[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een commissiedebat, gehouden op 4 september 2024, over Strafrechtelijke onderwerpen

Rechtsstaat en Rechtsorde

Verslag van een commissiedebat

Nummer: 2024D33013, datum: 2024-10-01, bijgewerkt: 2024-10-15 10:13, versie: 4

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-29279-875).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 29279 -875 Rechtsstaat en Rechtsorde.

Onderdeel van zaak 2024Z00186:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2023-2024

29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde

Nr. 875 VERSLAG VAN EEN COMMISSIEDEBAT

Vastgesteld 1 oktober 2024

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft op 4 september 2024 overleg gevoerd met de heer Struycken, Staatssecretaris Rechtsbescherming, en de heer Van Weel, Minister van Justitie en Veiligheid, over:

de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 12 oktober 2023 inzake beleidsreactie op de evaluatie van de toepassing van vier kaderbesluiten die betrekking hebben op de wederzijdse erkenning van rechtsinstrumenten op het gebied van vrijheidsbeneming of vrijheidsbeperking tussen lidstaten van de Europese Unie (Kamerstuk 32 885, nr. 14);

de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 19 oktober 2023 inzake strafrechtelijke aanpak van discriminatie (Kamerstuk 30 950, nr. 353);

de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 20 oktober 2023 inzake appreciatie van de motie van het lid Mutluer over onderzoek naar de invloed van de hoogte van het verkeersboetebedrag op de verkeersveiligheid (Kamerstuk 29 279-818) (Kamerstuk 29 398, nr. 1079);

de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 27 oktober 2023 inzake voortgang strafrechtelijke samenwerking met Colombia (Kamerstuk 29 911, nr. 427);

de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 25 oktober 2023 inzake analyse landsadvocaat over de huidige wettelijke mogelijkheden om online aangejaagde ordeverstoringen tegen te gaan (Kamerstuk 28 684, nr. 732);

de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 7 december 2023 inzake evaluatie Wet computercriminaliteit III (binnendringen in een geautomatiseerd werk) (Kamerstuk 34 372, nr. 31);

de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 20 oktober 2023 inzake uitspraak bodemprocedure in de zaak-Singh (Kamerstuk 30 010, nr. 58);

de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 4 december 2023 inzake beleidsreactie op het rapport «Zorg en ondersteuning aan Donny M. in het straf-, zorg- en sociaal domein» door Toezicht Sociaal Domein (Kamerstuk 36 410-VI, nr. 14);

de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 26 oktober 2023 inzake gratieverlening levenslanggestrafte (Kamerstuk 29 452, nr. 247);

de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 14 december 2023 inzake stand van zaken wets- en opsporingsontwikkeling DNA-onderzoek en uitkomst advies standaardafname celmateriaal (Kamerstuk 31 415, nr. 29);

de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 11 januari 2024 inzake rapport «Bijzondere voorwaarden bij voorwaardelijke invrijheidstelling» door de procureur-generaal (Kamerstuk 29 279, nr. 833);

de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 15 januari 2024 inzake WODC-onderzoek over langdurige detentie na drie ernstige geweldsmisdrijven (Kamerstuk 36 410-VI, nr. 24);

de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 24 januari 2024 inzake reactie op verzoek van het lid El Abassi, gedaan tijdens de regeling van werkzaamheden van 12 december 2023, over het bericht Forse aanmaningen van verkeersboetes brengen tienduizenden huishoudens in geldnood (Kamerstuk 29 279, nr. 835);

de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 29 januari 2024 inzake oriënterend onderzoek Donny M. van de Inspectie Justitie en Veiligheid (Kamerstuk 36 410-VI, nr. 30);

de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 1 maart 2024 inzake beleidsprioriteiten voor de bijzondere opsporingsdiensten tot en met 2027 (Kamerstuk 32 715, nr. 3);

de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 20 maart 2024 inzake WODC-onderzoek Richten op de regenboog (Kamerstuk 30 420, nr. 392);

de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 27 maart 2024 inzake reactie op het WODC-onderzoeksrapport over langdurige detentie na drie ernstige geweldsmisdrijven (Kamerstuk 36 410-VI, nr. 94);

de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 8 april 2024 inzake herbeoordeling levenslange gevangenisstaf en positie slachtoffers en nabestaanden (Kamerstuk 29 279, nr. 849);

de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 9 april 2024 inzake beleidsreactie op rapport Nationale ombudsman naar de executie van schadevergoedingsmaatregelen door het CJIB (Kamerstuk 24 515, nr. 758);

de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 22 april 2024 inzake reactie op de motie van het lid El Abassi over de hoogte van verkeersboetes met 4,3% verlagen en niet meer gebruiken om gaten in de begroting te dekken (Kamerstuk 29 398-1094) (Kamerstuk 29 398, nr. 1104);

de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 14 mei 2024 inzake rapport De regenboog kleuren. Evaluatie van het Actieplan Veiligheid Lhbti 2019–2022 (Kamerstuk 30 420, nr. 396);

de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 7 juni 2024 inzake WODC-onderzoek Plan- en procesevaluatie Mediation in Strafzaken (Kamerstuk 29 528, nr. 16);

de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 28 juni 2024 inzake rapport Verslag kennistafels beoordelen en monitoren van de psychische gesteldheid van particuliere wapenbezitters (Kamerstuk 33 033, nr. 38).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie,
Pool

De griffier van de commissie,
Brood

Voorzitter: Van Nispen

Griffier: Vroege

Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Diederik van Dijk, Emiel van Dijk, Eerdmans, El Abassi, Ellian, Helder, Lahlah, Van Nispen en Palmen,

en de heer Struycken, Staatssecretaris Rechtsbescherming, en de heer Van Weel, Minister van Justitie en Veiligheid.

Aanvang 15.00 uur.

De voorzitter:

Een goede middag. Welkom bij dit commissiedebat Strafrechtelijke onderwerpen JenV. Ik heet de Minister van Justitie en Veiligheid welkom, net als vanmorgen, en de Staatssecretaris Rechtsbescherming, alsmede hun ondersteuning. Van harte welkom ook aan de mensen op de publieke tribune. Goed dat u er bent. Er is opnieuw een grote opkomst van de zijde van de Kamer. Ik stel vier minuten spreektijd per fractie voor en zal die redelijk strikt hanteren. Ik stel voor maximaal twee interrupties in tweeën te hanteren, dus een vraag en een vervolgvraag. Maximaal twee interrupties dus.

Dan gaan we beginnen. Ik geef het woord aan mevrouw Helder van BBB.

Mevrouw Helder (BBB):

Dank u wel, voorzitter. Vanochtend heette ik de Minister welkom bij dit eerste commissiedebat. Dus nu heet ik ook de Staatssecretaris Rechtsbescherming welkom bij dit eerste debat. Ik zei ook dat het een leuke commissie is en dat vind ik nog steeds. Die neemt u even mee en vervolgens gaan we los natuurlijk. Maar goed, ik ga alleen over mijn eigen inbreng.

Ik begin met de meest recente brief, weliswaar van de vorige Minister, over de online aangejaagde verstoringen van de openbare orde. Het is een brief met slechts een opsomming van wat er allemaal kan en met de mededeling van de Minister dat de huidige wettelijke routes voldoende zijn en dat er niet meer mogelijk is omwille van de Grondwet en het EVRM, en dat jurisprudentie ontbreekt. Dat is dus niet juist. De huidige juridische middelen zijn, gezien de uitspraak in een voorlopige voorzieningenprocedure van de rechtbank Amsterdam uit april van dit jaar, blijkbaar onvoldoende, want de rechter heeft de gemeente teruggefloten. Ik benadruk ook maar weer eens dat de G4- en de G40-gemeenten niet voor niets vragen om meer bestuursrechtelijke bevoegdheden. Ik vind dat we hier gehoor aan moeten geven en moeten kijken naar wat er wel mogelijk is, of dat we anders maar iets mogelijk moeten maken. Ik vraag daarom aan de nieuwe Minister of hij wil kijken naar wat naar mijn mening nodig is: een uitbreiding van artikel 175 Gemeentewet, of in ieder geval een wetsartikel, want dat lijkt mij de aangewezen weg. Ik overweeg mijn gisteren weer aangehouden motie hierover in stemming te brengen, maar wil eerst natuurlijk het antwoord van de Minister op dit punt afwachten.

Dan de brief naar aanleiding van de evaluatie Wet computercriminaliteit III, oftewel het binnendringen in een geautomatiseerd werk. De Minister schrijft dat in de praktijk behoefte blijkt te bestaan aan de mogelijkheid om, weliswaar heimelijk, inzet te plegen, maar niet louter op afstand. Op afstand kan namelijk niet altijd worden binnengedrongen en in dat kader wordt een wetsvoorstel voorbereid. Is er al zicht op een start daarvan? Wat is de stand van zaken?

Dan de gratieverlening van een levenslanggestrafte. Het is weliswaar een individuele casus, maar de brief van de Minister roept vragen op en daarom wil ik die toch vandaag adresseren. Vooruitlopend daarop heb ik weer de opmerking dat levenslang in Nederland volgens de wet – artikel 10 Wetboek van Strafrecht – nog altijd levenslang is. Dit moet wat mijn fractie betreft ook zo blijven. Uit de brief blijkt dat eind 2022 door het openbaar ministerie is geadviseerd de betreffende levenslanggestrafte geen gratie te verlenen. Kort daarna begint echter het re-integratieverlof – bij een levenslanggestrafte, maar dat terzijde – met de mededeling dat re-integratiedoelen zijn behaald. Dit is toch tegenstrijdig? Dan komt er wel gratie, toe maar, zou ik zo zeggen, maar dan toch onder voorwaarden. Ik begrijp van die hele opsomming heel weinig. Ik wil graag een reflectie hierop van de Staatssecretaris Rechtsbescherming. Ik merk ook maar weer op dat ik vind dat we voor gek staan vanwege het feit dat de wet door de Hoge Raad blijkbaar niet wordt toegepast als er geen tussentijdse mogelijkheid van evaluatie komt. Dit is naar aanleiding van jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Met toenmalig Staatssecretaris Dijkhoff heb ik het daar uitvoerig in een plenair debat over gehad. Maar dat terzijde.

Dan kom ik bij mijn laatste punt: het WODC-onderzoek Langdurige detentie na drie ernstige geweldsmisdrijven. De motie die eraan voorafging is door voormalig Minister Dekker zo geïnterpreteerd dat indieners willen weten of recidive ook daadwerkelijk leidt tot strafvermeerdering. Het gaat over de ernstige geweldsmisdrijven. Als uit onderzoek blijkt dat dit niet het geval is, moet worden gekeken hoe dit nader geregeld kan worden. Ik citeer de Minister: «Ik vind dat de samenleving dan een keer mag zeggen «genoeg is genoeg». Als u de tijd in de gevangenis niet gebruikt om na de gevangenisperiode op het rechte pad te blijven, wordt de tijd die u vervolgens binnen moet zitten, langer. Dat vind ik helemaal niet gek.» Mijn fractie is het daar helemaal mee eens en is een van de indieners van de motie. Wat vindt de Staatssecretaris hiervan? Het kan toch niet zo zijn dat een straf van gemiddeld – er zijn dus ook lagere straffen opgelegd – 334 dagen in dit geval voldoende is?

Dank u wel.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Ellian die namens de VVD spreekt.

De heer Ellian (VVD):

Dank, voorzitter. En natuurlijk ook welkom aan beide bewindspersonen in deze hele leuke commissie. Mijn eerste vraag is voor de Minister van Justitie en Veiligheid. Voor de zomer heb ik een motie ingediend die is aangenomen. Deze motie verzoekt de regering om, in overleg met het openbaar ministerie, de tipgeldbeloningen te verhogen ten aanzien van de nationale opsporingslijsten. Het gaat dan om types zoals Bolle Jos. Ik heb nog niet gezien dat er actie wordt genomen op die motie. Mijn vraag is natuurlijk wanneer nou mooi in beeld komt «1 miljoen euro voor informatie die leidt tot de aanhouding van ’s lands meest gezochte crimineel». Of 2 miljoen, maar dat laat ik aan de Minister. Ik vraag dus hoe het met die motie staat.

Voorzitter. Het vernietigen van politiegegevens is voor nabestaanden in een cold case echt een nachtmerrie. Kouder dan koud wordt zo’n zaak niet. Een nieuwe tip kan decennia later tot een wending in een onderzoek leiden. En dan is het van belang of iemand bijvoorbeeld een parkeerboete had, staande is gehouden of door rood licht is gereden. Dit betekent natuurlijk niet dat er altijd toegang tot die gegevens is. Er zijn goede waarborgen voor. De officier van justitie kan in bij de wet bepaalde gevallen toestemming geven voor het inzien van die gegevens. Het gaat bijvoorbeeld om artikel 8 Wpg-gegevens. Als die gegevens vernietigd worden, kun je er niets meer mee voor die cold cases. Weg is weg. Op dit moment zijn er in Nederland 1.700 cold cases. Elke zaak die we oplossen, is er weer een. Hoe kijkt de Minister nu aan tegen deze langslepende discussie over de bewaartermijn van politiegegevens? Nogmaals, ik denk niet dat er altijd toegang toe is. Is de Minister het met ons eens dat zou kunnen worden aangesloten bij de Archiefwet, die een bewaartermijn van 75 jaar hanteert?

Dan de levenslange gevangenisstraf. De brief van de ambtsvoorganger van de Staatssecretaris baart mij ook zorgen. Eigenlijk wordt daarin gezegd en geschreven dat als iemand zich in detentie goed gedraagt, we al voor het verstrijken van de 25 jaar beginnen met het re-integratieproces. Dan komen dus al die levenslanggestraften vrij, op die paar psychopaten na; ik noem maar even Gökmen Tanis of Ridouan Taghi. De rest komt dan allemaal vrij. Maar dat is toch niet de essentie van levenslang? In navolging van collega Helder verwondert het mij zo dat in vergelijking met het Verenigd Koninkrijk, dat nog steeds onderdeel is van het EVRM, de whole-life sentence wel houdbaar is. Waarom is een whole-life sentence, waarbij bijna geen mogelijkheid bestaat om bij levenslang eerder vrij te komen, wel houdbaar en gaan we in Nederland nu zo ver dat je zelfs na 23 jaar, terwijl je levenslang hebt gekregen, al kan beginnen met re-integratie? Het verbaast ons en ik hoor graag een reflectie van de Staatssecretaris.

Als het gaat om eerder vrijkomen, maak ik me al een jaar zorgen. Ik illustreer dit aan de hand van een voorbeeld. Rico de Chileen, veroordeeld tot elf jaar voor het leiden van een liquidatiebende en behorend tot de kopgroep in de omgeving van Ridouan Taghi, komt eerdaags vrij. En al een jaar lang vraag ik me af hoe dat dan zal gaan. Moet de reclassering zo iemand gaan begeleiden? Ga je ervan uit dat zo iemand gaat re-integreren? Hij valt onder de oude voorwaardelijke invrijheidstelling, dus komt na twee derde van zijn straf vrij. Nu zag ik dat in het rapport van de procureur-generaal van de Hoge Raad deze casuïstiek, niet per se zijn geval maar in algemene zin, dat wel wordt gesignaleerd. Hoe ga je om met hele gevaarlijke criminelen die recht hebben op voorwaardelijke invrijheidstelling, maar van wie je eigenlijk niet goed kunt vaststellen of ze zich zullen gaan houden aan de bijzondere voorwaarden, waarvan de reclassering kennelijk ook zegt «dit gaan wij niet doen, want dit is echt levensgevaarlijk voor ons»? Zou je niet in een heel beperkt aantal gevallen moeten zeggen: deze mensen, uitvoerders en criminele kopstukken, die zo’n risico vormen voor de samenleving, kun je met goed fatsoen niet met vi sturen? Ik vraag dit aan beide bewindspersonen, want dit raakt hen beiden. Het risico voor de samenleving, maar ook voor de reclassering is veel te groot.

Ik kijk uit naar de antwoorden van de Minister.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Eerdmans van JA21.

De heer Eerdmans (JA21):

Voorzitter, dank u wel. Ronald Plasterk zei ooit: als je Minister of Staatssecretaris wordt, zit je op een geleende fiets. Dat vond ik wel mooi, want alle brieven zijn van jullie voorgangers en de bewindslieden gaan die wel verdedigen. Dit is bijzonder, want de vraag is natuurlijk wat de veiligheidsagenda van het nieuwe kabinet wordt. Die gaan we volgende week vrijdag waarschijnlijk voor een deel geopenbaard zien. Mijn vragen gaan daar een beetje over. Het is een beetje zoeken naar waar de ambities en de mogelijkheden liggen.

Mijn eerste punt gaat ook over «levenslang». We weten dat het Hof heeft bepaald dat er na 25 jaar zicht moet zijn op vrijheid. Dit is voor JA21 onbegrijpelijk, want een levenslanggestrafte zou maar één ding tegemoet moeten gaan en dat is een levenslange celstraf. Ik heb daar een vraag over. In de brief van de vorige Minister wordt gesteld dat het advies van het Hof zwaar weegt en leidend is bij de besluitvorming. In hoeverre geldt deze redeneerlijn dan ook voor deze Minister?

Dan de positie van slachtoffers en nabestaanden, ook in het kader van de herbeoordeling van levenslang. In de brief van de vorige Minister staat dat een zwaarwegende stem voor slachtoffers en nabestaanden niet voor de hand ligt. Ik heb eerder een motie met collega Ellian ingediend om de mogelijkheden te onderzoeken om slachtoffers en nabestaanden juist een zwaarwegende stem te geven bij het gratiebesluit en daar ook buitenlandse voorbeelden bij te betrekken. De reactie in de brief is kortgezegd dat het zou botsen met het EVRM als de opvatting van slachtoffers en nabestaanden potentieel tot in lengte van dagen zou gelden. Buitenlandse voorbeelden hebben niet heel veel opgeleverd. Kortom, de vorige Minister had geen koerswijziging voor ogen. Hoe is dit voor deze Minister?

Voorzitter. Kan de Minister aangeven wat de stand van zaken is van mijn eerder aangenomen motie uit maart van dit jaar om het OM te verzoeken om aan slachtoffers en nabestaanden actief de mogelijkheid te geven om te reflecteren op het vonnis. Ik heb dat eerder «de afdeling nazorg» genoemd. Bij zwaarwegende zaken ontbreekt het slachtoffers en nabestaanden nogal aan perspectief: «Wat hebben wij hieraan? Waarom is dit vonnis geveld? Mogen we daar een stukje meer over horen?» Dit is altijd afgewezen onder de noemer «geheim van de raadkamer» enzovoorts, maar ik denk dat het echt helpt bij de zware delicten waarvan de slachtoffers nog jarenlang nadien last houden.

Dan kom ik op het onderzoek naar three strikes, al aangehaald door collega Helder. Dit is inderdaad ook de motie van mijzelf en mevrouw Van der Plas, waarin wordt verzocht te onderzoeken wat er kan worden gedaan aan «three strikes and you’re out». Het onderzoek is uitgevoerd. Dank daarvoor, zeg ik tegen de Staatssecretaris. Het levert wat interessante gezichtsbeelden op. Rechters denken namelijk heel vaak dat gevangenisstraffen alleen met een derde kunnen worden verhoogd als sprake is van recidive binnen vijf jaar, maar dit kan dus ook na vijf jaar nog. We zien dat recidivisten maar vrij mager zwaarder bestraft worden. First offenders krijgen gemiddeld 2,8 jaar gevangenisstraf en recidivisten 3,7 jaar. Ik schrok daarvan. Marginaal, zou je zeggen, en het gaat hier om zware geweldsdelicten. Wat is daarop de reflectie van de nieuwe Staatssecretaris?

Tot slot, want ik weet niet hoeveel minuten ik nog heb.

