[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Lijst van vragen en antwoorden over de Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën (Kamerstuk 36600-1)

Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën

Lijst van vragen en antwoorden

Nummer: 2024D35609, datum: 2024-09-27, bijgewerkt: 2024-10-18 13:09, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36600-38).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 36600 -38 Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën.

Onderdeel van zaak 2024Z14581:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2024-2025

36 600 Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën

Nr. 38 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 27 september 2024

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën (Kamerstuk 36 600, nr. 1).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 27 september 2024. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,
Nijhof-Leeuw

Adjunct-griffier van de commissie,
Van der Steur

Vragen en antwoorden

Vraag 1

Welke invulling is er per maatregel gegeven aan de invulling van het koopkrachtpakket ten tijde van de cMEV? Kunt u dit per maatregel en envelop toelichten en daarbij aangeven hoe het definitieve pakket daarvan afwijkt?

Antwoord op vraag 1

In de doorrekening van het Hoofdlijnenakkoord1 en vervolgens in de Augustusraming (cMEV) 20252 heeft het Centraal Planbureau (CPB) een technische invulling van het Hoofdlijnenakkoord (waaronder het koopkrachtpakket) gehanteerd. Bij de besluitvorming over de begroting is het kabinet gekomen tot een andere invulling, die in de Miljoenennota 2025 opgenomen is (zie onderstaande tabel).

− De lastenverlichting in het Hoofdlijnenakkoord was technisch ingevuld met tarieven in Box 1. De invulling via Box 1 wijkt in het definitieve pakket licht af. Wel is de infasering van het budget voor 2025 tot en met 2027 aangepast.

− De aanpassingen van de algemene heffingskorting (AHK) maakten geen deel uitvan de doorrekening van het Hoofdlijnenakkoord/cMEV.

− Voor de huurtoeslag is besloten om gedeeltelijk de eigen bijdrage te verlagen (huurtoeslag verhogen) en daarnaast in te zetten op vereenvoudiging van de huurtoeslag vanaf 2025. De vereenvoudingsmaatregelen behelzen de invoering van de lineaire inkomensafhankelijke afbouw, dat meerpersoonshuishouden met een huur tussen de aftoppingsgrens en de maximumhuurgrens over dit huurdeel 40% vergoeding krijgen en gelijktrekking inkomensparameters van huishoudens onder AOW-leeftijd met AOW-huishoudens. De eigen bijdrage wordt verlaagd per 2026. H[S,Jvd1] [VC2] et CPB had als technische invulling bij de doorrekening van het Hoofdlijnenakkoord het volledige budget in de verlaging van de eigen bijdrage gezet per 2025.

− Het kindgebonden budget bevat in de technische invulling van het Hoofdlijnenakkoord van het CPB een verhoging van het kindbedrag. In het definitieve pakket wordt niet alleen stapsgewijs het kindbedrag verhoogd, maar wordt ook het afbouwpercentage elk jaar stapsgewijs verhoogd.[S,Jvd3] [VC4] In 2028 bereikt het afbouwpercentage 8,50% en is het kindbedrag met 380 euro beleidsmatig verhoogd.

− De afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in de berekening van het netto-referentieminimumloon voor de bijstand is zowel in de doorrekening van het Hoofdlijnenakkoord van het CPB als Miljoenennota 2025 «bevroren» in de periode 2025–2027. Vanaf 1 januari 2028 wordt het afbouwpad van 2,5%-punt per half jaar hervat.

Aanpassen tarieven inkomstenbelasting en introductie

extra schijftarief

Tarief eerste schijf: 35,6% (2028)

Tarief tweede schijf: 37,6% (2028)

Tarief derde schijf: ongewijzigd (49,5%)

Tarief eerste schijf: 35,36% (2028)

Tarief tweede schijf: 37,44% (2028)

Tarief derde schijf: ongewijzigd (49,50%)

Aanpassen algemene heffingskorting (AHK) De AHK wordt verlaagd met 335 euro in 2025 en het afbouwpunt van de AHK wordt gekoppeld aan de hoogte van het wettelijk minimumloon
Huurtoeslag Verlaging van de eigen bijdrage met 25 euro

Verlaging van de eigen bijdrage met 11,58 euro (per 2026)

Vereenvoudingsmaatregelen (per 2025)

Kindgebonden budget Verhoging alle kindbedragen met 139 euro in 2025 Verhoging alle kindbedragen met 184 euro (2025) en verhoging afbouwpercentage naar 7,1% (2025)
Afbouw van de dubbele AHK in de bijstand Bevriezing in de periode 2025–2027. Afbouw vanaf 2028. Bevriezing in de periode 2025–2027. Afbouw vanaf 2028.

Vraag 2

Welke mee- en tegenvallers op de kinderopvangtoeslag zijn er de afgelopen 5 jaar geweest?

Antwoord op vraag 2

Het is in de gegeven tijd niet mogelijk om het gevraagde historisch overzicht te geven. Bij de Miljoenennota 2025 is een meerjarige tegenvaller verwerkt als gevolg van lagere werkloosheid op basis van de laatste raming van het Centraal Planbureau (Augustusraming 2024, cMEV). Dit leidt tot meer gebruik van kinderopvang en hogere uitgaven. Er is sprake van een oplopende opwaartse bijstelling, van 27 miljoen euro in 2024 tot 79 miljoen euro in 2029. Afgelopen voorjaarsnota 2024 is een meerjarige meevaller verwerkt, oplopend tot 474 miljoen euro in 2029. Dit komt voor een groot deel doordat het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) de prognose van het aantal geboortes sterk naar beneden heeft bijgesteld. Dit effect (oplopend tot circa 600 miljoen euro in 2029) wordt iets gedempt door het inlopen van wachtlijsten bij kinderopvangorganisaties (oplopend tot circa 100 miljoen euro in 2029). De toelichtingen van de mee- en tegenvallers zijn vindbaar in de bijlage «verticale toelichting» van de betreffende budgettaire nota’s.

Vraag 3

Kunt u uitsluiten dat u mensen moet ontslaan om de taakstelling op het aantal ambtenaren terug te dringen? Welke kosten voor ontslag, zoals de transitievergoeding, moeten daarvoor betaald worden?

Antwoord op vraag 3

Het kabinet heeft een budgettaire taakstelling afgesproken om departementen flexibiliteit te geven om deze bezuiniging in te vullen. Het is aan de verschillende Ministers om die op een verantwoorde manier te realiseren. Mocht het op reorganisatie(s) aankomen, dan is het staande «van werk naar werk beleid» (VWNW) uit de CAO Rijk van toepassing. Als er toch sprake zou zijn van ontslag, dan gelden de reguliere ontslaggronden van het arbeidsrecht.

Vraag 4

Kunt u inzichtelijk maken hoe de ontwikkelingen van het BNI in de afgelopen 10 jaar invloed hebben gehad op de afdrachten aan de EU?

Antwoord op vraag 4

Het Nederlandse aandeel van het totale bruto nationaal inkomen (bni) van de EU-27 is gegroeid van 5,64% in 2014 naar 6,05% in 2023. Voor een grove inschatting van het effect hiervan op de afdrachten aan de EU kan worden bezien wat de bni-afdracht zou zijn geweest als het bni-aandeel van Nederland in de EU-27 op het niveau van 2014 zou zijn gebleven, op basis van de totale bni-afdrachten van de lidstaten aan de EU in 2023. Met het lagere bni-aandeel van 2014 zou de bni-afdracht van Nederland in 2023 circa 0,4 miljard euro lager zijn geweest.

Vraag 5

Kunt u een overzicht geven van de parameters in de arbeidskorting voor de jaren 2025 tot en met 2028? Welke op- en afbouwtrajecten zijn er, met welke grenzen en welke op- en afbouwpercentages?

Antwoord op vraag 5

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de verwachte parameters in de arbeidskorting voor de jaren 2025 t/m 2028.

Parameters arbeidskorting 2025 t/m 2028

Hoogte AK bij inkomensgrens 1 980 euro 1.017 euro 1.047 euro 1.072 euro
Hoogte AK bij inkomensgrens 2 5.220 euro 5.413 euro 5.570 euro 5.699 euro
Hoogte AK bij inkomensgrens 3 5.599 euro 5.806 euro 5.975 euro 6.113 euro
Hoogte AK bij inkomensgrens 4 0 euro 0 euro 0 euro 0 euro
Inkomensgrens 1 12.169 euro 12.656 euro 13.115 euro 13.592 euro
Inkomensgrens 2 26.288 euro 27.339 euro 28.332 euro 29.361 euro
Inkomensgrens 3 43.071 euro 44.843 euro 46.594 euro 48.515 euro
Inkomensgrens 4 (einde afbouw) 129.078 euro 134.029 euro 138.376 euro 142.417 euro
Opbouwpercentage 1e traject 8,053% 8,036% 7,983% 7,887%
Opbouwpercentage 2e traject 30,030% 29,939% 29,723% 29,342%
Opbouwpercentage 3e traject 2,258% 2,245% 2,218% 2,161%
Afbouwpercentage 4e traject – 6,510% – 6,510% – 6,510% – 6,510%
Hoogte AK bij inkomensgrens 1 AOW’ers 491 euro 506 euro 520 euro 530 euro
Hoogte AK bij inkomensgrens 2 AOW’ers 2.612 euro 2.692 euro 2.763 euro 2.815 euro
Hoogte AK bij inkomensgrens 3 AOW’ers 2.802 euro 2.887 euro 2.964 euro 3.019 euro
Hoogte AK bij inkomensgrens 4 AOW’ers 0 euro 0 euro 0 euro 0 euro
Inkomensgrens 1 AOW’ers 12.169 euro 12.656 euro 13.115 euro 13.592 euro
Inkomensgrens 2 AOW’ers 26.288 euro 27.339 euro 28.332 euro 29.361 euro
Inkomensgrens 3 AOW’ers 43.071 euro 44.843 euro 46.594 euro 48.515 euro
Inkomensgrens 4 (einde afbouw) AOW’ers 129.078 euro 134.029 euro 138.376 euro 142.417 euro
Opbouwpercentage 1e traject AOW’ers 4,029% 3,998% 3,965% 3,899%
Opbouwpercentage 2e traject AOW’ers 15,023% 14,888% 14,740% 14,490%
Opbouwpercentage 3e traject AOW’ers 1,130% 1,114% 1,101% 1,065%
Afbouwpercentage 4e traject AOW’ers – 3,257% – 3,237% – 3,229% – 3,215%

De hoogte van de arbeidskorting wordt jaarlijks geïndexeerd met de tabelcorrectiefactor. De tabelcorrectiefactor bedraagt 1,012 voor 2025. Voor latere jaren is de tabelcorrectiefactor nog niet bekend. Voor de parameters in de tabel is daarom gebruikgemaakt van de verwachte tabelcorrectiefactor voor de jaren 2026 t/m 2028 volgens de recente Macro Economische Verkenning (MEV) van het CPB. Voor 2026 is daarnaast rekening gehouden met het slechts voor 94,48% toepassen van de tabelcorrectiefactor in de inkomstenbelasting omdat de stelpost fiscale regelingen en constructies uit het Hoofdlijnenakkoord nog niet is ingevuld. In het Hoofdlijnenakkoord is een noodremafspraak opgenomen waarbij voor het deel van de stelpost dat niet wordt gevuld de tabelcorrectiefactor wordt beperkt om de derving op te vangen.

De inkomensgrenzen van de arbeidskorting zijn gekoppeld aan de hoogte van het wettelijk minimumloon (WML). De inkomensgrenzen voor 2025 zijn pas definitief na vaststelling van het WML in november 2024. Ook de bedragen voor latere jaren zijn ramingen op basis van de MEV.

Vraag 6

Kunt u een overzicht geven van de parameters in de algemene heffingskorting (ook voor ouderen) voor de jaren 2025 tot en met 2028? Welke op- en afbouwtrajecten zijn er, met welke grenzen en welke op- en afbouwpercentages?

Antwoord op vraag 6

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de verwachte parameters in de algemene heffingskorting voor de jaren 2025 t/m 2028.

Parameters algemene heffingskorting 2025 t/m 2028

Hoogte maximale AHK 3.068 euro 3.182 euro 3.275 euro 3.351 euro
Begin afbouw 28.406 euro 29.542 euro 30.615 euro 31.727 euro
Afbouwpercentage – 6,337% – 6,208% – 6,097% – 6,010%
Einde afbouw 76.817 euro 80.801 euro 84.333 euro 87.481 euro
Hoogte maximale AHK AOW’ers € 1.536 € 1.583 € 1.625 1.655 euro
Begin afbouw AOW’ers € 28.406 € 29.542 € 30.615 31.727 euro
Afbouwpercentage AOW’ers – 3,170% – 3,088% – 3,025% – 2,968%
Einde afbouw AOW’ers € 76.817 € 80.801 € 84.333 87.481 euro

De hoogte van de algemene heffingskorting wordt jaarlijks geïndexeerd met de tabelcorrectiefactor. De tabelcorrectiefactor bedraagt 1,012 voor 2025. Voor latere jaren is de tabelcorrectiefactor nog niet bekend. Voor de parameters in de tabel is daarom gebruikgemaakt van de verwachte tabelcorrectiefactor voor de jaren 2026 t/m 2028 volgens de recente Macro Economische Verkenning (MEV) van het CPB. Voor 2026 is daarnaast rekening gehouden met het slechts voor 94,48% toepassen van de tabelcorrectiefactor in de inkomstenbelasting omdat de stelpost fiscale regelingen en constructies uit het Hoofdlijnenakkoord nog niet is ingevuld. In het Hoofdlijnenakkoord is een noodremafspraak opgenomen waarbij voor het deel van de stelpost dat niet wordt gevuld de tabelcorrectiefactor wordt beperkt om de derving op te vangen.

Het afbouwpunt van de algemene heffingskorting is met ingang van 2025 gekoppeld aan de hoogte van het wettelijk minimumloon (WML). Het afbouwpunt is pas definitief na vaststelling van het WML in november 2024. Ook het afbouwpunt in latere jaren is een raming op basis van de MEV.

Het punt waarop de algemene heffingskorting volledig is afgebouwd, is gekoppeld aan het aanvangspunt van het toptarief. In de periode 2025 t/m 2031 wordt het aanvangspunt van het toptarief jaarlijks beleidsmatig verhoogd. Dit werkt door in het afbouwpercentage en het eindpunt van de afbouw van de algemene heffingskorting.

Vraag 7

Welke parameters zijn er voorzien voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) in de jaren 2025 tot en met 2028?

Antwoord op vraag 7

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de verwachte parameters in de inkomensafhankelijke combinatiekorting voor de jaren 2025 t/m 2028.

Parameters inkomensafhankelijke combinatiekorting 2025 t/m 2028

Hoogte maximale IACK 2.986 euro 3.097 euro 3.028 euro 2.710 euro
Inkomensgrens start opbouw 6.145 euro 6.371 euro 6.555 euro 6.705 euro
Opbouwpercentage 11,45% 11,45% 11,45% 11,45%
Hoogte maximale IACK AOW’ers 1.495 euro 1.540 euro 1.502 euro 1.339 euro
Inkomensgrens start opbouw AOW’ers 6.145 euro 6.371 euro 6.555 euro 6.705 euro
Opbouwpercentage AOW’ers 5,728% 5,693% 5,678% 5,654%

De hoogte en de inkomensgrenzen van de IACK worden jaarlijks geïndexeerd met de tabelcorrectiefactor. De tabelcorrectiefactor bedraagt 1,012 voor 2025. Voor latere jaren is de tabelcorrectiefactor nog niet bekend. Voor de parameters in de tabel is daarom gebruikgemaakt van de verwachte tabelcorrectiefactor voor de jaren 2026 t/m 2028 volgens de recente Macro Economische Verkenning (MEV) van het CPB. Voor 2026 is daarnaast rekening gehouden met het slechts voor 94,48% toepassen van de tabelcorrectiefactor in de inkomstenbelasting omdat de stelpost fiscale regelingen en constructies uit het Hoofdlijnenakkoord nog niet is ingevuld. In het Hoofdlijnenakkoord is een noodremafspraak opgenomen waarbij voor het deel van de stelpost dat niet wordt gevuld de tabelcorrectiefactor wordt beperkt om de derving op te vangen.

De IACK wordt met ingang van 2027 in 9 stappen afgebouwd tot 0 euro, voor alle ouders die op basis van hun situatie recht hebben op IACK.

Vraag 8

Welke hoogte van de ouderenkorting, alleenstaande ouderenkorting en jonggehandicaptenkorting is er voorzien voor 2025 tot en met 2028? Zitten daar nog andere wijzigingen in anders dan de verhoging door een indexatie aan de hand van de tabelcorrectiefactor?

