[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Nota naar aanleiding van het verslag

Wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geldend voor Caribisch Nederland, met het oogmerk de rechten en verplichtingen van werkenden en ingezetenen in Caribisch Nederland te verduidelijken en te verbeteren (Wijzigingswet SZW-wetten BES 2024)

Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag

Nummer: 2024D31668, datum: 2024-09-06, bijgewerkt: 2024-09-10 15:21, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36557-7).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 36557 -7 Wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geldend voor Caribisch Nederland, met het oogmerk de rechten en verplichtingen van werkenden en ingezetenen in Caribisch Nederland te verduidelijken en te verbeteren (Wijzigingswet SZW-wetten BES 2024).

Onderdeel van zaak 2024Z08822:

Onderdeel van zaak 2024Z12984:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2023-2024

36 557 Wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geldend voor Caribisch Nederland, met het oogmerk de rechten en verplichtingen van werkenden en ingezetenen in Caribisch Nederland te verduidelijken en te verbeteren (Wijzigingswet SZW-wetten BES 2024)

Nr. 7 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 6 september 2024

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid over haar bevindingen met betrekking tot bovengenoemd wetsvoorstel. De vragen en opmerkingen uit het verslag zijn in cursieve tekst opgenomen en daaronder voorzien van antwoorden.

I. Algemeen

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden steunen de richting dat rechten van werkenden worden verstevigd. Zij hebben nog verschillende vragen.

De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven van harte het doel van dit wetsvoorstel om de bestaanszekerheid in Caribisch Nederland te verbeteren. Dit is hard nodig, omdat een groot aantal inwoners in armoede leeft, zoals onder andere door de Commissie sociaal minimum Caribisch Nederland is geconstateerd. Deze leden vinden het dan ook van groot belang dat haast gemaakt wordt met maatregelen om de bestaanszekerheid van de inwoners van Caribisch Nederland te vergroten en zij juichen het toe dat met dit wetsvoorstel hiertoe een eerste aanzet wordt gegeven.

Zij hebben nog wel een aantal vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorstel. Deze leden hebben daarover nog enkele vragen.

Uit de door de fracties gemaakte opmerkingen proeft het kabinet steun voor de inspanningen gericht op het verbeteren van de bestaanszekerheid in Caribisch Nederland. In reactie daarop maakt het kabinet graag nog enkele inleidende opmerkingen.

Het werken aan bestaanszekerheid omvat niet alleen het verhogen van inkomens en het in balans brengen van de inkomsten met de relatief hoge kosten van levensonderhoud van burgers in Caribisch Nederland, maar omvat nadrukkelijk ook het verbeteren van het sociale zekerheidsstelsel. Waar het eerste element onderdeel is van de inspanningen gericht op het realiseren van het sociaal minimum, ligt in dit wetsvoorstel de focus primair op dat tweede element. Al in de kabinetsreactie van 29 juni 2018 naar aanleiding van het onderzoek van Regioplan naar een ijkpunt voor de bestaanszekerheid is aangegeven dat het kabinet beoogt te komen tot toekomstbestendige sociale zekerheidswetgeving in Caribisch Nederland die voorziet in een evenwichtig stelsel van aanspraken, rechten, plichten en inkomenswaarborgen, dat zowel is afgestemd op de specifieke situatie in Caribisch Nederland als op hedendaagse inzichten betreffende de sociale zekerheid. Tevens is aangekondigd dat het verlofstelsel tegen het licht zal worden gehouden om de positie van werkenden te verbeteren1. Het onderhavige wetsvoorstel geeft aan deze voornemens invulling.

Dit wetsvoorstel is een stap richting een meer gelijkwaardig sociale zekerheidsstelsel. Er zijn en blijven vooralsnog wezenlijke verschillen in de wetgeving tussen het Europees deel van Nederland en Caribisch Nederland, die niet in korte termijn kunnen worden weggewerkt. Een behoedzame aanpak is nodig, met het oog op het lokale absorptievermogen, maar ook om telkens nauwkeurig de passendheid in de bijzondere context van de eilanden te kunnen afwegen. Dat kost tijd, maar elke stap die bijdraagt aan het verbeteren van de bestaanszekerheid in Caribisch Nederland telt.

1. Inleiding

Als eerste zijn de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie benieuwd naar de vervolgstappen als dit wetsvoorstel is aangenomen. Deze leden vragen wanneer de regelingen voor Caribisch Nederland op gelijkwaardig niveau liggen ten opzichte van de regelingen in Europese delen van Nederland. Graag ontvangen zij hier een schematisch beoogd tijdpad van. De leden benadrukken het belang hiervan en merken op dat verschillende reacties op de internetconsultatie en de opmerkingen van de Openbaar Lichamen en de Centraal Dialoog hier ook over gingen. Zij vragen om een tijdspad van de voorgenomen acties, mede indachtig de opmerking die de Raad van State hierover maakte.

Het kabinet onderschrijft het belang van gelijkwaardigheid, zoals dit ook voortvloeit uit het bestendige principe van «comply or explain». Dit houdt tevens in dat er oog moet zijn voor de passendheid van maatwerkmaatregelen in de lokale context, meer nog dan het belang van aansluiting bij de Europees Nederlandse regelingen of stelsels.2 Dit laat onverlet dat er evident sprake is van een achterstand. Dit wetsvoorstel draagt bij aan het verminderen daarvan. Het wetsvoorstel is evenwel niet de eindsituatie. Van een volwaardig stelsel in Caribisch Nederland is nog geen sprake. Het periodiek wetgevingsoverzicht Caribisch Nederland geeft inzicht in de acties die, naar de stand van de besluitvorming tot dusver, op dit wetsvoorstel volgen. Uw Kamer heeft het derde periodiek wetgevingsoverzicht bij brief van 26 april 2024 ontvangen.3 De in het wetgevingsoverzicht opgenomen maatregelen zijn tevens voorzien van een indicatief tijdpad. Het betreft onder meer de voorbereiding van een werkloosheidsvoorziening voor Caribisch Nederland. Besluitvorming over andere «stelselmaatregelen» dan die zijn opgenomen in het onderhavige wetsvoorstel en het wetgevingsoverzicht, heeft nog niet plaatsgevonden.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben nog enkele vragen over het sociaal minimum voor Caribisch Nederland, in lijn met de opmerkingen van het Openbaar Lichaam Bonaire en het Openbaar Lichaam Saba. Deze leden vragen naar de voortgang van de uitwerking van de aanbevelingen van de commissie sociaal minimum Caribisch Nederland, sinds het verschijnen van de kabinetsreactie op het rapport in februari dit jaar. Zij vragen specifiek naar de verdere verhogingen die de commissie adviseert voor de periode na 2024.

Het vorige kabinet heeft in lijn met de korte termijn adviezen van de Commissie sociaal minimum Caribisch Nederland diverse maatregelen getroffen; met name door de minimumlonen, minimumuitkeringen en kinderbijslag flink te verhogen.4 Voor de lange(re) termijn adviseert de Commissie verdere, stapsgewijze verhogingen van het minimumloon en uitkeringen. De Commissie laat zich echter niet uit over de maatvoering, het bijbehorende tijdspad en – in geval van het minimumloon – de draagbaarheid voor werkgevers van verdere verhogingen. In algemene zin acht de Commissie het realiseren van een sociaal minimum voor alle tien de onderzochte huishoudtypen haalbaar binnen één kabinetsperiode, mits dit gepaard gaat met kostenverlagingen onder andere op het terrein van wonen, openbaar vervoer en nutsvoorzieningen. De inkomens kunnen dan in meer gematigde stappen worden verhoogd dan de verhoging(en) per 2024. Om dit te doen slagen, pleit de Commissie voor een integrale aanpak vanuit betrokken ministeries, Rijksdienst Caribisch Nederland én openbare lichamen. Over de denkrichting van dit kabinet ten aanzien van bestaanszekerheid in Caribisch Nederland wordt uw Kamer eind dit jaar geïnformeerd.

Ook vragen leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar een bredere reflectie over de voortgang voor het verhogen van het sociaal minimum in Caribisch Nederland. Deze leden vragen daarbij naar een tijdspad. Ook ontvangen zij op dit punt graag een nadere toelichting op de ambitie van het kabinet voor de komende jaren, gelet op het feit dat hierover in het vorige regeerakkoord wel expliciete afspraken over stonden en het vooralsnog onduidelijk is hoe hier de komende jaren mee wordt omgegaan. Blijft de doelstelling om de bestaanszekerheid van inwoners op Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES) fors te verbeteren staan? Zo nee, waarom niet?

Het kabinet wil een waardig bestaan voor inwoners van Caribisch Nederland. Het staat dan ook buiten kijf dat het kabinet zich ook de komende jaren blijft inzetten om bestaanszekerheid van inwoners in Caribisch Nederland verder te verbeteren. De denkrichting van dit kabinet ten aanzien van bestaanszekerheid in Caribisch Nederland wordt eind dit jaar met uw Kamer gedeeld.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen naar een schatting wanneer het wetsvoorstel voor de Werkloosheidswet (WW) aan de Kamer wordt aangeboden.

De werkloosheidsvoorziening wordt momenteel uitgewerkt in de vorm van een ministeriële regeling. De conceptregeling wordt naar verwachting in 2025 uitgezet voor formele consultatie bij partijen in Caribisch Nederland.

Zo merken de leden van de NSC-fractie op dat niet voor elk onderwerp wordt aangegeven hoe dit in Nederland geregeld is en waarom daar wel of niet van afgeweken wordt. Kan de regering ter verduidelijking per aangekondigde wijziging aangeven hoe dit in Nederland geregeld is en waarom daarvan eventueel wordt afgeweken?

Het doel van het wetsvoorstel is het creëren van een evenwichtig stelsel van aanspraken, rechten, plichten en inkomenswaarborgen van burgers en in het bijzonder werknemers waarbij het stelsel zowel is afgestemd op de specifieke situatie van Caribisch Nederland, als op hedendaagse inzichten betreffende sociale zekerheid. Bij de invulling wordt toegroeien naar het beschermingsniveau van Europees Nederland beoogd. De bestaande situatie is de afwijking, waarbij het wetsvoorstel telkens bijdraagt aan het verminderen daarvan. Voor zover dit nog tot een resterende afwijking leidt, is dit ingegeven door het besef dat een stapsgewijze aanpak onvermijdelijk is. Het absorptievermogen van samenleving, werkgevers en uitvoering laat het in één keer opheffen van de bestaande afwijkingen niet toe, nog los van de vraag hoe eenvormigheid ten opzichte van het Europees Nederlandse stelsel zich zou verhouden tot de behoefte aan oplossingen die passen bij de lokale context.