De voorzitter:

U heeft nog een halve minuut.

De heer Eerdmans (JA21):

Dat bedoel ik. Uit het onderzoek naar geweld tegen lhbti uit het regenboograpport blijkt dat 50% van de daders van niet-Nederlandse afkomst is. Hierover zijn hele spannende discussies gevoerd, onder andere op televisie door bijvoorbeeld Mona Keijzer. Van de 88 onderzochte strafbare gevallen heeft de helft van de daders een Nederlands-Marokkaanse of Surinaams-Antilliaanse achtergrond. Ik vind dat veel als je dat afzet tegen het lage percentage van bijvoorbeeld de Marokkaanse gemeenschap dat deel uitmaakt van Nederland. Kortom, het is een zware oververtegenwoordiging. Als je dit combineert met andere gevallen, zoals de zaak in Amsterdam rond wethouder Groot-Wassink die een rapport wegmoffelde dat hier ook over ging, is mijn vraag of de Minister, of de Staatssecretaris, erkent dat er onder de niet-westerse gemeenschap een extreme mate van intolerantie jegens lhbtiq-mensen bestaat.

Dan rond ik daarmee af, met dank.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik het woord aan mevrouw Palmen van NSC.

Mevrouw Palmen (NSC):

Dank u wel, voorzitter. Hoe lang kunnen mensen hun adem inhouden? Eén, twee minuten hooguit. Dan wordt het lastig en daarna onmogelijk. Toch vragen wij het onmogelijke van mensen, zeker als het gaat om verkeersboetes en dan met name om de hoogte van de verkeersboetes. Ik zet eerst even wat feiten op een rij. Rijden met je smartphone in de hand kost in Nederland € 420 aan boete. In Frankrijk krijg je een boete van € 135 en in Duitsland ligt het bedrag tussen € 120 en € 228. Door rood licht rijden kost in Nederland € 300. De boete in Frankrijk is € 135. In Nederland krijg je bij het autorijden zonder het dragen van de gordel een boete van € 180. In Duitsland is de boete hiervoor € 30. In Nederland krijg je voor het niet verlenen van voorrang een boete van € 300. In Duitsland ligt dit bedrag tussen € 15 en € 120 en in Frankrijk bedraagt deze boete € 135.

Dan kom ik op de wettelijke verhoging. Wordt de boete om wat voor reden dan ook niet betaald, betekent dit direct een verhoging van 50%. Bij het door rood licht rijden wordt het daarmee een boetebedrag van € 450. Dan wordt er misschien nog een keer niet betaald. Dat betekent dan een extra verhoging van 100%. Dan hebben we het bij het door rood licht rijden dus over een boeteverhoging van € 300 naar € 900. En dat alles is nog zonder de incassokosten die hier ook nog eens bij komen als er bijvoorbeeld een deurwaarder ingeschakeld moet worden. Dan kunnen de bedragen extreem oplopen, met nog een paar honderd euro erbij. In de memorie van toelichting bij de wet-Mulder staat dat een boete dusdanig laag moet zijn dat mensen deze in één keer zonder betalingsregeling zouden moeten kunnen betalen. Wat gaat de Staatssecretaris aan deze discrepantie doen?

De voorzitter:

U heeft een interruptie van de heer El Abassi.

De heer El Abassi (DENK):

Ik ben blij om te horen dat NSC die discrepantie ziet bij de verkeersboetes. Dat is nieuw voor mij. Ik ga even terug in de tijd en dan heb ik het niet over lang geleden, namelijk 8 februari 2024. Toen heb ik een debat aangevraagd en ook een motie ingediend, waarbij ik heb aangegeven dat er een discrepantie is, dat de boetes in Nederland veel te hoog zijn, dat een deel van die boete bedoeld is om de staatskas te spekken en dat de Hoge Raad en het OM dat geen goed idee vinden. Ik heb de motie voor me liggen. Ik zie dat NSC tegen heeft gestemd. Ik ben wel benieuwd waarom NSC tegen de motie heeft gestemd.

Mevrouw Palmen (NSC):

Dat is een heel terechte vraag. Dank u wel, meneer El Abassi, via de voorzitter uiteraard. Dat had te maken met de redactie van de motie. Daar hebben we toen nog uitvoerig over gesproken. Waar het ons om gaat, is dat wij niet de begrotingsdiscussie willen voeren als het gaat om de boetebedragen. Boetes zijn bedoeld om gedragsveranderingen te bewerkstelligen en om het verkeer veiliger te maken. Daar zullen we het allemaal met elkaar over eens zijn. Maar we zien nu dat het ook een andere inzet heeft. De oproep aan onze Staatssecretaris en de andere bewindspersonen is om daar goed naar te kijken.

De voorzitter:

De heer El Abassi heeft nog een vervolgvraag.

De heer El Abassi (DENK):

Ik hoor NSC precies zeggen waar de boete voor bedoeld was. Daar wilden we helemaal geen discussie mee op gang brengen. Er zat gewoon een discrepantie in de boete. Het was een onevenredige boeteverhoging. Die was op twee fronten niet te verklaren, namelijk: een deel ging over inflatie – uit mijn hoofd was dat 5,7% – en 4,3% was bedoeld om de staatskas te spekken, gewoon als melkkoe. Ik heb het alleen maar over een deel, hè. Ik heb het alleen over die 4,3%. Ik had ’m ook over het gehele bedrag kunnen nemen. Het was dus een heel milde motie. En toch heeft NSC tegengestemd. Ik ben echt benieuwd waarom ze tegen deze motie hebben gestemd.

Mevrouw Palmen (NSC):

Zoals ik net al zei, gaat het ons om de hoogte van de boetebedragen. Ik nodig meneer El Abassi uit om hier samen nog eens even naar te kijken.

De voorzitter:

Gaat u meteen uw tweede interruptie inzetten? Nee, hè? Dan gaat mevrouw Palmen verder.

Mevrouw Palmen (NSC):

Ik heb net al uitgelegd dat boetes zijn bedoeld om gedragsverandering te bewerkstelligen. Onze fractie vraagt dan ook: hoe kunnen boetes nog effectief zijn als mensen deze niet kunnen betalen? Wij horen bijvoorbeeld van het CJIB dat zij ook graag een stukje ruimte hebben en een stukje discretionaire bevoegdheid zouden willen ervaren om wat meer maatwerk te leveren. Zou de Staatssecretaris willen reflecteren op het verzoek om meer discretionaire bevoegdheid te creëren? Wat we ook heel vaak horen, is dat de postbezorging soms te wensen overlaat. Boetes worden niet op tijd ontvangen of post komt niet aan. Andere overheidsorganisaties hebben daarvoor een digitale portal ingericht, zoals de Belastingdienst. Wat vindt de Staatssecretaris van het idee om een digitale portal te gebruiken waarmee er aan de burger bekend wordt gemaakt dat er een boete is opgelegd, zodat we niet meer te maken hebben met de afhankelijkheid van de post?

Daarnaast wil ik het heel graag hebben over het toepassen van de gijzelingsmaatregel bij de executie van schadevergoedingsmaatregelen. Het CJIB ontvangt jaarlijks zo’n 12.000 situaties van door de rechter opgelegde schadevergoedingsmaatregelingen ter inning. Als ik kijk naar het afgelopen jaar, dan wordt de gijzelingsmaatregel 418 keer toegepast. Dat is een toename geweest van de afgelopen jaren. De fractie van Nieuw Sociaal Contract vindt het niet in lijn met de uitgangspunten van de rechtsstaat dat dit ingrijpende dwangmiddel wordt toegepast zonder specifieke tussenkomst van een rechter. Ook op dit punt zou ik graag om een reactie van de Staatssecretaris willen vragen.

Het laatste punt dat ik graag zou willen aanhalen, is de mediation. We praten tegenwoordig veel over laagdrempelige geschilbeslechting in strafzaken. Ik zou ook graag willen praten over mediation in het bestuursrecht, laagdrempelige geschilbeslechting en het dejuridiseren om een probleem op te lossen. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe binnen het ministerie wordt aangekeken tegen mediation in het bestuursrecht en of er al eventueel projecten lopen om dit meer onder de aandacht te brengen?

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik het woord aan mevrouw Lahlah van GroenLinks-PvdA.

Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):

Dank u wel, voorzitter. Ook ik heb vandaag de eer om voor het eerst met de nieuwe bewindspersonen in debat te gaan. Ik wil beiden dan ook van harte welkom heten. Er liggen namelijk veel belangrijke onderwerpen voor. Deze onderwerpen schreeuwen om actie. Het is dan ook een opluchting dat er nu eindelijk, in ieder geval in mijn periode, voor het eerst een missionair kabinet is dat de noodzakelijke stappen kan nemen.

Voorzitter. De mensen die in financiële problemen komen of zijn gekomen door bijvoorbeeld heel hoge aanmaningen van verkeersboetes, kunnen niet langer wachten. Ik wil graag mijn betoog met deze kwestie beginnen. Door forse aanmaningen van verkeersboetes belanden heel veel mensen in grote financiële problemen, en soms zelfs achter de tralies, met schrijnende situaties tot gevolg. Van menselijke maat lijkt dan ook geen sprake meer te zijn. Het CJIB heeft zelf aangegeven – mijn collega-Kamerlid verwees er al naar – dat ze veel meer bevoegdheden zouden willen hebben om te stoppen met het verhogen van de boetes. Gelukkig staat er in het hoofdlijnenakkoord dat er een recht op vergissen komt, waardoor burgers niet langer meer door een enkele fout diep in de problemen komen. Ik lees ook dat de aanmanings- en incassokosten van de overheid fors omlaaggaan. Mijn vraag aan de Staatssecretaris is dan ook: op welke termijn gaat de Staatssecretaris hier werk van maken bij verkeersboetes, zodat mensen niet meer geraakt of zelfs vermorzeld worden door het hardvochtige systeem? Niet alleen deze Kamer, maar ook het OM en de Raad van State hebben kritiek geuit en oordelen dat er een disbalans bestaat met andere sanctiestelsels. Daarom wil ik graag van de Staatssecretaris horen wat tot nu toe de uitkomsten zijn van de ambtelijke overleggen hierover met het Ministerie van Financiën en het OM. Wat zijn de eerste conclusies en hoe gaat de Staatssecretaris ervoor zorgen dat de balans weer terugkomt?

Voorzitter. Mediation in strafzaken wordt nog te weinig ingezet. Daar heb ik het in vorige commissiedebatten ook al over gehad. De WODC-evaluatie toont aan dat mediation in slechts 1% van de jaarlijkse strafzaken wordt toegepast, terwijl professionals zelf denken dat het in situaties veel vaker goed zou kunnen worden gebruikt. Die mening deel ik van harte. Mediation biedt een kans op herstel en verzoening. Dat krijgt in het klassieke, traditionele strafproces vaak te weinig aandacht. Uw voorganger, Minister Weerwind, gaf al aan dat mediation beter moest worden ingebed binnen de strafrechtketen. Ik zou dan ook het volgende aan de Staatssecretaris willen vragen. Is het uw intentie om deze plannen voort te zetten? En zo ja, hoe gaat u dat realiseren? Wanneer kunnen wij de kabinetsreactie op dat WODC-rapport en die evaluatie verwachten?

Voorzitter. Dan kom ik bij de veiligheid van de lhbtqi+-personen en de strafrechtelijke aanpak van discriminatie. Uit het WODC-onderzoek Richten op de regenboog blijkt dat de aangiftebereidheid, maar ook de registratie in het aangifteproces van het anti-lhbtqi+-geweld, echt verbeteringen behoeven. Het is cruciaal, noodzakelijk en broodnodig om de veiligheid van deze groep te waarborgen. Ik heb heel goede hoop dat de initiatiefwet over hatecrimes van Timmermans en Bikker hierbij zal helpen, maar we kunnen niet wachten totdat die wet er is. Mijn vraag aan de Minister is: hoe gaat de Minister nu al zorgen voor een laagdrempeliger aangifteproces, bijvoorbeeld door voorlichting te geven en door rechercheurs en agenten via trainingen meer sensitief te maken? Hoe kan de registratie van dergelijke motieven beter geregistreerd worden, zodat we een duidelijker beeld krijgen van de omvang en ernst?

Voorzitter. De onderwerpen die we vandaag bespreken, raken de kern van een rechtvaardige en humane samenleving. We moeten er dan ook voor zorgen dat in al die facetten en verschillende onderwerpen die we hier vandaag bespreken, ons beleid proportioneel, menselijk en effectief is. Ik hoop in ieder geval op duidelijke antwoorden, maar vooral ook op concrete acties van de Minister en de Staatssecretaris.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Diederik van Dijk van de SGP.

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Dank u, voorzitter. De strafrechtketen is al jaren overbelast en daar ondervinden slachtoffers en de agenten op straat de meeste hinder van. Een van de belangrijke oorzaken van de structurele overbelasting zijn de recente snelwegblokkades waarvoor inmiddels 16.000 agenten zijn ingezet. Dat zijn agenten die hun werk in de wijk of in de noodhulp moesten neerleggen om deze verstoring van de openbare orde te beëindigen, om vervolgens de volgende dag dezelfde relschoppers weer van de weg af te vegen. De politie is geen veredelde wegsleepdienst. Is de Minister het met de SGP eens dat het blokkeren van snelwegen een onrechtmatige verstoring van de openbare orde oplevert en als zodanig moet worden benaderd?

In de analyse van de landsadvocaat over openbare-ordeverstoringen lezen we dat het mogelijk is om bijzondere voorwaarden op te leggen aan verdachten, zodat niet opnieuw kan worden opgeroepen tot strafbare feiten. Is de Minister bereid te verkennen of deze voorwaarden ook opgelegd kunnen worden aan organisaties als Extinction Rebellion, die herhaaldelijk oproepen tot het negeren van verboden en het verstoren van de openbare orde? Is de Minister het met de SGP eens dat organisaties als Samidoun, die openlijk antisemitisme verspreiden en terreur verheerlijken, moeten worden belet samenkomsten te organiseren?

Voorzitter. Een van de conclusies uit het rapport van de Universiteit Leiden, naar aanleiding van een motie van mijn voorganger Van der Staaij over de DNA-standaardafname bij verdachten, luidt dat met een ruime interpretatie van het onderzoeksbelang het ook mogelijk is om DNA-onderzoek te doen als de officier van justitie dat nodig acht. Bevoegdheden tot het verrichten van DNA-onderzoek kunnen in veel gevallen nu reeds worden toegepast. Is de Minister bereid om deze kan-bepaling in overleg met het OM om te zetten en vast te leggen in een gebonden bevoegdheid in het kader van evenredigheid en transparantie?

Voorzitter. De voorganger van de Staatssecretaris heeft in zijn rol als Minister voor Rechtsbescherming aan enkele levenslanggestraften gratie verleend. Collega’s maakten daar net ook al opmerkingen over. Het gaat hierbij om uitzonderlijke situaties waarbij grote belangen spelen, zowel voor veroordeelden als voor nabestaanden. De SGP hecht eraan te benadrukken dat het recht van levenslanggestraften op een perspectief op vrijlating en een mogelijkheid tot herbeoordeling niet automatisch moet leiden tot vrijlating. Het is opvallend dat het OM in de zaak van Edwin S. tot twee keer toe negatief op het verzoek om vrijlating adviseerde en een derde keer toch overstag ging om onder voorwaarden over te gaan tot vrijlating. In de zaak van Frank M. adviseerde het OM zelfs negatief op het laatste gratieverzoek. Voor nabestaanden is dit erg moeilijk te verteren. Is het voor de Staatssecretaris denkbaar dat er een maximum komt op het aantal gratieverzoeken dat de veroordeelde kan doen?

Ik zie uit naar de antwoorden. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Emiel van Dijk van de PVV.

De heer Emiel van Dijk (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Laat ik beginnen met het verschrikkelijke nieuws over het Vlaardingse pleegmeisje dat door haar pleegouders ernstig mishandeld en misbruikt is. Hoe is het mogelijk dat dit in Nederland heeft kunnen gebeuren? Ik lees in de nieuwsberichten dat er een strafrechtelijk onderzoek is geopend naar de pleegouders en dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, de Inspectie JenV en de onderwijsinspectie ook onderzoek doen. De grof nalatige instellingen waarbij verschillende malen melding is gemaakt van het misbruik, mogen hier niet mee wegkomen. Hoe hebben de autoriteiten het kunnen laten gebeuren dat een mishandeld meisje niet meer naar school mocht en daarmee de facto werd veroordeeld door het opgesloten worden in huis, met alle gruwelijke gevolgen van dien? Waarom werd haar veiligheid door de overheid niet vooropgesteld? Het systeem faalt keer op keer om de meest kwetsbaren in onze samenleving te beschermen. Mijn vraag aan de Minister is: kunnen deze instanties in dit geval aansprakelijk worden gesteld of worden vervolgd voor op z’n minst nalatigheid? Wat de PVV betreft worden ook de direct betrokken individuen die verantwoordelijk zijn voor deze blunder van de Nederlandse overheid in de bescherming van een jong meisje, strafrechtelijk vervolgd. Is de Minister bereid zich hier hard voor te maken?

Voorzitter. Dan iets anders, namelijk de analyse van de landsadvocaat over de huidige wettelijke bevoegdheden om online aangejaagde openbare-ordeverstoringen tegen te gaan. De landsadvocaat geeft aan dat er reeds verschillende civiel-, bestuurs- en strafrechtelijke mogelijkheden zijn om op te treden tegen strafbaar onlinegedrag zoals opruiing, smaad, laster, oproepen tot geweld, et cetera. Dat zijn zaken die in de fysieke wereld al strafbaar zijn. De PVV is een groot voorstander van een keiharde aanpak van mensen die oproepen tot geweld, terreur of andere vormen van intimidatie, online én offline. Het is belangrijk dat de overheid hier goed zicht op houdt en dergelijke strafbare feiten in een vroeg stadium opspoort en vervolgt. Dit betekent echter niet dat we naar een situatie moeten gaan waarbij straks kritiek op de overheid, het overheidsbeleid of religies zou kunnen worden aangemerkt als potentieel ordeverstorende uitingen en dat mensen daarvoor de politie aan de deur zouden krijgen. Dit is niet de kant die we op willen. Oproepen tot en steunen van terreur en geweld: keihard aanpakken. Maar voor de overige zaken geldt: vrijheid van meningsuiting is erg belangrijk en niet te ver doorslaan alstublieft. Ik merk overigens het volgende op. Een van de conclusies van de landsadvocaat is dat alle pogingen om vooraf censuur toe te passen op online-uitingen niet stroken met artikel 7 van onze Grondwet of artikel 10 van het EVRM. Ik hoor dan ook graag de visie van de Minister en of hij hier eventueel nog nuances in weet aan te brengen.

Dan wil ik het ook hebben over gratieverlening voor levenslanggestraften. «Levenslang» moet wat de PVV betreft levenslang zijn. Helaas denkt het Europees Hof voor de Rechten van de Mens hier anders over en daar hebben we ons helaas naar te schikken. In dit licht is mijn vraag aan de Minister of ook zo snel mogelijk moet worden overgegaan tot het bieden van reëel perspectief op vrijlating, zoals dat wordt voorgeschreven door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Zou het in theorie ook niet kunnen betekenen dat het reële perspectief op vrijlating pas wordt geboden op het moment dat iemand bijvoorbeeld de 70-jarige of 80-jarige leeftijd bereikt? Dat is mijn vraag aan de Minister.

De PVV vindt verder ook dat er een zwaarwegende stem moet zijn voor de slachtoffers en nabestaanden in de herbeoordelingsprocedure. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vereist dat criteria voor herbeoordeling objectief zijn. Is het mogelijk om nabestaanden en slachtoffers een stem te geven in het al dan niet vervroegd vrijlaten van ernstige criminelen? De PVV hecht hier zeer aan. Is de Minister bereid zich hier hard voor te maken? En welke mogelijkheden ziet hij daarvoor?