Antwoord op vraag 8

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de verwachte parameters in de ouderenkorting, alleenstaande-ouderenkorting en jonggehandicaptenkorting voor de jaren 2025 t/m 2028.

Parameters ouderenkorting, alleenstaande-ouderenkorting en jonggehandicaptenkorting 2025 t/m 2028

Hoogte maximale ouderenkorting 2.035 euro 2.110 euro 2.172 euro 2.222 euro
Start afbouw ouderenkorting 45.308 euro 46.978 euro 48.341 euro 49.453 euro
Afbouwpercentage ouderenkorting – 15% – 15% – 15% – 15%
Hoogte alleenstaande ouderenkorting 531 euro 551 euro 567 euro 581 euro
Hoogte jonggehandicaptenkorting 909 euro 943 euro 971 euro 994 euro

De hoogte en het afbouwpunt van de ouderenkorting en de hoogte van de alleenstaande-ouderenkorting en jonggehandicaptenkorting worden jaarlijks geïndexeerd met de tabelcorrectiefactor. De tabelcorrectiefactor bedraagt 1,012 voor 2025. Voor latere jaren is de tabelcorrectiefactor nog niet bekend. Voor de parameters in de tabel is daarom gebruikgemaakt van de verwachte tabelcorrectiefactor voor de jaren 2026 t/m 2028 volgens de recente Macro Economische Verkenning (MEV) van het CPB. Voor 2026 is daarnaast rekening gehouden met het slechts voor 94,48% toepassen van de tabelcorrectiefactor in de inkomstenbelasting omdat de stelpost fiscale regelingen en constructies uit het Hoofdlijnenakkoord nog niet is ingevuld. In het Hoofdlijnenakkoord is een noodremafspraak opgenomen waarbij voor het deel van de stelpost dat niet wordt gevuld de tabelcorrectiefactor wordt beperkt om de derving op te vangen.

Er zijn op dit moment geen beleidsmatige wijzigingen voorzien in deze heffingskortingen voor de komende jaren.

Vraag 9

Welke parameters zijn er voor de zorgtoeslag in 2025 tot en met 2028 voorzien?

Antwoord op vraag 9

De parameters en berekeningswijze van de zorgtoeslag staan beschreven in de Wet op de Zorgtoeslag. Voor de berekening van de hoogte van de zorgtoeslag wordt gekeken naar het verschil tussen de normpremie voor een verzekerde en de standaardpremie in dat jaar. De standaardpremie is de geraamde gemiddelde nominale premie voor een zorgverzekering vermeerderd met het geraamde gemiddelde eigen risico. Voor een verzekerde met een partner wordt daarbij tweemaal de standaardpremie in aanmerking genomen; in dat geval worden de verzekerde en zijn partner voor de toepassing van deze wet geacht gezamenlijk één aanspraak te hebben. De normpremie bedraagt een percentage van het drempelinkomen in het berekeningsjaar, vermeerderd met een percentage van het toetsingsinkomen van de verzekerde in dat jaar voorzover dat toetsingsinkomen het drempelinkomen te boven gaat. Het drempelinkomen is gelijk aan het Wettelijk minimumloon (WML). Voor een verzekerde met een partner wordt daarbij het gezamenlijke toetsingsinkomen in aanmerking genomen.

De onderstaande tabel geeft de parameters van de zorgtoeslag weer voor 2025 t/m 2028.

2025 1,896% 4,273% 13,700% 13,700%
2026 1,911% 4,288% 13,730% 13,730%
2027 1,926% 4,303% 13,760% 13,760%
2028 1,941% 4,318% 13,790% 13,790%

In de augustusbrief is aangekondigd dat de normpercentages van de zorgtoeslag met 0,002%-punt stijgen per 2025 ter dekking van een aanpassing van het partnerbegrip in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Omdat de AMvB die deze wijziging regelt nog niet volledig is afgerond wijken de genoemde percentages in de bovenstaande tabel af van de percentages zoals die op dit moment genoemd staan in de Wet op de zorgtoeslag.

Vraag 10

Welke parameters zijn er voor de huurtoeslag in de jaren 2025 tot en met 2028 voorzien?

Antwoord op vraag 10

Voor 2024 en 2025 is in de Nationale Prestatieafspraken afgesproken dat de huurstijging voor zittende huurders de Cao-loonontwikkeling volgt. De daaropvolgende jaren wordt uitgegaan van de inflatie volgende huurprijsontwikkeling. De huurontwikkeling wordt gecorrigeerd voor de effecten van harmonisatie en renovatie. Dit resulteert in de volgende huurtoeslagparameters.

Inflatie 2,9 2,8 2,4 2,3 2,3
Cao-loonontwikkeling 5,7 3,8 3,7 3,6 3,5
Koppelingspercentage CPB 7,4 5,0 3,8 3,6 3,6
Huurontwikkeling 6,0 5,9 3,1 2,6 2,5
Werkloosheid 380.000 405.000 435.000 455.000 475.000

Vraag 11

Welke parameters zijn er voor het kindgebonden budget in de jaren 2025 tot en met 2028 voorzien?

Antwoord op vraag 11

De exacte parameters voor het kindgebonden budget in de jaren 2025 tot en met 2028 zijn nog niet beschikbaar. Dat komt doordat de parameters jaarlijks worden geïndexeerd en waarden van toekomstige jaren nog niet definitief zijn vastgesteld. De indexatie van de kindbedragen wordt jaarlijks op basis van de macro-economische verkenning (MEV) van het CPB vastgesteld voor het daaropvolgende jaar. Voor de beantwoording van deze vraag is voor de verwachte indexatie van de WKB-tarieven gebruik gemaakt van de prognoses uit de MEV 2025 van het CPB.

Zie in onderstaande tabel een (voorlopig) overzicht van hoe de parameters in het kindgebonden budget zich naar verwachting ontwikkelen in de komende jaren.

1e kindbedrag 2.436 2.511 2.605 2.750 2.864
2e kindbedrag e.v. 2.436 2.511 2.605 2.750 2.864
Verhoging 12–15 jarigen 694 703 731 753 771
Verhoging 16–17 jarigen 924 936 973 1.002 1.026
Alleenstaande ouderkop 3.480 3.389 3.449 3.550 3.610
Inkomen afbouwgrens alleenstaande 26.819 28.406 29.542 30.615 31.727
Inkomen afbouwgrens paren 35.849 37.545 39.038 40.387 41.724
Inkomen afbouwpercentage 6,75% 7,10% 7,60% 8,05% 8,50%
Vermogen afbouwgrens alleenstaande 140.213 141.896 147.430 151.706 155.196
Vermogen afbouwgrens paren 177.301 179.429 186.427 191.834 196.247

Vraag 12

Welke parameters zijn er voor de kinderbijslag in de jaren 2025 tot en met 2028 voorzien?

Antwoord op vraag 12

De parameters voorzien in de kinderbijslag in de jaren 2025 t/m 2028 zien er als volgt uit:

1e en 2e kwartaal
0 t/m 5 jaar 291,49 300,16 306,47 313,32
6 t/m 11 jaar 353,95 364,48 372,14 380,46
12 t/m 17 jaar 416,41 428,80 437,81 447,59
3e en 4e kwartaal
0 t/m 5 jaar 281,69 291,99 300,19 307,36 314,32
6 t/m 11 jaar 342,05 354,56 364,52 373,22 381,67
12 t/m 17 jaar 402,41 417,12 428,84 439,08 449,03

De indexatie van de kindbedragen is gebaseerd op de ontwikkeling van de consumentenprijsindex (CPI). In bovenstaande tabel is uitgegaan van de verwachte CPI uit de meest recente Centraal Planbureau prognose (Macro Economische Verkenning 2025). Deze bedragen kunnen veranderen als gevolg van een verandering van de CPI. In het najaar van 2024 worden de bedragen voor de eerste helft van 2025 vastgesteld, naar aanleiding van de laatste consumentenprijsindex in oktober.

Vraag 13

Kunt u de berekening van de tabelcorrectiefactor uiteenzetten? Zijn hier nog beleidsmatige aanpassingen in geweest?

Antwoord op vraag 13

De tabelcorrectiefactor is de verhouding van het gemiddelde van de prijsindexcijfers van de achttiende tot en met de zevende aan het kalenderjaar voorafgaande maand, tot het gemiddelde van de prijsindexcijfers van de dertigste tot en met de negentiende aan het kalenderjaar voorafgaande maand.

Concreet betekent dit dat de indexatie voor 2025 gebaseerd is op de inflatiecijfers van juli 2023 tot en met juni 2024 ten opzichte van de inflatiecijfers van juli 2022 tot en met juni 2023. Daarbij wordt de afgeleide consumentenprijsindex (CPI) gebruikt van het CBS. Deze is gelijk aan de gewone CPI, exclusief het effect van veranderingen in de tarieven van productgebonden belastingen (zoals bijvoorbeeld de btw) en subsidies. De tabelcorrectiefactor kan op zichzelf niet beleidsmatig aangepast worden. Wel kan ervoor worden gekozen om bij de indexatie van bepaalde bedragen in belastingwetgeving de tabelcorrectiefactor niet (of beperkt) toe te passen. Feitelijk komt dit neer op een beleidsmatige verlaging van die betreffende bedragen.

Vraag 14

Kunt u een overzicht geven van de middelen die gereserveerd stonden voor de verschillende tranches van het nationaal groeifonds en hoe deze middelen zijn ingezet? Welke geldstromen zijn er?

Antwoord op vraag 14

Voor het Nationaal Groeifonds (NGF) was een initieel budget van 20 miljard euro beschikbaar voor vijf rondes. Er zijn drie indieningsrondes geweest. Er is over 50 projecten positief besloten. Hiermee is een bedrag van 11,2 miljard euro gemoeid: 6,3 miljard euro aan toekenningen, 3,5 miljard euro aan voorwaardelijke toekenningen en een bedrag van 1,4 miljard euro aan reserveringen. De initieel geplande rondes vier en vijf gaan niet door vanwege het besluit dat is opgenomen in het Hoofdlijnenakkoord 2024. In tabel 10 is de ontwikkeling van het NGF-budget opgenomen. In tabel 11 is de huidige verdeling van de middelen per project opgenomen.

Departementale route
Toegekend – 6.191,6
Voorwaardelijk toegekend – 3.493,0
Gereserveerd – 1.386,1
Subsidieroute
Toegekend – 140,7
Apparaatskosten – 56,8
Overige mutaties
Loon- en prijsbijstelling 2022 697,1
Loon- en prijsbijstelling 2023 908,7
Loon- en prijsbijstelling 2024 890,6
Terugboeking naar NGF 2024 1,6
Verlaging Voorjaarsnota 2022 – 660,0
Verlaging APB 2023 – 381,0
Verlaging Voorjaarsnota 2023 – 451,4
Verlaging Miljoenennota 2024 – 115,0
Verlaging amendement Belastingplan 2024 – 1.212,0
Verlaging Voorjaarsnota 2024 – 1.279,0
Verlaging Hoofdlijnenakkoord 2025 – 6.829,9
Overheveling project Rail Gent-Terneuzen naar Mobiliteitsfonds – 103,3
Overheveling/afboeking NGF ACS/BES – 130,0
Nog beschikbaar 68,3
1 1 Leeroverzicht & Skills OCW | SZW 44,7
1 1 Nationaal Onderwijslab AI EZ 51,1 91,5
1 2 Collectief laagopgeleiden en laaggeletterden OCW 42,6 7,6
1 2 Digitaal Onderwijs Goed Geregeld OCW 34,3
1 2 Impuls Open Leermateriaal OCW 38,0 40,0
1 2 Nationale LLO Katalysator OCW 225,0 167,0
1 2 Npuls OCW 420,0 140,0
1 2 Ontwikkelkracht OCW 231,2 101,2
1 2 Opschaling publiek private samenwerking in het beroepsonderwijs EZ 57,4 152,6
1 3 Creative Industries Immersive Impact Coalition (CIIIC) OCW 97,7 102,3
1 3 DUTCH VWS 84,0 48,0
1 3 Innovatieprogramma Onderwijshuisvesting OCW 359,5 124,2
1 3 Techkwadraat OCW 205,8 145,8
1 3 Meer Uren Werkt! SZW 45,0 30,0
1 3 Nationale Aanpak Professionalisering Leraren OCW 86,5 73,1
2 1 AiNed EZ 189,0
2 1 Health-RI EZ 69,0
2 1 QuantumDeltaNL EZ 614,9
2 1 RegMed XB EZ 56,3
2 2 Biotech Booster OCW 196,4 49,6
2 2 Cellulaire agricultuur LVVN 60,0
2 2 Circular Plastics NL KGG 53,0 167,0
2 2 CropXR LVVN 21,5 20,8
2 2 De revolutie van zelfdenkende moleculaire systemen OCW 96,9
2 2 Digitale Infrastructuur en Logistiek I&W 51,1
2 2 Dutch Metropolitan Innovations I&W | BZK 85,0
2 2 Einstein Telescope OCW 870,0 42,0
2 2 Groeiplan Watertechnologie I&W 135,0
2 1 en 2 GroenvermogenNL KGG 297,0 541,0
2 2 Luchtvaart in Transitie I&W 46,2 337,2
2 2 Nieuwe Warmte Nu! KGG 200,0
2 2 NL2120, het groene verdienvermogen van Nederland I&W 40,0 70,0
2 2 NXTGEN HIGHTECH EZ 449,9
2 2 Oncode Accelerator EZ 164,0 161,0
2 2 PharmaNL VWS 79,0
2 2 Photondelta EZ 204,6 266,6
2 2 Toekomstbestendige leefomgeving BZK 40,0 60,0
2 2 Werklandschappen van de toekomst BZK 26,2
2 2 Zero-emissie binnenvaart batterij-elektrisch I&W 50,2
2 3 6G Future Network Services EZ 142,0 61,0
2 3 Biobased Circular KGG 236,0 102,0
2 3 SolarNL KGG 277,0 135,0
2 3 CPBT LVVN 69,5 55,0
2 3 Holomicrobioom LVVN 140,0 60,0
2 3 Maritiem Masterplan I&W 210,0
2 3 Material Independence & Circular Batteries EZ 138,1 157,9
2 3 POLARIS DEF 101,7
2 3 Re-Ge-NL LVVN 129,0
Totaal 1.386,1 3.493,0 6.191,6

Vraag 15

Hoe hoog wordt de netto AOW-uitkering voor alleenstaanden naar verwachting per 1 januari 2025? En hoe hoog voor koppels? Wat zijn de brutobedragen?

Antwoord op vraag 15

De AOW-normbedragen per 1 januari 2025 worden in de komende maanden vastgesteld. De verwachte maandbedragen op basis van de Macro Economische Verkenning 2025 van het Centraal Planbureau (inclusief vakantiegeld) zijn op dit moment:

AOW-50% voor paren 1.093,94 1.154,68
AOW-70% voor alleenstaanden 1.594,83 1.683,38

Vraag 16

Hoe hoog is de netto AOW-uitkering voor alleenstaanden en voor koppels per 1 januari 2025 exclusief de indexatie vanwege de koppeling met het minimumloon? Wat zijn de brutobedragen? Wat zijn dus de gevolgen voor deze bedragen puur op basis van de fiscale wijzigingen?

Antwoord op vraag 16

Indien de indexatie van de AOW-normbedragen vanwege de koppeling met het minimumloon achterwege wordt gelaten, worden de maandbedragen (inclusief vakantiegeld) per 1 januari 2025 naar verwachting:

AOW-50% voor paren 1.068,62 1.127,95
AOW-70% voor alleenstaanden 1.559,72 1.646,32

Ten opzichte van de huidige maandbedragen (inclusief vakantiegeld) per 1 juli 2024 stijgen de bedragen als gevolg van de fiscale wijzigingen:

AOW-50% voor paren 10,17 10,02
AOW-70% voor alleenstaanden 4,52 3,73

Vraag 17

Hoeveel mensen met een AOW-uitkering hebben helemaal geen aanvullend pensioen? Hoeveel daarvan zijn alleenstaand en hoeveel hebben een partner? Hoeveel AOW'ers hebben een aanvullend pensioen van maximaal € 300 (bruto) per maand? Hoeveel € 500? En hoeveel € 1.000?

Antwoord op vraag 17

Het CBS laat in Materiële Welvaart in Nederland 2024 zien dat 92,7% van de mannen en 71% van de vrouwen boven de AOW-leeftijd een aanvullend pensioen heeft in 2022. Onderstaande tabel toont een uitsplitsing van het percentage AOW’ers met een aanvullend pensioen met en zonder partner in 2022.

Man 92,7% 89,2% 93,9%
Vrouw 71% 85,9% 58,5%

Het CBS toont geen gegevens over de precieze verdeling van aanvullende pensioenen. Het mediane aanvullend pensioen bedraagt 14.700 euro voor mannen en 6.400 euro voor vrouwen boven de AOW-leeftijd met een aanvullend pensioen.

