[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Antwoord op vragen van het lid Lahlah over beloningsverschillen binnen de rechterlijke macht,

Antwoord schriftelijke vragen

Nummer: 2024D34459, datum: 2024-09-23, bijgewerkt: 2024-09-24 16:02, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (ah-tk-20242025-41).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2024Z12073:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2024-2025 Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

41

Vragen van het lid Lahlah (GroenLinks-PvdA) aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (Rechtsbescherming) over beloningsverschillen binnen de rechterlijke macht (ingezonden 18 juli 2024).

Antwoord van Staatssecretaris Struycken (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 23 september 2024). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 2247.

Vraag 1

Kent u de artikelen «Klacht om beloning vrouwelijke rechters naar mensenrechtencollege» en «Rechters vechten loonkloof aan: juist de rechtspraak heeft een voorbeeldfunctie»? Graag verwijs ik ook naar uw Kamerbrief bij het rapport naar onderzoek over beloningsverschillen bij de rechterlijke macht van 24-02-2023.1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2, 3 en 4

Hoe verklaart u dat ondanks eerdere erkenning van de problematiek, er nog steeds geen concrete maatregelen zijn genomen om de ongelijkheid in beloning tussen vrouwelijke en mannelijke rechters en officieren van justitie aan te pakken?

Welke specifieke stappen gaat u ondernemen om de ongelijke beloning binnen de rechterlijke macht aan te pakken? Kunt u een duidelijk tijdpad geven voor de implementatie van deze maatregelen?

Hoe verklaart u dat ondanks eerdere toezeggingen en erkenningen, het ministerie niet proactief heeft gehandeld om de ongelijke beloning aan te pakken, waardoor externe druk in de vorm van een klacht door twee vrouwelijke rechters en Bureau Clara Wichmann bij het College voor de Rechten van de Mens nodig bleek? Waarom is dit niet intern opgelost?

Antwoord 2, 3 en 4

Ik vind het spijtig dat twee rechters zich genoodzaakt voelden een klacht in te dienen bij het College voor de Rechten van de Mens (CRM). Mijns inziens heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid, sinds het onderwerp van de (on)gelijke beloning voor het eerst is aangekaart, altijd proactief gehandeld. Allereerst door het onderwerp te bespreken in het Sectoroverleg Rechterlijke Macht (SORM), waar zowel het ministerie als de NVvR alsmede een vertegenwoordiging van het College van procureurs-generaal en de Raad voor de Rechtspraak aan tafel zitten. De Minister voor Rechtsbescherming heeft destijds samen met de NVvR besloten een onderzoek in te laten stellen naar beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen bij de inschaling van rechters en officieren van justitie in opleiding. Naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek, die in maart 2023 in het SORM zijn gepresenteerd, is de ongelijke beloning steeds onderwerp van gesprek geweest in het SORM. Samen met de andere partijen is gezocht naar alternatieve genderneutrale inschalingscriteria. Voor alle deelnemers aan het SORM was het van belang om hier op een zorgvuldige wijze mee om te gaan en om met een transparant, objectief en uitlegbaar nieuw criterium te komen. Ondanks het feit dat alle partijen in het SORM het belang van gelijke beloning onderschrijven heeft het helaas meer tijd gekost dan voorzien.

Op de dag van ontvangst van uw Kamervragen met kenmerk 2024Z12073 heb ik in SORM verband een akkoord bereikt met de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) over het loslaten van de afspraak dat inschaling op basis van laatstverdiende salaris plaatsvindt. Het College van procureurs-generaal (hierna: OM) en de Raad voor de Rechtspraak (Rvdr) gaan een nieuwe inschalingswerkwijze uitwerken en stemmen deze met elkaar af op een zodanige wijze dat er een gelijke beleidslijn is, waarbij een gelijke ervaringsduur tot dezelfde starttrede leidt binnen OM en Rechtspraak. In het akkoord is afgesproken dat de voorbereiding van de praktische toepassing vóór 1 oktober 2024 aan de zijde van de werkgevers klaar is en streven zij ernaar om de implementatie van deze nieuwe afspraken in december 2024 te gaan effectueren.