Dan ga ik verder met de brief over het WODC-onderzoek.

De voorzitter:

Er is eerst nog een interruptie van mevrouw Helder.

Mevrouw Helder (BBB):

Ik ga even een stukje terug naar de levenslange gevangenisstraf. Collega Emiel van Dijk verwees naar de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Ik hoorde hem toen zeggen: daar hebben wij ons helaas bij neer te leggen. Maar dat is de BBB-fractie in ieder geval niet met hem eens. Daar hebben we jaren geleden ook een plenair debat over gevoerd. Ik verwijs ook naar wat collega Ellian zei. Engeland heeft ook weleens een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens om de oren gekregen. Die ging over stemrecht voor mensen die gedetineerd waren. Engeland zei: bemoei je met je eigen zaken; wij gaan door met onze wetgeving. En het Europees Hof voor de Rechten van de Mens liet het daarbij. Verandert de vraag van collega Van Dijk aan de Minister als hij weet dat je als wetgever niet meteen gebonden bent aan een order van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens? De Hoge Raad heeft dat hier gedaan, waardoor de wetgever eigenlijk voor een voldongen feit werd gesteld. Maakt dat zijn vraag anders?

De heer Emiel van Dijk (PVV):

Als een land grondwettelijk gezien de mogelijkheid heeft om de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens naast zich neer te leggen, dan zou ik daar uiteraard voor pleiten als dat in het voordeel van Nederland zou kunnen worden uitgewerkt. Op het moment dat de Hoge Raad een uitspraak doet, hebben wij ons daar volgens mij aan te houden, maar ik zou deze korte interruptie aan de Minister willen meegeven om het antwoord in dat licht te bezien.

De voorzitter:

Mevrouw Helder heeft een vervolgvraag.

Mevrouw Helder (BBB):

Ik wilde meer iets ter toelichting zeggen. Bij ons is de wet nog niet veranderd. Bij ons is de wet nog steeds: levenslang is levenslang. In dat kader zou ik als medewetgever zeggen dat het niet aan de Hoge Raad is om die wet opzij te zetten met verwijzing naar een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Dat wilde ik nog even meegeven.

De heer Emiel van Dijk (PVV):

Daar neem ik kennis van. Ik vervolg mijn betoog. Ik was gebleven bij het WODC-onderzoek naar langdurige detentie na drie zware geweldsmisdrijven. Het WODC-onderzoek concludeert namelijk dat er niet zwaarder wordt gestraft bij recidive. Ik geloof dat de heer Eerdmans al opnoemde dat het gemiddeld 3,7 jaar was bij recidivisten. Mijn vraag aan de Minister is dan ook wat de huidige mogelijkheden zijn om straffen toch flink te verhogen. Indien dit niet mogelijk is, dan is mijn vraag welke wetswijzigingen ervoor nodig zijn om dit alsnog mogelijk te maken en of de Minister eventueel andere oplossingen ziet.

Kan de Minister tot slot ook aangeven waarom er in vonnissen niet wordt aangegeven hoe vaak een verdachte al veroordeeld is voor een delict? Dit zou bijvoorbeeld het inzicht in recidiverend gedrag een stuk beter maken.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer El Abassi van DENK.

De heer El Abassi (DENK):

Voorzitter, dank. Dat discriminatie beter en harder bestreden moet worden, bewees de verkiezingsuitslag helaas. Een politieke partij die spreekt van «omvolking», «sluiting van moskeeën» en «minder, minder Marokkanen» is niet alleen de grootste geworden, maar is blijkbaar ook normaal genoeg om samen mee te regeren. Dit benadrukt het belang van prioriteit voor discriminatiebestrijding. Is de Minister het daarover ook met mij eens?

Ik ga verder met de uitwerking van onze eerdere motie. Het OM heeft een opleiding voor discriminatieofficieren opgezet en kennis wordt tussen korpsen uitgewisseld. Dat is zeker een stap in de goede richting. Echter moet er ook genormeerd en gehandhaafd worden. Daders van discriminatie moeten sneller vervolgd worden en hiervoor is een pilot rondom discriminatierechercheurs opgezet. In de pilot zijn slechts vier discriminatierechercheurs aangesteld. Ik wil de Minister vragen of dit wel voldoende is op de ruim 21.000 agenten die we in Nederland hebben rondlopen. De cijfers uit de pilot zijn inmiddels een jaar oud. Is de Minister bereid om op korte termijn een tussenevaluatie te delen?

Voorzitter. Ik wilde het vandaag vooral hebben over de onacceptabele verhoging van de verkeersboetebedragen. Daar hebben jullie mij vaker over gehoord. Daar wil ik toch weer het een en ander over kwijt. We zijn bekend met het kulverhaal van «nareis op nareis op nareis», maar veel mensen kennen het kulverhaal nog niet van «verhoging op verhoging op verhoging». Dat is namelijk wat er gebeurt met de verkeersboetebedragen in Nederland. Zeven jaar geleden heeft de Kamer geconcludeerd dat de burgers worden uitgeknepen en is er een motie ingediend om verkeersboetes geen melkkoe meer te laten zijn. En wat doet het kabinet nu? Het kabinet gaat gewoon door met het uitknijpen van Nederlanders met een laag inkomen. Dat is het omgekeerde draagkrachtbeginsel. Het is te vergelijken met een soort Robin Hood die geld steelt van de armen ten gunste van de rijken. Mijn motie om de hoogte van verkeersboetes met 4,3% te verlagen en niet meer te gebruiken om gaten in de begroting te dekken heeft weliswaar ook zonder NSC een meerderheid gehaald, maar de Minister geeft aan er niks mee te doen. De Minister laat hiermee niet alleen het volk in de steek, maar passeert ook de Kamer. Ik zou partijen willen oproepen om hier wat van te vinden en samen met mij de druk richting de Minister op te voeren om dit onrecht weer recht te trekken.

De voorzitter:

Er is een interruptie van de heer Eerdmans.

De heer Eerdmans (JA21):

Dit is nu al de derde collega die over verkeersboetes begint. Bij DENK is het volgens mij inderdaad begonnen met een motie. Ik vind het niet zo kies om in een discussie over verkeersboetes te beginnen over arm versus rijk. Je kunt best een discussie hebben over de werking van verkeersboetes en of je die moet verhogen of niet. Ik denk dat het algemeen bekend is dat je er gedrag mee wilt beïnvloeden. Mensen laten het vaak wel uit hun hoofd om door rood te rijden als ze er € 300 voor moeten betalen. Dan kun je zeggen dat het veel te veel is, maar ik denk dat de meeste mensen zich dan wel aan de regels gaan houden. Ten tweede, hoe verhoudt dat hele verhaal zich tot mensen die wel die boete betalen? Mensen die arm zijn, kunnen een regeling treffen. Dat weten we ook allemaal. Zij kunnen in termijnen betalen. Je kunt daar maanden over doen als je het op tijd aangeeft. Je kunt het ook niet doen, maar dan ben je de klos. Normale mensen die geen slechte bedoeling hebben, betalen hun boete, toch?

De voorzitter:

Wat is uw vraag, meneer Eerdmans?

De heer Eerdmans (JA21):

En als je dat niet doet, dan zijn er consequenties. Je kunt een discussie hebben over de hoogte ervan, maar ik vind het niet zo kies om te spreken over «omgekeerde Robin Hood» en «mensen stelen van de armen». Dat slaat helemaal nergens op. Het is bedoeld om gedrag te veranderen. Dat is het idee achter boetes.

De voorzitter:

De bedoeling van een interruptie is het stellen van een vraag aan de collega. Wat is uw vraag aan de heer El Abassi?

De heer Eerdmans (JA21):

De vraag is of de heer El Abassi ook rekening houdt met het feit dat mensen wel netjes hun boete betalen.

De heer El Abassi (DENK):

Jazeker. Ik zou willen benadrukken dat hier inderdaad sprake is van geld weghalen bij de armen ten gunste van de rijken. Dat zeg ík niet; dat komt ergens anders vandaan. Eén. Verkeerspsychologen en deskundigen geven namelijk aan dat het verhogen van het bedrag van de boete nu geen effect meer heeft. Daarbij heeft het kabinet ons er ook niet van weten te overtuigen dat dat wel het geval is. Sterker nog, volgens mij heeft mevrouw Mutluer nog de vraag gesteld om dit te onderzoeken en het kabinet weigert dat te doen. Ik ga dus uit van deskundigen. Twee: arm versus rijk. Dat komt uit een onderzoek, niet alleen van deskundigen, maar van het CJIB zelf. Het CJIB geeft zelf in zijn onderzoek aan dat het niet te maken heeft met gedrag van mensen, maar dat het te maken heeft met het wel of niet kunnen betalen van de boete. Daarin speelt opleiding een rol. Ik kan het onderzoek doorsturen en wellicht in tweede termijn toelichten over welk onderzoek ik het heb. Daarin staat dat het te maken heeft met de portemonnee, het werk en de opleiding. Het heeft dus niks te maken met gedrag van personen; het heeft echt te maken met of mensen het wel of niet kunnen betalen. Ik zou de heer Eerdmans willen aanraden om het boek van Merel van Rooy te lezen. Daarin legt ze, met hele mooie bronnen en verwijzingen, echt heel goed uit welke groep hier de dupe van is.

De voorzitter:

De heer Eerdmans heeft een vervolgvraag.

De heer Eerdmans (JA21):

Ik moet een heleboel gaan lezen, begrijp ik. U gaat nu serieus zeggen dat je niet een boete krijgt omdat je door rood rijdt, maar door hoe rijk of arm je bent. Dat is natuurlijk werkelijk ongekend. Het gaat erom dat je je aan de regels moet houden. Je moet stoppen voor rood, of je nu arm of rijk bent. Is het heel gek om dat aan te nemen? En als je dat niet doet, dan zijn er consequenties. Ik ben het met u eens dat het voor iemand die arm is een stuk spannender is om € 300 te betalen dan voor iemand die rijk is. Daarover heb ik net het volgende gezegd. Je krijgt sowieso aanmaningen, daarna krijg je een betalingsregeling die maanden duurt en je kunt zelfs een noodprocedure starten als je het echt niet kan betalen. Kortom, het gaat erom dat je er in de basis van uitgaat dat mensen zich gedragen in het verkeer, toch? En we hebben er moeite mee als mensen door rood crossen, want er komen ongelukken van en er worden kinderen doodgereden. Daar kan ik u zo ook een paar voorbeelden van geven. Dan kunt u dat allemaal na gaan lezen. Het irriteert me nogal dat er wordt gezegd dat het alleen maar bedoeld is om arme mensen uit te knijpen. Nee, we willen graag gedragsverandering en dat mensen zich aan de regels houden in het verkeer. Punt.

De heer El Abassi (DENK):

Het is fijn dat de heer Eerdmans zijn mening hier deelt. Ik heb nog geen verwijzing gezien naar onderzoeken. Ik heb geen verwijzingen gezien naar deskundigen. Ik heb die wel genoemd. Als de heer Eerdmans niet wil lezen, dan kan hij in ieder geval een videootje kijken over Michael bij de Rijdende Rechter. Hij kreeg een boete van € 2.000. Die wilde hij binnen twee maanden betalen. Die tijd kreeg hij niet. Die boete is opgelopen tot € 15.000. De rechter heeft zich ook flink uitgesproken richting het kabinet. Het is wel een video van tien jaar geleden, maar er is nog steeds niks veranderd.

De voorzitter:

Er is een interruptie van de heer Ellian.

De heer Ellian (VVD):

De heer El Abassi zei net letterlijk – ik hoop dat ik het goed zeg, anders moet u mij natuurlijk meteen corrigeren – dat het geld wordt gepakt van de armen ten gunste van de rijken. Kijk, je kunt vaststellen – daar is nu ook heel veel onderzoek naar gedaan – dat die boetebedragen te hoog zijn in relatie tot het feit dat is gepleegd. Er staat bijvoorbeeld een gigantische boete op fout parkeren. Als je die dan niet betaalt, wordt het mogelijk helemaal disproportioneel. Dat is volgens mij ook wat Merel van Rooy in haar mooie boek uiteenzet. Maar als dat bedrag disproportioneel is, dan is dat toch voor ons allemaal disproportioneel in relatie tot het strafbare feit? Wat bedoelt de heer El Abassi nu met dat het gepakt wordt van de armen ten gunste van de rijken?

De heer El Abassi (DENK):

Daar bedoel ik twee dingen mee. Eén. Michael die geen € 2.000 kon betalen. Ik kan u vertellen dat wij hier in de zaal dat wel kunnen betalen. Die boete zou in ons geval nooit tot € 15.000 oplopen. Dat is één. En dan reken ik ons niet eens tot de rijke mensen, maar de mensen die het wel kunnen betalen. Dat is één. Het tweede voorbeeld: waar gaat het naartoe? Het gaat naar de rijken. We hebben terug kunnen zien naar welke verschillende maatregelen het geld toegaat, van dividendbelasting tot weet ik veel wat. In het nieuwe programma gaan we straks anders om met het geld dat naar die maatregelen gaat. Dat is ook mijn conclusie; we pakken het vooral van de armen af ten gunste van de rijken. Dat is hoe wij er als partij tegen aankijken. Ik snap dat de VVD daar heel anders naar kijkt.

De heer Ellian (VVD):

Het gaat er niet om hoe je daarnaar kijkt. Volgens mij wordt in de Kamer breed gedeeld dat er een relatie moet bestaan tussen het feit en de boete, en de hoogte daarvan. Die moet niet uit balans zijn. Het heeft iets geks dat de boete voor fout parkeren even hoog is als wanneer je iemand een klap voor zijn hoofd geeft. Daar is best wel uitgebreid over gediscussieerd. Volgens mij wordt daar nu ook goed door het kabinet naar gekeken. Dat is best een principiële discussie, maar ik val een beetje over de woordkeus: «de armen ten gunste van de rijken». Ook een hardwerkende Nederlander, een ondernemer kan die € 2.000 misschien niet betalen. Dat kan een heleboel mensen in de problemen brengen. Volgens mij zou het punt van de heer El Abassi juist aan kracht winnen als je het voor alle Nederlanders in die zin zou opnemen en zou zeggen: ik vind deze gang van zaken disproportioneel. Natuurlijk kunnen de gevolgen bij de een nog heftiger zijn dan bij de ander, maar het heeft er toch niet mee te maken dat de zakken van de rijken gevuld worden? Overigens heeft de vorige Minister ook aangegeven dat het ten koste van politie en OM zou gaan. Daar kun je over van mening verschillen, maar dat heeft ook niet te maken met arm en rijk, want die dienen ieders belang, ook die van de armen. Ik wil de heer El Abassi vragen om deze woordkeuze toch te heroverwegen.

De heer El Abassi (DENK):

Dat gaat de heer El Abassi natuurlijk niet doen. Ik zei al: ik kan hier niet met droge ogen hard gaan maken dat iemand van ons hier niet een boete van € 2.000 kan betalen. Dat overkomt Michael, en dan heb ik het niet eens over de armste Nederlander in de samenleving. Dat overkomt heel veel Nederlanders. Die kunnen dat niet betalen. Dat de VVD dat soort mensen niet tegenkomt en dat er in een bubbel geleefd wordt waarin deze mensen niet gezien worden, bevestigt in mijn ogen alleen maar het beleid van de afgelopen tien jaar. Ik wil de VVD daar de ogen voor openen. Ik hoop dat dat na dit debat gaat gebeuren.

De voorzitter:

Was u helemaal klaar met uw bijdrage? Nee? Dan mag u verdergaan.

De heer El Abassi (DENK):

Voorzitter. Een omgekeerde Robin Hood of het omgekeerde draagkrachtbeginsel. Mijn motie om de hoogte van verkeersboetes met 4,3% te verlagen en niet meer te gebruiken om gaten in de begroting te dichten, heeft geen meerderheid behaald. Dat had ik al aangegeven. De Minister gaf aan hier niets mee te doen.

Ik was, denk ik, gebleven bij partijen oproepen. Dit beleid heeft namelijk geleid tot problematische schulden bij bijna een op de tien Nederlandse huishoudens en de strenge aanpak van het CJIB verergert dit. Ik gaf het voorbeeld al van Michael met een boete van € 2.000 bij de Rijdende Rechter. Michael wilde direct € 1.000 betalen en de rest in twee maanden. Nee, zei het CJIB. Het werd uiteindelijk € 15.000. Deze disproportionele verhogingen ontwrichten het leven van tienduizenden mensen. Het OM heeft in het rapport Boetestelsel in balans aangegeven dat de verkeersboetes te hoog zijn en het pleit voor een verlaging van 30% tot 40% om het stelsel in balans te brengen. Voormalig Minister Yeşilgöz beweerde dat ze handelde in het belang van de verkeersveiligheid, maar dat is klinkklare onzin. Onderzoek van hoogleraar verkeerspsychologie De Waard toont aan dat de verhogingen puur financieel zijn en niets bijdragen aan het gedrag van de verkeersdeelnemers.

Tot slot. De Raad van State en het OM hebben duidelijk gezegd dat het dichten van begrotingstekorten geen goede reden is voor het verhogen van verkeersboetes. Het begrotingstekort was een deel van de verhoging. Het andere deel vind ik nog frappanter, namelijk de inflatie. Inflatie is juist een argument om de verkeersboetes niet te verhogen. Als de inflatie namelijk stijgt, kan iemand met hetzelfde geld minder kopen. De koopkracht daalt dus. Met een lagere koopkracht komt een boete harder aan. Is de Minister het met mij eens dat er geen verhoging had mogen plaatsvinden vanwege de inflatie? Ik heb er nog geen motie over ingediend, maar dat overweeg ik wel.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan draag ik het voorzitterschap tijdelijk over aan mevrouw Helder.

Voorzitter: Helder

De voorzitter:

Dan geef ik u het woord voor uw inbreng namens de SP.

De heer Van Nispen (SP):

Dank u wel. Ook wij wilden namelijk iets zeggen over het verkeersboetesysteem in Nederland. Ik ga het toch maar doen, maar ik zal proberen niet al te veel in herhaling te vallen. Wij denken ook dat het niet goed werkt en dat er zaken moeten veranderen. We hebben een systeem gecreëerd waarin boetes en de belangen van het geld centraal staan en waarin mensen vermorzeld zijn. We schieten daarmee het doel van de verkeersveiligheid voorbij. Mensen zijn zelfs gegijzeld, in de gevangenis gegooid terwijl ze wel wilden maar niet konden betalen. Dat is ernstig en dat is onacceptabel. Mensen kregen door het systeem het kenteken niet van hun naam. Daarmee zijn levens van mensen geruïneerd. Mensen zijn met afwezige rechtsbescherming daardoor echt in de problemen gekomen. Ik wil weten of de Minister of de Staatssecretaris erkent dat de overheid hierin is doorgeslagen.

De problemen zijn nog niet opgelost. Eerder heb ik een voorstel ingediend en ik hoop dat dit nu wel op steun van een meerderheid kan rekenen, namelijk dat je eerst een kosteloze waarschuwing geeft bij het niet betalen van een boete en vervolgens met een redelijke verhoging komt bij de aanmaning. Dat is dus niet zoals het nu gaat: geen waarschuwing en als je niet betaalt worden de boetes met een factor drie vermenigvuldigd. Zo gaat het ook niet in de private sector. Ik snap niet goed waarom dat voor de overheid dan wel op deze manier gaat. Dat brengt mensen ernstig in de problemen. Ik hoop dat deze motie nu wel op een meerderheid kan rekenen. Ik kijk daarbij met name naar bepaalde collega’s hier.

De voorzitter:

Ik zie een interruptie van de heer Eerdmans.