Voor zover de leden van de NSC-fractie met hun vraag op zoek zijn naar een bevestiging dat het kabinet oog heeft voor het belang de verschillen tussen het Europees Nederlandse stelsel en dat van Caribisch Nederland goed in beeld te brengen, kan hierop positief worden geantwoord. Als uitvloeisel van de gedane aankondiging in de memorie van toelichting wordt gewerkt aan een vergelijkende analyse van het sociale zekerheidsstelsel, waarbij het huidige stelsel van Caribisch Nederland wordt afgezet tegenover het sociale zekerheidsstelsel van het Europees deel van Nederland. Het betreft een feitelijke analyse op hoofdlijnen. Het kabinet beoogt met deze analyse een fundament te leggen onder het gesprek met de openbare lichamen over de toekomst van de sociale zekerheid in Caribisch Nederland.

De leden van de SGP-fractie vragen de regering middels een overzicht per onderwerp inzichtelijk te maken wat op dit moment is vastgelegd in de wet en hoe de wet per aangekondigde wijziging verandert. Ook vragen deze leden de regering om daarbij aan te geven of sprake is van comply of explain, en bij afwijking aan te geven wat daarvoor de motivering is.

Om het door de leden van de SGP-fractie gevraagde overzicht inzichtelijk te houden, wordt hierna een korte opsomming gegeven van de inhoudelijk meest relevante elementen uit het wetsvoorstel. Om tegemoet te komen aan de vraag van deze leden wordt een onderscheid gemaakt tussen bepalingen die worden herzien en elementen die nieuw zijn ten opzichte van de huidige wetgeving.

Burgerlijk Wetboek BES (BW BES)

– Herziening bepalingen loondoorbetaling bij ziekte

– Uitbreiding verlof wegens zeer bijzondere omstandigheden (calamiteitenverlof)

– Kortdurend zorgverlof (nieuw)

– Geboorteverlof (nieuw)

– Meldingsplicht voor de genoemde nieuwe verlofvormen (nieuw)

– Bepaling dat deze verlofvormen niet als vakantie gelden (nieuw)

– Medewerkingsverplichting ten aanzien re-integratie (nieuw)

Vakantiewet 1949 BES

– Herziening definitie vakantie-aanspraken

Wet algemene ouderdomsverzekering BES (AOV BES)

– Definitie begrip «echtgenoot» (nieuw)

– Omvorming bepaling verstrekken duurtetoeslag naar een facultatieve bepaling

– Omvorming bepaling in mindering op AOV brengen van kosten uitbetaling buitenland naar een facultatieve bepaling

Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES (AWW BES)

– Definitie begrip «echtgenoot» (nieuw)

– Omvorming naamgeving AWW naar Algemene nabestaandenwet BES

– Omvorming bepaling in mindering op AWW brengen van kosten uitbetaling buitenland naar een facultatieve bepaling

Wet kinderbijslagvoorziening BES (KBV BES)

– Uitbreiding recht op kinderbijslag naar kind in instelling die niet tot het huishouden behoort (nieuw)

– Grondslag voor AMvB dubbele kinderbijslag intensieve zorg (nieuw)

– Uitbreiding recht op kinderbijslag voor ouders wanneer een kind studiefinanciering ontvangt (nieuw)

Wet ongevallenverzekering BES (OV BES)

– Beperking recht op uitkering door invoering drie wachtdagen (in combinatie met opname grondslag voor een «no risk»-regeling)

– Opname plichten in verband met re-integratie (nieuw)

– Eisen met betrekking tot de beschikking (nieuw)

– Herziening bepaling over verlies van het recht op ongevallengeld

Wet ziekteverzekering BES (ZV BES)

– Uitkering zwangere zelfstandige (nieuw)

– Uitkering geboorteverlof (nieuw)

– Beperking recht op uitkering door invoering drie wachtdagen (in combinatie met opname grondslag voor een «no risk»-regeling)

– Opname plichten in verband met re-integratie (nieuw)

– Eisen met betrekking tot de beschikking (nieuw)

– Herziening bepaling over verlies van het recht op ziekengeld

In lijn met de hierboven gegeven reactie op de inbreng van de leden van de NSC-fractie herhaalt het kabinet dat de insteek bij de vormgeving steeds is geweest het verkleinen van bestaande afwijkingen ten opzichte van het Europees Nederlandse stelsel. «Comply» is telkens het uitgangspunt, maar de weg naar het verder wegwerken van de bestaande achterstand is onvermijdelijk een stapsgewijze. De resterende verschillen zijn daarmee in beginsel van tijdelijke aard, tenzij de lokale context blijvend om een andere benadering vraagt. Voor het daarover bij wijze van «explain» trekken van conclusies, is het op dit moment echter nog te vroeg.

De leden van de SGP-fractie krijgen graag inzicht in het toekomstbeeld qua sociale zekerheidswetgeving op Caribisch Nederland. Hoe en op welke termijn zal dit op verschillende onderdelen naar verwachting worden gerealiseerd?

Als uitvloeisel van de gedane aankondiging in de memorie van toelichting wordt gewerkt aan een vergelijkende analyse van het sociale zekerheidsstelsel, waarbij het huidige stelsel van Caribisch Nederland wordt afgezet tegenover het sociale zekerheidsstelsel van het Europees deel van Nederland. Het betreft een feitelijke analyse op hoofdlijnen. Het kabinet beoogt met deze analyse een fundament te leggen onder het gesprek met de openbare lichamen over de toekomst van de sociale zekerheid in Caribisch Nederland. Dit gesprek moet nog worden gevoerd. Naar verwachting kan dit in het najaar het geval zijn, na gereedkomen van de genoemde analyse. Pas daarna kan politieke besluitvorming aan de orde zijn over een eventueel vervolg.

De leden van de SGP-fractie ontvangen graag een overzicht van de stand van zaken qua uitvoering van de verschillende adviezen, waaronder de Commissie sociaal minimum, betreffende de bestaanszekerheid in Caribisch Nederland.

Het vorige kabinet heeft in lijn met de korte termijn adviezen van de Commissie sociaal minimum Caribisch Nederland diverse maatregelen getroffen. Daarover is uw Kamer op 2 februari jongstleden geïnformeerd.5 Onder meer het minimumloon, de minimumuitkeringen en kinderbijslag zijn vanaf 2024 fors verhoogd. Over de ambities van dit kabinet ten aanzien van bestaanszekerheid in Caribisch Nederland, wordt uw Kamer eind dit jaar geïnformeerd. Daarin worden onder meer de lange(re) termijn adviezen van de Commissie sociaal minimum, alsook de aanbevelingen en reflectie van de Nationale ombudsman in zijn rapport De eindjes aan elkaar knopen en de adviezen uit het rapport Gerichte groei van de Staatscommissie demografische ontwikkelingen Caribisch Nederland, betrokken.6

2. Activering en inkomensbescherming arbeidsongeschikte werknemer

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de werkgever, mits schriftelijk overeengekomen, de loondoorbetaling kan beperken tot enkel het ziekengeld waardoor de werknemer te maken kan krijgen met een terugval in het inkomen naar 80% van het (gemaximeerde) dagloon. Zonder afspraak komt het eventueel resterende deel van de doorbetaling van het loon gedurende de arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte (20%) voor eigen rekening van de werkgever. Kan de regering uiteenzetten hoe groot het aandeel werkgevers is dat met de werknemer overeenkomt dat de loondoorbetaling wordt beperkt tot enkel het ziekengeld? In hoeverre staat het werknemers vrij een dergelijke bepaling in de overeenkomst te weigeren?

Op grond van de ZV BES wordt van de werkgever geëist dat deze een bedrag gelijk aan het wettelijk ziekengeld doorbetaalt aan de arbeidsongeschikte werknemer. Dat is 80% van het (gemaximeerde) dagloon. Betaling van het meerdere is niet dwingend voorgeschreven anders dan, uitgaande van de thans geldende tekst van artikel 1614c van het BW BES, dat de arbeider zijn loonaanspraak voor een betrekkelijk korte tijd behoudt. Op grond van schriftelijke overeenkomst of reglement kan hiervan worden afgeweken. Concretisering van deze wettelijke bepalingen vindt plaats binnen de privaatrechtelijke (arbeids)verhouding. Het kabinet heeft geen informatie over de toepassing ervan, anders dan de gegevens die aan bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bekend zijnde cao’s kunnen worden ontleend. Gezien het relatief geringe aantal werknemers in Caribisch Nederland dat onder een cao valt, kan hier echter geen representatief beeld aan worden ontleend.

In reactie op de vraag in hoeverre het werknemers vrij staat een dergelijke bepaling in de overeenkomst te weigeren, kan gewezen worden op de relevante bepalingen in het BW BES. In artikel 1613i staat een aantal eisen waaraan een reglement dient te voldoen. Indien gedurende de dienstbetrekking een reglement wordt vastgesteld of gewijzigd, dient de arbeider in de gelegenheid te worden gesteld zich op de inhoud ervan te beraden (artikel 1613j, eerste lid, BW BES). Indien de arbeider zich daarmee niet kan verenigen kan hij dat aan de werkgever kenbaar maken, waarbij een zodanige mededeling als opzegging van de dienstbetrekking wordt aangemerkt (artikel 1613j, tweede lid, BW BES). Voor zover een regeling over het beperken van de loondoorbetaling bij ziekte door middel van een overeenkomst tot stand komt zou de werknemer mogelijk meer invloed kunnen hebben; een overeenkomst komt immers tweezijdig tot stand. Wettelijk gezien wordt de keuze tussen een schriftelijke overeenkomst dan wel een reglement echter aan de partijen overgelaten.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat er geen financiële prikkel is voor de werkgever om zich in te zetten voor het voorkomen of beperken van ziekteverzuim en dat het laten vervallen van de mogelijkheid van aanspraak op ziekengeld met terugwerkende over de eerste drie ziektedagen in de Wet ziekteverzekering BES (ZV BES) hier mogelijk verandering in kan brengen. De regering schrijft dat over de termijn van invoering nog niet besloten is. Wanneer verwacht de regering deze termijn vast te stellen?