Vraag 18

Wat is het geïsoleerde effect van de voorgestelde maatregel met betrekking tot de algemene heffingskorting en de daaraan gekoppelde verlaging van het eerste schijftarief in box 1 op het netto-inkomen en de koopkracht van verschillende inkomensgroepen? Met andere woorden: hoeveel hoger of lager zouden het netto-inkomen en de koopkracht van verschillende groepen uitpakken als de algemene heffingskorting niet zou worden verlaagd (en dus 335 euro hoger uit zou pakken) en het eerste schijftarief minder verlaagd zou worden zodat de totale budgettaire gevolgen gelijk zijn?

Antwoord op vraag 18

Het verlagen van de algemene heffingskorting met 335 euro in 2025 heeft een budgettaire opbrengst van circa 2,8 miljard euro in 2025. Als deze verlaging wordt teruggedraaid, moet het belastingtarief in de eerste schijf in dat jaar met 0,77%-punt verhoogd worden naar 36,59% in 2025 om de totale budgettaire gevolgen van het koopkrachtpakket gelijk te laten blijven.

Onderstaande tabel toont de inkomenseffecten van deze wijziging in 2025

1e (<=111% WML) 0,9%
2e (111–177% WML) 0,3%
3e (177–270% WML) 0,0%
4e (270–400% WML) – 0,1%
5e (>400% WML) – 0,3%
Inkomensbron
Werkenden – 0,1%
Uitkeringsgerechtigden 0,8%
Gepensioneerden 0,5%
Huishoudtype
Tweeverdieners 0,0%
Alleenstaanden 0,2%
Alleenverdieners 0,0%
Kinderen
Huishoudens met kinderen – 0,1%
Huishoudens zonder kinderen 0,0%
Alle huishoudens 0,0%

Voor een belastingplichtige met een bruto loon van 30.000 euro leidt de wijziging tot een toename van het netto inkomen met 104 euro in 2025.

Vraag 19

Waarom staan de maatregelen rondom de 30%-regeling en de overdrachtsbelasting niet in het Belastingplan 2025? Worden deze pas in het Belastingplan 2026 opgenomen?

Antwoord op vraag 19

Zoals is toegelicht in de aanbiedingsbrief bij het pakket Belastingplan3 bevat het pakket vrijwel alle maatregelen waarover in augustus is besloten om de koopkracht van burgers te versterken en de extra uitgaven of gederfde inkomsten te dekken. Een deel van die maatregelen, o.a. de maatregelen rondom de 30%-regeling en de overdrachtsbelasting, konden niet tijdig voor indiening bij de Tweede Kamer afgerond worden. Daarom worden deze maatregelen opgenomen in een nota van wijziging op het wetsvoorstel Belastingplan 2025. Omdat het kabinet er waarde aan hecht dat de maatregelen goed uitgewerkt worden, een gedegen uitvoeringstoets wordt opgesteld en ook de Raad van State gelegenheid krijgt om een advies uit te brengen, zal deze nota van wijziging enige tijd vragen. Beoogd is om deze nota van wijziging in de week voorafgaand aan het eerste wetgevingsoverleg van het Belastingplan 2025 op maandag 21 oktober aan uw Kamer te versturen.

Vraag 20

Kunnen cijfermatig in een tabel alle verschillen worden uiteengezet tussen de budgettaire reeksen in de budgettaire bijlage van het Hoofdlijnenakkoord en de Miljoenennota?

Antwoord op vraag 20

Met het hoofdlijnenakkoord (HLA) zijn afspraken gemaakt over de financiën van de Rijksbegroting. Deze afspraken zijn opgenomen in de budgettaire bijlage van het HLA. De Miljoenennota 2025 verwerkt het HLA en de begroting en vormt daarmee de Startnota van het kabinet. Als onderdeel van het reguliere begrotingsproces zijn bij de augustusbesluitvorming nieuwe aanpassingen aan de begroting doorgevoerd. Dit betreft onder andere het verwerken van de nieuwe uitvoeringsinformatie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Daarnaast zijn bij de augustusbesluitvorming kasschuiven doorgevoerd om de begrotingen in een realistischer ritme te plaatsen. Ook heeft in augustus besluitvorming plaatsgevonden over de lasten en de koopkracht, waaronder de tegenvaller in box 3. Onderdeel hiervan was de uitwerking van diverse maatregelen uit het HLA.

Bovenstaande gebruikelijke bijstelling van de rijksbegroting heeft geleid tot een substantieel aantal (technische) mutaties ten opzichte van de budgettaire bijlage van het HLA. De wijzigingen van de departementale begrotingen worden toegelicht in de Verticale Toelichting bij de Miljoenennota en de toelichtingen op de begrotingstukken behorend bij de departementale begrotingen. De maatregelen in het inkomstenkader worden integraal toegelicht in paragraaf 2.3 van de Miljoenennota en bijlage 4.

Vraag 21

Hoe verhoudt het totale begrotingssaldo van gemeenten volgens hun eigen begrotingen zich tot het geraamde EMU-saldo decentrale overheden in de Miljoenennota?

Antwoord op vraag 21

De basisraming van het saldo van lokale overheden wordt overgenomen van het CPB. De basisraming is gebaseerd op het gemiddelde saldo van medeoverheden van de afgelopen 10 jaar (2014 t/m 2023). Daarnaast is er een aantal beleidsafslagen: zo veronderstelt het CPB dat er oplopende tekorten zijn in de Wmo en Jeugdzorg als gevolg van stijgende kosten. De beleidsafslagen van het CPB worden niet overgenomen, omdat de oplopende kosten voor bijvoorbeeld jeugdzorg niet automatisch leiden tot een slechter saldo voor medeoverheden. Zij moeten immers een sluitende begroting op baten-lastenbasis hebben, hiervoor hebben zij ook de lokale autonomie om tot een sluitende meerjarenbegroting te komen.

Het begrotingssaldo van gemeenten is daarmee ook niet vergelijkbaar met het EMU-saldo. Het begrotingssaldo van gemeenten is het saldo van baten en lasten, terwijl het EMU-saldo tot stand komt op transactiebasis. Een gemeentelijke investering heeft bijvoorbeeld invloed op het EMU-saldo van het betreffende jaar, maar wordt voor de loop van de afschrijvingstermijn als lasten geboekt op het begrotingssaldo van baten en lasten van de gemeenten. Hierdoor is het EMU-saldo (transactiebasis) en het begrotingssaldo van gemeenten (baten-lasten) niet vergelijkbaar.

Vraag 22

Wat is het gemiddelde en totale begrotingssaldo van gemeenten in 2026 op basis van hun eigen begrotingen?

Antwoord op vraag 22

Gemeenten stellen in het najaar de begroting vast voor het volgende jaar. Het CBS publiceert op basis van de door de gemeenteraad vastgestelde begroting het saldo van baten en lasten in maart van het betreffende begrotingsjaar. Het CBS publiceert deze cijfers dus niet voor meerdere jaren. De meest recent beschikbare informatie is daarmee 2024. In de Miljoenennota is de raming voor medeoverheden gebaseerd op het gemiddelde saldo van lokale overheden van de afgelopen 10 jaar (2014 t/m 2023) en komt voor 2026 uit op –0,1% bbp.

Vraag 23

Klopt het dat de ouderenkorting niet meegerekend wordt bij de brutering van de AOW-uitkering? Waarom is dat zo? Hoe valt dit te rijmen met Artikel 9, lid 5 van de Algemene Ouderdomswet, en specifiek de tekst «rekening houdend met de toepasselijke heffingskortingen voor een persoon van de pensioengerechtigde leeftijd en ouder»?

Antwoord op vraag 23

Het klopt dat de ouderenkorting niet meegerekend wordt bij de brutering van de AOW-uitkering. Als dat wel zo zou zijn, dan leidt een verhoging van de ouderenkorting direct tot een even grote verlaging van de bruto AOW-uitkering. In dat geval zou een AOW-gerechtigde zonder aanvullend pensioen niet profiteren van een hogere ouderenkorting. In de memorie van toelichting bij de Aanpassingswet Wet Inkomstenbelasting 2001 is toegelicht dat de ouderenkorting (en de toenmalige aanvullende ouderenkorting) «losstaande bedragen vormen die niet in de brutering worden betrokken».

Vraag 24

Hoeveel geld heeft u opgenomen voor de aanbevelingen van de PEFD? (Aangezien de Kamer heeft uitgesproken het hele rapport te willen overnemen)

Antwoord op vraag 24

Het kabinet werkt aan de kabinetsreactie op het rapport van de Parlementaire enquêtecommissie Fraudebeleid en Dienstverlening. In deze kabinetsreactie zal inhoudelijk worden ingegaan op de opvolging van de aanbevelingen en de mogelijke budgettaire gevolgen. Het streven is om de kabinetsreactie voor het kerstreces naar de Kamer te sturen.

Vraag 25

Welke maatregelen worden genomen om de regeldruk in Nederland af te laten nemen (per departement)?

Antwoord op vraag 25

Het kabinet spant zich in om met name overbodige regeldruk tegen te gaan en om het naleven van regels makkelijker te maken. Hiervoor introduceert het kabinet de wettelijke verplichting om het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) structureel en vroegtijdig te betrekken bij de voorbereiding van nieuwe regelgevingsvoorstellen die naar verwachting grote gevolgen hebben voor de regeldruk. Het kabinet zal hiertoe dit najaar een nota van wijziging indienen op het voorliggende wetsvoorstel tot wijziging van de Instellingswet Adviescollege toetsing regeldruk. Het uitgangspunt is dat adviezen van de ATR zwaarwegend zijn en in principe worden overgenomen. Met name bij een kritisch oordeel (dictum 3 of 4) dient de verantwoordelijke Minister inzichtelijk te maken op welke punten en met welke zwaarwegende gronden is afgeweken van het advies. Daarnaast zet het kabinet geen nieuwe nationale koppen op Europees beleid. Ook wordt gekeken naar bestaande koppen, uiteraard met behoud van doelbereik en met oog voor de consequenties ervan. Tot slot gaat het kabinet in gesprek met toezichthouders en handhavers over hoe de regeldruk kan worden verminderd en wordt de Bedrijfseffectentoets (BET) verder aangescherpt. Deze maatregelen gelden voor alle departementen.

Vraag 26

Kan er een overzicht gegeven worden van regelingen c.q. budgetten die bij de groep uitkeringsgerechtigden terecht komen en die niet in de koopkrachtplaatjes zijn of worden meegenomen, inclusief regelingen c.q. budgetten op lokaal en provinciaal niveau?

Antwoord op vraag 26

Helaas is dat niet mogelijk, omdat het kabinet hier geen overzicht van heeft. Het uitgangspunt is echter dat alle regelingen die het inkomen van mensen beïnvloeden in principe worden meegenomen in de koopkrachtberekeningen, tenzij dat niet mogelijk is. Voor sommige inkomensbestanddelen geldt bijvoorbeeld dat er geen goede informatie beschikbaar is op huishoudniveau. Voor de meeste landelijke regelingen geldt echter dat zij zijn meegenomen in het koopkrachtbeeld. Lokale (en provinciale) regelingen worden in principe niet meegenomen in de koopkrachtberekeningen vanwege verschillende redenen. In de eerste plaats heeft het kabinet geen volledig overzicht van alle lokale (of provinciale) regelingen. In de tweede plaats bestaan er grote verschillen tussen gemeenten qua invulling en voorwaarden van lokale regelingen, waardoor niet goed is vast te stellen welke mensen recht hebben op welke regeling en de waarde daarvan. In de derde plaats is het niet altijd goed mogelijk om de (geldelijke) waarde van lokale regelingen vast te stellen (bijvoorbeeld bij naturaregelingen). Vanwege deze redenen worden lokale regelingen in principe niet meegenomen. Meer toelichting op de keuzes om bepaalde regelingen wel/niet mee te nemen in de koopkrachtberekeningen is te vinden in een achtergronddocument van het CPB, getiteld MIMOSI: Microsimulatiemodel voor belastingen, sociale zekerheid, loonkosten en koopkracht. Een uitzondering hierop is de energietoeslag in 2022 en 2023: deze regeling gold voor een substantieel aantal huishoudens, en bovendien was de hoogte van de energietoeslag in de meeste gemeenten gelijk, waardoor het mogelijk was om de regeling bij uitzondering wel mee te nemen in de koopkrachtcijfers.

Vraag 27

Kan aangegeven worden voor welke voornemens c.q. acties uit het regeerprogramma nog geen dan wel onvoldoende dekking is?

Antwoord op vraag 27

Voor de financiële consequenties van het Regeerprogramma is de Miljoenennota leidend, die tevens dient als Startnota van het kabinet. Dit betekent dat alle doelen en voorstellen uit het Regeerprogramma moeten worden gedekt binnen de extra middelen die met het Hoofdlijnenakkoord voor specifieke onderwerpen zijn gereserveerd en anders binnen de bestaande middelen op de departementale begrotingen. Aan de lastenkant wordt vastgehouden aan de beleidsmatige ontwikkeling zoals in de Miljoenennota gepresenteerd. Beleidsmatige afwijkingen daarvan dienen gecompenseerd te worden. Dit geldt ook voor lastenverzwaringen uit het Hoofdlijnenakkoord die als gevolg van beleidskeuzes niet worden gerealiseerd.

Vraag 28

Kan er een financiële vertaling van het regeerprogramma geleverd worden?

Antwoord op vraag 28

Voor de financiële consequenties van het Regeerprogramma is de Miljoenennota leidend, die tevens dient als Startnota van het kabinet. Dit betekent dat alle doelen en voorstellen uit het Regeerprogramma moeten worden gedekt binnen de extra middelen die met het Hoofdlijnenakkoord voor specifieke onderwerpen zijn gereserveerd en anders binnen de bestaande middelen op de departementale begrotingen. Aan de lastenkant wordt vastgehouden aan de beleidsmatige ontwikkeling zoals in de Miljoenennota gepresenteerd. Beleidsmatige afwijkingen daarvan dienen gecompenseerd te worden. Dit geldt ook voor lastenverzwaringen uit het Hoofdlijnenakkoord die als gevolg van beleidskeuzes niet worden gerealiseerd.

Vraag 29

Kunt u de ontwikkeling van de AIQ en de WIQ ook uitdrukken in absolute bedragen in plaats van %bbp? Kunt u dit doen voor de periode 1980–2024?

Antwoord op vraag 29

De figuur laat de arbeidsinkomensquote (AIQ) en de winstquote (WIQ) zien over de periode 1995–2023, verrekend naar absolute bedragen. De reeksen zijn op basis van werkelijke prijzen en dus niet gecorrigeerd voor inflatie. De methodiek van het CBS is gereviseerd vanaf 1995. De datareeks over de periode 1980–1995 is daarom moeilijk te vergelijken met de reeks vanaf 1995. Het CBS heeft nog geen data voor 2024. Volgens de MEV-raming van het CPB zal de AIQ zich iets herstellen in 2024.

Vraag 30

Wat gebeurt er als de OCW-begroting van 2025 wordt weggestemd? Klopt het dat dan de begroting van 2024 leidend is, en dat er dan dus niet bezuinigd hoeft te worden?

Antwoord op vraag 30

Middels de ontwerpbegroting legt het kabinet een voorstel ter autorisatie voor aan het parlement. De door het parlement geautoriseerde begroting geldt als een maximum. De vakminister mag dus niet meer uitgeven dan de geautoriseerde bedragen, maar wel minder. Een ontwerpbegroting kan conform de Grondwet alleen op Prinsjesdag worden ingediend. Dit betekent dat wanneer een ontwerpbegroting 2025 wordt weggestemd er voor het jaar 2025 geen begroting is. Het kabinet kan dus geen nieuwe of suppletoire begrotingen voor 2025 indienen. Het indienen van een nieuwe ontwerpbegroting kan dus ook pas op Prinsjesdag 2025.

Wanneer een ontwerpbegroting wordt aangehouden en daarmee niet op 1 januari van het jaar waarop de begrotingswet betrekking heeft in werking kan treden, mag de vakminister het lopend beleid uit die begroting tijdelijk met terughoudendheid in uitvoering nemen. Gelet op tijdelijkheid is het van belang dat er snel een geautoriseerde begroting is om de rijksuitgaven rechtmatig te kunnen doen. Met lopend beleid wordt beleid bedoeld dat reeds door het parlement door middel van de begroting van het voorafgaande jaar is geaccordeerd of waarover het parlement reeds is geïnformeerd (artikel 2.25 Comptabiliteitswet 2016).