De heer Eerdmans (JA21):

De heer Van Nispen zegt «geen waarschuwing» maar volgens mij staat op de boete die je krijgt «betalen binnen acht weken, anders krijg je een aanmaning». Dat is toch een waarschuwing? Of niet?

De heer Van Nispen (SP):

Dat kun je lezen als een waarschuwing, maar het overkomt de heer Eerdmans, denk ik, ook weleens dat je een bepaalde brief niet goed ziet of niet van A tot Z leest of dat die brief niet eens aankomt. Het gaat mij erom dat je eerst verzuim aantekent. Dat is in de private sector volledig gebruikelijk. Je moet mensen eerst informeren dat ze bijvoorbeeld hun vordering – daar gaat het dan om en niet om een boete – dienen te betalen. Dat is echt heel gebruikelijk. Wij proberen hiermee aan te sluiten op andere rechtsgebieden. We doen hiermee niks raars. Het is heel redelijk iemand, wanneer die om wat voor reden ook niet heeft betaald, daaraan te herinneren. Dat gebeurt niet bij verkeersboetes en wij vinden het heel redelijk om dat wel te gaan doen. Het is zoals de heer Ellian zegt: het lijkt ons een ingebrekestelling. Daar lijkt het wat ons betreft op in dit voorstel. Dank voor de hulp.

Ik kom op de Nationale ombudsman en de schadevergoedingsmaatregel. De Nationale ombudsman komt in zijn rapport over de schadevergoedingsmaatregel met hele redelijke aanbevelingen. Eén. Onterecht opgelegde verhogingen uit het verleden moeten worden kwijtgescholden. Twee. Het CJIB moet zorgen dat niemand onder het bestaansminimum komt. En drie. Houd in de gaten hoe en wanneer gijzeling wordt toegepast. Ik begrijp niet goed waarom de bewindspersoon deze aanbevelingen niet gewoon geheel overneemt. Waarom nu allerlei mitsen en maren en zo halfbakken? Graag een toezegging daarop.

Dan over de heer Singh. Hij is een Nederlander, bijna 80 jaar, in een Amerikaanse gevangenis. Het is een heel lang verhaal en het heeft een ruime politieke geschiedenis, maar de kern vandaag is dat de Kamer met een zeer ruime meerderheid de regering vroeg om deze man naar Nederland over te brengen, zich hiervoor maximaal in te spannen en hiervoor de procedure van een WOTS te starten. De regering weigert dit keer op keer. Ik ben dat eigenlijk wel beu. Ik vraag nogmaals uitvoering van deze aangenomen Kamermotie.

Ik heb in het verleden al vaker aandacht gevraagd voor oplichting. Wie stopt bijvoorbeeld een serieoplichter? Ik bedoel iemand die keer op keer verschillende personen achter elkaar aan het oplichten is. Dat kan bijvoorbeeld via datingsites. Zo iemand maakt slachtoffers en laat een spoor van vernieling en ellende achter. Die mensen lijken niet te stoppen. Denk bijvoorbeeld aan de publicaties van De Gelderlander over de villaoplichter. Hoe komt dit nou? Dat komt omdat de politie het als een civiele kwestie ziet. Die zegt eigenlijk: zoekt u het zelf maar uit en regelt u zelf maar dat u uw schade kunt verhalen. Dat is natuurlijk geen manier van doen. Oplichting is in ieder geval gewoon een strafbaar feit. Daarbij komt dat sommige criminelen moeten worden gestopt omdat ze anders slachtoffers blijven maken. Dat is precies wat er gebeurt. Ik heb daarover Kamervragen gesteld, maar de Minister doet er niets aan. Mijn vraag is dan: waarom mag zo’n oplichter zijn gang gaan? Wat is er rechtvaardig aan om tegen slachtoffers te zeggen: regelt u het zelf maar, regelt u het maar civiel? Je weet dat er in de weken daarna nieuwe slachtoffers worden gemaakt. Is er nu echt geen capaciteit om potentiële nieuwe slachtoffers te beschermen? Moeten we onze wetgeving aanpassen? Waar ligt het nu aan, vraag ik de bewindspersoon.

Ten slotte wil ik aandacht vragen voor het probleem van de gerechtstolken en -vertalers. Ik heb daarvoor in het verleden vaker aandacht gevraagd. Ik vind het nog steeds heel erg raar dat we in het verleden een goedwerkend systeem hebben omgegooid waarbij de juiste tolk of vertaler werd gevonden. We hebben daar commerciële bemiddelaars tussen geplaatst. Die moeten er ook geld aan verdienen. Daar lekt overheidsgeld weg. Wie zijn er de dupe van? Dat zijn in ieder geval de tolken en vertalers. Die worden zwaar onderbetaald. Er gelden allerlei regels. Reiskosten en voorrijdkosten zijn afgeschaft en het gaat om betalen per minuut. Dat zijn allemaal knijpmaatregelen vanwege de aanbestedingen en de marktwerking. De rechtsstaat is er de dupe van, want het gaat ten koste van de kwaliteit. Ik vraag hier nu niet om een alomvattend verhaal. Ik vraag de verantwoordelijke bewindspersoon – ik denk dat dat de Staatssecretaris is – om hier heel grondig in te duiken, met de tolken en vertalers in gesprek te gaan en er bij de Kamer op terug te komen hoe hij dit grote probleem ziet.

Dank u wel.

De voorzitter:

U ook bedankt en u krijgt de voorzittershamer weer terug.

Voorzitter: Van Nispen

De voorzitter:

Dan ga ik aan beide bewindspersonen vragen hoelang zij nodig hebben om de beantwoording voor te bereiden.

Staatssecretaris Struycken:

Ik heb de meeste vragen en het is mijn eerste keer, maar laten we zeggen: 25 minuten.

De voorzitter:

Dat is diplomatiek. Dan ronden we dat nog af ook. We gaan om 16.20 uur weer verder.

De vergadering wordt van 15.52 uur tot 16.21 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik heropen het commissiedebat Strafrechtelijke onderwerpen. Aan de orde is de beantwoording van de bewindspersonen in eerste termijn. Ik geef als eerste het woord aan de Minister van Justitie en Veiligheid.

Minister Van Weel:

Dank, voorzitter. Voor de duidelijkheid: ik heb een aantal blokjes. Dat zijn onlineordeverstoringen, verkeersboetes, discriminatie en overige. De overige onderwerpen zal ik doorgeleiden naar de Staatssecretaris. Er is een onderwerp dat wij delen en dat is verkeersboetes. Ik zal duidelijk aangeven waar het verschil zit tussen de beide portefeuilles.

Eerst de onlineordeverstoringen. Dat is natuurlijk naar aanleiding van de burgemeestersbevoegdheden en de brief van de landsadvocaat die hier voorligt. Mevrouw Helder vroeg of ik die bevoegdheden wil uitbreiden. Ik herken dat burgemeesters hierin een heel ingewikkelde taak hebben en zoeken naar een handelingsperspectief. Daarover staan we met hen in contact, zowel juridisch als niet-juridisch. Preventief optreden tegen uitingen zou alleen een zeer vergaande maatregel zijn – dat blijkt ook uit de brief van de landsadvocaat – die echt stuit op de grondrechten. Bepaalde uitingen niet op internet mogen plaatsen is een vorm van censuur en censuur is volgens de Grondwet verboden.

Doe ik daarmee de deur definitief dicht voor een extra bevoegdheid? Nee, maar ik zie tegelijkertijd ook de analyse van de landsadvocaat dat er wél degelijk bestaande wettelijke mogelijkheden zijn om op te treden tegen online-uitingen. Een daarvan is de toepassing van het noodbevel, artikel 175 van de Gemeentewet, zoals dat dit jaar in Amsterdam is ingezet. De rechter heeft daar expliciet geen oordeel gegeven over de toepassing van het noodbevel tegen onlinegedrag. Dat achtte de rechter te complex voor de voorlopige voorzieningenprocedure. Dat zal in een eventuele bodemprocedure duidelijk moeten worden. Ik denk dat dat een voorbeeld is van de bevoegdheden en de jurisprudentie die nog openligt voor de toepassing daarvan.

Ik denk dat een ander goed voorbeeld, als je het zo wilt noemen, de procedures zijn die de gemeente Bodegraven-Reeuwijk heeft gewonnen tegen online complotdenkers. Dat zijn snelle kortgedingen en daar komen rechterlijke bevelen uit om dit te laten stoppen, met dwangsommen en zelfs lijfsdwang voor het online plaatsen van complottheorieën. Daar ging het in dit geval om.

Dus op dit moment wil ik nog niet kijken naar de uitbreiding van de bevoegdheid. Ik betrek daarbij wel het bredere dossier zoals aangehaald door de heer Van Dijk rond de discussie over het demonstratierecht versus openbare-ordeverstoringen. Dat is een discussie die u waarschijnlijk heeft gezien en die ik graag wil voeren in dialoog met de samenleving.

Daarbij wil ik ook betrekken wat eerder werd genoemd, namelijk het online oproepen tot verboden handelingen, of dat nu is door organisaties met een twijfelachtige eer of door organisaties die gewoon oproepen tot verboden handelingen, zoals die die werden genoemd. Dat gaat bijvoorbeeld om het zitten op een snelweg, op een plek waar dat is verboden. Daar wil ik zeker naar gaan kijken in bredere zin. U weet ook dat er een WODC-onderzoek loopt naar zowel ontwrichtende demonstraties als demonstraties die impact hebben, dan wel op de nationale veiligheid dan wel op de inperking van andere grondrechten. Ook daar gaan we op wachten en daarbij betrekken we deze zaak. Tot zover het onderwerp verstoringen.

De voorzitter:

Dank. Ik geef dadelijk mevrouw Helder het woord voor een interruptie, maar ik geef eerst aan dat ik, gelet op de tijd, redelijk strak ga zijn met interrupties. Het gaat om maximaal twee interrupties op de bewindspersonen, kort en bondig. Mevrouw Helder, gaat uw gang.

Mevrouw Helder (BBB):

Een duidelijk antwoord van de Minister, dank. Ik wacht dat onderzoek van het WODC natuurlijk ook graag af. Maar als er nu geen bodemprocedure wordt gestart, dan blijft die complexe rechtsvraag natuurlijk in de lucht hangen. Ik wil eigenlijk een beetje een compromis proberen te bereiken zodat het niet in de lucht blijft hangen. De vraag is eigenlijk: wordt die complexe rechtsvraag ook betrokken bij de beleidsreactie op dat WODC-rapport?

Minister Van Weel:

Jazeker, maar ik vermoed eigenlijk dat we voor die tijd wel gaan zien dat burgemeesters met deze artikelen en middelen in de hand gaan kijken wat ze kunnen doen. Er zijn demonstraties te over tegenwoordig, zou ik zeggen, waarbij burgemeesters aanlopen tegen de grenzen van hun kunnen en hun bevoegdheden. In die zin zou ik gewoon binnen de huidige kaders willen kijken wat zich daar ontwikkelt, terwijl we wachten op het WODC-onderzoek.

Mevrouw Helder (BBB):

Een kort vervolg. Ik wil het echt specifiek toespitsen op die onlineordeverstoringen. Daarvan heeft de rechter in een voorlopige voorzieningenprocedure gezegd dat op voorhand de Gemeentewet onvoldoende is. Dat wilde ik toch even meegeven.

Minister Van Weel:

Ja, zoals ik zei, de rechter heeft geen uitspraak gedaan of dat zo is. Dat is eigenlijk het interessante van jurisprudentie. Ik hoop dat dit snel duidelijker wordt. We nemen het mee.

Dat brengt me naar de verkeersboetes, wat hier natuurlijk een groot onderwerp is. Er werd veel gerefereerd aan het rapport Boetestelsel in balans van het openbaar ministerie. Dat spreekt van een disbalans tussen de boetes voor verkeersovertredingen en andere sancties. Ik ben het daarmee eens. Ik ben het ook eens met de heer El Abassi en anderen die hebben gezegd dat het verhogen van de verkeersboetes om gaten in de begroting te dekken een onwenselijke situatie is, die mede heeft geleid tot de disbalans waarvan we nu spreken. Dat is echter wel een feit. Ik kan u vertellen dat de nieuwe regering zo’n verhoging niet doorvoert. Ik zeg er meteen bij dat wij wel de inflatiecorrectie toepassen. Dat is gewoon een wettelijke procedure. Het is niet zo dat u daardoor minder geld overhoudt. Dat is hoe het werkt met de inflatiecorrectie. Die vindt u terug op prijzen en die vindt u ook terug op boetes en overigens ook op uw salaris. Dat is in cao’s zo afgesproken. Zo werkt het stelsel. Dus ja, ik ben eraan gehouden die inflatiecorrectie door te voeren.

Ik zal geen eigenstandige verhogingen doorvoeren. Ik wil voor het einde van het jaar samen met het openbaar ministerie met een reactie komen om te kijken wat we kunnen doen met die geconstateerde disbalans. Ik wil u daarbij wel een winstwaarschuwing geven. Het gat dat zou moeten worden gedekt om die laatste verhoging terug te draaien, bedraagt zo’n 300 miljoen binnen de begroting van JenV. Dat is een bedrag dat ik niet heb en dat ten koste zou gaan van ontzettend veel zaken die wij anders doen, bijvoorbeeld politiecapaciteit. Maar goed, ik kom voor het eind van het jaar terug met een reactie.

Op alle andere zaken aangaande boetes, dus aanmaningen, gijzelingen et cetera, zal de Staatssecretaris zo meteen terugkomen. Ik ga puur over de hoogte.

De voorzitter:

Helder. Dank. De heer El Abassi.

De heer El Abassi (DENK):

Ik ben blij met de inhoudelijke reactie van de Minister, maar ik zou toch een reactie willen uitlokken waarbij er nagedacht wordt over de inflatiecorrectie. Zoals ik al had aangegeven, is het eigenlijk een argument om een boete te verlagen. Zou de Minister daar kritisch naar willen kijken? Zou hij daar wellicht op een later tijdstip of in een brief een reactie op willen geven? Ik kan me namelijk heel goed voorstellen dat op het moment dat de inflatie toeneemt, de lonen moeten stijgen, maar niet dat de kosten, oftewel boetes, juist moeten toenemen. Het tegenovergestelde zou het geval moeten zijn. Ik hoor het graag van de Minister.

Minister Van Weel:

Als ik terugkom aan het einde van het jaar om de disbalans te adresseren, wil ik ook wel een paragraaf wijden aan de inflatiecorrectie, maar dat zal meer een uitleg worden van hoe een inflatiecorrectie werkt. Dat betekent namelijk dat ons geld minder waard wordt en dat daardoor prijzen stijgen. Dat geldt ook voor de prijzen van de boetes. Daar kan ik niks aan veranderen. Dat is een wetmatige waarheid. Ik wil dat graag op papier zetten, zodat u dat ook kunt zien. Als ik dat overigens niet zou doen, geldt dezelfde regel als bij de eerdere verhoging: dan moet ik dat binnen de begroting van Justitie oplossen. Wij krijgen namelijk jaarlijks de loon- en prijsbijstelling uitgekeerd en die moeten we ook verwerken in datgene wat aan de inkomstenzijde komt, dus dat zou dan ook de facto bezuiniging betekenen.

De heer El Abassi (DENK):

Dat het volgens de wet moet, neem ik voor waar aan. Ik ben vooral op zoek naar de logica. Ik zie namelijk niet de logica in dat iemand die minder te besteden heeft, meer moet gaan betalen voor boetes. Volgens mij zijn wij hier ook om wetten te veranderen als dat moet. Vandaar zou ik hier toch graag een goede reflectie op willen.

Minister Van Weel:

Ik geef die reflectie mee. Maar nogmaals, de logica is niet dat als de inflatie stijgt, we dan de dingen goedkoper maken. Het betekent dat geld minder waard wordt en daardoor prijzen juist omhooggaan. Daar kan ik niets aan doen. Zo werkt de economie. Maar ik ga het in de brief meenemen.

Dan kom ik op discriminatie. Er waren een aantal vragen over. Om te beginnen met de vraag van de heer Eerdmans over de onevenredige vertegenwoordiging van niet-westerse daderprofielen. Dat komt inderdaad naar voren in dit rapport. Ik vind dat zorgelijk, maar then again, dit is slechts één rapport met een doorsnede, gemaakt door het WODC. Ik kan u wel aankondigen dat de Staatssecretaris van OCW inmiddels een breder onderzoek heeft aangekondigd naar geweld en discriminatie van lhbtiq+-personen, waarin dit aspect ook zal worden meegenomen. Ik wil daar dus verder op dit moment geen conclusies aan verbinden, maar ik wil wel zeggen dat dit een van de aspecten is die wordt meegenomen in het vervolgonderzoek.

Mevrouw Lahlah vroeg mij in ...

De voorzitter:

Er is een interruptie van meneer Eerdmans. Gaat uw gang.

De heer Eerdmans (JA21):

Dank voor dat antwoord. Prima, dat gaan we zeker afwachten. Het wordt breed onderzocht, dat weten we. Het is terecht dat de Minister zegt dat het zorgelijk is. Ik heb in het verleden weleens gepleit voor de zogenaamde lokagenten, lokagentes in dit geval, die direct kunnen optreden als er seksuele straatintimidatie plaatsvindt. Zou het idee u wel bevallen dat wij de «lok-lhbtiq+-agent» of de «lokhomo-agent» in zouden zetten met boa’s om dit probleem te adresseren? Dat kan met name in onze grote steden waar de pakkans verrekte laag is en het dus lastig is om daders op heterdaad te betrappen op geweld tegen de homogemeenschap.

Minister Van Weel:

Ik wil dat dan bezien in het bredere antidiscriminatiebeleid zoals we dat vormgeven. Dit is een van de ideeën die ik daar zeker in zou willen meenemen. Ik wil ook wel zeggen dat niet alles hierin is op te lossen met handhaving. Dit heeft ook te maken met de normering die wij als maatschappij aan onszelf opleggen. In die zin denk ik ook dat we als samenleving gezamenlijk moeten optreden tegen discriminatie als we dat zien gebeuren. Ik denk dat we daar ook positieve voorbeelden van zien om ons heen. Uiteindelijk maken wij de samenleving. De politie is er om in te grijpen op het moment dat het misgaat, maar voorkomen is nog altijd beter dan genezen.

De voorzitter:

Er is een vervolgvraag van de heer Eerdmans.

De heer Eerdmans (JA21):

Ik ben het daar natuurlijk mee eens. De basis begint op scholen en vooral ook thuis bij mensen in de huiskamers, dat is helemaal juist. Maar ik wijs er ook op – ik heb er toevallig vanochtend weer een filmpje over gezien bij WNL – dat mensen het lastig vinden om publiekelijk op te treden, omdat ze bang zijn. Ik geloof ook wel dat dat, heel eerlijk, gebaseerd is op feiten. Je kan zomaar een mes tussen je ribben krijgen als je er iets van zegt. Het is wel een beladen thema, dus verwacht ik ook actie van de sterke arm in dezen.

Minister Van Weel:

Het is beide wat mij betreft. Het is én durven opstaan ... Respect voor de mensen die dat doen voor hun medemens. Ik denk dat als we dat allemaal vaker doen, we een betere samenleving krijgen en dat we ook de algemene acceptatie van dit geweld en deze discriminatie omlaagbrengen. Dat helpt dus zeker. We kunnen als samenleving veel meer doen dan een paar lokagenten in de handhaving brengen. Maar goed, het is geen eenvoudige opgave, dat besef ik ook.

De voorzitter:

Ik zie de heer El Abassi voor zijn laatste interruptie.