Het wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid om de datum van inwerkingtreding voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan op een uiteenlopend tijdstip vast te stellen. Op voorhand staat vast dat het totaal van maatregelen dat het wetsvoorstel omvat, niet in één keer tegelijk kan worden ingevoerd. De invoering van drie wachtdagen voor het wettelijk ziekengeld heeft aanmerkelijke gevolgen voor zowel werkgevers als de uitvoering. Bovendien komen daar op grond van dit wetsvoorstel ook nog andere maatregelen bij die een additionele last veroorzaken, zoals de uitbreiding van de verlofregelingen. Specifiek voor de uitvoering geldt dat er processen moeten worden (her)ingericht, waarvoor in veel gevallen bovendien ICT-ontwikkeling nodig is. Momenteel loopt het overleg met de RCN-unit SZW om een realistisch invoeringspad voor de verschillende onderdelen van het wetsvoorstel te bepalen, met als streven dat hierover nog vóór de afronding van de parlementaire behandeling kan worden besloten.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de keuze is gemaakt om de invulling die werkgever en werknemer aan de re-integratie geven vormvrij te houden. Op welke wijze en door wie wordt vastgesteld of werkgever en werknemer aan hun verplichting hebben voldaan? Ook vragen deze leden of er een mogelijkheid is een nadere invulling vorm te geven via de collectieve arbeidsovereenkomst (cao). Zij vragen in dat kader ook naar hoe hoog de dekkingsgraad is in Caribisch Nederland.

Re-integratie van de arbeidsongeschikte werknemer is in de arbeidsongeschiktheidswetgeving van Caribisch Nederland nog sterk onderbelicht. Met het onderhavige wetsvoorstel wordt beoogd een eerste stap te zetten, waarbij tevens rekening moet worden gehouden met het feit dat de condities voor een op re-integratie gericht stelsel in Caribisch Nederland vooralsnog sterk achterblijven met de situatie in het Europees deel van Nederland. Daarom is binnen het BW BES gekozen voor een vormvrije invulling, die in het verlengde van de eveneens vormvrije bepalingen over goed werkgeverschap en goed werknemerschap moet worden gezien. De vormvrije invulling houdt overigens geen vrijblijvendheid in. Artikel 1614c, tweede lid van het BW BES voorziet er bijvoorbeeld in dat de loonaanspraak vervalt indien de arbeider de hem opgelegde verplichtingen gericht op werkhervatting bij zijn werkgever zonder deugdelijke grond niet naleeft. Bovendien is het voldoen aan verplichtingen met betrekking tot re-integratie ook een thema in het contact tussen de zieke werknemer en de RCN-unit SZW als uitvoerder van de ZV BES. Indien de controlerend geneesheer vaststelt dat de zieke werknemer geen of onvoldoende opvolging geeft aan gegeven aanwijzingen gericht op werkhervatting, kan dit gevolgen hebben voor het uitkeringsrecht. Het gewijzigde artikel 7 ZV BES regelt dat. Tevens wordt in het nieuwe artikel 5a ZV BES, de verplichtingen voor de zieke werknemer vanuit het perspectief van het uitkeringsrecht nader omschreven. Uiteraard dient ook de werkgever aan de aan hem op grond van de ZV BES opgelegde verplichtingen te voldoen.

De vraag van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie of er een mogelijkheid is een nadere invulling vorm te geven via de cao, kan bevestigend worden beantwoord. Uit een in 2022 ambtelijk opgestelde analyse van cao-afspraken in Caribisch Nederland, de publieke sector buiten beschouwing gelaten, kwam naar voren dat re-integratie weinig aan de orde komt in de cao’s. De afspraken die zijn gemaakt, zien met name op verplichtingen in verband met de ziekmelding en de betrokkenheid van een arts. Overigens is de dekkingsgraad van cao’s in Caribisch Nederland relatief gering. De private sector in Caribisch Nederland kent niet meer dan circa 25 cao’s op bedrijfsniveau en geen sectorale cao’s. Daarbij valt op dat in een voor de economie belangrijke sector als de horeca slechts één enkele cao is, terwijl bij de bedrijven met een cao vooral de overheidsbedrijven sterk zijn vertegenwoordigd.

Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie of de regering kan verduidelijken welk bedrag de werknemer minimaal en maximaal van de werkgever ontvangt tijdens ziekte tijdens de drie wachtdagen en het bedrag via ZV BES na deze drie wachtdagen.

Tijdens de drie wachtdagen wordt de loondoorbetaling op grond van het wetsvoorstel enkel beheerst door (het gewijzigde) artikel 1614c BW BES. In artikel 1614c BW BES blijft staan dat de zieke arbeider gedurende een betrekkelijk korte periode, die volgens het wetsvoorstel ten minste drie werkdagen bedraagt, recht heeft op volledige loondoorbetaling. Artikel 1614c BW BES laat echter ook ruimte voor afwijking bij schriftelijke overeenkomst of reglement. Deze afwijkingsmogelijkheid blijft in stand, maar wordt op grond van het wetsvoorstel beperkt door de toevoeging dat ten minste 80% van het naar tijdsruimte vastgestelde loon blijft bestaan. Afgezien van de situatie dat de loonaanspraak wegens verwijtbaarheid komt te vervallen, ontvangt de zieke werknemer tijdens de drie wachtdagen nooit minder dan 80% van het loon – dit is ongeacht hoe hoog dit is – dat hij verdiende als hij niet ziek zou zijn geweest. Na de drie wachtdagen is de werkgever op grond van de ZV BES verplicht een bedrag gelijk aan het wettelijk ziekengeld aan de arbeidsongeschikte werknemer door te betalen. Het wettelijk ziekengeld bedraagt 80% van het (gemaximeerde) dagloon. Het maximum dagloon is het bedrag waarboven het loon per dag voor de berekening van het wettelijk ziekengeld buiten beschouwing wordt gelaten. Overigens staat het de werkgever vrij om het loon van de zieke werknemer aan te vullen tot 100%. Het bedrag dat de zieke werknemer ontvangt is dus zowel afhankelijk van de hoogte van zijn normale loon, als van de bereidheid van de werkgever om tijdens ziekte meer loon te betalen dan wettelijk voorgeschreven.

De leden van de NSC-fractie lezen dat voorgesteld wordt om het stelsel meer activerend te maken door de mogelijkheid van aanspraak op ziekengeld met terugwerkende kracht over de eerste drie ziektedagen in de ZV BES te laten vervallen. Dit moet werkgevers stimuleren om maatregelen te treffen die gericht zijn op gezond en veilig werken en moet werknemers prikkelen om zich bewust en verantwoordelijk op te stellen. Deze leden vragen de regering nadrukkelijk aan te geven wat precies de toegevoegde waarde is van deze maatregel en hoe groot de regering de kans inschat dat de werkgever, na de drie wachtdagen, meldt dat een werknemer niet aan de re-integratieverplichting voldoet, nu de werkgever hier geen direct financieel belang bij heeft?

Allereerst zij opgemerkt dat de huidige vormgeving van de ZV BES onvoldoende evenwichtig is als het gaat om de (financiële) verantwoordelijkheidsverdeling tussen partijen. Dat in de huidige ZV BES de overheid het financiële risico van ziekte vanaf de eerste ziektedag goeddeels overneemt, kan als «bovenmatig» worden aangemerkt. Daardoor staan de prikkels niet goed. Is de werknemer eenmaal ziek, dan kan er een belang zijn om de ziekte ten minste drie dagen te laten voortduren, om zo aanspraak op wettelijk ziekengeld vanaf de eerste ziektedag veilig te kunnen stellen. De beoogde toegevoegde waarde van de voorgestelde wijziging moet mede tegen die achtergrond worden bezien. Het kabinet is zich bewust van de belemmeringen die de werkgever zou kunnen ervaren om de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid – in de praktijk is dat de lokale RCN-unit SZW – te melden dat de werknemer niet aan zijn re-integratieverplichtingen voldoet. Een melding van de werkgever kan de bevindingen van de controlerend geneesheer ondersteunen, maar voor het bepalen van het recht op ziekengeld is het oordeel van de controlerend geneesheer bepalend. Een adequate verzekeringsgeneeskundige beoordeling in het licht van de toepassing van de ZV BES staat of valt dus niet met de discipline van werkgevers om de hier bedoelde melding te doen. Overigens gaan de belangen van de werkgever en van de controlerend geneesheer gelijk op als het gaat om het streven naar werkhervatting.

3. Verlofregelingen

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen dat er in cao’s aanvullende regelingen zijn getroffen voor verlof. Deze leden vragen hoe de regering het sociaal overleg in Caribisch Nederland bevordert.

Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in het verleden ondersteuning verleend ten behoeve van de totstandkoming van een «Centraal Dialoog» op Bonaire en Sint Eustatius. Dit overlegplatform biedt een vorm van gestructureerd overleg van lokale overheid en vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers en richt zich met name op sociaaleconomische thema’s. Voor zover de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie specifiek doelen op sociaal overleg ten behoeve van de totstandkoming van cao’s, is de Arbeidsgeschillenwet 1946 BES relevant.

Op grond van de Arbeidsgeschillenwet 1946 BES is een bemiddelaar benoemd; deze functionaris, die onafhankelijk opereert, kan via bemiddeling bij de onderhandelingen over het aangaan van een cao een bijdrage leveren aan de totstandkoming ervan en kan op verzoek van werkgevers(organisaties) en/of werknemers/vakbonden een referendum organiseren om te bepalen welke vakbond(en) door de meerderheid van de werknemers wordt aangewezen om hen bij de behartiging van hun arbeidsaangelegenheden te vertegenwoordigen.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen naar het vervolg op de uitbreiding van het verlofstelsel. Deze leden vragen wanneer verder overleg wordt voorzien en welk tijdspad de regering en de stakeholders voor ogen hebben. Zij vragen de regering om de Kamer hierover verder te informeren als er voortgang is.