Het aanhouden van een ontwerpbegroting 2025, waardoor deze niet op 1 januari van het jaar waarop de begrotingswet betrekking heeft in werking kan treden, betekent ook dat in 2025 geen nieuw beleid kan worden uitgevoerd, tenzij uitstel van die uitvoering naar het oordeel van de vakminister niet in het belang van het Rijk is en de vakminister de Staten-Generaal daarover heeft geïnformeerd.

Vraag 31

Stemt de Kamer alleen over de bedragen van de begroting van 2025 (bijvoorbeeld: wetstekst bij begroting OCW 2025) of ook al over ingeboekte bezuinigingen voor 2026 en verder (memorie van toelichting bij Begroting OCW 2025)?

Antwoord op vraag 31

Uw Kamer autoriseert alleen de begrotingsstaat met bijbehorende verplichtingen, uitgaven en ontvangsten (artikel 2.3 en 2.5 Comptabiliteitswet 2016) voor het jaar 2025. De meerjarige doorwerking in de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten worden ter invulling van het informatierecht van uw Kamer opgenomen in de ontwerpbegrotingen, maar zijn geen onderwerp van parlementaire autorisatie bij de behandeling van begroting 2025.

Vraag 32

Houdt het kabinet vast aan de doelstelling van 55% CO2-reductie in 2030? Zo ja, is het huidige kabinetsbeleid voldoende om dit doel te bereiken?

Antwoord op vraag 32

Het kabinet en het Ministerie van Klimaat en Groene Groei (KGG) als beleidsverantwoordelijk departement houden vast aan de doelstelling van 55% CO2-reductie in 2030 ten opzichte van 1990, zoals vastgelegd in de Klimaatwet. Op 24 oktober komt de Klimaat en Energieverkenning (KEV) van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) uit. Uit de KEV zal blijken of het huidige kabinetsbeleid voldoende is om dit doel te bereiken. Indien dit niet het geval blijkt, zal het kabinet in het voorjaar van 2025 alternatief beleid vaststellen binnen de bestaande budgettaire kaders.

Vraag 33

Houdt het kabinet vast aan de doelstelling van halvering stikstofuitstoot in 2030? Zo ja, is het huidige kabinetsbeleid voldoende om dit doel te bereiken?

Antwoord op vraag 33

Het kabinet committeert zich aan de verplichtingen die volgen uit de (inter)nationale wet- en regelgeving ten aanzien van natuur, biodiversiteit en klimaat. Uit rapportages van de kennisinstellingen bleek eerder dit jaar dat het gevoerde beleid nog onvoldoende was om de stikstofdoelstellingen in te vullen. Dit kabinet komt met een andersoortige aanpak. Met betrekking tot stikstof werkt het kabinet aan een juridisch houdbaar alternatief in plaats van sturen op de Kritische Depositiewaarde (KDW) waarmee de huidige omgevingswaarden voor stikstofdepositie in de Omgevingswet kunnen worden vervangen. In het Hoofdlijnenakkoord is 5 mld. euro beschikbaar gesteld voor de agrarische sector en 500 mln. euro structureel voor agrarisch natuurbeheer, het kabinet zal de komende periode nader invulling geven aan de inzet van deze middelen. Voorts werkt het kabinet onder andere aan een uitvoeringsgerichte en gebiedsspecifieke aanpak die in plaats komt van het NPLG. De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur stuurt de eerste richting van deze aanpak voor het einde van 2024 naar de Kamer. De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur dient dit beleid te realiseren binnen de bestaande financiële kaders.

Vraag 34

Houdt het kabinet vast aan de doelstelling van 5% biologische landbouwgrond in 2030? Zo ja, is het huidige kabinetsbeleid voldoende om dit doel te bereiken?

Antwoord op vraag 34

De ambitie van het kabinet is om in 2030 op 15% van het landbouwareaal biologisch te produceren, conform het op 19 december 2022 gepubliceerde actieplan. Om dit te bereiken is het belangrijk dat de vraag van consument en markt toeneemt. Hiertoe is meerjarig 50 miljoen extra vrijgemaakt voor de ontwikkeling van de markt. Het kabinet waakt over de uitvoering van het actieplan houdt de ontwikkelingen nauwgezet in de gaten en stuurt bij waar nodig. De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur dient dit beleid te realiseren binnen de bestaande financiële kaders.

Vraag 35

Houdt het kabinet vast aan de doelstelling van 50% minder grondstoffengebruik in 2030? Zo ja, is het huidige kabinetsbeleid voldoende om dit doel te bereiken?

Antwoord op vraag 35

Eerder heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat al aangegeven dat we met de maatregelen in het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE) dit doel niet gaan halen. Ook het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) geeft in de Integrale Circulaire Economie Rapportage (ICER) van 2023 aan dat meer maatregelen nodig zijn om dit doel te halen. Begin 2025 komt een nieuwe ICER uit. Mede op basis hiervan zal de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat in september van dat jaar een geactualiseerd NPCE aan de Kamer aanbieden. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat dient dit beleid te realiseren binnen de bestaande financiële kaders.

Vraag 36

Houdt het kabinet vast aan de doelstelling van 100% schoon water in 2027? Zo ja, is het huidige kabinetsbeleid voldoende om dit doel te bereiken?

Antwoord op vraag 36

De doelstellingen voor schoon en gezond water zijn vastgelegd in de (Europese) Kaderrichtlijn Water (KRW). Inzet is om met het tijdig uitvoeren van alle afgesproken maatregelen en gebruikmakend van legitieme Europese uitzonderingen in 2027 aan de KRW te voldoen. Met het impulsprogramma KRW zet het kabinet zich er samen met de medeoverheden voor in om dit voor elkaar te krijgen en waar nodig extra stappen te zetten. Zelfs met al deze inspanningen en de al gerealiseerde verbeteringen, verwacht het kabinet niet dat in 2027 alle (meer dan honderdduizend) KRW-doelen bereikt zullen zijn. Dat betekent echter niet dat we in 2027 niet aan de KRW kunnen voldoen. De Kaderrichtlijn voorziet namelijk in uitzonderingsgronden, wanneer het bijvoorbeeld – zelfs met maximale inspanning – niet mogelijk is om bepaalde stoffen voor 2027 uit het water te halen, simpelweg omdat dit een langjarig proces betreft dat niet versneld kan worden. Op die manier is het dus mogelijk dat Nederland met maximale inspanning wel aan de KRW voldoet in 2027, ondanks dat dan nog niet alle doelen behaald zijn. De tussenevaluatie, die eind dit jaar gereed is, brengt in samenwerking met de regio de toestand van de wateren, de resterende opgaven en het handelingsperspectief in beeld. De Kamer wordt regelmatig geïnformeerd over de voortgang van het KRW-impulsprogramma. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat dient dit beleid te realiseren binnen de bestaande financiële kaders.

Vraag 37

Houdt het kabinet vast aan de doelstelling van halvering van het aantal mensen met problematische schulden voor 2030? Zo ja, is het huidige kabinetsbeleid voldoende om dit doel te bereiken?

Antwoord op vraag 37

Het kabinet komt met een omvangrijke reeks maatregelen om problematische schulden terug te dringen en heeft hier ook middelen voor gereserveerd. De effecten hiervan zullen we pas op langere termijn zien, ook omdat in veel gevallen wetgeving nodig is. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal uw Kamer hier in de kabinetsreactie op het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) schulden en in het commissiedebat op 17 oktober over informeren.

Vraag 38

Houdt het kabinet vast aan de doelstelling van nul daklozen in 2030 (Lissabon verklaring) in 2030? Zo ja, is het huidige kabinetsbeleid voldoende om dit doel te bereiken?

Antwoord op vraag 38

Het kabinet houdt vast aan de doelstellingen van de verklaring van Lissabon en gaat door met de uitvoering van het Nationaal Actieplan Dakloosheid. Vanaf 2022 is er structureel 65 miljoen euro extra beschikbaar gesteld voor de aanpak van dakloosheid. Het kabinet zet in op het verbeteren van de bestaanszekerheid en de bouw van meer woningen. Er is bijzondere aandacht voor de huisvesting van enkele specifieke doelgroepen, waaronder dakloze mensen.

Dit jaar wordt naar aanleiding van de motie Westerveld (Kamerstuk 36 200-XVI, nr. 73) gestart met een onafhankelijk onderzoek naar de voortgang op het Nationaal Actieplan Dakloosheid en de daaraan gekoppelde doelstelling uit de Lissabondeclaratie. De Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg verwacht uw Kamer hier volgend najaar over te informeren.

Vraag 39

Houdt het kabinet vast aan de doelstelling van nul jongeren in de gesloten jeugdzorg? Zo ja, is het huidige kabinetsbeleid voldoende om dit doel te bereiken?

Antwoord op vraag 39

De doelstelling van het kabinet is om in 2030 zo dicht mogelijk bij nul gesloten plaatsingen te komen. De Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport van VWS komt met een regeling voor de transformatie van gesloten jeugdzorg. Deze regeling is bedoeld voor de af- en ombouw van de gesloten jeugdhulpinstellingen. Daarmee moet het mogelijk zijn de doelstelling te halen.

Vraag 40

Houdt het kabinet vast aan de doelstelling van nul thuiszittende kinderen voor 2030? Zo ja, is het huidige kabinetsbeleid voldoende om dit doel te bereiken?

Antwoord op vraag 40

Dit kabinet werkt aan het terugdringen van het aantal onnodige thuiszitters. Om dit aantal zo laag mogelijk te krijgen, zetten we de lopende maatregelen vol door. Het tegengaan van verzuim is essentieel om ervoor te zorgen dat elk kind en iedere jongere een passende plek heeft in het onderwijs en zich kan ontwikkelen. De verzuimaanpak heeft daarom hoge prioriteit. Hierbij is onze inzet tweeledig: (1) we verscherpen én versterken de preventieve verzuimaanpak van scholen, samenwerkingsverbanden en leerplichtambtenaren – een wetsvoorstel hiertoe ontvangt u dit najaar – en (2) we maken meer mogelijk (in wet- en regelgeving) voor leerlingen die dreigen uit te vallen of al uitgevallen zijn. Tot slot werken we aan het actieprogramma digitale school. Met het actieprogramma benutten we de kansen die digitalisering biedt voor kinderen die niet fysiek (volledig) naar school kunnen – onder meer met een subsidie en het actief delen van informatie over wat er nu al kan.

Vraag 41

Houdt het kabinet vast aan de doelstelling van het isoleren van 2,5 miljoen woningen voor 2030 (300.000 per jaar)? Zo ja, is het huidige kabinetsbeleid voldoende om dit doel te bereiken?

Antwoord op vraag 41

Ja, isolatie is een belangrijke manier om energie te besparen en de energierekening betaalbaar te houden (een besparing is mogelijk tot 1.900 euro per jaar) en minder afhankelijk van energie te worden uit andere landen. De doelstelling uit het Nationaal Isolatieprogramma blijft om 2,5 mln. woningen te isoleren tot en met 2030. De realisatie van het doel zal binnen bestaande financiële kaders moeten gebeuren. Hierbij worden bewoners ondersteund op verschillende manieren, waaronder de lokale isolatieaanpak via gemeenten, landelijke subsidie voor eigenaar-bewoners, VvE’s en particuliere verhuurders, en afspraken met woningcorporaties. Er wordt gemonitord of de maatregelen voldoende zijn om de doelen te realiseren, onder andere via de jaarlijkse Klimaat- en Energieverkenning. In de voortgangsrapportage van het Programma Versnelling Verduurzaming Gebouwde Omgeving van afgelopen voorjaar4 kon op basis van de energielabelontwikkeling in de woningvoorraad worden gesteld dat de doelen voor 2030 wat isolatie betreft haalbaar zijn.5

Vraag 42

Houdt het kabinet vast aan de doelstelling van halvering van het aantal verkeersslachtoffers voor 2030? Zo ja, is het huidige kabinetsbeleid voldoende om dit doel te bereiken?

Antwoord op vraag 42

Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) is gevraagd of een halvering van het aantal verkeersslachtoffers in 2030 mogelijk is. Volgens SWOV lijkt de tussendoelstelling om in 2030 een halvering van het aantal verkeersslachtoffers te realiseren te ambitieus. Dat neemt niet weg dat dit kabinet blijft inzetten op een vermindering van het aantal verkeersslachtoffers. Momenteel verkent het kabinet welke extra maatregelen de trend van toenemende verkeerslachtoffers kunnen keren, zoals opgenomen in het regeerprogramma. Over de uitkomsten van de verkenning wordt uw Kamer dit jaar geïnformeerd. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat dient dit beleid te realiseren binnen de bestaande financiële kaders.

Vraag 43

Houdt het kabinet vast aan de doelstelling van 3% besteding aan R&D voor 2030? Zo ja, is het huidige kabinetsbeleid voldoende om dit doel te bereiken?

Antwoord op vraag 43

Het kabinet houdt vast aan de doelstelling dat Nederland in 2030 3% van het bruto binnenlands product uitgeeft aan investeringen in onderzoek en ontwikkeling (R&D). Dit betreft zowel publieke als private middelen. In internationaal perspectief blijven vooral private investeringen in R&D achter in Nederland. Voor de publieke middelen geldt dat de doelstelling gerealiseerd dient te worden binnen de bestaande budgettaire kaders. Het kabinet wil meer investeringen in R&D realiseren door verschillende maatregelen. Dit betreft onder andere maatregelen om het ondernemersklimaat te versterken, zoals een stabiel en voorspelbaar beleid, lastenverlichtingen en het Pact Ondernemingsklimaat. Daarnaast neemt het kabinet maatregelen om het concurrentievermogen van Nederland te versterken door het stimuleren van een innovatieve economie. Hiervoor worden actieagenda’s opgesteld op de tien prioritaire technologieën uit de Nationale Technologiestrategie. Tot slot krijgt Invest-NL additionele middelen, waarmee haar slagkracht wordt vergroot, wat onder meer bijdraagt aan de doorgroei van (innovatieve) startups naar scale-ups. De maatregelen worden gedurende deze kabinetsperiode verder uitgewerkt en uitgevoerd. Het is de inzet van het kabinet om hiermee de doelstelling te halen. Hiervoor is echter ook private inzet noodzakelijk.

Vraag 44

Houdt het kabinet vast aan de internationale afspraak van 0,7% bni voor ontwikkelingssamenwerking? Zo ja, is het huidige kabinetsbeleid voldoende om dit doel te bereiken?

Antwoord op vraag 44

Het bni-percentage van het ODA-budget ontwikkelt zich in de komende jaren van 0,62% van het bni naar 0,44% van het bni. Daarmee wordt de 0,7% niet gehaald.

ODA-budget 2024–2029 7.016 7.175 7.304 5.444 5.552 5.942
ODA-budget in % van het bni 0,62 0,61 0,6 0,43 0,42 0,44

Vraag 45

Houdt het kabinet vast aan de doelstelling van 30% afname van gezondheidsachterstanden van mensen met lage SES ten opzichte van mensen met hoge SES in 2040? Zo ja, is het huidige kabinetsbeleid voldoende om dit doel te bereiken?

Antwoord op vraag 45

De 30% afname van gezondheidsachterstanden van mensen met lage sociaal economische status (SES) ten opzichte van mensen met hoge SES in 2040 was geen doelstelling, maar een missie die richting moest geven aan het topsectoren- en innovatiebeleid (MTIB) van het vorige kabinet. Dit laat onverlet dat het kabinet deze gezondheidsverschillen onwenselijk vindt. Het terugdringen van vermijdbare gezondheidsachterstanden blijft een specifiek doel in het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA), zoals overeengekomen door Gemeenten en GGD-en, zorgverzekeraars en het Ministerie van VWS. In dit akkoord zijn acties opgenomen om dit doel te bereiken. Op korte termijn ontvangt uw Kamer de kabinetsreactie op het SER-rapport «Gezond opgroeien, wonen en werken» waarin de aanpak van gezondheidsachterstanden vanuit dit Kabinet wordt toegelicht.

Vraag 46

Houdt het kabinet vast aan de doelstelling om het aandeel van mensen met overgewicht te laten dalen tot 38% of lager in 2040 en het aantal kinderen met overgewicht te laten dalen naar 9,1%? Zo ja, is het huidige kabinetsbeleid voldoende om dit doel te bereiken?

Antwoord op vraag 46

Het kabinet houdt vast aan de ambitie van een gezonde generatie in 2040 zoals dat onder meer breed is omarmd in het Nationaal Preventieakkoord. Onderdeel van deze ambitie is het terugdringen van overgewicht. Er wordt door het kabinet een samenhangende preventiestrategie uitgewerkt. In deze strategie wordt ingegaan op de doelstellingen van het preventiebeleid en de inzet om deze te bereiken.