De heer El Abassi (DENK):

Ik weet niet of ik een voorstander ben van uitlokking, maar zou de Minister, gezien hij het idee daarvan wil meenemen, dan ook naar het volgende willen kijken? Het is wellicht ook goed om een beter beeld te krijgen van wie er precies wordt uitgelokt bij dat soort handelingen. Zou de Minister het idee willen meenemen van een racistenlokker, waarbij bijvoorbeeld mensen met een keppeltje, vrouwen met een hoofddoek en mensen met een djellaba over straat lopen in bepaalde wijken waarvan we weten dat er veel gediscrimineerd wordt?

Minister Van Weel:

Nogmaals, ik zie de oplossing van dit probleem niet zozeer alleen aan de handhavende kant. In die zin geloof ik veel meer in een samenleving waarin we de verschillen niet uitvergroten, maar juist proberen te dichten met z’n allen. Dat geldt voor alle kanten. Ik besef dat dat een moeilijke opgave is, maar daar ligt echt de zwaarte van mijn inzet als het gaat om terugdringen van discriminatie. Tegelijkertijd: daar waar dit gebeurt, moeten we optreden en dat moet ongeacht de discriminatie tegen welke groep dan ook.

Dan had ik nog een vraag van mevrouw Lahlah in afwachting van het wetsvoorstel Strafverhoging discriminatoir gemotiveerde geweldsdelicten. Wat kan er nu al gedaan worden om de mogelijkheden tot het doen van aangifte laagdrempeliger te maken en de registratie te verbeteren? Ik vrees dat ik u hier om geduld moet vragen. We zijn nu bezig met het bezien op welke wijze we opvolging willen geven aan de verbetering van de veiligheid van de lhbtiq+-personen. Ik wil dit proces zorgvuldig ingaan, omdat een van de kritiekpunten van de evaluatie van het vorige actiepunt was dat de samenhang ontbrak. Die fout wil ik niet herhalen. Dus vanaf dit najaar start er een project om inhoud te geven aan dit voornemen uit het hoofdlijnenakkoord. Ik verwacht u daar komend voorjaar nader over te kunnen berichten.

Ten slotte had de heer El Abassi nog een vraag of het aantal van vier discriminatierechercheurs voldoende is voor de aanpak van discriminatie. Ik zou graag het lid El Abassi willen verzoeken om deze vraag te betrekken bij het commissiedebat Politie van 25 september aanstaande, waar ook het functioneren van het Expertisecentrum Aanpak Discriminatie-Politie geagendeerd staat. We kunnen deze vraag daarin meenemen. Ik wil wel opmerken dat deze rechercheurs worden vrijgesteld van het verrichten van specifieke taken en dat dat niet voor alle delicten geldt. In die zin is de positie van discriminatierechercheurs wel al bijzonder. Het aantal van vier die zich daar specifiek op richten, is dus niet niks.

Dan had ik nog de categorie overig. Er was een vraag van het lid Ellian over de motie over beloningsgeld. Ik heb de motie al besproken met het College van procureurs-generaal. Ik verwacht u nog voor de behandeling van de begroting schriftelijk te kunnen informeren over de uitvoering van de motie. Of het lukt om met een miljoen euro Jos Leijdekkers naar Nederland te halen, weet ik niet, maar natuurlijk is beloning wel degelijk een van de middelen die het OM tot zijn beschikking heeft om zaken tot een oplossing te brengen.

Dan was er nog een vraag van het lid Diederik van Dijk over DNA. Kan de kan-bepaling in overleg met het OM beter worden vastgelegd? Ik vind het belangrijk om te benadrukken dat de officier van justitie van het OM de vrijheid moet hebben om binnen de kaders van de wetgeving te bepalen of in een specifiek geval DNA-onderzoek nodig en mogelijk is. Als u dus bedoelt dat de officier door middel van wetgeving verplicht zou moeten worden om een onderzoek te doen, dan heb ik daar mijn bedenkingen bij. Ik hecht namelijk aan de vrijheid van het OM in dezen om dat te bepalen op een case-by-casebasis. Maar ik ben bereid om met de nadere toelichting van uw zijde het gesprek met het OM verder aan te gaan.

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Ik heb een korte vraag. Ik begrijp goed wat de Minister zegt. Ik kaart het volgende vooral aan in het kader van evenredigheid en transparantie. Natuurlijk, de vrijheid van de officier van justitie is van belang, maar ziet de Minister het risico in het volgende? Het is ook altijd maar afwachten waar die officier voor kiest, met ook de mogelijkheden van willekeur. Hoe lossen we dat dan op? Zou je dat niet kunnen voorkomen, juist als je hierin evenredigheid en transparantie wil, door het toch wel vast te leggen met elkaar?

Minister Van Weel:

Dank voor de verhelderende vraag. Waar het mij om gaat, is dat de officier van justitie in elke zaak de afweging moet kunnen maken of de afname van DNA een toegevoegde waarde heeft of niet. Als ik die vrijheid weg zou nemen, dan heb ik daar mijn bedenkingen bij, zoals ik net zei, omdat ik dan het OM ga dirigeren. Als u dat anders ziet, moeten we daarover nader in gesprek. Dat is mijn antwoord voor nu.

De hackbevoegdheid op locatie. Het lid Helder had daar een vraag over. De evaluatie heeft inderdaad opgeleverd dat we onder omstandigheden graag de bevoegdheid op locatie zouden willen inzetten, omdat het niet op een andere manier mogelijk is om die bevoegdheid uit te voeren. Ik wil dat ook wettelijk vastleggen. Er zijn nog meer dingen die uit de evaluatie voortkomen en die we in de wet willen vastleggen. We moeten er dus wel even de tijd voor nemen om dat allemaal op een rijtje te zetten en dat in één keer in een voorstel aan u voor te leggen. Ik weet nog niet precies wanneer dat zal zijn.

Dan het lid Van Dijk. Wat zijn de mogelijkheden om straffen te verhogen? Ik verwijs u daarvoor door naar het hoofdlijnenakkoord. Binnenkort kan ik u ook doorverwijzen naar het regeerprogramma. Er wordt een flink aantal strafverhogingen voor diverse misdrijven aangekondigd in het hoofdlijnenakkoord. Dit zult u ook terugzien in het regeerprogramma, dat u ontvangt voor Prinsjesdag.

Ten slotte over de bewaartermijnen van politiegegevens ten behoeve van cold cases, naar aanleiding van een vraag van het lid Ellian. Mijn ambtsvoorganger heeft aangegeven dat er een nieuwe balans moet worden gevonden tussen bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het belang van de strafrechtelijke handhaving. Daar vallen cold cases onder. Het bewaren van gegevens is juridisch gezien een vorm van verwerken en dat is aan voorwaarden verbonden, zoals doelbinding en dataminimalisatie. Dat belang moet worden afgewogen tegen het belang van nabestaanden die opheldering willen in een cold case. Ik ga daarnaar kijken en ik kom daar nog op terug met een antwoord in het eerstvolgende halfjaarbericht politie. Daarmee bedoel ik niet het halfjaarbericht dat nu uitgaat, maar dat in december uitgaat.

Dat was mijn beantwoording op de vragen.

De voorzitter:

Er is nog een interruptie van de heer Van Dijk.

De heer Emiel van Dijk (PVV):

Dank, voorzitter. Ik had ook gevraagd naar hoe de Minister staat in de zaak van het Vlaardingse pleegmeisje.

De voorzitter:

De Staatssecretaris gaat daarop antwoorden, heb ik begrepen.

De heer Emiel van Dijk (PVV):

Dit gaat over de strafvervolging voor de mensen die daar verantwoordelijk voor zouden zijn, dus ik weet het niet, maar als de Staatssecretaris daar ...

De voorzitter:

Excuus als ik u in de reden val, maar...

De heer Emiel van Dijk (PVV):

Nee, dat is geen probleem. Als de Staatssecretaris dat doet, hoor ik het graag zo.

De voorzitter:

Mocht het na de eerste termijn nog niet voldoende zijn, dan komen we daar natuurlijk nog op terug.

Dan bedank ik de Minister voor de beantwoording en voor de beknoptheid. Ik geef het woord aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Staatssecretaris Struycken:

Voorzitter. Vandaag verschijn ik voor het eerst als Staatssecretaris in uw Kamer, sinds ik mij op 24 juni jongstleden aan u in deze zaal mocht presenteren tijdens de hoorzitting. Ik heb toen toegelicht wat mij motiveerde om mij als Staatssecretaris te gaan inzetten voor de rechtsbescherming. Ik zie de rechtsbescherming en de versterking van de rechtsstaat als mijn kerntaak en als onderdeel van goed bestuur. Dat betekent in het strafrecht vooral dat zowel slachtoffers en nabestaanden enerzijds als verdachten anderzijds de bescherming krijgen die in een rechtsstaat past. Een bijzonder aandachtspunt hierbij is voor mij de kwaliteit van wetgeving, ook in het strafrecht en het herstelrecht. Nieuwe wetten en nieuw beleid moeten worden getoetst aan de Grondwet, de grondrechten, de rechtsbeginselen en de beginselen van de democratische rechtsstaat. Ook moeten nieuwe wetten en nieuw beleid uitvoerbaar en doeltreffend zijn, zonder ongewenste neveneffecten. Dit zijn de lessen die we moeten trekken uit onder meer het op 28 juni verschenen rapport De gebroken belofte van de rechtsstaat. Dat raakt ook het strafrecht. Een goed functionerend sanctiestelsel is essentieel. Sancties moeten enerzijds zijn gericht op vergelding van onrecht, anderzijds op genoegdoening van slachtoffers en nabestaanden en ook op preventie, met name op het voorkomen van recidive. Dat is een belangrijk aandachtspunt.

Voorzitter. Soms wordt er een beeld gecreëerd dat beklijft. «De geleende fiets», zei meneer Eerdmans. Misschien wordt die fiets wel een opgevoerde fatbike, gezien het nieuwe hoofdlijnenakkoord. Dit akkoord maakt duidelijk dat het nieuwe kabinet op een aantal punten koerst op een aanscherping van diverse aspecten van het strafrecht. De Minister heeft dit zojuist ook genoemd. U zult dat terugzien op verschillende punten in het beleid van het nieuwe kabinet, waaronder de punten die vandaag aan de orde zijn gekomen.

Ik zal nu proberen uw vragen in de juiste volgorde te beantwoorden. Ook zal ik de vragen behandelen die onder de portefeuille van Staatssecretaris Ingrid Coenradie, Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vallen.

Als u het goedvindt, begin ik met de vragen inzake de levenslange gevangenisstraf. In Nederland is een levenslange gevangenisstraf de zwaarste straf die kan worden opgelegd. Het is een straf van onbepaalde duur. Levenslang is in beginsel in Nederland levenslang, en dat blijft ook zo. Invrijheidstelling kan alleen naar gratie, zoals voorzien in de Grondwet en geregeld in de Gratiewet. Echter, levenslanggestraften hebben wel recht op een perspectief op vrijlating en een mogelijkheid van herbeoordeling. Dit recht vloeit voort uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens artikel 3 en rechtspraak daarover, zowel uit Straatsburg als uit Nederland.

Ik benadruk dat de herbeoordeling geen garantie biedt op vrijlating, maar op de mogelijkheid tot vrijlating. De beslissing kan ook onder het EVRM zonder meer zijn dat invrijheidstelling niet plaats zal vinden. Na een grondige toetsing van vier criteria – de delictgevaarlijkheid, het recidiverisico, de ontwikkeling en het gedrag in detentie en de impact op slachtoffers en nabestaanden – wordt besloten of de straf wordt voortgezet dan wel of er sprake kan zijn van het starten van een re-integratiefase als voorfase op een mogelijke invrijheidstelling, zonder een garantie daartoe te bieden. Een onderdeel van de re-integratiefase is nadrukkelijk: bezien of iemand uiteindelijk wel of niet kan terugkeren in de maatschappij. Het besluit over de start van de re-integratiefase als voorfase, en later het besluit over de invrijheidstelling, zijn ingrijpende besluiten die zorgvuldig moeten worden genomen. Het is problematisch dat die besluiten nu door de uitvoerende macht worden genomen, omdat dit het risico met zich meebrengt dat het besluit een politiek karakter heeft, of in ieder geval de schijn daarvan kan hebben. Daarom meent het kabinet dat het besluit tot invrijheidstelling een onafhankelijke en inhoudelijke beoordeling vereist. Het kernpunt van de procedure die nu wordt ontworpen, is dat deze beslissing onderdeel wordt van een rechterlijke procedure, met alle waarborgen zoals vastgesteld in artikel 3 van het EVRM. Daar wordt dus aan gewerkt. Ik werk aan die nieuwe wettelijke regeling voor herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf in een wet. Nu is deze slechts vastgelegd in een ministeriële regeling, het Besluit Adviescollege levenslanggestraften.

De nieuwe wettelijke regeling zal de herbeoordeling depolitiseren en ook voorzien in waarborgen, zoals het hoorrecht voor nabestaanden en slachtoffers binnen de vastgestelde beslistermijnen. De versterking zal met name op drie punten plaatsvinden. Slachtoffers en nabestaanden krijgen een zwaarwegende stem omtrent hun bescherming, daar waar het gaat over het opleggen van voorwaarden wanneer een levenslanggestrafte met verlof mag. De proeftijd waarin deze voorwaarden kunnen gelden, zal langer worden. Dit zal van de huidige twee jaar naar mogelijk vijf jaar gaan, misschien wel met de mogelijkheid tot een verlenging van deze termijn. Het derde element betreft duidelijkheid en voorspelbaarheid, voor zowel slachtoffers als nabestaanden. Want ook vanuit hun perspectief is het essentieel dat de emotionele belasting van dit traject geadresseerd wordt en dat voor hen duidelijk is wat er wanneer gaat gebeuren. Hiermee heb ik hopelijk veel van de gestelde vragen in dit kader al beantwoord, onder meer de vraag van de heer Eerdmans over het hoe en waar van deze procedure.

Hoe weegt het advies? Het is nu zo dat na 28 jaar detentie de herbeoordeling plaatsvindt door middel van een besluit van de Kroon op basis van de Gratiewet via een ambtshalve procedure. In de jurisprudentie wordt het advies van het openbaar ministerie zwaar meegewogen. In dat kader wordt ook beoordeeld wat de bevindingen van die voorfase zijn, waarin wordt bezien of re-integratie van de gedetineerde mogelijk is. Er werd gezegd dat er sprake was van 22 jaar, maar dat herken ik niet. De voorfase start na 25 jaar detentie.

De heer Diederik van Dijk vroeg of het denkbaar is dat er een maximum wordt gesteld aan het aantal gratieverzoeken. Daarbij gaat het om gratie in de huidige vorm. In de nieuwe procedure zal de rechterlijke procedure daarin worden meegenomen. Daar zullen we naar kijken. Mijn mening is dat het perspectief of de herbeoordeling van tijd tot tijd moet plaatsvinden. De verdere invulling zit in de frequentie daarvan, en ik zal onderzoeken of er een maximum aan verbonden kan worden.

De heer Ellian en, als ik het goed heb, ook mevrouw Helder refereerden aan de whole-life sentence. We kijken voortdurend naar wat er op dit punt in andere landen gebeurt. De procedure in het Verenigd Koninkrijk heeft ook onze aandacht. Een en ander vormt natuurlijk ook de basis voor de analyse van wat we in Nederland kunnen en moeten gaan doen. Ik merk al wel op dat er ook in Engeland met de whole-life sentence wel degelijk een proces voor herbeoordeling bestaat. Onder het EVRM moet nou eenmaal een perspectief op een mogelijke vrijlating worden geboden, dat geldt evenzeer in het Verenigd Koninkrijk.

De heer Emiel van Dijk deed de suggestie om het perspectief op vrijlating te binden aan een leeftijd, bijvoorbeeld 70 of 80 jaar. Wij zullen daarnaar kijken, maar mijn eerste reactie, die ook uit de rechtspraak lijkt voort te vloeien, is dat het recht op het perspectief op vrijlating na het verstrijken van een bepaalde periode moet volgen. Wij houden die periode nu op 25 jaar. Deze periode kan dus niet leeftijdsgebonden zijn. Maar we zullen dit meenemen in de uitwerking van de wet die we aan de Kamer zullen voorleggen.

Ik geloof dat ik nu de vragen over de levenslange gevangenisstraf en de gratieverlening heb beantwoord.

De voorzitter:

Er zijn diverse interrupties. Ik dacht dat ik als eerste de heer Eerdmans zag. De heer Eerdmans, gaat uw gang.

De heer Eerdmans (JA21):

Ja, dank voor het antwoord. Het ging inderdaad over de zwaarwegende stem voor slachtoffers en nabestaanden; de motie van collega Ellian en mij ging natuurlijk over het gratiebesluit, en niet over de voorwaarden waaronder iemand die levenslang gestraft is vrijkomt. Ik denk dat we daar wel een meningsverschil over hebben. Kortom, is het niet mogelijk om te kijken naar een zwaarwegende stem voor slachtoffers bij het fenomeen «komt deze meneer of mevrouw vrij?» Wat vinden de slachtoffers daarvan? Mag dat graag meetellen in het besluit om een moordenaar vrij te laten?

Staatssecretaris Struycken:

De positie van de nabestaanden verdient veel aandacht, want zoals het nu gaat, gaat het niet goed. Nabestaanden weten niet waar ze aan toe zijn. Niet alle nabestaanden willen in dezelfde mate betrokken zijn bij de procedure. Een vraag is ook of je nabestaanden moet belasten met de gevolgen van inspraak op dit punt. We gaan daar in ieder geval veel aan doen. We gaan werken aan voorspelbaarheid, duidelijkheid, en aan de gevolgen van een interventie. We zien zeker mogelijkheden om de maatregelen die betrekking hebben op de bescherming van de nabestaanden en slachtoffers een zeer zwaarwegende stem te geven. Daarbij moet je denken aan gebiedsrisico’s, omgangsrisico’s en mediarisico’s. Dat zijn de maatregelen die primair van belang zijn voor de nabestaanden. Daar ligt de focus op. Wij denken dat er geen ruimte is om de invrijheidstelling zelf afhankelijk te laten zijn van de inspraak van het slachtoffer, maar dat is onderdeel van de analyse van het wetsvoorstel dat we zullen opstellen.

De voorzitter:

De heer Eerdmans met een vervolgvraag.

De heer Eerdmans (JA21):

Ik denk toch dat het ervan afhangt welke ruimte je daarvoor maakt. Dit zal leiden tot teleurstelling, niet bij alle, maar zeker wel bij veel nabestaanden. Hun stem telt eigenlijk niet mee in het feit of iemand die levenslang gestraft is toch weer vrijkomt. Dat zal zeker tot pijn en teleurstelling leiden. Ik wil toch nog een keer vragen ... Iedereen begrijpt dat de deur niet opengaat als een slachtoffer of een nabestaande dat wil. Dat is ook niet wat hier gevraagd wordt. Maar de zwaarwegendheid van die stem moet wel worden meegenomen in de beslissing over wel of niet vrijlaten. Ik hoop dat dat in ieder geval in het proces wordt gewaarborgd.

Staatssecretaris Struycken:

Om misverstanden weg te nemen: de stem van de nabestaanden en het slachtoffer zal, ook over de invrijheidstelling zelf, zeker worden gehoord. Die stem krijgt een beter procedureel kader. Die stem zal dus gehoord worden en die kan ook worden meegenomen door de rechter. De belangen van slachtoffers en nabestaanden in het algemeen zijn nu al onderdeel van het afwegingsproces. Dat zal niet veranderen.

De voorzitter:

Dan zag ik ook de heer Ellian, mevrouw Helder en de heer Diederik van Dijk. Allereerst de heer Ellian.