De voorstellen met betrekking tot het verlofstelsel zoals die thans in het wetsvoorstel Wijzigingswet SZW-wetten BES 2024 zijn uitgewerkt, vormen het resultaat van een uitgebreid meerjarig consulatie- en overlegtraject met de betrokken partijen in Caribisch Nederland. Het voorliggende wetsvoorstel is een tussenstap, waarbij het kabinet geleidelijke doorontwikkeling voor ogen heeft. Ook de Centraal Dialoog Bonaire sprak begin 2020 uit een geleidelijke ontwikkeling voor te staan. De Centraal Dialoog voegde daaraan toe dat de daarmee gemoeide lasten voor bedrijven, mede in relatie tot de eigen verantwoordelijkheid van de werknemer, een specifiek toetspunt vormen.

Het zetten van een volgende stap is momenteel nog niet aan de orde en evenmin is daar een planning voor. Het kabinet acht het wenselijk eerst de in dit wetsvoorstel vervatte verlofmaatregelen te implementeren, alvorens een volgende stap te overwegen. De afweging daarover dient bovendien een bredere afweging te zijn, waarin mogelijk meerdere opties (qua prioritering) tegen elkaar afgewogen dienen te worden. Het kabinet wijst de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie er in dit kader op dat op 12 juli 2024 het Initiatiefwetsvoorstel invoering rouwverlof van de leden Stoffer, Inge van Dijk en Ceder bij de Tweede Kamer is ingediend.7 Dit initiatiefwetsvoorstel voorziet in de invoering van rouwverlof van eenmaal de arbeidsduur per week met behoud van loon bij het overlijden van de partner indien de werknemer zorg draagt voor een of meer minderjarige kinderen of bij het overlijden van een minderjarig kind. Invoering is ook voorzien voor Caribisch Nederland.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat er bovenaan pagina 13 van de memorie van toelichting staat dat de Vakantiewet 1949 BES bepaalt dat het «minimum» van vijftien vakantiedagen ook geldt voor werknemers met een zesdaagse werkweek. Deze leden lezen onderaan pagina 13 echter dat de werknemer met een zesdaagse werkweek maximaal recht heeft op vijftien dagen vakantie. Zij vragen om een nadere uitleg.

Het kabinet leidt uit de vraag van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie af dat de in de memorie van toelichting gekozen bewoording mogelijk tot misverstand aanleiding kan geven. Een nadere toelichting is op zijn plaats. Artikel 2, eerste lid, van de Vakantiewet 1949 BES bepaalt letterlijk «dat de arbeider voor wie een zesdaagse werkweek geldt aanspraak heeft op tenminste vijftien werkdagen». De tekst bovenaan pagina 13 refereert daaraan. Buiten de situatie van de zesdaagse werkweek is de wettelijke vakantieaanspraak gelijk aan driemaal het bedongen aantal werkdagen per week. Zowel bij de situatie van een vijfdaagse als bij een zesdaagse werkweek wordt het aantal van vijftien dagen bereikt. Deze vijftien dagen zijn gelet op artikel 2, eerste lid van de Vakantiewet 1949 BES het maximum van de wettelijke vakantieaanspraak. De tekst onderaan pagina 13 refereert daaraan. Met het spreken over een «maximum» is geenszins bedoeld te zeggen dat een werknemer op grond van de arbeidsovereenkomst niet een hoger aantal vakantiedagen zou kunnen hebben. Het aantal van vijftien is het maximum van de wettelijk vakantieaanspraak – dit is de «bodem» die de Vakantiewet 1949 BES legt –, maar tussen werkgever en werknemer kan vanzelfsprekend, al dan niet op basis van een cao, een hoger aantal worden overeengekomen.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoeveel mensen zes dagen per week werken.

Het is exact niet bekend hoeveel mensen er zes dagen per week werken omdat er geen zicht is in het aantal gewerkte uren per werkende voor Caribisch Nederland. Uit navraag van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt dat het wel mogelijk is om, op basis van het arbeidskrachtenonderzoek Caribisch Nederland, een indicatie te geven van het aantal werkenden dat meer dan 40 uur per week werkt. Dat betrof in 2022 zo’n 1.340 werkenden op basis van een werkzame beroepsbevolking van 15.6708.

Voor het beantwoorden van de gestelde vraag is tevens informatie opgevraagd bij de RCN-unit SZW. Bij het aanvragen van de zogeheten «loondervingsuitkering» op grond van de OV BES en de ZV BES is de omvang van de arbeidsduur in aantal dagen per week verplicht in te vullen. Afgaande op de gegevens uit de administratie vanaf medio 2021 is in ruim 8% van de gevallen een zesdaagse werkweek opgegeven. Hierbij past de kanttekening dat de OV BES en de ZV BES geen betrekking hebben op ambtenaren en dat de RCN-unit SZW alleen zicht heeft op werknemers voor zover in verband met arbeidsongeschiktheid of zwangerschap beroep op uitkering wordt gedaan.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben nog enkele vragen over het geboorteverlof voor de partner. Deze leden vragen of het doorbetaalde geboorteverlof dezelfde voorwaarden kent als in Nederland. Ook vragen zij of is overwogen om ook een adoptie- of pleegzorgverlof in te voeren. Als laatste vragen zij om een nadere uitleg over de periode na het volledig doorbetaalde geboorteverlof, naar analogie van het deels doorbetaalde aanvullende geboorteverlof in Europese delen van Nederland.

Bij de in het wetsvoorstel voorgestelde vormgeving van het geboorteverlof is uitgegaan van een verlofduur van de helft van de arbeidsduur per week, eenmalig op te nemen binnen vier weken na de geboorte. Gedurende het verlof is er aanspraak op een uitkering ter hoogte van 100% van het (gemaximeerde) dagloon. In Europees Nederland beslaat het geboorteverlof een periode van zes weken, waarvan één week flexibel op te nemen binnen vier weken na de geboorte en vijf weken op te nemen binnen zes maanden na de geboorte. Gedurende de eerste week van het geboorteverlof wordt het loon volledig doorbetaald. De aanvullende vijf weken van het geboorteverlof is zonder behoud van loon; in plaats daarvan is in een uitkering van 70% van het (gemaximeerde) dagloon van toepassing. Gelet op de voor Caribisch Nederland duidelijk beperktere regeling zijn, anders dan in de Wet arbeid en zorg, geen nadere meldingsvereisten voor de werknemer opgenomen.

Het kabinet realiseert zich terdege dat de duur van het wettelijk geregelde geboorteverlof voor Caribisch Nederland hiermee nog beduidend achterblijft ten opzichte van de situatie in het Europees deel van Nederland. Ook het door de aan het woord zijnde leden genoemde adoptie- en pleegzorgverlof ontbreekt in Caribisch Nederland en maakt onderdeel uit van de achterstand. Verdergaande gelijkschakeling met Europees Nederland is wenselijk, maar niet alles kan in één keer. Met name vormen de werkgeverslasten als gevolg van uitbreiding van het verlofstelsel, een belangrijk aandachtspunt. Zoals blijkt uit de brief van de Centraal Dialoog Bonaire van 24 januari 20209 is dit aspect een van de centrale thema’s geweest in het afstemmingstraject voorafgaand aan de totstandkoming van het wetsvoorstel. Het openbaar lichaam Sint Eustatius spreekt zich in de reactie d.d. 8 november 202210 op het ontwerp wetsvoorstel nog meer nadrukkelijk uit over de betaalbaarheid voor werkgevers en koppelt daaraan zelfs de vraag of het gelijktrekken van voorzieningen in de SZW-sfeer wel in het belang is van Sint Eustatius.

De weging van het bezwaar van toename van werkgeverslasten is vanzelfsprekend een politieke. Het kabinet acht het op dit moment raadzaam vast te houden aan de lijn van een behoedzame aanpak, juist ook nu in de huidige situatie waarin werkgevers recentelijk nog een aanzienlijke verhoging van het wettelijk minimumloon voor hun rekening hebben gekregen.

Zoals hierboven al genoemd in antwoord op een vraag van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie over het vervolg met betrekking tot uitbreiding van het verlofstelsel, zou invoering van het rouwverlof een mogelijk eerstvolgende stap kunnen zijn. Volgende stappen vergen steeds overleg met de betrokken partijen, waarbij ook rekening is te houden met andere opgaven in verband met het werken aan bestaanszekerheid en gelijkwaardigheid en de impact daarvan op de belanghebbende partijen.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben daarnaast ook vragen over de faciliteit voor zwangere zelfstandigen. Deze leden vragen op welke manier de premie hiervoor wordt opgehaald en wie hiervoor betaalt. Zij vragen daarnaast om een vergelijking hoe dit met de Zelfstandige en Zwanger-regeling (ZEZ) is geregeld.

De faciliteit voor zwangere zelfstandigen wordt opgenomen in de Wet ziekteverzekering BES (ZV BES). In verband met de kosten verbonden aan de ZV BES wordt een werkgeverspremie geheven, die ten gunste komt van het Rijk. Bijstelling van de ZV-premie in verband met de regeling voor zwangere zelfstandigen is niet voorzien. Voor Caribisch Nederland zijn er geen fondsen ingericht; de uitgaven komen ten laste van de rijksbegroting. De faciliteit voor zwangere zelfstandigen wordt dus per saldo volledig vanuit de rijksbegroting bekostigd. Voor Europees Nederland vindt de financiering van de regeling Zelfstandige en Zwanger (ZEZ) plaats via een overheidsbijdrage uit de algemene middelen aan het Algemeen arbeidsongeschiktheidsfonds.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat er bij het vakantieverlof voor is gekozen om het verlof in uren te berekenen. Deze leden vragen of dit ook is overwogen bij andere vormen van verlof.

In de huidige vakantiewetgeving is de berekening van de wettelijke minimumvakantie gebaseerd op het aantal werkdagen per week van de werknemer. De minimumaanspraak op vakantie bedraagt driemaal het aantal werkdagen per week, maar bij een zesdaagse werkweek niet meer dan vijftien dagen.11 Dat betekent dat de werknemer die zes dagen per week arbeid verricht, geen drie volle weken verlof kan genieten. Om iedere werknemer een evenredige minimumaanspraak op vakantie te geven, wordt nu voorgesteld om de vakantieaanspraak te baseren op de overeengekomen arbeidsduur per week in uren.