Vraag 47

Klopt het dat ontwikkelingssamenwerking. (ODA) met ingang van 2025 niet meer gekoppeld zal zijn aan het bni? Wat is de reden dat dit zo is? Waarop is dit gebaseerd? Waar en in welk document is dit afgesproken? Is dit overlegd met de vier dragende partijen?

Antwoord op vraag 47

Het kabinet heeft besloten het ODA-budget bij Miljoenennota niet aan te passen naar aanleiding van de Macro-Economische Verkenning (MEV) van het CPB, die deze zomer gepubliceerd is. In het Hoofdlijnenakkoord is geen afspraak gemaakt over de koppeling met het bni. Indien er wordt gekozen om het budget te koppelen, zal deze bijstelling ingepast moeten worden in het vastgestelde uitgavenkader.

Vraag 48

Kan het kabinet aangeven in een tabel hoeveel de uitgaven aan ODA zullen zijn MET indexering en ZONDER indexering op basis van bni voor de jaren 2025 t/m 2030?

Antwoord op vraag 48

Indien het kabinet had besloten om het ODA-budget bij Miljoenennota op basis van de MEV bij te stellen, dan zou dit afhankelijk van de precieze berekeningswijze tot en met 2029 cumulatief 1,3 miljard dan wel 2,0 miljard gekost hebben.

Een koppeling waarbij het ODA-budget één op één meegroeit met het bni en dus de ODA-prestatie (budget uitgedrukt in percentage bni) gelijk blijft aan de huidige raming (zie antwoord op vraag 44), zou de volgende bijstelling betekend hebben:

Bijstelling cf. bni ontwikkeling 180 200 211 229 229 229 1.278

Een koppeling waarbij de ODA-prestatie op (zeer) lange termijn toegroeit naar 0,7% bni, conform de systematiek van voorgaande kabinetten, zou de volgende bijstelling betekend hebben:

Bijstelling ODA-budget bij groei naar 0,7% 287 319 336 364 364 364 2.034

Met deze bijstellingen zou het ODA budget voor de aankomende jaren als volgt zijn:

ODA-budget 2024–2029 7.016 7.175 7.304 5.444 5.552 5.942
ODA-budget incl. bijstelling cf. bni-ontwikkeling 7.196 7.375 7.515 5.673 5.781 6.171
Bijstelling ODA-budget bij groei naar 0,7% 7.303 7.494 7.640 5.808 5.916 6.306

Vraag 49

Hoeveel zou de indexering van de ODA-gelden kosten ten opzichte van het nieuwe basispad, als er wel geïndexeerd zou worden op basis van bni?

Antwoord op vraag 49

Zie antwoord op vraag 48.

Vraag 50

Hoe vaak is er in de afgelopen 50 jaar niet geïndexeerd op Ontwikkelingssamenwerking? Is dit een kabinetsbesluit geweest? Of was dit een mutatie van het Ministerie van Financiën?

Antwoord op vraag 50

Het ODA-budget is in de afgelopen 50 jaar gekoppeld geweest aan het bni. Zie verder het antwoord op vraag 47.

Vraag 51

Zijn er al claims gedaan voor 2026? Over welke financiële dekkingen zijn tijdens de formatie geen afspraken gemaakt, zodat het een vrije kwestie is?

Antwoord op vraag 51

In hoeverre claims voor 2026 zijn besproken als onderdeel van de augustusbesluitvorming is onderdeel van de kabinetsinterne beraadslagingen. Het kabinet heeft de uitkomsten van de besluitvorming gepresenteerd in de Miljoenennota 2025. De onderliggende adviesnota’s zijn gelijktijdig met de Miljoenennota openbaar gemaakt.

Afspraken tijdens de formatie zijn gemaakt tussen de vier formerende partijen. Dit zijn daarmee geen kabinetsafspraken en dus kan het kabinet hier ook geen uitspraken over doen. Het archief van formatie is samen met het eindverslag van de formateur openbaar gemaakt.

Vraag 52

In hoeverre komt er minder geld beschikbaar voor gemeentelijke minimaregelingen omdat de huurtoeslag en kindgebonden budget verhoogd worden?

Antwoord op vraag 52

Er is geen daling van het budget voor gemeentelijke minimaregelingen als gevolg van een verhoging van de huurtoeslag en het kindgebonden budget.

Vraag 53

In de dekkingsmaatregelen en uitvoeringsinformatie SZW staat te lezen dat de uitvoeringstegenvaller van 252 miljoen op de WIA in 2025 intertemporaal gedekt wordt op de SZW-begroting. Waar komt deze dekking precies vandaan?

Antwoord op vraag 53

De uitvoeringstegenvaller op de SZW-begroting in 2025 – waar de tegenvaller op de WIA onderdeel van is – wordt intertemporeel gedekt op de SZW-begroting vanuit meerdere dekkingsbronnen. De grootste dekkingsbron is de beleidsmatige vrijval van middelen voor de verruiming van het loonkostenvoordeel Banenafspraak, onderdeel van het wetsvoorstel Vereenvoudiging Banenafspraak. Dit wetsvoorstel wordt met een jaar uitgesteld, waardoor er in 2026 middelen vrijvallen. Daarnaast wordt de invoering van het wetsvoorstel Participatiewet in balans met een half jaar uitgesteld. Dit zorgt voor lagere uitgaven in 2025. Verder worden er onder meer middelen aangewend die gereserveerd waren om gemeenten te compenseren voor de beoogde bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon (WML) voor medewerkers in de Wet Sociale werkvoorziening (Wsw) met 1,2% per 1 juli 2024. Deze bijzondere verhoging is niet doorgegaan, hierdoor vallen deze middelen vrij.

Vraag 54

Is er wat betreft schuldenaanpak sprake van een intensivering of een ombuiging?

Antwoord op vraag 54

Dit kabinet intensiveert in de schuldenaanpak. In de Miljoenennota is aangekondigd dat er structureel 75 miljoen euro wordt vrijgemaakt voor een pakket aan maatregelen om problematische schulden fundamenteel aan te pakken.

Vraag 55

Te lezen valt dat ten behoeve van de subsidietaakstelling uit het hoofdlijnenakkoord op verschillende budgetten bezuinigingen zijn doorgevoerd, die voornamelijk bestaan uit het verlagen van algemene subsidie- en opdrachtenbudgetten voor re-integratie en armoede en schulden. Waar bestaan die verlagingen uit? Op welke programma’s of initiatieven wordt specifiek bezuinigd?

Antwoord op vraag 55

Vanuit het algemene subsidieartikel van artikel 2 van de SZW-begroting worden subsidies verstrekt ten behoeve van re-integratie, ondersteuning aan gemeenten op gebied armoede en schulden, steun aan vrijwilligersorganisaties en voedselhulp. Een deel van dit budget is nog niet definitief toebedeeld aan een beleidsdoel. De bezuiniging van het budget betreft dit nog niet definitief toegekende budget.

Vraag 56

Hoeveel moet naar verwachting worden geraamd voor de hersteloperatie UWV?

Antwoord op vraag 56

Op dit moment is het nog niet mogelijk om een beeld van de kosten te geven. Gezien de complexiteit en omvang van de totale populatie is het voor het UWV nu nog niet mogelijk om precies aan te wijzen welke mensen benadeeld of bevoordeeld zijn en om welke bedragen het gaat. Het UWV werkt aan inzicht in de totale problematiek en verwacht uiterlijk december een zo compleet mogelijk beeld te hebben inclusief benodigde maatregelen.

Vraag 57

Voor welke specifieke groepen is de envelop «groepen in de knel» precies bedoeld?

Antwoord op vraag 57

De envelop voor «groepen in de knel» is ingezet voor verschillende doelgroepen, waaronder: mensen in de sociale zekerheid, gebruikers van toeslagen, en mensen met problematische schulden. Zie hieronder het overzicht van maatregelen, zoals ook opgenomen in de Miljoenennota 2025.

Reservering voorjaar 193 104 149 136 110 412
Integraal pakket problematische schulden 24 56 73 100 100 75
Aanpassing handhaving sociale zekerheid 6 12 12 12 12 12
Schoolmaaltijden 45 45 45 45 45 45
Aanpassen toeslagpartnerbegrip: oplossing voor achterblijvers noodgedwongen elders verblijvende partner 1 12 12 12 12 12
Niet meer met terugwerkende kracht vaststellen van grondslag toeslagen obv verblijfstitel en recht kinderbijslag 0 5 5 5 5 5
Verlengen aanvraagtermijn toeslagen 0 5 5 5 5 5
Verhogen forfait aftrekbaar bedrag extra vervoerskosten door ziekte of invaliditeit in de inkomstenbelasting 1 1 1 1 1 1
Netto i.p.v. bruto terugvorderen 1 31 31 31 31 31
Reservering voor aanpak armoede Caribisch Nederland 2 2 2 2 2 2
IPS gemeentelijke doelgroep 4 3 2 0 0 0
Tijdelijke verlenging energiefonds 60 60 0 0 0 0
Totaal 337 337 337 349 323 600
Beschikbare middelen envelop groepen in de knel 337 337 337 349 323 600

Vraag 58

Hoe groot is het deel van de envelop «groepen in de knel» dat bedoeld is voor hersteloperaties aangaande de WIA?

Antwoord op vraag 58

Voor de hersteloperaties aangaande de WIA is geen geld uit de envelop «groepen in de knel» geoormerkt. Wel is er een reservering getroffen voor komend voorjaar. Deze is o.a. bedoeld voor de onderwerpen OCTAS, Participatiewet, Toeslagenwet, Caribisch Nederland en werkende armen (kinderopvang). Momenteel worden beleidsopties uitgewerkt, waaraan de middelen uit deze envelop besteed kunnen worden. Het bedrag van deze reservering varieert in de komende jaren tussen de 100 en 200 miljoen euro en bedraagt vanaf 2039 structureel 412 miljoen euro.

Vraag 59

Kunt u een uitsplitsing geven wat de netto lastenverlichting is voor burgers en bedrijven in de periode 2025–2028 (graag per jaar aangeven)?

Antwoord op vraag 59

In onderstaande tabel wordt de beleidsmatige lastenontwikkeling getoond voor burgers, bedrijven en buitenland, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het basispad (beleid van voorgaande kabinetten) en het beleid van dit kabinet. De tabel is opgemaakt in standen, dus toont voor elk jaar de cumulatieve ontwikkeling sinds referentiejaar 2024.

De voornaamste lastenverzwaring in het basispad is de toename van de zorgpremies, die zijn gekoppeld aan eveneens stijgende zorguitgaven. Deze lastenverzwaring komt hoofdzakelijk terecht bij de groep burgers. Daarnaast lopen in het basispad tijdelijke lastenverlichtingen af, zoals in de energiebelasting en de brandstofaccijnzen. Het kabinet zorgt in 2025 voor een lastenverlichting voor zowel burgers (door het koopkrachtpakket, lagere zorgpremies en het met één jaar verlengen van de lagere brandstofaccijnzen) als bedrijven (door geplande lastenverzwaringen terug te draaien). De beleidsmatige lasten liggen aan het eind van de kabinetsperiode 4,6 miljard euro hoger dan in 2024, ten opzichte van het basispad. Bijna de helft hiervan heeft een technische verklaring en hoort bij de groep burgers: de lastenverlichting in box 3 door de uitspraken van de Hoge Raad vond plaats voor de kabinetsperiode, maar de spiegelbeeldige lastenverzwaring (die optreedt omdat het effect van de HR-uitspraken tijdelijk is) valt binnen de kabinetsperiode. Het verloop komt daarnaast doordat in 2026 en 2027 een aantal lastenverzwaringen uit het hoofdlijnenakkoord ingaan (waarvan het afschaffen van het verlaagd btw-tarief voor logies en culturele diensten, het afschaffen van de salderingsregeling en de circulaire plasticheffing de grootste zijn) en doordat tijdelijke verlaging van de brandstofaccijnzen afloopt. Ook is de vrachtwagenheffing budgettair verwerkt met de Miljoenennota.

Burgers Basispad 4.518 5.070 6.519 7.304
Effect kabinetsbeleid – 4.466 – 1.427 2.918 2.425
Totaal 52 3.643 9.437 9.729
Bedrijven Basispad 2.042 2.361 1.869 1.803
Effect kabinetsbeleid – 1.256 469 1.442 2.102
Totaal 786 2.830 3.311 3.905
Buitenland Basispad 405 406 406 406
Effect kabinetsbeleid – 366 22 120 120
Totaal 39 428 526 526

Vraag 60

Wat waren de uitgaven aan de OCW-begroting als percentage van het bbp en als percentage van de totale rijksbegroting in de afgelopen twintig jaar?

Antwoord op vraag 60

De onderstaande tabel toont de begroting van OCW in miljoenen euro’s, als percentage van het bbp en als percentage van de totale rijksbegroting in de afgelopen twintig jaar. Dit is op basis van de stand ontwerpbegroting OCW.

2004 5% 12%
2005 5% 13%
2006 5% 12%
2007 4% 12%
2008 5% 13%
2009 5% 13%
2010 5% 13%
2011 5% 13%
2012 5% 12%
2013 5% 13%
2014 5% 12%
2015 5% 13%
2016 5% 13%
2017 5% 13%
2018 5% 13%
2019 5% 13%
2020 5% 12%
2021 5% 11%
2022 5% 12%
2023 5% 12%
2024 5% 12%

Vraag 61

Wat is de woonquote voor huurders sinds 1980?

Antwoord op vraag 61

Het CBS voert om de paar jaar een groot woononderzoek uit. Woonquotes zijn daarom niet voor elk individueel jaar beschikbaar. De onderstaande tabel geeft woonquotes weer voor de beschikbare jaren. Verder terug dan 1986 is niet beschikbaar, begin 2025 komt het CBS met de waarnemingen over 2024.

1986 28,8% 29,4% 29,0%
1990 28,6% 30,2% 29,0%
1994 30,6% 32,8% 31,2%
1998 33,8% 34,7% 34,0%
2002 30,0% 32,0% 30,4%
2006 34,5% 38,1% 35,2%
2009 32,8% 40,1% 34,1%
2012 34,9% 39,8% 36,0%
2015 37,4% 41,4% 38,4%
2018 35,9% 41,5% 37,6%
2021 33,7% 40,9% 36,0%
Bron: CBS

Vraag 62

Wat is de woonquote voor huizenbezitters sinds 1980?

Antwoord op vraag 62

Het CBS voert om de paar jaar een groot woononderzoek uit. Woonquotes zijn daarom niet voor elk individueel jaar beschikbaar. De onderstaande tabel geeft woonquotes voor huizenbezitters weer voor de beschikbare jaren. Verder terug dan 1986 is niet beschikbaar, begin 2025 komt het CBS met de waarnemingen over 2024.

1986 24,0%
1990 21,7%
1994 25,0%
1998 25,1%
2002 21,7%
2006 24,8%
2009 24,2%
2012 29,5%1
2015 27,2%1
2018 26,6%1
2021 23,4%1

1 Vanaf 2012 bevat de woonquote ook onderhoudskosten aan de woning. Deze is daardoor hoger dan daarvoor.

Bron: CBS

Vraag 63

Welk deel van de nieuwgebouwde huizen ging de afgelopen jaren (2010–2024) naar beleggers/verhuurders in plaats van mensen die er zelf gingen wonen? Kunt u een percentage per jaar noemen?

Antwoord op vraag 63

De onderstaande tabel geeft weer welk percentage van nieuw opgeleverde woningen een huurwoning (corporatie of overige verhuur) dan wel een koopwoning is. Woningen gebouwd tussen 2010 en 2024 zijn ongeveer in ongeveer de helft van de gevallen huurwoningen. Dit is meer dan in de bouwperiode ervoor (1991–2010), waarvoor geldt dat ongeveer een derde van de destijds gebouwde woningen op dit moment wordt verhuurd.

Een uitsplitsing per jaar is binnen dit tijdsbestek niet mogelijk. Ook geldt dat deze weergave het huidige eigendom weerspiegelt, dit is niet noodzakelijk hetzelfde als het eigendom direct na oplevering van de woning, die gegevens zijn niet voorhanden.

Eerder dan 1944 61,6 38,2 13,2 25,0 0,3 100,0
1945–1970 49,5 50,4 38,6 11,8 0,1 100,0
1971–1990 56,5 43,4 33,7 9,6 0,1 100,0
1991–2010 65,4 34,5 24,1 10,4 0,1 100,0
2011–2020 50,0 49,8 27,6 22,3 0,2 100,0
2021-en later 49,2 50,6 20,5 30,0 0,3 100,0
Totaal 57,0 42,8 28,5 14,4 0,1 100,0
Bron: CBS maatwerkbestand voor CLO

Vraag 64

Klopt het dat dit kabinet de lasten op arbeid en inkomen verhoogt en de lasten op vermogen & winst verlaagt? Met welke bedragen? (Zowel inclusief als exclusief basispad)

Antwoord op vraag 64

Het kabinet heeft geen cijfers over de uitsplitsing van de beleidsmatige lastenontwikkeling naar deze specifieke subcategorieën. Het CPB heeft dit eerder in het kader van Keuzes in Kaart wel inzichtelijk gemaakt. Er is echter geen uitsplitsing op basis van actueel beleid beschikbaar.