De heer Ellian (VVD):

Dit laat aardig zien dat dit een zwaarwegend punt is voor de betreffende fracties. Ik ben ook wel wat verbaasd. Als ik goed naar de Staatssecretaris luister, zet hij feitelijk de lijn van zijn ambtsvoorganger voort. Ik beluister niet heel veel verschil. Maar goed, we hebben ook nog geen nieuwe tekst gezien.

Het verbaast me wel. Collega Eerdmans en ik, maar ook enkele andere collega’s in de Kamer, hebben keihard gevochten voor de positie van nabestaanden en slachtoffers. Dat punt heeft collega Eerdmans net gemaakt. Wat ik me afvraag, is voor mijn fractie echt enorm belangrijk. De Staatssecretaris zegt dat er ook in Engeland een bepaalde herbeoordeling is. Ik heb ook het Hutchinson-arrest in de zaak tegen het Verenigd Koninkrijk van het Europees Hof gezien. De Staatssecretaris kent dat arrest. Voor zover ik weet, is er in Engeland nog nooit iemand vrijgekomen die een whole-life sentence heeft gekregen. Op basis van compassionate grounds kan de Secretary of State besluiten dat iemand vrijkomt. Dat lijkt op onze huidige procedure. Wat me nu zo verwondert, is het volgende: waarom gaan wij de kant op dat je na 25 jaar vrij gemakkelijk – dat is wat er aan de hand is – vrij kan komen? Ik ben principieel benieuwd naar wat deze Staatssecretaris daarvan vindt. Hij komt van een andere partij dan Minister Weerwind. Wat is nu het verschil met het Verenigd Koninkrijk?

Staatssecretaris Struycken:

Het is niet zo dat men in de nieuwe regeling na 25 jaar vrijkomt, ook niet in de rechterlijke procedure die wij beogen. Het element van 25 jaar begint met een besluit over het eventueel starten van de re-integratiefase. Dat zegt nog niks over de beslissing tot invrijheidstelling, die pas na 28 jaar aan de orde komt.

Ik volg de jurisprudentie van het Europees Hof en de Hoge Raad. Die maken duidelijk dat er een perspectief op mogelijke invrijheidstelling moet zijn. Die is voor mij leidend. Bij de uitwerking van het wetsvoorstel zullen we zeker ook kijken naar wat er in andere landen mogelijk is. Ik kan nu niet bevestigen dat het in Engeland anders is dan zoals ik het zojuist heb geschetst.

De heer Ellian (VVD):

Ik begrijp de Staatssecretaris zo dat het wetsvoorstel, of de contouren daarvan, zoals zijn voorganger dat voor ogen had, wordt doorgezet. Daar zullen we dan kennis van nemen. Ik voorzie dat dat een stevige wetsbehandeling zal worden. Wat ik bedoel, en waar ik graag een reactie van de Staatssecretaris op zou willen, is dat ik begrijp dat na 25 jaar eerst de re-integratievraag wordt gesteld. Dat is overigens de vraag die buitengewoon pijnlijk is voor de meeste nabestaanden. Want iedereen weet dat de laatste periode van iemands detentie niet de moeilijkste is. Mensen gedragen zich en doen keurig mee met het dagprogramma. Dit soort mensen, vaak de schutters zelf en moordenaars uit de jaren negentig, gedragen zich in detentie. Dat zijn niet de moeilijksten, zeg ik tegen de Staatssecretaris. Dus die komen op basis van het huidige toetsingskader van het adviescollege vrij gemakkelijk in aanmerking voor gratiëring. Je ziet de felheid bij mij – die had ik ook bij Minister Weerwind. Dan is de term «levenslang» dus een wassen neus geworden. Tussen 25 en 28 jaar kom je dan dus vrij. Ik zoek naar wat we nou kunnen doen. Oké, voor levenslang moet er zicht zijn op een herbeoordeling. Maar waarom moet die op deze manier ingericht worden waarbij de uitkomst in een heleboel gevallen zal zijn dat mensen na 28 jaar vrijkomen? Dan kan je toch beter zeggen: we schrappen levenslang en de maximale straf wordt 28 jaar? Kan de Staatssecretaris hierop reflecteren?

Staatssecretaris Struycken:

Het is juist dat het wetsvoorstel wordt doorgezet. In de uitwerking ervan moeten nog enkele keuzes worden gemaakt. Het is zeker niet de bedoeling dat het makkelijk wordt om vrij te komen na 28 jaar. Het blijft een zware beoordeling waarbij de rechter in de toekomst aan allerlei criteria zal toetsen. We zullen heel expliciet maken dat het niet de intentie is dat er een vanzelfsprekendheid is op vrijkomen.

Mevrouw Helder (BBB):

Dat is een mooi bruggetje naar mijn vraag. Ik sluit me van harte aan bij de interruptie van collega Ellian. Het EVRM dateert van november 1950; dat is de vorige eeuw. Toen stond artikel 3 er ook al in. Dat gaat over het verbod op onmenselijke en vernederende behandeling. Vervolgens is nog best regelmatig zonder problemen levenslang opgelegd, dat ook daadwerkelijk levenslang was. Ik heb er nog even verder naar gekeken. Er staat: «Artikel 3 is een absoluut recht. Er zijn geen uitzonderingen of nadere kwalificaties toegestaan. Dat brengt mee dat noch het algemeen belang, noch de rechten van anderen, van het slachtoffer, een rechtvaardiging kunnen vormen.» Als we de belangen van slachtoffers gaan meewegen, krijgen we dan straks niet weer jurisprudentie zodat we dit wetsvoorstel een beetje voor de kat z’n viool hebben opgericht? We maken mensen blij, maar spannen het paard achter de wagen, ondanks de goede bedoeling van een wetsvoorstel, waar ik nou ook niet helemaal blij mee ben.

Staatssecretaris Struycken:

Bij de uitwerking van het wetsvoorstel zal de bandbreedte leidend zijn die geboden wordt vanuit het Europees Hof en de Hoge Raad. Dat brengt onvermijdelijk mee dat in bepaalde situaties er een perspectief op invrijheidstelling is. Het wetsvoorstel doet natuurlijk veel meer. Ik legde niet voor niks veel accent op de positie van nabestaanden, want daar moet het ons allen ook heel duidelijk om gaan. Nabestaanden en slachtoffers hebben in de situatie van nu te maken met onduidelijkheid en onzekerheid, zowel wat betreft de procedure als het gewicht dat ze in de procedure inbrengen. De wet is in ieder geval ook op dat punt opportuun.

Mevrouw Helder (BBB):

Ik heb een korte vervolgvraag. BBB houdt het liefst levenslang daadwerkelijk levenslang. Ik wil dit dan beoordelen als second best in de hoop dat het niet bijna een automatisme gaat worden. Ik verwees ernaar dat mogelijk de belangen van nabestaanden dan wel slachtoffers volgens de toelichting op de tekst irrelevant zouden zijn. Daar ben ik dan toch wel heel bang voor.

Staatssecretaris Struycken:

Misschien kunt u verduidelijken wat het citaat was. Ik miste waaruit u citeerde.

Mevrouw Helder (BBB):

Wikipedia is nou niet altijd even heel betrouwbaar, maar het gaat om een aantal doorverwijzingen. Daarin staat letterlijk: «Artikel 3 is een absoluut recht. Er zijn geen uitzonderingen of nadere kwalificaties toegestaan, wat meebrengt dat noch het algemeen belang, noch de rechten van anderen, noch de handelingen van het slachtoffer, een rechtvaardiging kunnen vormen.»

Staatssecretaris Struycken:

Voor de invrijheidstelling?

Mevrouw Helder (BBB):

Ja, een rechtvaardiging voor onmenselijke behandeling, want daar gaat artikel 3 over. En levenslang is gezien als onmenselijk, vanwege het gebrek aan perspectief.

Staatssecretaris Struycken:

De belangen van de nabestaanden en slachtoffers zijn nu een van de toetsingscriteria en dat zal zo blijven. Wij denken dat die ruimte bestaat onder de rechtspraak van het Europees Hof.

De heer Diederik van Dijk (SGP):

In mijn eerste termijn wees ik op de casus waarin een gedetineerde in relatief korte tijd drie keer een gratieverzoek heeft gedaan. Erkent de Staatssecretaris, juist nu het zo uitdrukkelijk gaat over de positie van de nabestaanden en de grote impact die het heeft, dat in dat kader, juist met het oog ook op de impact op nabestaanden, het wel heel erg in de rede zou kunnen liggen om een maximum te verbinden aan het aantal gratieverzoeken? De Minister gaf heel neutraal aan – dit mag uiteraard – dat dit onderzocht kan worden. Zou dit ook met enige positieve gezindheid kunnen gebeuren, vraag ik aan de Staatssecretaris.

Staatssecretaris Struycken:

Er is veel gesproken met nabestaanden en slachtoffers. Uit die gesprekken blijkt dat met name de onzekerheid over wanneer de beoordeling opnieuw wordt gedaan, voor de nabestaanden emotioneel zeer belastend is. In die lijn ligt dat er vaste momenten voor herbeoordelingen worden gekozen. De frequentie ligt vast om dit probleem te mitigeren. Dan voorkom je ook dat de gedetineerde zelf met een hoge frequentie alsmaar onder de huidige procedure om gratie kan verzoeken. In de toekomst is het geen gratieprocedure meer, maar een rechterlijke procedure, maar dat is meer terminologie. De gratie zoals die in de toekomst vorm krijgt, zal een vast stramien krijgen en daarmee beperkingen, ook ten aanzien van de frequentie van het verzoek dat de gedetineerde zelf kan doen.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Staatssecretaris Struycken:

Ik zou nu graag de vragen beantwoorden die betrekking hebben op recidive. Daar is WODC-onderzoek naar gedaan en de bevindingen zijn de basis geweest voor de brief van mijn ambtsvoorganger. Deze staat vandaag op de agenda. De conclusie is dat daaruit is gebleken dat de rechter inderdaad gemiddeld zwaarder straft. Er wordt extra gevangenisstraf opgelegd. Het wettelijke kader biedt daartoe ook ruimte. Er wordt gesproken over een gemiddelde van bijna één jaar. Dat is een gemiddelde. Afhankelijk van de lengte van de straf kan dit betekenen dat het in sommige gevallen een substantieel hogere straf is en in andere gevallen niet. Uiteraard houden rechters ook altijd rekening met andere omstandigheden. Het zuivere rekenkundige gemiddelde zegt niet alles over de mate waarin recidive een rol heeft gespeeld bij de beslissing van de rechter.

Het wettelijke kader is artikel 43a dat over het strafmaximum gaat. Dat maximum is een derde hoger. Dat biedt de rechter ruimte om een hogere straf op te leggen. Er is ook geconstateerd dat rechters niet altijd artikel 43a goed hebben toegepast, met name niet wat betreft de verjaringstermijn van vijf jaar. Die bevinding heeft geresulteerd in nader overleg met de Raad voor de rechtspraak. Inmiddels staat bij de rechterlijke macht helder op de radar hoe artikel 43a moet worden toegepast. Dat zal betekenen dat artikel 43a beter en vaker zal worden toegepast en er dus vaker een hoger strafmaximum geldt dan wanneer de rechter een beslissing neemt. De analyse is geweest dat daarmee het recidiveprobleem voldoende geadresseerd kan worden door de rechters bij de oplegging van de straf. Uiteindelijk is het ook een probleem dat raakt aan de initiële straf. De strafverhoging die dit kabinet zal doorvoeren voor een aantal ernstige delicten verkleint vanzelf ook het recidiveprobleem, want dan geldt er al van meet af aan een hoger strafmaximum en zal er minder vaak sprake zijn van beperkingen in geval van beoordeling van een herhaling van het strafbare feit.

Ik hoop dat ik hiermee de vragen over recidive heb beantwoord.

De voorzitter:

Is dit inclusief de beantwoording van de vraag over «three strikes and you’re out»?

Staatssecretaris Struycken:

Onder de vlag «three strikes and you’re out» valt de recidivekwestie. Daarmee is de vraag beantwoord in die zin dat het wettelijke kader alsmede ook de richtlijnen die het openbaar ministerie hanteert ingeval van recidive tezamen voldoende ruimte bieden aan de rechter om recidive te adresseren. Three strikes and you’re out wordt ook ingegeven door de problematiek van strafmaxima. Dat is dus de combinatie van het antwoord.

De voorzitter:

Leden die daar nog wat van vinden en door hun interrupties heen zijn, verwijs ik naar de tweede termijn. Gaat u dus vooral verder, Staatssecretaris.

Staatssecretaris Struycken:

De verkeersboetes. Dit onderwerp heeft vandaag de aandacht van veel leden van de Kamer. De Minister heeft er al iets over gezegd. Er zitten verschillende aspecten aan. De hoogte van de boete, de hoogte van de aanmaning, de betalingsherinnering en ook de incassokosten zijn aan de orde gekomen. Dit zijn onderwerpen die ook in de portefeuille van Staatssecretaris Coenradie zitten en die een breed beleid vergen. Dit onderwerp heeft onze aandacht. U heeft in het akkoord op hoofdlijnen gezien dat er goed naar gekeken gaat worden. Ik kan u nog niets zeggen over hoe dat zal worden uitgewerkt. We praten daar graag met u over verder.

Voorzitter: Helder

De voorzitter:

Dat leidt tot een interruptie van collega Van Nispen. Gaat uw gang.

De heer Van Nispen (SP):

Ik wil ergens nog wel accepteren dat de Staatssecretaris zegt: daar ga ik nog niks over zeggen. Maar ja, aan de andere kant hebben we vandaag brieven op de agenda staan die ook over die verkeersboetes gaan. Dat brengt mij op een vraag die ik en ook anderen hebben gesteld. Wat vindt de Staatssecretaris ervan om voortaan eerst met een betalingsherinnering te gaan werken en de aanmaningskosten te gaan verlagen? Ik meen dat die vraag beantwoord kan worden. Daarom stel ik hem toch opnieuw. Heeft de Staatssecretaris zelf plannen in die richting? De Kamer is ook altijd bereid om een motie in te dienen. Daarom wil ik toch deze vraag stellen. Is de Staatssecretaris van plan om zelf met voorstellen te komen?

Staatssecretaris Struycken:

De beide onderwerpen, dus zowel de betalingsherinnering als de verlaging van boetes alsook overigens de mogelijkheid om boetes kwijt te schelden – de discretionaire bevoegdheid die het CJIB wel zal hebben – hebben de afgelopen tijd binnen het departement heel duidelijk op de agenda gestaan. Maar ik wil echt even het regeerprogramma afwachten voordat ik daar meer over zeg.

De heer Van Nispen (SP):

Dat is het goed recht van de Staatssecretaris. Laat ik het dan toch anders proberen. Of het nou wel of niet in het regeerprogramma terechtkomt: ziet de Staatssecretaris de discrepantie tussen hoe dat gaat bij de verkeersboetes en hoe dat is geregeld in andere rechtsgebieden? Zou de Staatssecretaris niet ook principieel van mening zijn dat dit alle reden is om het een beetje meer gelijk te trekken?

Staatssecretaris Struycken:

Als u zo direct naar het regeerprogramma vraagt, kan ik niet anders dan zeggen: wacht u nog even af; misschien valt het mee. Het staat niet voor niks in het akkoord op hoofdlijnen vermeld als een aandachtspunt voor het nieuwe kabinet. Er zit ook een kostenplaatje aan. De Minister noemde het ook al op het andere punt. Heel in het algemeen heeft het beleid over schulden en de kwijtschelding ervan, de schuldenproblematiek, de aandacht van het nieuwe kabinet. Dit uit zich onder andere ook in beleidsvorming op dit punt.

Voorzitter: Van Nispen

De voorzitter:

Gaat u verder.

Staatssecretaris Struycken:

Mevrouw Palmen stelde een vraag over gijzeling zonder tussenkomst van de rechter. Een gijzeling is een zeer zwaar dwangmiddel. Om die reden moet dat proces zorgvuldig worden ingericht. Voorafgaand aan het verzoek aan de officier van justitie om de gijzeling toe te passen, vindt er bij het CJIB een zorgvuldige beoordeling plaats. Die beoordeling komt niet voort uit een geautomatiseerd proces, maar uit persoonsgericht maatwerk. Het bestaande proces lijkt voldoende waarborgen te bieden om ervoor te zorgen dat het dwangmiddel gijzeling alleen wordt toegepast als de veroordeelde niet wil betalen. Een gijzeling wordt niet toegepast als er aantoonbaar sprake is van betalingsonmacht, ondanks de ruime mogelijkheden tot het treffen van een betalingsregeling met het CJIB. Ook de Nationale ombudsman heeft aangegeven erop te vertrouwen dat de procedure ook zonder toetsing door de rechter zorgvuldig genoeg is om te voorkomen dat gijzeling wordt toegepast in situaties waarin dat niet behoorlijk is.

Mevrouw Palmen (NSC):

In de eerste plaats mijn dank voor het beantwoorden van alle vragen tot op heden. Ik zit hier toch nog een klein beetje met opgetrokken wenkbrauwen als het gaat over uw beantwoording. Ik vind het echt een groot probleem dat er geen rechterlijke tussenkomst plaatsvindt bij dit soort zware maatregelen. De Staatssecretaris geeft aan dat het geen geautomatiseerd proces is. Ik mag hopen dat dat ook nooit zo zal zijn. Maar sowieso vraag ik u met klem om het proces te heroverwegen waarin er niet wordt getoetst door een rechter die in die belangenafweging is gespecialiseerd.

Staatssecretaris Struycken:

Ik kan u toezeggen dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, Coenradie, dit verder op zich zal nemen.

Ik ga nu in op de vraag die door de heer Van Nispen werd gesteld. Zijn vraag ging over de aangenomen motie met betrekking tot de heer Singh. Dat is de motie van 20 juni 2020. De regering is toen verzocht zich maximaal in te spannen om ervoor te zorgen dat de heer Singh op korte termijn naar Nederland wordt overgebracht. Het is gebleken dat die zogenaamde WOTS-procedure niet volgens de daartoe geëigende weg verliep, omdat de zaak van de heer Singh niet aan de criteria voldeed. Hij heeft toen een procedure tegen de Staat aangespannen en gevorderd dat de Staat wordt veroordeeld om de feitelijke strafoverdracht naar Nederland te bewerkstelligen. De rechtbank concludeert dat de Staat in redelijkheid kon oordelen dat de heer Singh niet voldoet aan het bindingsvereiste, zoals bedoeld in het beleidskader. De heer Singh heeft hoger beroep ingesteld en de zaak ligt nog bij de rechter. Daar ga ik nu niet verder op in, omdat ik het belangrijk vind dat we terughoudend zijn in het ons uitlaten over een zaak die nog bij de rechter ligt.

Ondertussen heeft het oude kabinet de heer Singh op meerdere momenten ondersteund bij het door hem ingediende gratieverzoek. Ik heb geen aanleiding om te denken dat het nieuwe kabinet dat anders wil gaan doen. De heer Singh zal onverkort consulaire bijstand blijven ontvangen vanuit het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Dan was er nog een vraag van de heer Van Nispen over tolken en vertalers. Tolken en vertalers zijn een essentieel component van de rechtsbescherming en daarmee ook van de kwaliteit van de rechtspleging. Het draait niet alleen om de verdachte zelf, maar ook om de kwaliteit van de rechtspleging. Ik heb kennisgenomen van de berichten in de media en zo ook van de zorgen die tolken en vertalers nu hebben als gevolg van de aanbesteding die enige tijd geleden heeft plaatsgevonden. Dit is in feite een nieuwe systematiek die gericht is op verbeterde dienstverlening en betere inzet van beschikbare middelen. Er loopt een evaluatie van dat proces. Mijn intentie is om de uitkomsten van die evaluatie af te wachten, om te bezien of de privatisering daarvan effectief is geweest en of de neveneffecten daarvan nopen tot een wijziging van die situatie. Ondertussen houd ik contact met vertegenwoordigers van de tolken om te bezien of er urgente problemen zijn die op een of andere manier kunnen worden geadresseerd. Het heeft dus mijn aandacht.

