Aanpak en opzet periodieke rapportage kinderopvangbeleid
Kinderopvang
Brief regering
Nummer: 2024D30516, datum: 2024-08-26, bijgewerkt: 2024-08-29 08:02, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31322-543).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.N.J. Nobel, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Onderdeel van kamerstukdossier 31322 -543 Kinderopvang.
Onderdeel van zaak 2024Z12554:
- Indiener: J.N.J. Nobel, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2024-09-03 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-09-10 16:15: Procedures en brieven SZW (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2025-01-23 13:00: Kinderopvang (Commissiedebat), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2023-2024 |
31 322 Kinderopvang
Nr. 543 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 augustus 2024
Aanleiding
Met deze brief informeer ik uw Kamer over de onderzoeksopzet en planning van de periodieke rapportage kinderopvangbeleid over het doel «bevorderen arbeidsparticipatie». Het kinderopvangbeleid kent twee doelen: het bevorderen van de arbeidsparticipatie en het stimuleren van de ontwikkeling van het kind. In oktober 2023 heeft mijn voorganger een periodieke rapportage over kinderopvangbeleid naar de Kamer gestuurd.1 In deze rapportage lag de focus op het doel «stimuleren van de ontwikkeling van het kind». De komende periodieke evaluatie zal ingaan op het doel «bevorderen van arbeidsparticipatie». Daarmee vindt evaluatie van het hele kinderopvangbeleid plaats.
De Regeling periodieke evaluatieonderzoek (RPE) bepaalt dat een beleidsthema ten minste eens in de vier tot zeven jaar met een periodieke rapportage geëvalueerd wordt. Het beleidsthema kinderopvang uit de Strategische Evaluatieagenda valt onder het bredere thema «Arbeid, zorg en de ontwikkeling van het kind» en heeft betrekking op artikel 7 van de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In de RPE staat ook dat de Kamer een jaar voorafgaand aan het aanbieden van de periodieke rapportage geïnformeerd wordt over de onderzoeksopzet. In deze brief vindt u de opzet en planning van het onderzoek conform de motie Harbers.2
Beleidstheorie kinderopvangbeleid
In de periodieke rapportage wordt de doeltreffendheid en doelmatigheid van het kinderopvangbeleid onderzocht. Er is een beleidstheorie opgesteld met de uitgangspunten van het kinderopvangbeleid. In de beleidstheorie wordt uiteengezet welke middelen beschikbaar zijn, met welke instrumenten de middelen worden ingezet, tot welke beleidsprestaties de instrumenten leiden en aan welke doelen deze bijdragen. Hieronder volgt een toelichting op de beleidstheorie die de basis vormt voor de periodieke rapportage.
Middelen
Het grootste deel van de middelen wordt besteed aan de kinderopvangtoeslag (KOT). Naast de KOT worden er middelen beschikbaar gesteld aan gemeenten, zowel voor de bevordering van peuteropvang als voor de opvang voor doelgroepen (sociaal-medische indicatie, SMI). Gemeenten ontvangen middelen voor het decentrale toezicht. Ook zijn er uitgaven voor het uitvoeringsapparaat en het toezicht.
Instrumenten
De KOT is het voornaamste instrument binnen het kinderopvangbeleid. Gezien de focus van periodieke rapportage op het bevorderen van arbeidsparticipatie zal de KOT een belangrijke plek in het syntheseonderzoek innemen. Andere instrumenten van kinderopvangbeleid zijn de kwaliteits- en veiligheidseisen en het toezicht daarop. Ten slotte maken maatregelen in het Verbetertraject KOT3 en voor het terugdringen van personeelstekorten ook deel uit van de instrumenten.
Beleidsprestaties
De instrumenten worden ingezet om voor ouders drie beleidsprestaties te bereiken: betaalbare, toegankelijke en kwalitatief goede en veilige kinderopvang. Deze drie voorwaarden zijn essentieel voor het gebruik van kinderopvang. Als kinderopvang voor ouders niet betaalbaar of toegankelijk is, zullen ouders geen kinderopvang gebruiken. Dat gaat breder dan de kosten van kinderopvang of het fysieke aanbod van locaties. Ook het systeem moet begrijpelijk zijn voor ouders en administratieve barrières moeten voorkomen worden. Daarbij speelt de perceptie van ouders een rol: als ouders van mening zijn dat de kinderopvang te duur, niet veilig, of niet voldoende toegankelijk is, zullen zij niet geneigd zijn kinderopvang te gebruiken.
Doel kinderopvang
Betaalbare, toegankelijke en kwalitatief goede en veilige kinderopvang zorgt ervoor dat ouders het werk kunnen combineren met de zorg voor kinderen. De aanname is dat wanneer kinderopvang betaalbaar, toegankelijk en kwalitatief goed is, er meer gebruik wordt gemaakt van kinderopvang en dat bijdraagt aan het doel «bevorderen arbeidsparticipatie» van ouders.
In de periodieke rapportage wordt getoetst in welke mate er relaties bestaan tussen de beschikbare middelen, de instrumenten, prestaties en doelen van kinderopvangbeleid.