Ook de aanspraak op verlof wegens de noodzakelijke verzorging in verband met ziekte en de aanspraak op geboorteverlof zijn gebaseerd op de wekelijkse arbeidsduur.12 Het verlof in verband met onvoorziene dan wel zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden waardoor men zijn arbeid niet kan verrichten wordt vastgesteld voor korte naar billijkheid te berekenen tijd.13 Vanwege het maatwerkkarakter van dit verlof is voor deze formulering gekozen. Overigens kent het Europees deel van Nederland op grond van de Wet arbeid en zorg eenzelfde basis voor de aanspraken op de diverse verlofsoorten.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben daarnaast enkele vragen over het calamiteitenverlof. Deze leden vragen of het klopt dat er in het Europees deel van Nederland ook calamiteitenverlof bestaat voor situaties waarbij werk (onverwachts) niet kan worden verricht door zeer bijzondere of persoonlijke omstandigheden, door de overheid/wet opgelegde verplichtingen of door de uitoefening van actief kiesrecht. Zij vragen of is overwogen dergelijke redenering ook op te nemen als calamiteitenverlof.

Het kabinet kan bevestigen dat in het Europese deel van Nederland eenzelfde regeling voor calamiteiten- of kort verzuimverlof bestaat als nu is opgenomen in nu het voorliggende wetsvoorstel voor Caribisch Nederland.14 Zowel in het Europese deel van Nederland als op Bonaire, Sint Eustatius en Saba bestaat er na inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel recht op verlof van korte, naar billijkheid te berekenen tijd als de omstandigheden die de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA in hun vraag benoemen, zich voordoen en de werknemer (onverwachts) zijn arbeid niet kan verrichten.

Overigens is het in het voorgestelde artikel 1614ca BW BES opgenomen calamiteitenverlof niet geheel nieuw voor Caribisch Nederland. Een deel van de regeling, waaronder verlof in verband met het overlijden en de begrafenis van een huisgenoot, geldt nu al op grond van het huidige artikel 1614c, derde en vierde lid BW BES.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen tevens of het klopt dat er geen langdurig zorgverlof wordt voorzien.

Het kabinet kan bevestigen dat het onderhavige wetsvoorstel niet voorziet in langdurig zorgverlof. Nadat eerder al het zwangerschaps- en bevallingsverlof voor werknemers op Bonaire, Sint Eustatius en Saba is uitgebreid, vindt nu een bredere uitbreiding plaats van het voor Caribisch Nederland geldende verlofstelsel. Daarnaast wordt gewerkt aan een regeling voor verlof voor een werknemer die een naaste begeleidt die voor een medische behandeling naar het buitenland dient te gaan. Aan een dergelijke regeling voor verlof bij de zogeheten «medische uitzending» bestaat op de eilanden een grote behoefte. Met deze (voorgenomen) uitbreidingen van het verlofstelsel is een stap van betekenis gezet. Het kabinet onderneemt momenteel geen initiatief om nu ook een regeling voor (onbetaald) langdurend zorgverlof te introduceren. Hierboven is al eerder gewezen op de noodzaak van een behoedzame aanpak gelet op met name het beheersen van de werkgeverslasten; dat argument speelt ook ten aanzien van het langdurig zorgverlof. Bovendien had, anders dan bijvoorbeeld de uitbreiding van het calamiteitenverlof en het geboorteverlof, de introductie van langdurig zorgverlof ook geen prioritaire aandacht bij de geconsulteerde partijen.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben vragen waarom er niet voor is gekozen om het kortdurend zorgverlof gedeeltelijk door te laten betalen, zoals in het Europees deel van Nederland het geval is (70%). Deze leden vragen welke kosten (in de vorm van werkgeverslasten en kosten voor de overheid) hiermee gepaard gaan.

Het kabinet heeft met het onderhavige wetsvoorstel een stap willen zetten om het verlofstelsel van Caribisch Nederland naar een hoger niveau te tillen. Verdergaande gelijkschakeling met Europees Nederland is zoals gezegd in de beantwoording van voorafgaande vragen wenselijk, maar niet alles kan in één keer. Partijen in Caribisch Nederland hebben in dit verband de werkgeverslasten nadrukkelijk voor het voetlicht gebracht. De hiervoor al aangehaalde brieven van de Centraal Dialoog Bonaire en het openbaar lichaam Sint Eustatius zijn wat dit betreft illustratief. Het opleggen van een loondoorbetalingsverplichting gedurende het kortdurend zorgverlof is op dit moment een brug te ver. Hiermee resteert dus een achterstand die op enig moment overbrugd moet worden. De omvang van de hiermee gemoeide kosten, waarmee voor zover het zou gaan om kosten voor de overheid in de begroting geen rekening is gehouden, is niet goed te becijferen. Kortdurend zorgverlof is nieuw voor Caribisch Nederland en het is zowel voor een regeling met als zonder loondoorbetalingsverplichting moeilijk te voorspellen wat de omvang zal zijn van het gebruik, omdat dit van veel factoren afhangt die zich in het private domein afspelen.

De leden van de NSC-fractie juichen toe dat de verlofregelingen voor Caribisch Nederland met dit wetsvoorstel worden uitgebreid. In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat na overleg met de geconsulteerde partners in dit wetsvoorstel prioriteit wordt gegeven aan vakantieverlof in uren, geboorteverlof en calamiteitenverlof. Kan de regering aangeven met welke geconsulteerde partners is gesproken? Waren daar naast werkgevers- ook werknemersorganisaties bij?

Verder wordt aangegeven dat de uitbreiding van het verlofstelsel, zoals voorgesteld in onderhavig wetsvoorstel niet van toepassing is op ambtenaren en dat in overleg met de bonden zal worden besproken welke wijzigingen overeenkomstig het wetsvoorstel moeten worden doorgevoerd. Kan de regering hier nader op ingaan en aangeven binnen welke termijn deze wijzigingen ook voor ambtenaren gaan gelden?

Voorafgaand aan het opstellen van het wetsvoorstel zijn de partijen in Caribisch Nederland geconsulteerd aan de hand van een consultatienotitie.

In lijn met artikel 209 van de Wet openbare lichamen BES (WolBES) zijn de voorstellen voor reactie aan de bestuurscolleges van Bonaire, Sint Eustatius en Saba voorgelegd, terwijl op Bonaire ook de Centraal Dialoog Bonaire is aangeschreven. Op Sint Eustatius was er op dat moment niet een dergelijke overlegtafel en op Saba evenmin. Van de Centraal Dialoog Bonaire, waarin naast de lokale overheid vertegenwoordigers van werkgevers, de vakbonden en de Kamer van Koophandel Bonaire aan tafel zitten, is een uitgebreide reactie ontvangen, die bij het opstellen van het onderhavige wetsvoorstel nadrukkelijk is meegewogen. In de ontwerpfase van het wetsvoorstel heeft opnieuw consultatie plaatsgevonden bij dezelfde partijen, waarbij ook de toen fungerende «Central Dialogue Statia» is betrokken.

In verband met het ontbreken van een sociaal overlegtafel op Saba is in de aanbiedingsbrief aan het bestuurscollege van Saba de suggestie gedaan bij het opstellen van de bestuurlijke reactie afstemming te zoeken met de georganiseerde werkgevers op Saba.

Overigens is er met het oog op het ophalen van input en verkrijgen van draagvlak, buiten de formele consultaties om ook meermalen op ambtelijk niveau met vertegenwoordigers van genoemde partijen over de in het wetsvoorstel opgenomen onderwerpen gesproken.

Het niet op ambtenaren van toepassing zijn van de voorstellen met betrekking tot het verlofstelsel, houdt verband met het feit dat er in Caribisch Nederland nog sprake is van gescheiden stelsels. Er is geen «Wet arbeid en zorg BES» voor Caribisch Nederland die voor zowel werknemers in de private sector als voor ambtenaren geldt. Voor ambtenaren op Caribisch Nederland worden wijzigingen in wettelijke verlofregelingen doorgaans doorvertaald naar wet- en regelgeving voor ambtenaren, in dit specifieke geval het Besluit vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren BES. Voor het wijzigen van deze regelgeving geldt dat er in het geëigende sectoroverleg met de Sectorale Overlegcommissie BES bestaande uit vertegenwoordigers van de betrokken vakbonden overeenstemming dient te worden bereikt. Dit gebeurt doorgaans binnen een korte periode van enkele maanden na de inwerkingtreding van de SZW-wetgeving voor de private sector.

4. Kinderbijslag

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen dat met de voorgestelde aanpassingen verschillen tussen de kinderbijslag in Europees Nederland en die in Caribisch Nederland worden weggenomen. Deze leden vragen de regering om toe te lichten welke verschillen tussen de twee regelingen nog wel blijven staan en waarom.

De kinderbijslag in Europees Nederland bestaat uit vijf verschillende onderdelen: 1) de algemene kinderbijslag, 2) de dubbele kinderbijslag voor uitwonende kinderen vanwege onderwijs of 3) intensieve zorg, 4) de dubbele kinderbijslag voor thuiswonende kinderen vanwege intensieve zorg en 5) het jaarlijkse extra bedrag aan kinderbijslag voor ouders van kinderen die intensieve zorg nodig hebben, de zogeheten AKW+. Het kabinet stelt voor om de dubbele kinderbijslag voor thuiswonende kinderen vanwege intensieve zorg in te voeren in Caribisch Nederland. Daarmee zijn er nog drie verschillen met de Algemene Kinderbijslagwet: de twee dubbele kinderbijslagen voor uitwonende kinderen vanwege zorg of onderwijs en het jaarlijkse extra bedrag aan kinderbijslag voor ouders van kinderen die intensieve zorg nodig hebben.

De dubbele kinderbijslag om onderwijsredenen ziet in Europees Nederland op een kleine groep ouders (839 in 2023) waarvan de kinderen uitwonend moeten zijn om bijvoorbeeld zeldzaam onderwijs te volgen of omdat de ouders een beroep uitoefenen waarvoor zij rondreizen, zoals een kermisexploitant15. Deze situaties zijn niet van toepassing in Caribisch Nederland en zijn daarom geen onderdeel van het wetsvoorstel.

Ouders van kinderen die vanwege ziekte in een instelling binnen een van de openbare lichamen verblijven, komen tot op heden niet in aanmerking voor de kinderbijslag BES. Hoewel de zorgkosten (grotendeels) door de zorgverzekering BES worden vergoed, die voor inwoners gratis is, blijft deze groep ouders kosten maken voor het kind dat in een instelling verblijft.