Vraag 65

Klopt het dat het afschaffen van de dividendbelasting bij inkoop eigen aandelen veel meer gaat kosten dan € 800 miljoen per jaar? Klopt het dat dit bedrag in feite zo'n € 2 miljard per jaar gaat zijn?

Antwoord op vraag 65

Voor de afschaffing van de inkoopfaciliteit naar aanleiding van het aangenomen amendement Van der Lee6 is 800 miljoen euro opbrengst per jaar geraamd. Het kabinet heeft besloten de inkoopfaciliteit te behouden. Derhalve is deze budgettaire opbrengst weer uitgeboekt. Omdat het gaat om het terugdraaien van een maatregel, is er geen nieuwe raming gemaakt. Recent heeft Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO) een alternatieve raming gepubliceerd7. Ook Stichting Economisch Onderzoek (SEO) heeft een eigen raming gepubliceerd8. Op basis van andere bronnen en andere aannames komen zij tot andere ramingen van de budgettaire opbrengst. Recent hebben enkele leden vragen (2024Z13363) gesteld over de verschillen tussen de ramingen. Deze beantwoording zal ik u voor de AFB toezenden.

Vraag 66

Kunt u de meest actuele effectieve belastingdruk van de rijkste 10%, rijkste 1%, rijkste 0,1% en rijkste 0,01% noemen?

Antwoord op vraag 66

Het Centraal Planbureau heeft in mei 2024 de studie «Inkomens en belastingen aan de top» gepubliceerd.9 Hieruit blijkt dat de belastingdruk toeneemt met het inkomen tot aan de top 10%, om vervolgens te dalen. Het CPB komt tot de conclusie dat de belastingdruk in de periode 2011–2019 over de verschillende inkomensgroepen weinig verschilt. Gemiddeld is in diezelfde periode sprake van een belastingdruk van 36,6% voor de top-10%, 34,5% voor de top-1%, 30,9% voor de top-0,1% en 27,8% voor de top 0,01%. Over het jaar 2018 zijn die cijfers respectievelijk 37,9% (top 10), 34,0% (top 1), 28,3% (top 0,1) en 24,8% (top 0,01).

De verschillen in belastingdruk zijn terug te voeren op een samenstellingseffect. Aan het begin van de top-10% bepalen de belastingen en premies met name de belastingdruk op basis van de tarieven in box 1. Naarmate de top-0,01% meer in beeld komt, is het vooral de vennootschapsbelasting die de totale druk bepaalt; voor hen zijn bedrijfswinsten de belangrijkste vorm van inkomen. Bij uitkering van deze bedrijfswinsten zou de belastingdruk voor deze groep toenemen: dit inkomen wordt belast in box 2. Het CPB komt tot de bevinding dat de meeste ingehouden winst uiteindelijk niet wordt uitgekeerd.

Vraag 67

Klopt het dat binnenlandse steun voor vluchtelingen uit Oekraïne niet onder het uitgavenkader valt? Geldt dit dan dus ook voor verlaagd collegegeld voor deze groep?

Antwoord op vraag 67

In de begrotingsregels van het kabinet Schoof is vastgelegd dat zowel uitgaven aan militaire en humanitaire steun aan Oekraïne als de binnenlandse opvang van vluchtelingen uit Oekraïne niet onder het uitgavenkader vallen.

Onderwijsinstellingen kunnen zelfstandig beslissen over eventuele verlagingen van het collegegeld voor vluchtelingen uit Oekraïne. De instellingen worden niet vanuit de Rijksbegroting gecompenseerd voor een eventuele verlaging van het collegegeld.

Vraag 68

Waartoe dienen de Uitgaven- en Inkomstenkaders? Immers deze worden toch constant aangepast, en zijn daardoor toch niet meer dan een soft budget constraint?

Antwoord op vraag 68

Het uitgaven- en inkomstenkader is bedoeld om solide overheidsfinanciën te waarborgen, zodat schulden niet worden doorgeschoven naar toekomstige generaties. Bij de Miljoenennota 2025 zijn het uitgaven- en inkomstenkader tot en met 2029 vastgesteld. Hiermee is het beleidsmatige pad voor de ontwikkeling van de inkomsten (inkomstenkader) vastgelegd, en hoeveel er maximaal mag worden uitgegeven deze kabinetsperiode (uitgavenkader). Het inkomstenkader beweegt mee met de economische ontwikkelingen; inkomstenmeevallers komen ten gunste van het overheidssaldo, inkomstentegenvallers belasten het overheidssaldo. De conjunctuurgevoelige uitgaven zoals de WW, bijstand en rente zijn buiten de uitgavenkaders gezet. Zo hoeft er niet bezuinigd te worden of belastingen niet verhoogd te worden door een economische neergang en vice versa (ook automatische stabilisatie genoemt). Dit zijn essentiele onderdelen van trendmatig begrotingsbeleid.

Het uitgavenkader wordt elk jaar gecorrigeerd voor de loon- en prijsontwikkeling. Hiermee zijn afspraken over de voorzieningen die de overheid aanbiedt onafhankelijk van de prijsontwikkeling van de uitgaven die hiermee samenhangen.

Vraag 69

Hoeveel van de kosten van Box 3 compensatie en gemiste inkomsten komen uit de algemene middelen?

Antwoord op vraag 69

De derving van belastinginkomsten voor de overheid van de recente box 3-arresten bedraagt naar verwachting 6,4 miljard euro in 2024, 1,7 miljard euro in 2025, en 1,8 miljard euro in 2026. De kosten die toekomen aan 2024 lopen mee in het EMU-saldo. Voor de overige kosten is dekking gevonden door enkele eerder beoogde lastenverlichtingen in te faseren.

Vraag 70

Als gevolg van de kosten van de Box 3 compensatie en gemiste inkomsten wat is de toename van de staatsschuld in % en euro’s?

Antwoord op vraag 70

De derving van belastinginkomsten voor de overheid van de recente box 3-arrest bedraagt naar verwachting 6,4 miljard euro in 2024, 1,7 miljard euro in 2025, en 1,8 miljard euro in 2026. De kosten die toekomen aan 2024 lopen mee in het EMU-saldo en verhogen daarmee de schuld met ongeveer 0,6% van het bbp. Voor de overige kosten zijn compenserende maatregelen genomen, met name door enkele eerder beoogde lastenverlichtingen in te faseren.

Vraag 71

Als gevolg van de kosten van de Box 3 compensatie en gemiste inkomsten wat is de toename van de rentebetalingen over de staatsschuld in % en euro’s?

Antwoord op vraag 71

De derving van belastinginkomsten die toekomt aan 2024 loopt voor dat jaar mee in het EMU-saldo en verhoogt daarmee de EMU-schuld. De overige derving wordt gecompenseerd met andere fiscale maatregelen en is dus niet schuldverhogend. Hogere schuld leidt ook tot hogere rentebetalingen over de schuld. De rentebetalingen zijn berekend over het geheel van de schuld en kunnen niet aan specifieke onderdelen hiervan worden toegerekend.

Vraag 72

Als gevolg van de kosten van de Box 3 compensatie en gemiste inkomsten wat is de toename van de belastingdruk?

Antwoord op vraag 72

De derving van belastinginkomsten die toekomt aan 2024 loopt voor dat jaar mee in het EMU-saldo en wordt dus niet gecompenseerd met lastenverzwaringen (elders). Dit betekent dat voor dit deel sprake is van een lagere belastingdruk. De overige derving wordt gecompenseerd met andere fiscale maatregelen. Per saldo heeft laatstgenoemde geen effect op de totale lastendruk.

Vraag 73

Hoe worden de kosten van de Box 3 compensatie en gemiste inkomsten verdeeld? Welke groepen zullen hieraan mee moeten betalen?

Antwoord op vraag 73

De derving van belastinginkomsten die toekomt aan 2024 loopt voor dat jaar mee in het EMU-saldo en wordt dus niet gecompenseerd met lastenverzwaringen (elders). De overige derving wordt gecompenseerd met een pakket van maatregelen, dat is toegelicht in tabel 6. Het gaat om zowel maatregelen die raken aan burgers als bedrijven. De belangrijkste bijdrage is het infaseren van in het Hoofdlijnenakkoord voorgenomen lastenverlichtingen voor burgers. De infasering kan niet aan specifieke groepen burgers worden toegewezen, omdat hier in het Hoofdlijnenakkoord nog geen invulling aan was gegeven.

Vraag 74

Welke waarde heeft het afschaffen (niet invoeren) van de belasting op inkoop van eigen aandelen voor de Nederlandse economie en samenleving? Welke rapporten zijn er die dit onderbouwen?

Antwoord op vraag 74

De inkoop van eigen aandelen door een vennootschap is in beginsel belast met dividendbelasting. Op basis van de inkoopfaciliteit in de dividendbelasting is een aandeleninkoop door een beursfonds onder strikte voorwaarden vrijgesteld van dividendbelasting. Niet elk beursfonds kan aan de voorwaarden van deze inkoopfaciliteit voldoen.

Deze inkoopfaciliteit is ingevoerd om het mogelijk te maken dat Nederlandse beursfondsen aandelen via de beurs kunnen inkopen, zonder dat zij noodgedwongen die dividendbelasting die eigenlijk voor rekening van de aandeelhouder zou moeten komen, voor eigen rekening moeten nemen en zodat de inkoop van aandelen door Nederlandse beursfondsen fiscaal niet nadeliger zou worden behandeld in vergelijking tot inkoop van aandelen door buitenlandse concurrenten. De inkoop van eigen aandelen wordt in omringende landen namelijk in de meeste gevallen niet belast met een dividendbelasting.

Het vorige kabinet heeft naar aanleiding van een motie (Kamerstuk 36 200, nr. 86) onderzoek gedaan naar de inkoopfaciliteit. De Tweede Kamer is bij brief van 26 september 2023 geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek. Uit dit onderzoek blijkt dat er goede redenen zijn om de inkoopfaciliteit te behouden.10 Daarom heeft het vorige kabinet het aangenomen amendement Van der Lee tot afschaffing negatief beoordeeld.11 Er zijn namelijk verschillende bedrijfseconomische redenen voor beursfondsen om aandelen in te kopen. Daarnaast zou zonder de inkoopfaciliteit een beursfonds bij inkoop van aandelen de verschuldigde dividendbelasting voor eigen rekening moeten nemen en kan – in tegenstelling tot regulier dividend – deze dividendbelasting niet worden verrekend door de aandeelhouder (de aandeelhouder waarvan de beursvennootschap de aandelen koopt is immers onbekend). Inkoop van eigen aandelen leidt dan doorgaans tot een hogere belastingdruk dan de uitkering van regulier dividend. De aandeelhouders zijn vaak pensioenfondsen en beleggingsinstellingen. Hierdoor wordt indirect ook de waarde van de oudedagsvoorzieningen van vele werknemers geraakt.

Het vorige kabinet heeft uw Kamer bij brief van 23 september 2023 geïnformeerd over het onderzoek naar de inkoopfaciliteit.12 Voor het onderzoek zijn Eumedion, VNO-NCW en VEB gevraagd naar het belang van de inkoopfaciliteit voor de praktijk. Gelet op de uitkomsten van het onderzoek en de nadelige gevolgen van de afschaffing van de inkoopfaciliteit in de dividendbelasting op de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven en daarmee ook op het Nederlandse vestigingsklimaat, wenst het kabinet de inkoopfaciliteit in de dividendbelasting te behouden. In het wetsvoorstel Belastingplan 2025 wordt daarom geregeld dat de afschaffing van de inkoopfaciliteit, die voorzien is per 1 januari 2025, niet doorgaat.

Vraag 75

Welke waarde heeft het verhogen van de renteaftrekbeperking van 20 naar 25% voor de Nederlandse economie en samenleving? Welke rapporten zijn er die dit onderbouwen?

Antwoord op vraag 75

De earningsstrippingmaatregel heeft als doel het tegengaan van belastingontwijking door de renteaftrek te beperken, alsmede het beperken van de fiscale prikkel om investeringen met vreemd vermogen te financieren. Met dit laatste wordt beoogd de economie schokbestendiger te maken. Nederland heeft de earningsstrippingmaatregel daarom aanzienlijk strenger geïmplementeerd dan de minimumnorm die volgt uit ATAD1.13 De maatregel is nadien verder aangescherpt door het percentage te verlagen van 30% naar 20% als dekkingsmaatregel in het kader van de motie Hermans.14 Dit maakt dat Nederland een relatief strenge renteaftrekbeperking kent ten opzichte van andere EU-lidstaten. De strengere renteaftrekbeperking betekent hogere kosten wanneer investeringen met schulden worden gefinancierd. Dit heeft een negatief effect heeft op de investeringen. Dit wordt bijvoorbeeld aangegeven door het CPB (2020)15, de Adviescommissie Belastingheffing (2020)16 en in het rapport Belastingen in maatschappelijk perspectief (2024)17. In de diverse rapporten wordt benoemd dat de strenge implementatie een negatief effect heeft op het investeringsklimaat in Nederland. Daarnaast laten Leszczyłowska en Meier (2021)18 in internationaal verband ook empirisch zien dat de earningsstrippingmaatregel tot minder investeringen leidt.

Dit kabinet staat voor een goed, stabiel en voorspelbaar ondernemings- en vestigingsklimaat. Daarom wil het kabinet investeringen aanjagen door de eerdere verlaging van het percentage deels ongedaan te maken en meer in lijn brengen met het Europees gemiddelde. Dergelijke investeringen versterken de Nederlandse economie en samenleving.

Vraag 76

Welke waarde heeft het verlagen van het tarief voor box 2 voor de Nederlandse economie en samenleving? Welke rapporten zijn er die dit onderbouwen?

Antwoord op vraag 76

Het verlagen van het hoge tarief in box 2 zorgt ervoor dat het effectieve toptarief van ondernemers die hun onderneming drijven via een bv niet meer uitkomt boven het toptarief van werknemers. Dit draagt bij aan een beter globaal evenwicht. Het belang hiervan is bijvoorbeeld recent aangegeven in het bouwstenenrapport over het belastingstelsel.19

Vraag 77

Welk effect heeft de maatregel verhogen van btw naar 21% op de koopkracht van verschillende groepen?

Antwoord op vraag 77

Uit een eerdere evaluatie van het lage btw-tarief blijkt dat huishoudens in de lagere inkomensdecielen in absolute termen minder uitgeven aan boeken, kranten, cultuur, sport en logies, waardoor zij minder van het verlaagd btw-tarief profiteren dan andere inkomensgroepen. Echter, het is niet mogelijk om de exacte koopkrachteffecten te berekenen, omdat daarvoor in de dataset gegevens beschikbaar zouden moeten zijn over wie er wel en niet culturele goederen en diensten/logies consumeren en welk deel van hun bestedingen hiernaartoe gaat. In de dataset die gebruikt wordt in de koopkrachtberekeningen zijn hier geen gegevens over beschikbaar. De verhoging van de btw loopt in de koopkrachtramingen mee via de inflatie en heeft voor iedere groep hetzelfde effect. Kamerstukken II 2023/2024, 32 140, nr. 174 (kabinetsreactie) en Kamerstukken II 2023/2024, 32 140, nr. 151 (evaluatierapport).

Vraag 78

Wat is de hoogte van het minimumloon per maand en per jaar momenteel?

Antwoord op vraag 78

Sinds de invoering van het minimumuurloon per 1 januari 2024 worden er geen vaste minimum dag-, week- en maandlonen meer voorgeschreven door de wet. Door een aanname te maken van het aantal werkuren per week kan het minimumuurloon wel omgerekend worden naar een maandloon.

De hoogte van het minimumloon is sinds 1 juli 2024 13,68 euro per uur. Op basis van een 36-urige werkweek komt dit overeen met een bruto maandloon van 2.134,08 euro. Om een inschatting te maken van het brutoloon op jaarbasis is ook het minimumuurloon per 1 januari 2024 relevant. Op 1 januari 2024 bedroeg het minimumuurloon 13,27 euro. Op basis van een 36-urige werkweek was het bruto maandloon destijds 2.070,12 euro. Op jaarbasis bedraagt het brutoloon dat correspondeert met het minimumuurloon en een 36-urige werkweek 25.225,20 euro in 2024 exclusief het wettelijk vakantiegeld van minimaal 8% (vakantiebijslag). Inclusief het wettelijk vakantiegeld van 8% komt dit uit op 27.243,22 euro in 2024.