Vraag 5, 6 en 7

Wat zegt het over de effectiviteit en rechtvaardigheid van de rechterlijke macht en uw ministerie dat vrouwelijke rechters en officieren van justitie gedwongen worden juridische stappen te ondernemen om gelijk loon te krijgen?

Vindt u het niet beschamend dat in een land dat bekendstaat om zijn inzet voor mensenrechten en gendergelijkheid, vrouwelijke rechters en officieren van justitie zo'n strijd moeten voeren voor gelijke beloning?

Welke signalen denkt u dat het geeft aan de samenleving en andere sectoren als vrouwelijke rechters en officieren van justitie ongelijk worden beloond en daar zelf juridische stappen voor moeten ondernemen?

Antwoord 5, 6 en 7

In verschillende sectoren in de samenleving is helaas nog sprake van beloningsverschillen, zoals ook blijkt uit de Monitor Loonverschillen mannen en vrouwen van 2022.2 Met het akkoord van 18 juli jl. hebben Ministerie, NvvR, OM en Raad voor de Rechtspraak een belangrijke stap gezet richting genderneutrale beloningscriteria voor rio’s en oio’s. Dat de totstandkoming van een akkoord langer geduurd heeft dan gehoopt betreur ik, maar kan mede worden verklaard vanuit de complexiteit van de materie en uit het feit dat hier in SORM verband met alle partijen een oplossing voor moest worden gezocht.

Ik respecteer de stap die de twee rechters recentelijk hebben genomen door met hun klacht naar het CRM te stappen. Op deze manier is duidelijk, ook voor werknemers in andere sectoren, dat bij een vermoeden van ongelijke beloning juridische stappen ondernomen kunnen worden.

Vraag 8, 9 en 10

Waarom zijn er tot op heden geen preventieve maatregelen genomen om dergelijke ongelijkheden te voorkomen? Wat is er nodig om te zorgen dat dergelijke situaties in de toekomst niet meer voorkomen?

Gezien de ernst en de lange duur van deze ongelijkheid, waarom is er niet eerder urgente actie ondernomen om deze situatie recht te zetten? Wat is uw verklaring hiervoor?

Hoe gaat u de voortgang van de implementatie van een gelijk beloningsbeleid monitoren en evalueren? Welke mechanismen worden ingevoerd om ervoor te zorgen dat de veranderingen blijvend zijn?

Antwoord 8, 9 en 10

In februari 2023 is vastgesteld dat er gemiddeld genomen sprake is van een beloningsverschil onder rio’s en oio’s. Geconstateerd werd dat de verschillen mogelijk werden verklaard doordat het vorige inkomen bij het bepalen van het startsalaris voorop werd geplaatst. Omdat dit voortvloeide uit een afspraak tussen het ministerie en de NVvR, konden alleen deze partijen de afspraak loslaten en hebben zij zich daar sinds februari 2023 hard voor ingezet. Zie verder ook mijn antwoord op vragen 2, 3 en 4.

Het College van procureurs-generaal en de Raad voor de rechtspraak, zijn voornemens om na ingang van het nieuwe inschalingsbeleid frequent een evaluatie uit te voeren en zullen de resultaten daarvan als vertegenwoordigers aan werkgeverszijde bespreken met de NVvR. Zo kan gemonitord worden of het nieuwe criterium genoeg oplossing biedt voor het slechten van mogelijk oneigenlijke beloningsverschillen. Een periodieke evaluatie of rapportage is door de implementatie van de Richtlijn (EU) 2023/970 inzake gelijke beloning, medio juni 2026, ook een verplichting.3

Toelichting:

Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid Lahlah (GroenLinks-PvdA), ingezonden 28 mei 2024 (vraagnummer 2024Z09139).


  1. Kamerstuk 29 279, nr. 772↩︎

  2. Kamerstukken I 2023/24, 27 099, nr. 24.↩︎

  3. Richtlijn (EU) 2023/970 van 10 mei 2023 ter versterking van de toepassing van het beginsel van gelijke beloning van mannen en vrouwen voor gelijke of gelijkwaardige arbeid door middel van beloningstransparantie en handhavingsmechanismen, art. 9.↩︎