Het kabinet stelt daarom voor om de ouders van deze kinderen in een instelling in aanmerking te laten komen voor de reguliere kinderbijslag. Gelet op de kosten die voor ouders overblijven volstaat het reguliere bedrag aan kinderbijslag BES. Het bedrag aan kinderbijslag BES is ook hoger dan in Europees Nederland.

Daarnaast kunnen ouders van thuiswonende kinderen die intensieve zorg nodig hebben in Europees Nederland, onder voorwaarden, een jaarlijks extra bedrag aan kinderbijslag ontvangen (de AKW+). In 2009 zijn verschillende belastingmaatregelen genomen om de arbeidsparticipatie van alleenstaanden en minstverdienende partners met kinderen te bevorderen.

Een van deze maatregelen is de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK). Hierdoor bleef het besteedbare inkomen van deze ouders achter als zij vanwege de zorg voor het kind geen of weinig arbeid verrichten. Er is toen besloten om deze groep ouders extra te ondersteunen met een extra jaarlijks bedrag aan kinderbijslag, omdat zij niet tot de doelgroep behoren waarvoor werd gestreefd naar een toename van de arbeidsparticipatie. Gezien het grote verschil tussen Europees Nederland en Caribisch Nederland op het punt van het belastingstelsel en de daarmee samenhangende heffingskortingen, blijft invoering van een extra jaarlijks bedrag aan ouders van kinderen die intensieve zorg nodig hebben in Caribisch Nederland achterwege.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen waarom kinderen van 0 tot 3 niet in aanmerking kunnen komen voor een dubbel bedrag, gezien ziekte ook voor deze ouders gepaard kan gaan met hogere kosten van zorg en begeleiding.

De dubbele kinderbijslag vanwege intensieve zorg komt tegemoet aan de extra kosten die ouders voor de ziekte van het kind maken. Daarnaast is het een blijk van waardering voor de ouders die extra zorg moeten leveren. Om te beoordelen of er sprake is van «intensieve zorg» gaat het om de vraag of het kind relatief veel zorg vraagt ten opzichte van kinderen zonder ziekte of aandoening. Ouders moeten ook voor kinderen zonder ziekte of aandoening en jonger dan drie jaar al veel zorg leveren, waardoor er geen rechtvaardiging is om een extra tegemoetkoming te treffen voor de zorg voor zieke kinderen onder die leeftijdsgrens. Voor deze systematiek is aangesloten bij de leeftijdscategorie die geldt voor de dubbele kinderbijslag intensieve zorg in Europees Nederland.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen daarnaast of er naast een dubbele kinderbijslag bij intensieve zorg ook een extra bedrag komt, naar analogie van de Algemene Kinderbijslagwet+ (AKW+). Ook vragen deze leden of er nog andere verschillen zijn tussen de dubbele kinderbijslag intensieve zorg (DKIZ) in Europees Nederland en de voorgestelde regeling voor Caribisch Nederland.

Hierboven is naar aanleiding van de vraag van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar de met betrekking tot de kinderbijslag resterende verschillen tussen Europees en Caribisch Nederland al aangegeven dat het extra jaarlijkse bedrag aan ouders van kinderen die intensieve zorg nodig hebben niet is meegenomen in het wetsvoorstel. Voor de onderliggende argumentatie verwijst het kabinet naar de hierboven gegeven beantwoording.

De voorgenomen regeling kent dezelfde systematiek als in Europees Nederland, met een onafhankelijk adviseur die oordeelt over de zorgbehoefte waarbij dezelfde categorieën gebruikt worden als in Europees Nederland om de zorgbehoefte te bepalen. In de voorgestelde regeling zit een verschil met de dubbele kinderbijslag intensieve zorg in Europees Nederland. De adviseurs kijken naar tien categorieën om te beoordelen of er sprake is van intensieve zorg. In Europees Nederland leidt een score op de categorie «medische verzorging» direct tot het oordeel dat er een intensieve zorgsituatie is en ontvangt de SVB een positief advies. Voor de dubbele kinderbijslag intensieve zorg op Caribisch Nederland is het voorstel om ook een score op de categorie «gedrag» direct tot een positief advies te laten leiden. Deze twee categorieën vragen namelijk om permanent toezicht en zijn een indicatie dat er sprake is van een intensieve zorgsituatie. Voor Europees Nederland wordt verkend of de beoordeling op dezelfde manier kan worden toegepast, waarin direct een positief advies gegeven wordt bij een score op de categorie «gedrag».

De leden van de NSC-fractie lezen dat in Europees Nederland de Algemene Kinderbijslagwet een aanvullende tegemoetkoming biedt aan ouders van kinderen die vanwege ziekte of handicap in een instelling verblijven via de dubbele kinderbijslag intensieve zorg.

Naar analogie van deze regeling voorziet dit wetsvoorstel in een grondslag voor een verdubbeling van het maandelijkse bedrag van de kinderbijslag BES indien er sprake is van intensieve zorg voor het kind van drie jaar of ouder, maar dit kind nog niet de leeftijd van 18 heeft bereikt. Deze leden kunnen hier van harte mee instemmen. Zij lezen dat de wijze waarop de intensieve zorgbehoefte wordt beoordeeld, via een algemene maatregel van bestuur (AMvB) nader zal worden uitgewerkt. Kan de regering toezeggen dat deze AMvB bij de Kamer zal worden voorgehangen?

De tekst van het ontwerpbesluit is reeds openbaar. Het ontwerpbesluit heeft van 31 mei tot 28 juni 2024 opengestaan voor internetconsultatie.16 Het wetsvoorstel Wijzigingswet SZW-wetten BES 2024 voorziet, in lijn met artikel 7a van de Algemene Kinderbijslagwet, niet in een voorhangprocedure.

5. Ouderdomsverzekering

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de Wet algemene ouderdomsverzekering BES (AOV BES) gekoppeld is aan het minimumloon op de BES-eilanden. Zo ja, hoe werkt deze koppeling precies? En zo nee, waarom niet?

De hoogte van de AOV in Caribisch Nederland is, net zoals de AOW in Europees Nederland, een afgeleide van het minimumloon. Vanwege de omvang van de armoedeproblematiek in Caribisch Nederland heeft het vorige kabinet besloten de minimumuitkeringen in 2023 en 2024 procentueel harder te laten stijgen dan het wettelijk minimumloon.17 Daardoor is het verschil tussen het minimumloon en de onderstand, AOV en AWW tijdelijk kleiner. Momenteel is een AOV-uitkering voor een alleenstaande die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt 85 procent van het nettominimumloon. Omdat de uitkering in Caribisch Nederland geïndividualiseerd is, is de AOV voor een paar tweemaal 85 procent. Ter vergelijking: in Europees Nederland is de AOW 70 procent van het netto referentieminimumloon voor een alleenstaande en tweemaal 50 procent van dat minimumloon voor gehuwden en ongehuwd samenwonenden met een gezamenlijke huishouding. Zowel de AOV als AOW worden jaarlijks geïndexeerd, net zoals het wettelijk minimumloon.

De leden van de NSC-fractie lezen in de memorie van toelichting dat, conform de aangenomen motie Wuite c.s.18, een verhoging van de AOV-leeftijd oorspronkelijk deel uitmaakte van dit wetsvoorstel, maar dat dit er vervolgens weer uit is gehaald. Kan de regering nader toelichten waarom de verhoging van de AOV-leeftijd geen onderdeel meer uitmaakt van dit wetsvoorstel?

Om de AOV BES meer in lijn te brengen met de AOW op het punt van de ingangsdatum van de pensioengerechtigde leeftijd, was aanvankelijk in het wetsvoorstel opgenomen de AOV-leeftijd te verhogen van 65 naar 66 jaar. De genoemde motie gaf daar in belangrijke mate de aanzet toe. De verhoging van de AOV-leeftijd zou in moeten gaan per 2030, gelijk aan het ingangsjaar van de afgesproken verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd van rijksambtenaren in Caribisch Nederland. Omdat het verhogen van de AOV-gerechtigde leeftijd zich mogelijk slecht zou verhouden tot de inzet die met het wetsvoorstel wordt beoogd om de bestaanszekerheid te vergroten langs de weg van modernisering van het stelsel, is nadien besloten het onderwerp alsnog buiten het wetsvoorstel te houden. Daarbij is overwogen dat het onderwerp bij gebleken politiek draagvlak desgewenst opnieuw op de agenda kan komen.

6. Algemene weduwen en wezenverzekering BES

7. Invoerings- en overgangsrecht

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de regering al een afbouwpad voor de duurtetoeslag heeft voorzien. Deze leden vragen hoe de regering gaat waarborgen dat de afbouw hiervan tezamen met het bereiken van het ijkpunt sociaal minimum niet met negatieve inkomenseffecten gepaard gaat.

De duurtetoeslag is aanvankelijk opgenomen in de AOV BES met als doel om ouderen bovenop het wettelijk ouderdomspensioen nog een bedrag te kunnen verstrekken dat rekening houdt met de prijsverschillen tussen de eilanden. Bij het op het sociaal minimum vaststellen van het AOV-bedrag is een aanvulling in de vorm van de huidige duurtetoeslag niet meer nodig. De hoogte van de AOV zou op elk eiland op zichzelf voldoende moeten zijn om van rond te komen.

Het in stand laten van de duurtetoeslag is in die situatie bovendien zelfs onwenselijk gezien het discriminatoir effect tussen AOV-gerechtigden op de verschillende eilanden. Een afbouwpad is nog niet bepaald, maar vooruitlopend daarop wordt de duurtetoeslag in beginsel nu al niet meer geïndexeerd. Het kabinet zal bij het afbouwen van de duurtetoeslag en de vormgeving daarvan zorgvuldig kijken naar de inkomenseffecten voor de groep die het aangaat. Dit speelt met name bij personen met onvolledige AOV-opbouw. Voor die groep is relevant dat AOV-gerechtigden in voorkomende gevallen een beroep kunnen doen op een aanvulling vanuit de onderstand. Naast het in het Besluit onderstand BES opgenomen basisbedrag dient specifiek de zogeheten «AOV-toeslag» voor personen die de AOV-gerechtigde leeftijd hebben bereikt en een inkomen hebben onder de vastgestelde norm.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen tevens naar de faciliteit voor zwangerschap. De leden vragen hoe de duur van het verlof dan wordt bepaald, bijvoorbeeld dat de wet in werking treedt in het geval dat iemand recent is bevallen, of juist net voor de bevalling.