De heer Van Nispen heeft ook een vraag gesteld over het rapport van de Nationale ombudsman dat ziet op het kwijtschelden van verhogingen bij oude zaken. Die verhogingen zijn wettelijk vastgesteld en moeten van rechtswege worden opgelegd in het huidige systeem. Het CJIB kan deze verhoging niet zonder meer kwijtschelden; ik noemde dat al even. Een onterecht opgelegde veroordeling kan wel worden gecorrigeerd en daarmee ongedaan worden gemaakt. Maar dat is afhankelijk van omstandigheden die buiten de invloedssfeer van de veroordeelde liggen, zoals een situatie waarin de post niet is ontvangen, zonder dat daarover een verwijt kan worden gemaakt aan degene die de boete heeft gekregen. Voor oude zaken van voor 2020 geldt dat de veroordeelden destijds niet hebben kunnen profiteren van het inmiddels ruimere betalingsregelingenbeleid. Voor de nog lopende oude zaken, waarbij de veroordeelde wel wil maar niet kan betalen, zal het CJIB alsnog een draagkrachtregeling toepassen als de standaardbetalingsregeling niet mogelijk is. Daarbij maakt het CJIB geen onderscheid in het aanbieden van maatwerk bij oude en nieuwe zaken.

De tweede aanbeveling van de Ombudsman ziet op het borgen van het bestaansminimum. Door een samenloop van omstandigheden kunnen de verschillende betalingsregelingen meebrengen dat mensen financieel onder het bestaansminimum terechtkomen. Dat komt onder meer doordat overheidsorganisaties onvoldoende zicht hebben op aflossingen aan andere private schuldeisers. Daarmee hebben zij ook onvoldoende inzicht in de totale aflossingscapaciteit. Het bestaansminimum van mensen met schulden moet zo veel mogelijk worden gewaarborgd. Dat is een van de belangrijke redenen waarom het CJIB volop blijft inzetten op doorontwikkeling van de clustering rijksincasso. Alle partijen die daarbij betrokken zijn, onderzoeken wat mogelijk en haalbaar is ten aanzien van een eenduidige norm voor het vaststellen van een bestaansminimum.

Ik vraag ook uw aandacht voor de schuldenproblematiek in ruime zin, die de aandacht heeft van het nieuwe kabinet. Het ibo-rapport zal ook leiden tot beleid vanuit het kabinet dat hier ook invloed op kan hebben.

De derde aanbeveling ziet op het monitoren van gijzeling. Daarover hebben we reeds gesproken; daar wilde ik het bij laten.

Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):

Ik heb nog een vraag aan de Staatssecretaris over het boetesysteem. Het boetesysteem an sich. GroenLinks-PvdA pleit voor een herziening van dat boetesysteem. We hebben het al over realistische betalingsregelingen gehad. Ook hebben we het gehad over alternatieven om mensen uit de schulden te houden en om ze te helpen wanneer ze in de schulden terecht zijn gekomen. Wij denken aan een herziening waarbij rekening gehouden kan worden met de draagkracht van betrokkenen. We willen met name voorkomen dat mensen die in een financieel kwetsbare positie zitten door onbetaalbare boetes in zo’n neerwaartse spiraal terechtkomen. Hoe kijkt de Staatssecretaris hiertegen aan en is hij bereid om tijdens zijn ambtsperiode te kijken naar een herziening van dat boetesysteem?

Staatssecretaris Struycken:

Een herziening van het boetesysteem is onderdeel van een veel bredere analyse van wat mogelijk is om de schuldenproblematiek te reduceren. Dat is een van de kernelementen van het nieuwe kabinet. Dit maakt daar onderdeel van uit.

De voorzitter:

Gaat u verder met uw beantwoording.

Staatssecretaris Struycken:

Ik probeer een overzicht te krijgen van alle vragen. Ik meen dat ik vrijwel alle vragen heb beantwoord. Nee, toch niet. Ik heb er nog één liggen.

Ik wil het vreselijke verhaal uit Vlaardingen niet onvermeld laten. Het werd door u opgebracht. Het verhaal is u bekend; de pleegouders zijn aangehouden en worden verdacht van poging tot doodslag en zware mishandeling. Het is een vreselijk verhaal. Het is een typische situatie waaruit blijkt dat de wijze waarop de jeugdzorg en de jeugdbescherming zijn georganiseerd niet altijd voorkomt dat dit soort situaties zich voordoen. Daar wordt nu onderzoek naar gedaan door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, samen met de Inspectie Justitie en Veiligheid. Het is van belang het onderzoek van de inspectie af te wachten. Dat de inspectie de ruimte en de tijd krijgt om dat onderzoek te doen, is onderdeel van goed bestuur. Daarna kijken we welke stappen nodig zijn. Ondertussen mag van de betrokken partners zelf worden verwacht dat ze ook voordien aan zelfevaluatie doen. Daar zullen we ze ook op aanspreken. Het is van belang om af te wachten wat daaruit voortkomt om te beoordelen wat er nodig is om het risico op dit soort tragische situaties te vermijden.

Mocht blijken dat individuele professionals niet volgens de professionele standaarden hebben gehandeld, dan kan tuchtrecht worden toegepast als blijkt dat er sprake is van wanpresteren. Vooralsnog is het te vroeg om daar iets over te zeggen.

De heer Emiel van Dijk (PVV):

Ik wil graag verdergaan op dat laatste punt. Hoe staat de Staatssecretaris er tegenover om ervoor te zorgen dat daar goed de vinger aan de pols wordt gehouden? Hoe zorgt hij ervoor dat als er grove nalatigheid is geweest door individuen met deze verschrikkelijke situatie als gevolg, zij daarvoor wel verantwoording zullen afleggen?

Staatssecretaris Struycken:

Verantwoording afleggen zal zeker onderdeel zijn van het proces, maar wel in een latere fase. Ik refereerde aan het tuchtrecht. Het tuchtrecht is helemaal gericht op het afleggen van verantwoording. Het kan zo zijn dat er strafrechtelijk is gehandeld. Ik ben er zeker van dat dan passende stappen zullen worden overwogen, ook in een strafrechtelijk kader. Maar het is te vroeg om daar nu al iets over te zeggen.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Staatssecretaris Struycken:

Onder anderen door mevrouw Palmen werd de suggestie voor invoering van een digitaal portaal in verband met verkeersboetes gedaan. Dit maakt weer onderdeel uit van de vraag ten aanzien van verkeersboetes, maar het betreft misschien meer alles wat iemand in het algemeen verschuldigd is. Dit raakt aan de portefeuille van mevrouw Coenradie. Ik verwacht dat het onderdeel uitmaakt van de analyse. Dit houdt ook verband met de betalingsherinnering die erop gericht moet zijn om te voorkomen dat de schulden, de aanmaningen en de boetes te hoog oplopen. Er zit misschien ook een kostenplaatje aan. Dat zal medebepalend zijn. Het is een suggestie die we zeker meenemen in de analyse.

De heer Ellian (VVD):

Waarom ligt dit vraagstuk bij Staatssecretaris Coenradie? Ik probeer dit even te begrijpen.

Staatssecretaris Struycken:

Het CJIB maakt onderdeel uit van haar portefeuille en daarmee van de tenuitvoerlegging van straffen en boetes. Dus ik ben enigszins terughoudend met wat ik hierover zeg.

De heer Ellian (VVD):

Ik zie meerdere mensen verbaasd kijken.

De voorzitter:

Staatssecretaris, gaat u verder.

Staatssecretaris Struycken:

Ook voor ons is het nog even zoeken naar de onderlinge afbakening.

Ik heb nog een vraag voor me liggen. Dat is een vraag van de heer Eerdmans wat betreft een reflectie op het vonnis door nabestaanden en slachtoffers. Ik kom hier in een brief op terug. Die brief zal voorafgaand aan het debat over slachtofferbeleid op 16 oktober worden gestuurd. Ik kan al wel meegeven dat het OM bij het vaststellen van de strafvorderingsrichtlijnen en bij afdoeningsbeslissingen de belangen van de slachtoffers betrekt en dat dat op objectieve wijze gebeurt. We moeten ook aandacht hebben voor het belang van de slachtoffers en voor de vraag wat voor hen het minst belastend is. Maar zoals gezegd is dat een voorschot op de brief. We komen hierop terug in de voorbereiding op het debat van 16 oktober.

De voorzitter:

Er was volgens mij een nog niet beantwoorde vraag die de heer Ellian zo gaat herhalen en daarna geef ik mezelf het woord in verband met een andere niet beantwoorde vraag. Maar eerst is de heer Ellian aan de beurt.

De heer Ellian (VVD):

Dat is vriendelijk van u, voorzitter. Het is natuurlijk de eerste keer, maar ik heb een vrij principieel punt ingebracht, waar ook door de buitenwereld echt wel naar gekeken wordt. Ik heb namelijk een vraag gesteld over de voorwaardelijke invrijheidstelling uit het rapport van de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Die is toch niet de minste. Ik citeer even één zin: «De vraag is volgens een advocaat-generaal of zo iemand wel met vi kan.» Dat is heel principieel. De VVD-fractie zegt dus: in sommige gevallen kún je gewoon geen voorwaardelijke invrijheidstelling verlenen omdat deze criminelen té gevaarlijk zijn om daar tijdens die vi toezicht op te houden. Ik zou graag daarover van gedachten wisselen. Ik heb zelfs mijn interruptie daarvoor gespaard. Ik heb me keurig aan de regels van de voorzitter gehouden.

Staatssecretaris Struycken:

Om te beginnen wil ik wat betreft de voorwaardelijke invrijheidstelling markeren dat daarvan minder snel sprake is dan in het verleden. Door de wetswijziging van twee jaar geleden, geloof ik, kom je pas op een veel later moment aan de vraag toe of er invrijheidstelling kan zijn: twee jaar voor het einde van de opgelegde straf. Dat maakt al verschil. Maar dan zijn er situaties waarin het de vraag is of de voorwaardelijke invrijheidstelling het beoogde doel kan behalen. Het doel van die voorwaardelijke invrijheidstelling is de maatschappij én de veroordeelde voorbereiden op het moment dat die persoon vrijkomt. We hebben het per definitie over straffen voor bepaalde tijd, dus de veroordeelde komt op enig moment vrij. Dan is het in het belang van de maatschappij dat die gedetineerde op dat moment zo goed mogelijk landt in de maatschappij en daar ook op is voorbereid. Dat is het kader van maatregelen in verband met de voorwaardelijke invrijheidstelling. Daar wordt kritisch op getoetst, naar ik begrijp. Dat is primair het beleid van het openbaar ministerie. Ik sluit niet uit dat er situaties zijn waarin wordt geconstateerd dat het doel van de voorwaardelijke invrijheidstelling op geen enkele manier kan worden bereikt. Naar ik begrijp, bestaat thans ook de ruimte om in die uitzonderlijke situaties te besluiten om niet tot voorwaardelijke invrijheidstelling over te gaan. Excuses dat ik deze belangrijke vraag niet eerder heb beantwoord.

De heer Ellian (VVD):

Dit is toch mijn laatste interruptie, voorzitter? Dat kan gebeuren, Staatssecretaris. Dat is niet erg. Het is fijn dat we het er nu over kunnen hebben. Het gebeurt inderdaad, maar in het rapport wordt ook de reclassering uitgebreid genoemd. Dit is wel een vraagstuk. Het is niet voor niets dat de procureur-generaal dit benoemt en ook de vraag poneert: moet je niet met elkaar spreken – ik denk dat hier met «elkaar» de wetgever bedoeld wordt; dat zijn wij beiden – en wat steviger vastleggen dat je in sommige gevallen de voorwaardelijke invrijheidstelling achterwege laat, omdat het doel van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet bereikt kan worden? In de oude situatie moet de rechter dat beslissen. Dat zou je bijvoorbeeld in de aanwijzing moeten opnemen. Daar gaat het OM zelf over, maar beide bewindspersonen spreken met het OM. Nu staat er eigenlijk alleen «als er bepaalde risico’s zijn». Het is allemaal maar heel algemeen opgeschreven. Waar ik zo graag naartoe zou willen, is het volgende. Dit is een prangend probleem. Er wordt een voorbeeld genoemd van een veroordeelde die op een liquidatielijst bleek te staan. En daar moet de reclassering dan naartoe. Dat gaan we wat mij betreft niet doen. Daarom noemde ik het voorbeeld van Rico de Chileen. Ik weet dat de bewindspersoon niet gaat reageren op een individueel geval. Hij gedraagt zich, voor zover ik weet, keurig in detentie. Hij is een héél, héél grote meneer in de georganiseerde criminaliteit. Gaan wij daar dan de reclassering naartoe sturen? Dat is best een principieel punt. Ik denk even na over het antwoord van de Staatssecretaris. Mag ik het zo samenvatten dat de Staatssecretaris het ermee eens is dat je in sommige gevallen met elkaar aan de voorkant misschien moet concluderen: «Hier is de vi niet aan de orde»?

Staatssecretaris Struycken:

Dit is het moment waarop ik wil zeggen dat de bewindspersonen hier op een later moment op terug zullen komen, na onderling overleg te hebben gehad en zich verder te hebben verdiept in deze problematiek.

De voorzitter:

Doet u dat schriftelijk? Is dit wat u de Kamer aanbiedt? Dan noteren we dat namelijk als een toezegging. Dan wordt de vraag dus later beantwoord.

Staatssecretaris Struycken:

Ja, dat is toegezegd.

De voorzitter:

Dan mis ik zelf nog de reactie op het punt dat de SP dus heeft ingebracht, over het spoor van vernieling dat een oplichter kan achterlaten. Laten we dat dan ordentelijk in de tweede termijn doen. Ik zie aan een non-verbale reactie van de Minister van Justitie en Veiligheid dat hij daarop gaat reageren. Dan is hiermee een einde gekomen aan de beantwoording van de bewindspersonen in de eerste termijn. Ik kijk rond om te zien of er behoefte is aan een tweede termijn. Dat is uiteraard het geval. Dat is altijd zo. Maar die gaan we wel in ongeveer één minuut doen per fractie. Het woord is aan mevrouw Helder.

Mevrouw Helder (BBB):

Dank u wel, voorzitter. Dank aan beide bewindspersonen voor de beantwoording. Ik wil in de tweede termijn toch wel een punt maken ten aanzien van de langdurige detentie na drie ernstige gewelds- of zedenmisdrijven. De strafverhoging is namelijk gemiddeld 334 dagen. De Staatssecretaris zegt dat de rechters naar meerdere factoren kijken, dus niet alleen naar de rekenkundige benadering. Maar volgens mij wordt er geen rekening gehouden met het feit dat iemand in detentie meerdere malen de kans heeft gekregen om aan een gedragsverandering te werken. Daar zijn namelijk programma’s voor. Ik sluit me aan bij de woorden van voormalig Minister Dekker, en ik citeer hem niet voor niks: «Genoeg is een keer genoeg.» Ik zeg dan niet «three strikes and you’re out», maar ik zeg wel dat er wat BBB betreft een bepaalde ondergrens zou moeten zijn. Daarom wil ik daar toch een motie over indienen, dus ik wil een tweeminutendebat aanvragen. De Staatssecretaris heeft meteen zijn eerste tweeminutendebat aan zijn broek hangen, want die motie wil ik wel graag indienen. Het hoeft op zich niet meteen geagendeerd te worden. Het zou kunnen, als dat lukt, na het antwoord op de vraag van collega Ellian over de voorwaardelijke invrijheidstelling. Maar ik zou dit jaar natuurlijk wel een tweeminutendebat willen hebben, het liefst voor de begroting.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dat staat genoteerd. Dan geef ik het woord aan de heer Ellian.

De heer Ellian (VVD):

Dank, voorzitter. Het is even zoeken, want we krijgen op allerlei vragen al dan niet nog antwoorden, en zelfs op een heel laat moment. Ik beperk me tot het volgende. Bij de voorwaardelijke invrijheidstelling gaat het mij erom dat in de aanwijzing van het OM bijvoorbeeld staat: «Indien de risico’s voor de samenleving niet te ondervangen zijn met de algemene en bijzondere voorwaarde(n), kan dat grond zijn om geen vi te verlenen.» Dit moet duidelijker. We worden geconfronteerd ... Uw collega-bewindspersoon zit vol op de bestrijding van georganiseerde misdaad. Dit is een relevant onderdeel. De reclassering zegt nu al: in sommige gevallen kunnen wij niet het toezicht houden dat nodig is bij een voorwaardelijke invrijheidstelling.

Ik weet even niet meer zeker wanneer de Minister van Justitie en Veiligheid ons gaat informeren over de bewaartermijnen. Dit leidt op dit moment tot heel veel onrust, zeg ik via de voorzitter, bij nabestaanden. Ik dacht dat ik «juni volgend jaar» hoorde, maar dat zou ik wel echt heel laat vinden.

Ten aanzien van levenslang concludeer ik dat we een heel principieel debat gaan hebben bij de wetsbehandeling. Ik denk dat ik een motie ga indienen op de voorwaardelijke invrijheidstelling. Ik begrijp dat de Staatssecretaris zegt dat er nog een antwoord komt, maar ik wil graag richting geven aan het gesprek van de bewindspersonen.

De voorzitter:

Dan is het woord aan de heer Eerdmans.

De heer Eerdmans (JA21):

Voorzitter. Na drie ernstige geweldsdelicten ben je wat JA21 betreft af. Daar ging de motie over die we hebben ingediend. Daar is onderzoek naar gedaan. Ik heb bij de begroting een lijstje met slachtoffers genoemd die nog geleefd hadden als wij «three strikes and you’re out» hadden gehad. Dat is heel cru, maar het kwam erop neer dat het strafblad van die mensen vol staat met ernstige geweldsdelicten. We moeten dus iets doen. En dat is wat mij betreft meer dan, wat mevrouw Helder ook zei, de strafmaat ietsje verhogen aan de voorkant bij de eerste delicten. Je ziet nu het gemiddelde van 3,7 jaar voor recidivisten. Dat is natuurlijk veel te weinig celstraf voor mensen die er in hun leven een hobby van maken om zo veel mogelijk mensen geweld aan te doen. Daar is JA21 nog niet klaar mee.

Verder doen wij graag mee met het tweeminutendebat.

De voorzitter:

Dank u wel. Het woord is aan mevrouw Palmen.

Mevrouw Palmen (NSC):

Dank u wel, voorzitter. Ik bemerkte dat mijn vragen over de laagdrempelige geschilbeslechting in het bestuursrecht en de mediation nog niet beantwoord zijn. Ik had daar graag een reflectie over ontvangen. Wellicht kan dat alsnog.

Daarnaast geeft u aan dat het CJIB tot de portefeuille van uw collega Coenradie behoort, maar op de website van het Ministerie van Justitie en Veiligheid staat het bij uw takenpakket. Ben ik het spoor bijster of is de content niet helemaal juist? Ik hoor daar graag een antwoord op.

Ik ben overigens blij met de toezeggingen die u heeft gedaan om een aantal suggesties mee te nemen. Wellicht kan daar nog een andere suggestie bij. Van het CJIB hoor ik dat zij actief de dienstverlening hebben aangepast met betalingsregelingen die meer toegankelijk zijn. En toch merken we dat het duidelijker kenbaar kan worden gemaakt aan mensen. Mensen moeten namelijk eerst snuffelen en zoeken op websites voordat ze dat überhaupt weten, dus ook op dat punt heb ik de suggestie om wat meer richting mensen te werken.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Het woord is aan mevrouw Lahlah.

Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):

Voorzitter, dank. Ik dank hierbij ook graag de twee bewindspersonen voor de beantwoording van al onze vragen. Er blijven bij mij nog wel een paar vragen hangen. Zo blijft de verhoging van de verkeersboete voor mij een punt van zorg, vooral gezien de financiële druk die deze op veel huishoudens legt. Mocht u het nog niet gelezen hebben, leest u dan alstublieft De Boetefabriek van Merel van Rooy. Collega’s verwezen er al naar. Zij reconstrueert op een heel mooie, maar ook schrijnende manier hoe de verkeersboetewet-Mulder langzamerhand ontspoort in een systeem waarin heel veel burgers onder de voet zijn gelopen. Wat betreft de hoogte van de verkeersboetes vind ik het lastig dat er nu inmiddels drie bewindspersonen bij betrokken zijn. Dat komt een oplossing nooit ten goede. Ik ben wel blij om te horen dat de Minister stelt dat de verkeersboetes niet als fiscale maatregel ingezet mogen worden, maar ik hoor eigenlijk niets over een mogelijk plan voor de mensen die al in de schulden zitten door het huidige systeem. Hoe gaan de drie bewindspersonen ervoor zorgen dat deze mensen niet verder in de problemen komen? In dit geval sprak de Minister, als ik me niet vergis, over de hoogte van de verkeersboetes. Ik ben in het bijzonder benieuwd, door zijn opmerking met betrekking tot de hoogte van verkeersboetes in relatie tot inflatie, of de Minister met me deelt dat een verkeersboete iets anders is dan een product dat je koopt of een dienst die je afneemt. De Minister lijkt een soort van economische benadering te kiezen in plaats van een juridische. Maar we hebben het hier toch echt over straffen die gaan volgens wetten van rechtsbescherming en proportionaliteit, en niet over economie. Deelt de Minister dat een boete een straf is en de gevoelde strafmaat hierin leidend moet zijn?

En tot slot als allerlaatste ...

De voorzitter:

Dank u wel. U bent echt al iets te ruim door uw tijd heen.

Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):

Ik heb nog een laatste zin.

De voorzitter:

De allerlaatste zin alstublieft.

Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):

De Minister zei dat we nog even geduld moesten hebben bij zijn plannen met betrekking tot de veiligheid van de lhbtqi+-gemeenschap, maar ik spoor de Minister graag aan om zijn uiterste best te doen om dat laaghangend fruit aan te pakken, zeker als het gaat over het aangifteproces en de registratie rondom geweld dat deze gemeenschap treft.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Het woord is aan de heer Diederik van Dijk.

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Dank u wel, voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de adequate beantwoording. Ik ben blij, en dat zeg ik richting de Minister, dat de analyse van de landsadvocaat over de openbare-ordeverstoringen in ieder geval op een serieuze follow-up kan rekenen. Dat wordt vervolgd.

Verder ben ik tevreden over de positieve gezindheid die de Staatssecretaris uitstraalde als het gaat over het nieuwe systeem rond de gratieverzoeken en dat we daarbij scherp zijn op de frequentie waarmee die gratieverzoeken kunnen worden ingediend, juist ook met het oog op de nabestaanden.

Bedankt en tot zover.

De voorzitter:

Dank u wel. Het woord is aan de heer Emiel van ... O, u ziet af van een tweede termijn? Dan de heer El Abassi.

De heer El Abassi (DENK):

Voorzitter, dank. Ik merk dat ik iets te voorbarig was bij het meegaan in de redenering van de Minister dat volgens de wet de inflatie moet worden toegepast. Ik kreeg meteen berichten binnen waarin werd aangegeven dat dit te maken heeft met producten en niet met straffen. Ik ben benieuwd of de Minister dat schriftelijk kan toelichten met verwijzingen naar wetsartikelen of een passage in de wet waaruit wij kunnen halen dat die inflatie bij straffen inderdaad is gekoppeld aan de wettelijke verhogingen.

Daarnaast zie ik uit naar het debat. Ik heb in mijn bijdrage al aangegeven dat we het vanaf dag één niet eens zijn met de verhoging die heeft plaatsgevonden, of dat nu is vanwege de inflatie of dat het gaat om het spekken van de staatskas. Dat zal inderdaad in het debat terugkomen.

Dank, voorzitter.

Voorzitter: Helder

De voorzitter:

De heer Van Nispen voor zijn inbreng in tweede termijn.

De heer Van Nispen (SP):

Dank u wel. Over de verkeersboetes komen we nog te spreken, zeker op het punt van de aanmaningen en de kosteloze betalingsherinnering. Het is goed om te horen dat we zo’n doldrieste verhoging die nu heeft plaatsgevonden, niet meer gaan doen. Eigenlijk hoor ik daarin wel een sneer van deze Minister naar het beleid van de vorige Minister. Maar goed, dat hoeft hij niet te bevestigen, want dat gaat hij toch niet doen. In feite is dat daarmee wel gezegd, volgens mij.

Ik hoor de Minister graag nog over dat punt oplichting en dat «zoekt u het zelf maar uit» terwijl je weet dat een oplichter nog veel meer slachtoffers aan het maken is.

Richting de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zou ik nogmaals willen benadrukken – hij hoeft daar wat mij betreft niet eens meer in het openbaar op te reageren – echt zelf nog eens een keer naar de zaak van de heer Singh te kijken. Het is schrijnend. Er ligt een aangenomen Kamermotie. Het feit dat de rechter heeft gezegd dat de Nederlandse overheid redelijk heeft gehandeld, wil niet zeggen dat de Nederlandse overheid op dat vlak niet meer kan doen. Die WOTS-procedure staat wel degelijk open. Die ruimte is er. Dat weet de Staatssecretaris, denk ik, of anders weten zijn ambtenaren dat wel.

Ten slotte kom ik nogmaals op de tolken en vertalers. Het heeft de aandacht van de Staatssecretaris, maar ik roep hem op echt zelf in gesprek te gaan met die gerechtstolken en -vertalers én de advocaten én de rechters die dagelijks de ellende zien die dit introduceren van marktwerking heeft aangericht. Daarnaast krijgen we natuurlijk ook de evaluatie, dat weten we.

Voorzitter: Van Nispen

De voorzitter:

Dank u wel. Dan gaan we hopelijk meteen verder met de beantwoording in tweede termijn. Ik geef het woord aan de Minister. Ik ga gelet op de tijd zeer terughoudend zijn met het toestaan van interrupties. Dat doen we helemaal aan het eind en dan zien we hoeveel tijd we nog overhebben.

Minister Van Weel:

Dank, voorzitter. Ook ik zal het kort houden. Dank voor uw vragen in tweede termijn en excuus voor de vraag in eerste termijn die ik niet had beantwoord.

Uiteraard is oplichting en zeker onlinefraude een groot probleem. Deze kan tot grote gevolgen leiden, zowel financieel als emotioneel. Preventie en voorlichting zijn hierin belangrijk. We hebben gezien hoeveel slachtoffers hiermee voorkomen kunnen worden. Op dit moment gaat er bijvoorbeeld een Rabobankfraude rond. Als we daarover zo veel mogelijk mensen direct kunnen informeren, voorkomt dat onnodige slachtoffers. Slachtoffers vallen er echter wel. Wat kan er dan gebeuren? Ik roep iedereen op aangifte te doen. Dat is uiteindelijk de weg naar vervolging. Slachtoffers kunnen websites met nepprofielen melden bij de Autoriteit Consument & Markt en ConsuWijzer. Hoewel er bij de opsporing geen specifieke aanpak is voor bijvoorbeeld datingfraude, is «gedigitaliseerde criminaliteit» zoals dat heet, wel opgenomen als landelijke prioriteit in de Veiligheidsagenda 2023–2026. Als streefnorm voor de politie is gesteld dat in 2024 2.450 verdachten moeten worden onderkend en in 2025 2.700 verdachten. Dat omvat dan alle vormen van gedigitaliseerde criminaliteit. Daar valt deze oplichting onder. Nogmaals: aangifte doen is belangrijk.

Tegen de heer Ellian zeg ik dat we hadden toegezegd de bewaartermijn in het volgende jaarbericht van de politie mee te nemen. Dat zal in mei zijn van het komende jaar.

De wet-Mulder werd genoemd. Ik kan u aankondigen dat we die aan het herevalueren zijn, ook vanwege de oorspronkelijke doelstellingen die de wet-Mulder had. Dat gaat om hoe we er nu tegen aankijken en hoe dat verhaal zich verhoudt tot de rest van het stelsel op dit moment. Daar kunt u op termijn iets over verwachten.

Als het gaat om de inflatie, kom ik met een uitleg waarom wij de boetes indexeren. Ik laat het hierbij, want veel specifieker kan ik het op dit moment niet maken. Kort en goed komt het op het volgende neer. Als wij ze niet indexeren, is de verwachting vanuit Financiën dat wij de facto moeten gaan bezuinigen op andere zaken. Nogmaals, dat komt in een specifieke brief naar u allen toe.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de Staatssecretaris.

Staatssecretaris Struycken:

Voorzitter. Ik dank de leden Helder, Ellian en Eerdmans voor hun nadere toelichting en misschien ook wel voor de aangekondigde moties. Mevrouw Palmen vroeg aandacht voor mediation in het bestuursrecht. Ik zou het iets breder willen trekken: mediation in het algemeen. Mediation in het strafrecht is een belangrijk element dat nog te weinig wordt gebruikt. Dat is duidelijk geworden. Ik zoek dus naar manieren om de betreffende actoren in het veld vaker de route van mediation te laten verkennen.

Het belang van mediation is voor mij evident. Ik heb zojuist vanochtend een uitnodiging aanvaard om het eerstvolgende congres daarover te openen. Dat geeft misschien ook uiting aan het belang daarvan als onderdeel van geschillenbeslechting. Het zit dichter bij de mensen en komt meer tegemoet aan de belangen van slachtoffers en nabestaanden. Het is onderdeel van het herstelrecht. We werken aan een nieuw beleidskader voor herstelrechtvoorzieningen en wij komen in oktober met een beleidsreactie op het WODC-rapport daarover.

Terecht wordt gevraagd naar verduidelijking ten aanzien van de portefeuilleverdeling. Wij zullen via de griffier die duidelijkheid scheppen. Er zijn wat aanpassingen geweest en het kan zijn dat de website die niet adequaat reflecteert.

Mevrouw Palmen en mevrouw Lahlah vroegen aandacht voor de schuldenproblematiek in verband met de verkeersboetes. De schuldenproblematiek is echt een punt van zorg. Dat is niet alleen zo als afgeleide van de toeslagenaffaire. In ruime zin heeft bestaanszekerheid de aandacht van het nieuwe kabinet. Die aandacht vertaalt zich met name in de wil om tot betere oplossingen voor de schuldenproblematiek te komen, ongeacht de oorzaak van die schulden. Verkeersboetes vormen daarin duidelijk een belangrijke bijdragende factor. We komen daar dus op terug, maar als onderdeel van meer algemeen het kabinetsstandpunt; dat doen we samen met de bewindspersonen die daar primair over gaan. Dat gaat om een betere aanpak van de schuldenproblematiek.

In antwoord op de suggestie van de heer Van Nispen zeg ik dat ik me persoonlijk zal verdiepen in de zaak Singh, maar het is de portefeuille van mevrouw Coenradie. Ik zal haar dus vragen dat ook te doen.

Ik kom op de tolken en vertalers. Het is heel duidelijk dat er in ieder geval in de beleving een acuut probleem leeft. Dat noopt tot interactie en tot communicatie, ook van mij persoonlijk, als onderdeel van de evaluatie die moet leiden tot een onderbouwd oordeel op dit punt.

Dank u.

De voorzitter:

Ik zie eerst de heer Ellian en dan de heer Emiel van Dijk voor een korte interruptie.

De heer Ellian (VVD):

Ja, zeker. Het kan kort, voorzitter. Dank voor de beantwoording in tweede termijn en uiteraard ook in de eerste termijn. Het is wel prettig als we de nieuwe portefeuilleverdeling hebben. Het is niet om flauw te doen, maar het is wel netjes om de Kamer daarover gewoon tijdig te informeren. Het is namelijk van belang dat wij weten aan wie wij onze vragen moeten richten. Oké, bon. Dat komt dus.

Aan de Minister vraag ik of het niet eerder kan. Ik vind een jaar voor een redelijk overzichtelijke vraag wel lang. Is er een plek waar misschien het antwoord op mijn vraag kan komen? Misschien in een apart briefje? Is dat mogelijk?

Minister Van Weel:

Ik ga ernaar kijken. Ik weet niet welk werk er nog verzet moet worden of welke stappen nog moeten worden gezet. Ik zeg toe dat ik ernaar zal kijken.

De voorzitter:

Het is een inspanning om te kijken hoeveel eerder dat kan. Dat noteren we als zodanig. Dan nu de heer Emiel van Dijk.

De heer Emiel van Dijk (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Ik hoorde de Staatssecretaris zeggen dat hij wil dat er nog meer gebruik wordt gemaakt van mediation in het strafrecht. Ik beproef dat hij daaraan veel belang hecht. Ik zou hem dan wel willen vragen en op het hart willen drukken om vooral vanuit het perspectief van de slachtoffers te redeneren. Het kan niet zo zijn dat het in het voordeel is van de daders als die er door mediation beter vanaf zouden komen. Ik heb in de rapporten teruggelezen dat er ook vanuit het daderperspectief zou worden geredeneerd om in te zetten op mediation in het strafrecht, omdat het voor de daders vaak beter uitpakt. Ik vind toch dat de rechten en de situatie van de slachtoffers zouden moeten prevaleren en dat de Staatssecretaris daar voor de volle honderd procent achter zou moeten staan.

Staatssecretaris Struycken:

Bij mediation hebben inderdaad slachtoffers een centrale rol. Het gaat om herstel van verbroken verhoudingen door in essentie een heel goed gesprek, een professioneel gesprek, met de dader. Ik heb de passage waaraan u refereert, zo verstaan dat het ook vanuit het perspectief van de dader van belang kan zijn. Het recidiverisico wordt namelijk kleiner in bepaalde gevallen als de dader in een mediationproces meer en beter tot inkeer is gekomen. Dat is een van de positieve effecten van een geslaagde mediation vanuit het daderperspectief. Het is evident dat het slachtofferperspectief het primaire belang vormt bij mediation. Dat is nog afgezien van het algemene maatschappelijke belang dat mediation ook een manier is om langdurige procedures te voorkomen met alle lasten die dat voor de strafrechtketen en de civiele keten meebrengt.

De voorzitter:

Dan nog een keer de heer Ellian.

De heer Ellian (VVD):

Heel fijn, voorzitter. Heel kort want het is een onderwerp dat we allen heel vaak belangrijk vinden, namelijk gratiëring. Zou de Staatssecretaris of de Minister in de nieuwe portefeuilleverdeling die we krijgen, kunnen expliciteren welke bewindspersoon beslist over een gratieverzoek en welke bewindspersoon over het beleid gaat? Dat is voor ons allemaal echt van belang, denk ik.

Dank.

Staatssecretaris Struycken:

Wij zullen dit helder communiceren nadat we dit scherp hebben afgebakend. Excuses dat de informatievoorziening gebrekkig is. Het is eerlijk gezegd nog een beetje verkennen voor onszelf.

De voorzitter:

Fijn dat we dat gaan krijgen. Ik dank beide bewindspersonen voor de beantwoording. We gaan de toezeggingen met u doornemen. Let u allen goed op, want er kan een foutje in staan en dan is het fijn dat daarop nu meteen wordt gecorrigeerd.

– De Minister van Justitie en Veiligheid zegt toe de Kamer voor het einde van het jaar een reactie te sturen met betrekking tot de disbalans in het systeem van verkeersboetes en het systeem van inflatie bij de verkeersboetes.

– De Minister van Justitie en Veiligheid zegt toe de Kamer in het halfjaarbericht politie in het voorjaar van 2025, in mei of zo mogelijk eerder, nader te informeren over hoe om te gaan met de verschillende belangen van bewaartermijnen van gegevens door de politie ten behoeve van cold cases.

– De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zegt toe schriftelijk nader in te gaan op de mogelijkheid de voorwaardelijke invrijheidstelling in sommige gevallen achterwege te laten.

Is dat op die manier correct geformuleerd? We zouden daar ook graag een termijn aan willen koppelen.

Staatssecretaris Struycken:

Dat zal het begin van 2025 zijn.

De voorzitter:

Oké, het begin van 2025. Niet alles wat is gewisseld voldoet aan de definitie van toezegging. Als u denkt «ik mis het een en ander», dan kunt u dat natuurlijk melden. Ik ga even het rijtje af. Eerst mevrouw Palmen. Gaat uw gang.

Mevrouw Palmen (NSC):

Dank, voorzitter. Ik mis twee toezeggingen waarvan ik de bewindspersoon het woord «toezegging» duidelijk in de mond heb horen nemen. Het betreft de toezegging om de heroverweging als het gaat om de gijzelingsprocedure mee te nemen in de beantwoording.

Het gaat ook om de toezegging de suggestie voor een digitaal portaal voor de verkeersboetes mee te nemen in de overwegingen.

De voorzitter:

Dat is dan bij dezen gezegd. Als ik niemand zie tegenspreken, maakt dat nu onderdeel uit van het verslag. Prima. De heer Eerdmans.

De heer Eerdmans (JA21):

Ik had ook een automatische toezegging gekregen. Ik had er niet om gevraagd, maar ik heb die wel gekregen. Die betrof de brief over slachtoffers en nabestaanden. De Staatssecretaris zei mijn voorstel voor een nagesprek na vonnis daarin toe te lichten. Dat was volgens mij zelfs de eerste toezegging die in dit debat werd gedaan en daardoor is die misschien wat weggezakt.

Staatssecretaris Struycken:

Ik had het niet in de gaten. Naast mij wordt bevestigd dat dat een toezegging is.

De voorzitter:

Dan staat het hierbij ook in het verslag. Daarmee is er een einde gekomen aan dit commissiedebat Strafrechtelijke onderwerpen. Nogmaals hartelijk dank aan de Minister en de Staatssecretaris en aan de ondersteuning, ook de ondersteuning die ons het vergaderen wederom mogelijk heeft gemaakt. Hartelijk dank daarvoor, ook voor de aandacht op de publieke tribune en op andere plekken.

Er is een tweeminutendebat aangevraagd door mevrouw Helder. Dank voor het herinneren daaraan. Dit debat zal dus op een moment in de plenaire zaal worden vervolgd en daarbij zullen moties worden ingediend. Mevrouw Helder is dan de eerste spreker.

Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):

Ik heb geen idee of het hier de plek is om het te vragen, maar zojuist kreeg ik uitstel van beantwoording van vragen die ik samen met de heer El Abassi heb gesteld over het bericht van het CJIB, over de bevoegdheid om te kunnen stoppen met het verhogen van de verkeersboetes. Het zou ons heel erg helpen als deze vragen beantwoord worden vóór het tweeminutendebat.

De voorzitter:

Het antwoord is dat dit niet de plek is om dit te doen, maar u heeft het hierbij wel gedaan. De opmerking is ongetwijfeld gehoord door de desbetreffende bewindspersoon.

Mevrouw Helder (BBB):

Ik zei dat het tweeminutendebat niet hoeft te worden geagendeerd nadat er antwoord is op de vraag van collega Ellian over voorwaardelijke invrijheidstelling. De Staatssecretaris wilde het denkproces helpen, dus dit toch wel graag inplannen als dat kan.

De voorzitter:

U zei er ook bij: het liefst voor de begroting. Dat spreekt voor zich. Er is dus nog enige tijd. We gaan dit aanmelden bij de plenaire Griffie en die gaat uiteindelijk over de planning.

Dan is hiermee echt een eind gekomen aan dit commissiedebat. Hartelijk dank allemaal. Ik wens u straks een fijne avond.

Sluiting 17.57 uur.