Minimumuurloon € 13,27 € 13,68
Per maand exclusief vakantiegeld (uitgaande van 36-urige werkweek) € 2.070,12 € 2.134,08
Per jaar exclusief vakantiegeld € 25.225,20

Vraag 79

Wat is de verwachte hoogte van het minimumloon per maand en per jaar in januari 2025?

Antwoord op vraag 79

De hoogte van het minimumloon per 1 januari 2025 is momenteel nog niet vastgelegd. Op basis van de huidige verwachtingen (o.b.v. de Macro Economische Verkenning van het Centraal Planbureau) is de hoogte van het minimumloon per 1 januari 2025 14,06 euro per uur en per 1 juli 2025 14,36 euro. Gebaseerd op een 36-urige werkweek komt dit overeen met een bruto maandloon van 2.193,36 euro per 1 januari 2025 en een brutoloon op jaarbasis in 2025 van 26.601,12 euro, exclusief het wettelijke vakantiegeld van minimaal 8% (vakantiebijslag). Inclusief het wettelijk vakantiegeld van 8% komt dit uit op 28.729,21 euro in 2025.

Minimumuurloon € 14,06 € 14,36
Per maand exclusief vakantiegeld (uitgaande van 36-urige werkweek) € 2.193,36 € 2.240,16
Per jaar exclusief vakantiegeld € 26.601,12

Vraag 80

Welke financiële tegenvallers (met omvang in euro’s) hebben zich voorgedaan sinds het hoofdlijnenakkoord?

Antwoord op vraag 80

In de Miljoenennota zijn de tegenvallers verwerkt die zich sinds de Voorjaarsnota hebben voorgedaan. Uitgaventegenvallers zijn opgenomen in de Kadertoets (tabel 2 Miljoenennota). Inkomstentegenvallers zijn opgenomen in het Inkomstenkader (tabel 6 Miljoenennota). Onderstaand zijn de substantiële tegenvallers die in de Miljoenennota zijn verwerkt opgenomen.

Uitgaven

Aanvullende uitgaven Herstel Toeslagen

Voor Herstel Toeslagen is 2,3 miljard euro extra beschikbaar gesteld, waarvan 1,4 miljard euro is toegevoegd aan de begroting van Financiën. Tegelijkertijd is 0,9 miljard euro aanvullend gereserveerd op de Aanvullende Post. Deze tegenvaller wordt gedekt door naar rato 1,4 miljard euro van de nog uit te keren eindejaarsmarge in 2025 in te houden en door 0,9 miljard euro te reserveren uit de prijsbijstelling tranche 2025.

EU-afdrachten

De raming van de Nederlandse afdracht aan de Europese Unie is op basis van de verwachte onderuitputting in de EU-begroting 2025 neerwaarts bijgesteld met 1,3 miljard euro in 2025. Een deel van hiervan schuift door naar 2026 en 2027. Daarnaast is er sprake van een structurele tegenvaller op de bni-afdracht van 0,9 miljard euro. Dat komt enerzijds doordat de ontvangsten van de invoerrechten op EU-niveau lager uitvallen en anderzijds doordat het Nederlandse bni hogerligt dan verwacht ten opzichte van de EU als totaal.

Asiel

Vanwege het tekort aan reguliere asielopvangplaatsen moeten er naar verwachting meer crisisnoodopvanglocaties worden geopend. Dit levert een tegenvaller op van 350 miljoen euro 2024 bij het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA).

Afpakken

De ontvangsten door het afpakken van (crimineel) vermogen vallen naar verwachting ongeveer 250 miljoen euro lager uit dan geraamd. De lagere afpakopbrengsten worden verklaard doordat op dit moment geen grote schikkingen zijn voorzien.

Besluitvorming en uitvoeringsinformatie VWS

Het uitvoeringsbeeld laat per saldo een meevaller zien, met name door onderschrijding in de wijkverpleging. Verder is er sprake van incidentele besparingsverliezen in 2025 en een structurele tegenvaller uit de uitvoeringsinformatie in de Wet langdurige zorg (Wlz) en de niet-akkoordsectoren in de Zvw.

Dekkingsmaatregelen en uitvoeringsinformatie SZW

Er is sprake van een structurele uitvoeringstegenvaller op de SZW-begroting. Deze is onder meer een gevolg van de verwerking van uitvoeringsinformatie van het UWV en de nieuwe macro-economische raming van het CPB. De grootste tegenvallers zijn op de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en de Ziektewet. Bij de WIA is sprake van een tegenvaller van 252 miljoen euro structureel en bij de Ziektewet van 109 miljoen euro structureel. De uitvoeringstegenvaller in 2025 wordt intertemporeel gedekt op de SZW-begroting. Daarnaast gaat in het najaar van 2024 een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) naar de WIA van start.

Inkomsten

Box 3

Er is een tegenvaller in box 3 in 2025 en 2026. Deze wordt gedekt door het geleidelijk infaseren van de koopkrachtenveloppen, het naar voren halen van de in het hoofdlijnenakkoord geplande verhoging van de Awf-premie, het terugdraaien van de in het hoofdlijnenakkoord geplande verlaging van het box 3-tarief en het verhogen van de premie Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof-premie).

Vraag 81

Welke financiële tegenvallers (met omvang in euro’s) worden nog verwacht?

Antwoord op vraag 81

De financiële tegenvallers die het kabinet verwacht zijn verwerkt in de begrotingsstukken die uw Kamer met Prinsjesdag heeft ontvangen.

Vraag 82

Wat is de effectieve belastingdruk voor bedrijven momenteel? Wat is hiervan de ontwikkeling over de afgelopen 30 jaar?

Antwoord op vraag 82

De effectieve vennootschapsbelastingdruk voor Nederlandse bedrijven was volgens de OESO-database 23,72% in 2023.20 In 2017 was dit 22,9%. De OESO heeft geen gegevens beschikbaar over eerdere jaren. De effectieve belastingdruk wordt in grote mate bepaald door het statutaire tarief in de vennootschapsbelasting; gegevens over het statutaire tarief gaan wel verder terug. Tussen 1994 en 2024 is het algemene tarief in de vennootschapsbelasting gedaald van 35% naar 25,8%.

Vraag 83

Hoeveel % van de belastinginkomsten zijn in 2024 afhankelijk uit arbeid, kapitaal, consumptie?

Antwoord op vraag 83

Het splitsen van belastinginkomsten in deze componenten vereist dat enkele belastingsoorten die op verschillende grondslagen tegelijk zien, worden opgedeeld. Voor 2024 is deze splitsing momenteel niet beschikbaar. Onderstaande tabel toont de indeling voor het laatst beschikbaar jaar (2022) op basis van de methodiek van de Europese Commissie.

Arbeid 48%
Kapitaal 24%
Consumptie 29%

Vraag 84

Welke 5 maatregelen hebben het meeste effect (verklarende waarde) op de ontwikkeling van de arbeidsinkomensquote (aiq)? Met andere woorden: waarom stopt de daling van de aiq en is dit een bewuste keus of bijkomend effect?

Antwoord op vraag 84

Recentelijk is de AIQ-marktsector gedaald, van ongeveer 73,5 procent in 2019 naar 69 procent in 2023.21 Dit past in een trend die zichtbaar is op de lange termijn: in 1995 was de AIQ nog 81,4 procent.22 Structurele verklaringen voor de dalende trend van de AIQ zijn onder andere technologische ontwikkelingen, flexibilisering van de arbeidsmarkt en arbeidsmigratie.23 Onderzoek door het CPB heeft echter geen duidelijke, robuuste relaties tussen de dalende AIQ en deze factoren opgeleverd.24 Dat kan volgens CPB komen doordat deze concepten moeilijk zijn te meten.

Op de korte termijn spelen rigiditeiten een belangrijke rol bij het achterblijven van de AIQ. Door vaste cao-afspraken reageren lonen vertraagd op de stand van de conjunctuur en de hoge inflatie van recente jaren. De winsten zijn daarentegen erg volatiel en reageren sneller op economische ontwikkelingen. Ten tijde van hoogconjunctuur stijgen de winsten snel terwijl de lonen achterblijven, resulterend in een dalende AIQ. De winstquote bereikte in 2022 het hoogste niveau sinds het begin van de metingen in 1995, namelijk 44,3%. In 2023 nam de winstquote iets af, maar bleef deze historisch gezien op een hoog niveau. Dit hoge niveau is het gevolg van economische groei in 2021 en 2022 en van de coronasteunmaatregelen.

Op de korte termijn spelen rigiditeiten een belangrijke rol bij het niveau van de AIQ. Door vaste cao-afspraken reageren lonen vertraagd op de stand van de conjunctuur en de hoge inflatie van recente jaren. De winsten zijn daarentegen erg volatiel en reageren sneller op economische ontwikkelingen. Ten tijde van hoogconjunctuur stijgen de winsten snel terwijl de lonen achterblijven, resulterend in een dalende AIQ.

Het CPB verwacht dat de AIQ zich de komende jaren licht zal herstellen. Naast de toename van lonen afgelopen jaren raamt het CPB in 2024 een groei van de contractlonen van 6,4% als reactie op inflatie in 2023.25 De groei van de contractlonen ligt boven de inflatie in 2024, resulterend in een stijging van de reële lonen. Dit leidt tot een stijgende AIQ van 67,7 in 2023 naar 69,9 in 2028.

Vraag 85

Kan het kabinet een tabel geven van de jaarlijkse onderuitputting van de afgelopen 10 jaar?

Antwoord op vraag 85

De onderstaande tabel geeft de onderuitputting van de afgelopen 10 jaar weer.

Totale onderuitputting – 892 – 1.046 – 1.808 – 1.390 – 3.040 – 1.751 – 2.379 – 4.843 – 6.184 – 7.207

Vraag 86

Wat zou een adequate koopkrachtbuffer kunnen zijn in de koopkrachtprognoses, zodat de daadwerkelijke koopkrachtontwikkeling niet minder dan 0% zou zijn? Is 1% van het BBP hiervoor voldoende? Dat wil zeggen, om deze kans voor 90% uit te sluiten?

Antwoord op vraag 86

Het Centraal Planbureau heeft in het Centraal Economisch Plan 2018 in kaart gebracht wat de onzekerheid is van de koopkrachtraming op Prinsjesdag (zie CPB (2018) Centraal Economisch Plan 2018, blz 21). Om met 95% zekerheid te kunnen stellen dat de daadwerkelijke koopkrachtontwikkeling volgend jaar minimaal 0% bedraagt, is een buffer van 1,4% koopkracht nodig (kosten: 7,1 mld miljard euro in 2025, oftewel 0,6% van het BBP). De raming van de mediane koopkrachtontwikkeling voor 2025 bedraagt momenteel 0,7%.

Een dergelijke buffer zou kunnen voorkomen dat er koopkrachtverlies optreedt bij tegenvallende loon- en prijsstijgingen, maar zal niet kunnen voorkomen dat de koopkracht daalt bij grote economische schokken, zoals ten tijde van de energiecrisis.

Vraag 87

Kan het kabinet een tabel geven met de bedragen en percentages die de Kamer via amendementen zelf een andere bestemming heeft gegeven?

Antwoord op vraag 87

Nee.

Vraag 88

Kunt u aangeven wat de koopkracht zou zijn voor werkenden als het restant van de koopkrachtenveloppe voor koopkracht wordt ingezet in plaats van voor dekking box 3 (in lijn met invulling zoals bij doorrekening CPB)?

Antwoord op vraag 88

Door de infasering wordt in 2025 1,35 miljard euro uit de koopkrachtmiddelen uit het hoofdlijnenakkoord nog niet ingezet voor lastenverlichting. In totaal bedraagt de verlaging van de tarieven in de inkomstenbelasting in 2025 zonder het infaseren van de lastenverlichting 5,8 miljard euro in plaats van 4,45 miljard euro met infasering van de lastenverlichting.

Het terugdraaien van het infaseren van de koopkrachtenveloppe zorgt voor een mediaan inkomenseffect van +0,3% voor werkenden. In het antwoord op vraag 52 bij de vragen over bijlagen van de Miljoenennota vindt u een nadere uitsplitsing van deze inkomenseffecten.

Alleen het CPB kan de gevolgen van beleid op de lonen en prijzen berekenen (macro-economische doorwerking). Deze doorwerking heeft ook effect op het koopkrachtbeeld. Het Ministerie van SZW kan alleen een partiële doorrekening maken. Het is daarom zuiverder om inkomenseffecten weer te geven. Het inkomenseffect is het effect van een maatregel in een bepaald jaar op het besteedbaar inkomen van huishoudens. Hierbij wijzigt het macro-economische beeld niet.

Vraag 89

Wat is de voortgang op de lijst belastingconstructies?

Antwoord op vraag 89

Het voorgaande kabinet heeft toegezegd steeds een lijst met opmerkelijke belastingconstructies op te nemen als bijlage bij de Voorjaarsnota. De laatste editie van de lijst met opmerkelijke belastingconstructies vindt u dan ook in bijlage 10 van de Voorjaarsnota 2024. Ook komend voorjaar is het kabinet voornemens een lijst met opmerkelijke belastingconstructies mee te sturen als bijlage bij de Voorjaarsnota. We zullen in die lijst ten minste ingaan op de voortgang op de aanpak van ontwijking van heffing in box 3 via agiostorting en het terugkopen van bezittingen. Deze constructie werd bij Voorjaarsnota 2024 gemeld als constructie waarvan de aanpak nog in ontwikkeling is.

Vraag 90

Waarom is er deze keer geen bijlage met de top 10 meest gebruikte constructies om belasting te ontwijken? Kan dit alsnog worden nagezonden?

Antwoord op vraag 90

Zie antwoord vraag 89.

Vraag 91

Kunt u aangeven wat de ontwikkeling is van landgoederen de afgelopen 10 jaar?

Antwoord op vraag 91

Cijfers over het aantal landgoederen dat is gerangschikt onder de Natuurschoonwet 1928 zijn beschikbaar tot en met 2023. Hieronder wordt voor de periode 2014–2023 een overzicht gegeven van het aantal gerangschikte NSW-landgoederen.

Aantal NSW-landgoederen 5.467 5.648 5.748 5.900 6.030 6.113 6.230 6.364 6.451 6.555

Vraag 92

Klopt het dat de beleidsmatige lasten voor gezinnen stijgen met 9,9 miljard in de periode 2025–2028 (bron: CPB, MEV)?

Antwoord op vraag 92

De inschatting van het kabinet is dat beleidsmatige lasten voor burgers met 9,7 miljard euro stijgen in de periode 2025–2028. Dit komt goed overeen met de inschatting van het CPB. Hiervan wordt ongeveer 7,3 miljard euro veroorzaakt door maatregelen die voor het aantreden van het kabinet zijn getroffen en nog een effect hebben gedurende deze periode.

Vraag 93

Klopt het dat de beleidsmatige lasten voor bedrijven stijgen met 3,2 miljard euro in periode 2025–2028 (bron: MEV, CPB)?

Antwoord op vraag 93

De inschatting van het kabinet is dat beleidsmatige lasten voor bedrijven met 3,9 miljard euro stijgen in de periode 2025–2028. Dit is iets hoger dan de inschatting van het CPB. Het belangrijkste verschil zit in de wijze waarop de afschaffing van de verhuurderheffing per 2023 deze kabinetsperiode nog doorwerkt in het lastenbeeld van het CPB. Van de stijging in beleidsmatige lasten voor bedrijven is circa de helft het gevolg van maatregelen van vorige kabinetten (1,8 miljard euro) en de andere helft het gevolg van beleid van het huidige kabinet (2,1 miljard euro).

Vraag 94

Hoeveel stijgen de beleidsmatige lasten in 2025–2028 op vermogen en winst?

Antwoord op vraag 94

Het kabinet heeft geen cijfers over de uitsplitsing van de beleidsmatige lastenontwikkeling naar deze specifieke subcategorieën. Het CPB heeft dit eerder in het kader van Keuzes in Kaart wel inzichtelijk gemaakt. Er is echter geen uitsplitsing op basis van actueel beleid beschikbaar.

Vraag 95

Hoeveel stijgen de beleidsmatige lasten in 2025–2028 op inkomen en arbeid?

Antwoord op vraag 95

Het kabinet heeft geen cijfers over de uitsplitsing van de beleidsmatige lastenontwikkeling naar deze specifieke subcategorieën. De analyse die het CPB hiervoor heeft gemaakt in het kader van Keuzes in Kaart is niet op basis van actueel beleid beschikbaar.

Vraag 96

Kunt u, net als het CPB (Keuzes in Kaart 2025–2028), een kruistabel maken van de beleidsmatige lastenontwikkeling waarin op de ene as een verdeling naar groep staat en op de andere as een verdeling naar categorie?