Het gaat hierbij om een financiële faciliteit voor zwangere zelfstandigen. Deze faciliteit maakt het voor hen mogelijk om rond de dag van bevalling 16 weken verlof te genieten. Er is geen sprake van een recht op verlof, om de eenvoudige reden dat zelfstandigen zelf beslissen over hun verlof, ook als het gaat om vakantie. De vraag wordt daarom zo opgevat dat het gaat over het al dan niet sprake zijn van onmiddellijke werking bij inwerkingtreding van de nieuwe bepalingen over de uitkering voor de zwangere zelfstandige. Relevant is dat het recht op uitkering, behoudens de situatie waarin er sprake is van een meerling, aanvangt zes tot uiterlijk vier weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling (het voorgestelde artikel 4, tweede lid, ZV BES). Uit de formulering van het wetsartikel kan onmiddellijke werking worden afgeleid; dit betekent dat tijdvakken van zwangerschap en bevalling die aan de datum van inwerkingtreding van artikel 4 ZV BES voorafgaan, meetellen voor het recht op uitkering. Belanghebbende moet de uitkeringsaanvraag als regel indienen uiterlijk twee weken voor de datum waarop zij het recht op uitkering wil laten ingaan (artikel 4a, eerste lid, ZV BES), maar artikel 4a, tweede lid ZV BES biedt ruimte om de uitkering toe te kennen indien de zwangerschap en bevalling vallen in een periode van twaalf maanden voorafgaand aan de aanvraag. Een zelfstandige die op het tijdstip van inwerkingtreding van de nieuwe uitkeringsfaciliteit recent is bevallen, of kort voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling zit, kan aldus het uitkeringsrecht volledig verzilveren. In de communicatie rond de invoering zal bijzondere aandacht aan dit «invoeringsrecht» worden besteed.

8. Effecten, financiën, regeldruk en uitvoeringseffecten

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen op welk moment er voor de verschillende Sociale Zaken en Werkgelegenheidswetten (SZW-wetten) die worden gewijzigd evaluatie is voorzien. De leden vragen of de situatie op Caribisch Nederland in de evaluatiemomenten specifiek wordt geëvalueerd.

Het wetsvoorstel beoogt bij te dragen aan het stapsgewijs toewerken naar een met Europees Nederland gelijkwaardig stelsel voor Caribisch Nederland. Inhoudelijke raakvlakken tussen de uiteenlopende onderwerpen die in het wetsvoorstel zijn samengebracht, zijn niet altijd aanwezig. Dit gegeven bemoeilijkt een integrale evaluatie van de Wijzigingswet, waarvan dan ook wordt afgezien. Het kabinet is er zich wel van bewust dat evaluatie op onderdelen zinvol kan zijn, ook om de verdere koers ten aanzien van de ontwikkeling van het stelsel in Caribisch Nederland te bepalen. Indien daartoe aanleiding wordt geacht kan voor specifieke thema’s worden besloten alsnog een eigenstandige evaluatie te organiseren, of Caribisch Nederland mee te laten lopen met een bredere evaluatie die vanuit het Europees Nederlandse dossier wordt georganiseerd.

Eind 2025 zal uw Kamer de periodieke rapportage Tegemoetkoming ouders ontvangen. Met deze rapportage wordt de doelmatigheid en doeltreffendheid van de kinderbijslag, het kindgebonden budget en de kinderbijslag BES onderzocht.

De rapportage gaat over de periode 2018–2023 en zal voldoen aan de eisen zoals gesteld in de Regeling periodiek evaluatieonderzoek 202219. De wijzigingen die betrekking hebben op de kindregelingen zullen te zijner tijd worden betrokken bij de eerstvolgende periodieke evaluatie over de tegemoetkoming aan ouders.

In de memorie van toelichting wordt kort ingegaan op de uitvoeringskosten van de voorgenomen maatregelen, constateren de leden van de NSC-fractie. Hoe verhouden deze uitvoeringskosten zich tot de daadwerkelijke verhoging van de bestaanszekerheid in Caribisch Nederland, zo vragen deze leden. Kan de regering hier nader op ingaan?

Met het oog op het verhogen van de bestaanszekerheid in Caribisch Nederland wordt met dit wetsvoorstel in een aantal nieuwe instrumenten of voorzieningen voorzien. Nieuwe elementen in het stelsel vergen investeringen in de uitvoering, incidenteel en structureel. Het borgen van een adequate uitvoering – denk aan het organiseren van personeel, huisvesting en het waar nodig inrichten van een passende ICT-oplossing – is een harde randvoorwaarde om het stelsel van voorzieningen gericht op het verhogen van de bestaanszekerheid, verder te kunnen versterken. Uitkeringslasten en uitvoeringskosten gaan hand in hand en dienen in feite hetzelfde doel. Bijkomend aspect in de context van Caribisch Nederland is dat de omvang van de populatie schaalnadelen met zich brengt, waardoor de verhouding tussen uitkeringslasten en uitvoeringskosten ongunstig kan uitvallen. Dit is een onvermijdelijkheid.

De leden van de SGP-fractie vragen of de beraamde kosten van dit wetsvoorstel reeds in de begroting zijn opgenomen, of dat deze nog verwerkt dienen te worden.

De financiële middelen ten behoeve van de in dit wetsvoorstel opgenomen maatregelen zijn gereserveerd en in de begroting opgenomen. Dit betreft zowel de uitkeringslasten als de uitvoeringskosten.

9. Advies en consultatie

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoe de opmerking van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN)-unit SZW over de bepalingen in de Wet ongevallenverzekering BES (OV BES) en ZV BES over het verrekenen van inkomsten zijn meegenomen. Deze leden vragen op een toelichting op de zin «de vraag is of daar alsnog in kan worden voorzien».

De in de OV BES en de ZV BES opgenomen bepalingen over de samenloop met andere inkomsten zijn in de uitvoering problematisch en onvolledig gebleken. De RCN-unit SZW heeft daar in de uitvoeringstoets aandacht voor gevraagd. Tegelijkertijd is de afgelopen periode geconstateerd dat het wettelijk kader van de OV BES en de ZV BES op meerdere onderdelen omissies bevat. Met het oog op beschikbare tijd en capaciteit is in overleg met de RCN-unit SZW besloten de focus te richten op de meer urgent geachte onderwerpen schorsing en opschorting, herziening en intrekking en terugvordering. Deze onderwerpen worden in een nota van wijziging geregeld.

Het onderwerp inkomstenverrekening vergt nog een nadere analyse en zal op een later moment worden opgepakt en voor zover nodig bij een ander wetstraject worden betrokken.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen om een reflectie op de opmerking van het Openbaar Lichaam Bonaire op de AKW+. Deze leden vragen om een toelichting op de uitvoeringsproblematiek.

De AKW+ in Europees Nederland kent een grens van het arbeidsinkomen voor de minstverdienende partner van paren. Boven die grens ontstaat er namelijk recht op IACK. Vanaf die grens wordt het besteedbare inkomen bevorderd via de IACK en vervalt de noodzaak voor de AKW+. Zoals eerder in deze beantwoording in reactie op de vraag van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar de verschillen tussen de kinderbijslagregelingen in Europees en Caribisch Nederland is aangegeven, is het achterwege blijven van invoering van de AKW+ in Caribisch Nederland te verklaren vanuit de uiteenlopende vormgeving van het fiscale stelsel.

Aanvullend geldt dat inkomensgegevens in Caribisch Nederland op dit moment nog aanzienlijk minder goed beschikbaar zijn dan in Europees Nederland. Daarom zijn inkomensafhankelijke regelingen vooralsnog ingewikkeld om uit te voeren. In de reactie op het rapport van de Commissie Sociaal Minimum Caribisch Nederland heeft het kabinet aangekondigd om de uitvoeringsmogelijkheden van een inkomensafhankelijke kindregeling te verkennen.20 Met betrekking tot de beschikbaarheid van inkomensgegevens in de toekomst is de verkenning naar het realiseren van een polisadministratie relevant21, maar het spreekt voor zich dat met het inrichten van een polisadministratie voor Caribisch Nederland een veelomvattend en daarmee tijdrovend traject zal zijn. Denk daarbij aan het bepalen van de gegevensset, het gebruik van de gegevens, de implicaties voor werkgevers en het creëren van de benodigde juridische grondslag.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen daarnaast naar de opmerking van het Openbaar Lichaam Saba over het regelen van verlof bij medische uitzending. Deze leden vragen om een reflectie van de regering. Zij vragen daarnaast of dit voorstel uitvoeringstechnisch kan en wat de gevolgen zouden zijn. Zij vragen in ieder geval om in te gaan op de kosten die hiermee gepaard gaan.

Het openbaar lichaam Saba heeft in het kader van de consultatie van het wetsvoorstel gevraagd om tevens in een regeling voor verlof bij medische uitzending te voorzien. Het kabinet wijst erop dat er ten aanzien van dit onderwerp al een concrete toezegging ligt. Hiervoor is een apart wetsvoorstel in voorbereiding. Dit wetsvoorstel verkeert nog in de conceptfase en moet nog voor uitvoeringstoets aan de RCN-unit SZW worden voorgelegd alsmede voor consultatie bij de (bestuurlijke) partijen op de eilanden. Het onderwerp is opgenomen in het met uw Kamer gedeelde wetgevingsoverzicht, waarvan het derde periodiek wetgevingsoverzicht op 26 april 2024 is aangeboden22. De met het wetsvoorstel gepaard gaande kosten betreffen, naast uitvoeringskosten, de uitkeringsregeling bij wijze van «loonderving» voor de begeleider bij medische uitzending die werknemer is. In budget om een dergelijke regeling te bekostigen is reeds voorzien. De geraamde en gebudgetteerde uitkeringslasten bedragen structureel € 300.000 per jaar. Onzekerheid is bij deze raming onvermijdelijk; het aandeel van de begeleiders bij medische uitzending dat binnen de voorwaarden van beoogde verlofuitkering past, is op voorhand moeilijk in te schatten.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn benieuwd naar uitwerking van de vergelijkende inventarisatie van de wet- en regelgeving en de prioritering die daaruit rolt. Deze leden zijn verheugd te lezen dat de regering hierbij de Openbare Lichamen gaat betrekken.