Onderzoeksvragen
De hoofdvragen van de periodieke rapportage zijn:
1. Hoe doeltreffend en doelmatig is het kinderopvangbeleid tussen 2015–2024 geweest voor het stimuleren van de arbeidsparticipatie?
2. Hoe kan het kinderopvangbeleid voor het stimuleren van arbeidsparticipatie doeltreffender en doelmatiger worden vormgegeven?
De deelvragen richten zich op de beleidsprestaties betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van de kinderopvang. Om deze vragen te beantwoorden, moeten ook beleidsmaatregelen, aanpalend beleid, ontwikkelingen in gebruik en arbeidsparticipatie, externe factoren en neveneffecten onderzocht worden.
Dat leidt tot de volgende deelvragen:
1. Welke beleidsmaatregelen zijn genomen om de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van kinderopvang te verhogen?
2. Hoe heeft het gebruik van kinderopvang zich ontwikkeld?
3. Hoe heeft de arbeidsparticipatie van ouders zich ontwikkeld?
4. Hoe verhoudt de ontwikkeling van het gebruik van kinderopvang zich tot de ontwikkeling van arbeidsparticipatie?
5. Welke externe factoren (bijvoorbeeld Covid19, ontwikkelingen arbeidsmarkt) hebben invloed gehad op het gebruik van kinderopvang en de arbeidsparticipatie?
6. In welke mate beïnvloedt aanbepalend beleid (bijvoorbeeld voorschoolse educatie, verlofregelingen) de arbeidsparticipatie van ouders?
7. Welke neveneffecten treden op?
Betaalbare kinderopvang
8. In hoeverre was sprake van betaalbare kinderopvang?
9. In hoeverre heeft het kinderopvangbeleid hieraan bijgedragen?
10. In hoeverre heeft betaalbare kinderopvang bijgedragen aan het stimuleren van de arbeidsparticipatie van ouders?
Toegankelijke Kinderopvang
11. In hoeverre was sprake van toegankelijke kinderopvang?
12. In hoeverre heeft het kinderopvangbeleid hieraan bijgedragen?
13. In hoeverre heeft toegankelijke kinderopvang bijgedragen aan het stimuleren van de arbeidsparticipatie van ouders?
Kwalitatief goede en veilige kinderopvang
14. In hoeverre was sprake van kwalitatief goede kinderopvang?
15. In hoeverre heeft het kinderopvangbeleid bijgedragen aan kwalitatief goede kinderopvang?
16. In hoeverre heeft kwalitatief goede opvang bijgedragen aan het stimuleren van de arbeidsparticipatie van ouders?
Aanpak en methode
De laatste beleidsdoorlichting van kinderopvangbeleid was in 2015 (Kamerstuk 30 982, nr. 27). De vorige periodieke rapportage kinderopvangbeleid met focus op stimulering van ontwikkeling van het kind besloeg de periode 2015–2022. De aankomende periodieke rapportage met focus op bevordering van de arbeidsparticipatie zal ook over de periode 2015–2024 gaan. De periodieke rapportage wordt uiterlijk in 2025 opgeleverd.
De periodieke rapportage is een syntheseonderzoek. Dat wil zeggen dat gebruik wordt gemaakt van relevante monitoren, onderzoeken, evaluaties en data die betrekking hebben op de periode 2015–2024. Hierbij worden zowel onderzoeken betrokken die door het Ministerie van SZW zijn uitgezet als kennis en monitoren die door andere onderzoeks- en wetenschappelijke instellingen zijn voortgebracht, zoals SCP, CPB, CBS en universiteiten. Ook kennis uit de internationale literatuur maakt deel uit van het syntheseonderzoek.
Uit het syntheseonderzoek volgt een beoordeling van de doeltreffendheid en doelmatigheid van het kinderopvangbeleid. Daaruit worden lessen getrokken en besparings- en intensiveringsopties uitgewerkt voor het vergroten van de doeltreffendheid en doelmatigheid.
Waarborg onafhankelijkheid
De onafhankelijkheid is op verschillende manieren geborgd. In het syntheseonderzoek wordt gebruikt gemaakt van kennis en informatie dat door onafhankelijk onderzoek tot stand is gekomen. Daarnaast worden de aanpak en voortgang van de periodieke rapportage besproken met verschillende klankbordgroepen. De klankbordgroepen bestaan uit vertegenwoordigers van andere directies van het Ministerie van SZW, van andere departementen, van uitvoeringsorganisaties en wetenschappers. Zoals in de RPE is vastgelegd, zullen twee onafhankelijk deskundigen een oordeel geven over de validiteit en betrouwbaarheid van de bevindingen van het syntheseonderzoek.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J.N.J. Nobel
Kamerbrief periodieke rapportage kinderopvangbeleid 2015-2022 | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl↩︎
Kamerstukken 2014–2015, 34 000, nr. 36 en nr. 52↩︎
Met het verbetertraject kinderopvangtoeslag wordt beoogd om ouders meer zekerheid te laten ervaren door een verbeterde dienstverlening voor iedereen en maatwerk voor specifieke groepen.↩︎