december 202313 aan uw Kamer heb aangegeven werken we op het gebied van beroepsonderwijs samen in het Kopenhagen Proces uit 2002. Dit is in navolging van de samenwerking op hbo en wo-gebied in Bologna-verband. Bij het opstellen van dit Kopenhagen Proces is bewust gekeken naar ervaringen van het Bologna-verband die bruikbaar zijn voor internationalisering in het mbo. In 2020 is deze samenwerking vernieuwd met de daarop voortbouwende Osnabrück-Verklaring – een samenwerking tussen 31 landen en sociale partners. In deze samenwerking wordt nadrukkelijker dan in het hbo en wo de verbinding gezocht met de arbeidsmarkt, en past daarom beter bij het mbo. Ik ben niet bekend met onderzoeken die eventueel lopen onder andere deelnemende landen aan het Bologna-proces over hoe het mbo aangesloten kan worden.

De leden van de NSC-fractie vragen in welke mate dit bij zal dragen aan de studiemigratie in Nederland?

De leden van de D66-fractie vragen de Minister welke effecten hij verwacht van een Europese graad en een Europees label voor de uitgaande internationale mobiliteit?

Het is niet mogelijk om in te schatten van de concrete impact zal zijn van dit initiatief op studiemigratie. Door gezamenlijk in te zetten op het versterken van de Europese onderwijsruimte streeft de EU naar meer samenhang, transparantie en vertrouwen in verschillende onderwijsstelsels. Het beoogde gevolg hiervan is onder andere meer balans in de mobiliteitsstromen, doordat onderwijsstelsels binnen de hele EU aantrekkelijk zijn voor studenten.

De leden van de D66-fractie vragen de Minister welke stappen hij in Nederland en de EU gaat ondernemen om de Europese graad zo snel mogelijk een realiteit te maken?

De Commissie heeft een concept voor een gemeenschappelijke Europese graad gedeeld in een mededeling. Nederland is één van de lidstaten geweest die deze mededeling op de EU agenda heeft gezet om voortgang te maken. Naar verwachting zullen die gesprekken leiden tot een daadwerkelijk voorstel van de Commissie in een Raadsaanbeveling. Op het moment is onduidelijk hoe lang dit proces zal duren. Het is echter vooral van belang dat alle EU-lidstaten, al dan niet middels de gemeenschappelijke Europese graad, de Bologna afspraken implementeren. Op verschillende niveaus zal er in Brussel ingezet worden om meer duidelijkheid te krijgen van de Commissie over de concrete invulling van de mededeling. Ook zullen de gesprekken met de andere Europese hoofdsteden voortgezet worden. Wij zullen de koepels en instellingen ook actief meenemen in het aankomende proces rondom de verdere uitwerking van het voorstel.

De leden van de D66-fractie vragen of er op basis van de Raadsaanbeveling kwaliteitsborging en erkenning aanpassingen in het Nederlandse kwaliteitsborgingssysteem nodig zijn?

Op basis van de huidige Raadsaanbeveling zijn geen aanpassingen nodig in het systeem van kwaliteitszorg. Streven is echter altijd om het accreditatiestelsel verder door te blijven ontwikkelen, zodat het lerend vermogen en de kwaliteitscultuur binnen instellingen verder versterkt kunnen worden.


  1. hbo: hoger beroepsonderwijs↩︎

  2. wo: wetenschappelijke onderwijs↩︎

  3. NVAO: Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie↩︎

  4. UNL: Universiteiten van Nederland↩︎

  5. Kamerstuk 36 555↩︎

  6. CBS: Centraal Bureau voor de Statistiek↩︎

  7. Kamerstuk 31 288, nr. 1121↩︎

  8. mbo: middelbaar beroepsonderwijs↩︎

  9. Wetsvoorstel internationalisering in balans | Overheid.nl | Wetgevingskalender↩︎

  10. European Quality Assurance Registry↩︎

  11. Erasmus Mundus Master Programma↩︎

  12. Europees Universiteiten Initiatief↩︎

  13. Kamerstuk 2023–2024, 31 288, nr. 1102↩︎