De aangekondigde vergelijkende inventarisatie van de wet- en regelgeving met betrekking tot het sociale zekerheidsstelsel is op het merendeel van de onderdelen nagenoeg gereed. De analyse is louter feitelijk van aard en richt zich op de hoofdlijnen van het stelsel per onderdeel ervan. Het kabinet beschouwt de openbare lichamen als een belangrijke partner om de resultaten van de vergelijking mee te delen en de verdere marsroute naar aanleiding van de analyse te verkennen. Het gesprek hierover zal op korte termijn op ambtelijk niveau worden geïnitieerd, waarbij overigens ook de Centraal Dialoog Bonaire wordt betrokken. Zodra dit proces tot uitkomsten leidt die van invloed zijn op de wetgevingsagenda, wordt uw Kamer vanzelfsprekend geïnformeerd.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de regering ook te reageren op de opmerking van het Openbaar Lichaam Bonaire dat er nog steeds een te versnipperde aanpak is, ondanks het samennemen van verschillende wijzigingen in de Wijzigingswet. Deze leden vragen wat de regering voornemens is te doen.

De opmerking van het openbaar lichaam Bonaire dat er sprake blijft van een versnipperde aanpak, wordt gevolgd door de suggestie een inventarisatie te maken van alle verschillen in wet- en regelgeving tussen het Europees en het Caribisch deel van Nederland om vervolgens op basis van urgentie prioriteiten te stellen. Dit is precies wat het kabinet met de nadien gestarte vergelijkende inventarisatie voor ogen heeft.

De vergelijkende inventarisatie is een belangrijk instrument om ten aanzien van de achterstanden die er op de verschillende onderdelen van het stelsel zijn, een onderbouwde afweging met betrekking tot de prioritering te maken. Daarmee wordt de afweging over de aanpak van het toewerken naar gelijkwaardigheid en de daarbij te volgen volgorde, transparant.

Het gesprek hierover kan worden opgestart zodra de analyse op alle elementen van het stelsel gereed is.

De verwachting is dat dit overleg in het najaar kan plaatvinden, waarbij in eerste instantie het vormen van een gezamenlijk beeld over de feiten voorop staat. Zoals hierboven al is aangegeven, wordt uw Kamer geïnformeerd zodra dit proces tot uitkomsten leidt die van invloed zijn op de wetgevingsagenda.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in de bijdrage van het Openbaar Lichaam Sint-Eustatius dat het niveau van de lonen te laag is. Deze leden vragen of de regering voor de verhoging van het minimumloon in 2024 in overleg is getreden met het Openbaar Lichaam.

Zoals de Commissie sociaal minimum Caribisch Nederland in haar rapport constateert, staan de relatief lage lonen in Caribisch Nederland niet in verhouding tot de relatief hoge lokale kosten van levensonderhoud. Omdat dergelijke stijgingen (voor het overgrote deel) worden gedragen door werkgevers, treedt het kabinet ieder najaar in overleg met de openbare lichamen en, op Bonaire en Sint Eustatius, de Centraal Dialogen waarin naast het openbaar lichaam werkgever- en werknemersorganisaties en Kamer van Koophandel zijn vertegenwoordigd.

In aanloop naar de besluitvorming over de verhoging van het minimumloon per 1 januari 2024 is de openbare lichamen en Centraal Dialogen medio september 2023 de gelegenheid geboden om een schriftelijke reactie op de voorgenomen verhoging te geven.

De minimumloonsverhoging van 1 juli 2024 volgt uit het amendement Ceder/Wuite23 op de begrotingsbehandeling van SZW. Daaromtrent zijn de openbare lichamen en Centraal Dialogen mondeling geconsulteerd tijdens het werkbezoek van de toenmalig Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen in oktober 2023.

De leden van de SGP-fractie vragen naar aanleiding van het ATR-advies meetbare doelen te stellen met betrekking tot de inhoudelijke wetswijzigingen.

Het kabinet heeft met belangstelling kennisgenomen van het advies van het Adviescollege toetsing regeldruk om per afzonderlijke maatregel een meetbaar doel op te nemen. Naar aanleiding van het advies van de ATR zijn relevante passages in de memorie van toelichting opnieuw tegen het licht gehouden, echter zonder expliciet meetbare doelen per onderdeel te benoemen. Het bredere doel van de wijzigingen is toe te werken naar een gelijkwaardig voorzieningenniveau binnen de context van Caribisch Nederland. Dat doel wordt met het wetsvoorstel zondermeer bereikt, met dien verstande dat er nog meerdere stappen zijn te zetten. Per onderdeel van het wetsvoorstel wordt daarnaast ingegaan op het specifieke doel en de beoogde doelgroep. Waar passend wordt een duidelijk doelgroep gedefinieerd en het gewenste effect van het onderdeel. De wijzigingen zullen daarnaast meelopen in (beleids-)evaluaties van de wetten waar zij onderdeel van zullen worden, wanneer deze aan de orde zijn. Naar mening van het kabinet staat dit op deze manier goed in verhouding tot het bijzondere karakter en de kleinschaligheid van de regelingen en de draagkracht van de uitvoering in Caribisch Nederland.

II. Artikelsgewijs

Artikel X Inwerkingtreding

De leden van de NSC-fractie lezen dat het voornemen van de regering was om de wet in werking te laten treden met ingang van 1 juli 2024. Deze datum wordt niet gehaald. Welke ingangsdatum heeft de regering nu voor ogen? Kan de regering tevens aangeven of zij nog steeds voornemens is om een aantal onderdelen van het wetsvoorstel, zoals de introductie van de wachtdagen voor het wettelijk zieken- en ongevallengeld later in werking te laten treden? Aan welk tijdpad wordt dan gedacht?

Het wetsvoorstel voorziet erin dat het tijdstip van inwerkingtreding voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Gedifferentieerde inwerkingtreding is gelet op de inhoud van het wetsvoorstel onvermijdelijk. Afhankelijk van de doorlooptijd van het parlementaire traject kan de wet mogelijk per 1 januari 2025 in werking treden, maar dit zal niet voor alle onderdelen kunnen gelden. De impact op de samenleving – dit betreft met name de werkgevers – en de uitvoering is groot. Het gaat voor de uitvoering om verschillende nieuwe maatregelen waartoe processen moeten worden (her)ingericht en waarvoor bovendien in veel gevallen ICT-ontwikkeling nodig is. Ook werkgevers hebben een passende voorbereidingstijd nodig, waarbij rekening wordt gehouden met hun absorptievermogen. Het zetten van de beoogde stappen naar een gelijkwaardig stelsel is urgent, maar dat neemt niet weg dat het verantwoord moet gebeuren. Momenteel wordt in een gezamenlijke verkenning met de RCN-unit SZW bezien welk invoeringspad voor de verschillende onderdelen van de wet haalbaar is. Het streven is om in de loop van het najaar een vastomlijnd invoeringsplan gereed te hebben, waarin alle inhoudelijke elementen van de wet een plaats hebben en zijn voorzien van een tijdlijn.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J.N.J. Nobel


  1. Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775 IV, nr. 45, p. 7.↩︎

  2. Kamerstukken II, 2022–2023, 36 200 IV, nr. 85, p. 2.↩︎

  3. Kamerstukken II, 2023–2024, 36 410 IV, nr. 55.↩︎

  4. Kamerstukken II, 2023–2024, 36 410 IV, nr. 43.↩︎

  5. Kamerstukken II, 2023–2024, 36 410 IV, nr. 43.↩︎

  6. https://www.nationaleombudsman.nl/publicaties/onderzoeken/de-eindjes-aan-elkaar-knopen↩︎

  7. Kamerstukken II, 2023/24, 36 589, nr. 2.↩︎

  8. De cijfers zijn gepubliceerd op de maatwerkpagina van het CBS:

    Werkzame beroepsbevolking op Caribisch Nederland die meer dan 40 uur werkt | CBS.↩︎

  9. Brief-CD-24-januari-2020-advies-verlof-en-arbeidsongeschiktheid.pdf (centraaldialoogbonaire.com)↩︎

  10. Bijlage bij Kamerstukken II, 2023–2024, 36 557, nr. 3.↩︎

  11. Vakantiewet BES 1949, artikel 2, eerste lid.↩︎

  12. Wijzigingswet SZW-wetten BES 2024, hoofdstuk I, artikel I, onderdeel B, 1614cb BW en 1614ce BW BES.↩︎

  13. Wijzigingswet SZW-wetten BES 2024, hoofdstuk I, artikel I, onderdeel B, 1614ca BW BES.↩︎

  14. Wet arbeid en zorg, artikel 4:1.↩︎

  15. Er zijn in totaal zes doelgroepen waarvoor een ouder dubbele kinderbijslag om onderwijsredenen kan ontvangen: ouders die op Terschelling, Vlieland, Ameland en Schiermonnikoog wonen, ouders met een reizend beroep, ouders van kinderen die naar een maritieme academie gaan voor onderwijs, ouders van toptalenten op het gebied van sport, dans of muziek, ouders van kinderen die een zeldzame mbo-opleiding volgen en ouders die in het algemeen belang in het buitenland wonen.↩︎

  16. Overheid.nl | Consultatie Ontwerpbesluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit kinderbijslagvoorziening BES in verband met de invoering van de dubbele kinderbijslag bij intensieve zorg BES (internetconsultatie.nl)↩︎

  17. Kamerstukken II, 2022–2023, 36 200 IV, nr. 90, p. 2; Kamerstukken II, 2023–2024, 36 410 IV, nr. 43, p. 5.↩︎

  18. Kamerstuk 35 925 IV, nr. 26.↩︎

  19. Kamerstukken II, 2023–2024, 30 982, nr. 71.↩︎

  20. Kamerstukken II, 2023–2024, 36 410 IV, nr. 43, p. 6–7.↩︎

  21. Kamerstukken II, 2023–2024, 36 410 IV, nr. 43, p. 11.↩︎

  22. Kamerstukken II, 2023–2024, 36 410 IV, nr. 55.↩︎

  23. Kamerstukken II, 2023–2024, 36 410 XV, nr. 25.↩︎