Antwoord op vraag 96

Het kabinet heeft geen cijfers over de uitsplitsing van de beleidsmatige lastenontwikkeling naar deze specifieke subcategorieën. De analyse die het CPB hiervoor heeft gemaakt in het kader van Keuzes in Kaart is niet op basis van actueel beleid beschikbaar.

Vraag 97

Klopt het dat in NL de afgelopen twintig jaar 47% van alle uitgekeerde winst is uitgekeerd via opkoop eigen aandelen?

Antwoord op vraag 97

De inkoop van eigen aandelen in Nederland wordt niet centraal bijgehouden. Het kabinet kan daarom geen uitspraak doen over het percentage van de uitgekeerde winst in de afgelopen twintig jaar die via inkoop van eigen aandelen is uitgekeerd. Voor de raming van de maatregel om de inkoop van eigen aandelen te belasten is een inschatting gemaakt van het toekomstige bedrag aan inkoop, maar dit is met onzekerheden omgeven. Zie daarvoor ook het antwoord op vraag 65.

Vraag 98

Klopt het dat het percentage inkoop eigen aandelen als onderdeel van totale uitkering aan aandeelhouders in NL veel hoger ligt dan in de rest van Europa (Spanje, België, Duitsland, Italië, Zweden, Frankrijk, etc.)?

Antwoord op vraag 98

De inkoop van eigen aandelen in Nederland wordt niet centraal bijgehouden. Het kabinet heeft ook geen gegevens over de omvang van de inkoop van eigen aandelen in andere Europese landen. Het kabinet kan daarom geen uitspraak doen over de verhouding inkoop in Nederland in vergelijking met andere landen.

Vraag 99

Kunt u voor de afgelopen twintig jaar aangeven voor hoeveel geld er eigen aandelen zijn ingekocht in NL en in andere Europese landen?

Antwoord op vraag 99

Zie de antwoorden op vragen 97 en 98.

Vraag 100

Klopt het dat er in de afgelopen twintig jaar voor 193 miljard aan eigen aandelen zijn ingekocht in NL en dat dit bedrag veel hoger ligt dan in landen als Spanje, Duitsland, Italië, België, etc.?

Antwoord op vraag 100

Zie de antwoorden op vragen 97 en 98.

Vraag 101

Kunt u toelichten wat de «reguliere systematiek» is aangaande het bijstellen van het ODA-budget aan de hand van het bni? Op welke manier is met de verwerking van de MEV afgeweken van deze systematiek? Welk bedrag had ODA er cumulatief bijgekregen als de «reguliere systematiek» van de afgelopen jaren gevolgd was? Heeft dit ook structurele doorwerking in het OS-budget? Is deze afwijking van de «reguliere systematiek» eenmalig, of is de ontkoppeling ook op toekomstige begrotingsmomenten van kracht?

Antwoord op vraag 101

Sinds 1975 zijn de Nederlandse ODA-uitgaven gekoppeld geweest aan het bni. Zie verder het antwoord op vraag 47 en 48.

Vraag 102

Wat levert het op als je de ETK-regeling per 1 januari 2025 afschaft? Wat levert het op als je tegelijkertijd de 30%-regeling terugbrengt naar 20%?

Antwoord op vraag 102

In haar Addendum «Gebruik ETK-regeling» schat onderzoeksbureau SEO in dat het budgettaire belang van de ETK-regeling voor de rijksbegroting in 2023 tussen de 92 miljoen euro en de 219 miljoen euro ligt. Voor de opbrengst van het afschaffen van de ETK-regeling wordt uitgegaan van het gemiddelde van deze onder- en bovengrens, te weten 155 miljoen euro. Een verlaging van het nieuw voorgestelde percentage van 27% naar 20% levert naar verwachting structureel 272 miljoen euro op.

Ten aanzien van het afschaffen van de ETK-regeling moet worden opgemerkt dat dit, zonder nieuwe wetgeving, zou betekenen dat de facto ook de 30%-regeling wordt afgeschaft. Dat komt doordat de ETK-regeling een algemene regeling is voor het onbelast vergoeden van extraterritoriale kosten. De 30%-regeling is een forfaitaire invulling van deze ETK-regeling. Behoud van een expatregeling zonder onderliggende ETK-regeling is bovendien juridisch kwetsbaar. Het kabinet stelt bewust een aanpassing van de expatregeling voor met ingang van 1 januari 2027 om de regeling uitvoerbaar te houden en zodat betrokkenen hier tijdig op kunnen anticiperen.

Vraag 103

Hoe houden kabinet en Kamer in de toekomst zicht op de omvang van, en eventuele verschuivingen tussen, de sectoren rijksbegroting, zorg, sociale zekerheid en investeringen nu deze niet meer afzonderlijk worden genormeerd en gemonitord? (Miljoenennota, p. 37) Wordt door het kabinet nog gestuurd op een minimaal, dan wel maximaal niveau van jaarlijkse overheidsinvesteringen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? (Miljoenennota, p. 37) Welke definitie hanteert het kabinet voortaan van overheidsinvesteringen? (Miljoenennota, p. 37) Kunt u aangeven hoe het niveau van overheidsinvesteringen zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld, respectievelijk wat de prognoses van het kabinet zijn voor de komende jaren op basis van de voorliggende begrotingsplannen? (Miljoenennota, p. 37)

Antwoord op vraag 103

Het advies van de Studiegroep Begrotingsruimte om te werken met één uitgavenkader is overgenomen in het Hoofdlijnenakkoord. Conform de regels budgetdiscipline is en blijft iedere Minister verantwoordelijk voor een goede beheersing van de departementale begroting. Dit betekent dat in het geval van een per saldo tegenvaller binnen de betreffende begroting dekking moet worden gevonden. Dit geldt ook voor de premiegefinancierde onderdelen van de begroting voor het terrein van de zorg en de sociale zekerheid. In de budgettaire nota’s zullen, zoals gebruikelijk, de horizontale ontwikkeling van de uitgaven, waaronder Sociale Zekerheid en Zorg, gepresenteerd blijven worden. Dit is ook gebeurd in de Miljoenennota 2025. Zie voor de ontwikkeling van de sociale zekerheid en zorg tabel 3 op pagina 43. Voor de overheidsinvesteringen kan het beste gekeken worden naar de horizontale ontwikkeling van de betreffende begrotingen; zie hiervoor Miljoenennota 2025 tabel 11 op pagina 60.

Vraag 104

Kunt u uiteenzetten wat de vergrijzing zal betekenen voor de opbrengsten uit de erfbelasting? Hoe is dit terug te zien in de ramingen?

Antwoord op vraag 104

Het is niet mogelijk een 1-op-1 verband te leggen tussen de vergrijzing en de opbrengsten uit de erfbelasting. In het rapport Belastingen in maatschappelijk perspectief wordt deze relatie wel geduid. Zowel het vermogen bij 65-plussers als het nagelaten vermogen zijn in de periode tussen 2007 en 2021 sterk gestegen. Dit duidt op een toenemende (potentiële) opbrengst. Tegelijkertijd is het deel van het nagelaten vermogen waarover aangifte is gedaan minder sterk gestegen. De precieze redenen hiervoor zijn niet duidelijk. Aannemelijk is dat de herziening van de schenk- en erfbelasting in 2010 een rol heeft gespeeld. Andere verklaringen, zoals een toenemend aantal schenkingen bij leven, het verspreiden van erfenissen over meerdere erfgenamen, of een toenemend gebruik van vrijstellingen zoals de bedrijfsopvolgingsregeling hebben mogelijk ook een rol gespeeld. Belastingen in maatschappelijk perspectief: Bouwstenen voor een beter en eenvoudiger belastingstelsel, Ministerie van Financiën, 2024.

Vraag 105

Wat is de totale incidentele opbrengst als je de resterende afbouw van wet Hillen versnelt naar 5 jaar (16% per jaar) of 10 jaar (8% per jaar)? En wat als je het per 2025 afschaft? Wat is de opbrengst als je het hoge EWF-tarief uitsluit van de Wet Hillen. (M.a.w. de Wet Hillen korting wordt gemaximeerd op 1.310.000 * 0,35 * (80%–3,33%*t).)

Antwoord op vraag 105

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de budgettaire gevolgen van de versnelde afbouw van de aftrek wegens geen of een kleine woningschuld (wet Hillen). Structureel is de opbrengst 0 omdat wet Hillen per 2048 volledig is afgebouwd.

Afschaffen in 5 jaar1 108 209 331 438 0
Afschaffen in 10 jaar 40 77 121 160 0
1 Of afschaffen in 5 jaar uitvoerbaar is hangt mede af van andere wetgevingswensen die een beroep doen op de keten IH.

Niet al de gevraagde varianten zijn op korte termijn uitvoerbaar. Versneld afbouwen van de aftrek kan vormgegeven worden met een parameter en kan op korte termijn. Afschaffen is een structuurwijziging in de Inkomensheffing en daarmee niet op korte termijn uitvoerbaar. Hetzelfde geldt voor het maximeren op het EWF-tarief. Maximeren op het EWF-tarief levert ongeveer 200 miljoen euro op, vanaf het moment dat deze wijziging uitvoerbaar is.

Op basis van deze ramingen kan ook een indicatieve berekening worden gemaakt van de cumulatieve opbrengst over de periode 2025 tot en met 2048. De resultaten van die berekening zijn als volgt:

Afschaffen in 5 jaar 6,6 miljard
Afschaffen in 10 jaar 4,8 miljard

Vraag 106

Wat is de status van het instrument dat in paragraaf 10.2 van het hoofdlijnenakkoord de Minister van Financiën de mogelijkheid geeft wanneer afgesproken ombuigingen niet gerealiseerd worden of minder opleveren, vervangende dekking wordt gevonden in het (deels) niet-indexeren van uitgaven voor de stijging van de lonen en prijzen? (Miljoenennota, p. 16) In hoeverre heeft de Minister van Financiën in deze begroting van deze mogelijkheid gebruik gemaakt? (Miljoenennota, p. 16) Waarom is dit geen begrotingsregel geworden? (Miljoenennota, p. 16) Waarom is de noodremafspraak die genoemd wordt in het hoofdlijnenakkoord en de Miljoenennota geen onderdeel van de nieuwe begrotingsregels?

Antwoord op vraag 106

Het kabinet heeft in het Hoofdlijnenakkoord een aantal ombuigingsmaatregelen afgesproken om de groei van de overheidsuitgaven te beperken. Als deze niet worden gerealiseerd, dan is in het HLA opgenomen dat dekking kan worden gevonden in het (deels) niet uitkeren van loon- en prijsontwikkeling aan de departementale begrotingen. Deze afspraak geldt niet voor de gehele begroting en is daarmee geen deel geworden van de begrotingsregels. Wel is in de Miljoenennota is opgenomen dat een deel van de prijsbijstellingstranche over 2025 wordt gereserveerd om dekking te vinden voor de extra uitgaven voor Herstel Toeslagen.

Vraag 107

4 Realistisch ramen 4.1 Onderuitputting Het kabinet schrijft «gehoor te geven aan de oproep van de Kamer tot het verminderen van onderuitputting». Daartoe vinden kasschuiven plaats en het inboeken van Є 2,3 miljard aanvullende onderuitputting in 2026 (paragraaf 2.2.1 tabel 43, p.45). Het kabinet noemt dit «realistisch ramen». In dat kader heeft het kabinet de ramingen voor de jaren 2024 tot en met 2026 met per saldo € 13,4 miljard verlaagd. Zie tabel 2 op p. 39, waarvan de cijfers hieronder zijn opgenomen: Realistisch ramen

2024 –7,1

2025 –3,3

2026 –3,0

2027 2,9

2028 2,5

2029 0,7

Met een hogere raming van uitgaven in 2027 en latere jaren lijkt het kabinet echter ook uit te gaan van een hoger realisatievermogen vanaf 2027, ondanks de hardnekkige en zelfs toenemende krapte op de arbeidsmarkt die het kabinet, evenals de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) verwacht (p. 25 en 26). Het kabinet legt niet uit hoe zij dit realisatievermogen ziet toenemen. Kan het kabinet hierop ingaan?

Antwoord op vraag 107

In deze Miljoenennota heeft het kabinet opnieuw stappen gezet naar een meer realistische begroting door middel van kasschuiven. De uitkomsten zijn weergegeven in de departementale begrotingen. Het is aan de vakministers om de departementale begrotingen te realiseren. Het kabinet legt hierover verantwoording af in het Financieel Jaarverslag Rijk en de departementale jaarverslagen.

Vraag 108

Hoeveel tweede huizen & vakantiehuizen hebben de leden van dit kabinet?

Antwoord op vraag 108

Eventuele zakelijke belangen van bewindspersonen zijn opgenomen in de bijlage van het eindverslag van de formateur.

Vraag 109

Klopt het dat Ministers Klever en Faber allebei meer dan één woning bezitten, waaronder huizen in het buitenland?

Antwoord op vraag 109

Eventuele zakelijke belangen van bewindspersonen zijn opgenomen in de bijlage van het eindverslag van de formateur.

Vraag 110

Kunt u het EMU-saldo per jaar vermelden in de periode 2025–2028 (zowel in absolute als relatieve getallen s.v.p.) (raming min. Fin.)?

Antwoord op vraag 110

In onderstaande tabel is het EMU-saldo in absolute en relatieve getallen in de periode 2025–2028 weergegeven.

EMU-saldo in procenten bbp – 1,6% – 2,8% – 3,7% – 2,4% – 2,4%
EMU-saldo in miljarden – 18,5 – 32,6 – 45,9 – 30,1 – 31,1

Vraag 111

Kunt u verklaren wat het verschil is als het gaat om het EMU-saldo met de raming van het CPB (graag per jaar toelichten in de periode 2025–2028)? Kunt u hierbij tevens ter illustratie het EMU-saldo van het Ministerie van Financiën tegenover die van het CPB zetten wat betreft de periode 2025–2028?

Antwoord op vraag 111

In de Miljoenennota 2025 tabel 10 (pagina 59) is het EMU-saldo en het verschil voor de periode 2025–2028 van het kabinet en het CPB weergegeven.

Vraag 112

Kunt u de EMU-schuld per jaar vermelden in de periode 2025–2028 (zowel in absolute als relatieve getallen)?

Antwoord op vraag 112

In onderstaande tabel is de EMU-schuld in absolute en relatieve getallen in de periode 2025–2028 weergegeven.

EMU-schuld in procenten bbp 44,2% 46,6% 50,1% 50,7% 51,6%
EMU-schuld in miljarden 498,8 548,4 613,8 646,8 681,0

Vraag 113

Waar zijn de precieze begrotingsregels die het kabinet hanteert te vinden (anders dan in de 17e rapport Studiegroep Begrotingsruimte)?

Antwoord op vraag 113

De set begrotingsregels van het Kabinet Schoof is te vinden als Bijlage 1 van de Miljoenennota 2025.

Vraag 114

Hoe groot is het aantal gewerkte uren per werkende in Nederland (Miljoenennota, p. 7) over hun hele werkende leven rekening houdend met het moment dat zij met pensioen gaan? En hoe is dat vergeleken met andere EU-lidstaten?

Antwoord op vraag 114

Er zijn verschillende manieren om het aantal gewerkte uren per werkende over hun werkende leven te berekenen. Onderstaande tabel laat voor Nederland, per leeftijdsgroep, het gemiddeld aantal gewerkte uren van de werkzame beroepsbevolking zien.26

Totaal personen 32,1
Leeftijd: 15 tot 25 jaar 21,3
Leeftijd: 25 tot 35 jaar 35,6
Leeftijd: 25 tot 45 jaar 35,3
Leeftijd: 35 tot 45 jaar 34,9
Leeftijd: 45 tot 55 jaar 35,3
Leeftijd: 45 tot 75 jaar 33,4
Leeftijd: 55 tot 65 jaar 33,4
Leeftijd: 65 tot 75 jaar 23,8
Bron: CBS

In de Europese data is zo’n uitsplitsing naar leeftijdsgroepen niet beschikbaar. Wel zijn er gegevens over de gemiddelde werkuren voor de leeftijdsgroep 20–64 jaar, 35–49 jaar, en 50 jaar of ouder. Zie in onderstaande tabel de vergelijking tussen Nederland, het gemiddelde van de Europese Unie en het gemiddelde van de Eurozone.

Leeftijd: 20 tot 64 jaar 32,2 36,1 35,4
Leeftijd: 35 tot 49 jaar 33,2 36,7 26,0
Leeftijd: 50 jaar of ouder 31,3 35,4 34,8
Bron: Eurostat

Vraag 115

Kunt u per jaar aangeven wat de raming is van de economische groei in de periode 2025–2028?

Antwoord op vraag 115

In de Macro Economische Verkenning 2025 raamt het CPB de economische groei in de periode 2025–2028 als volgt:

BBP-groei 1,5% 1,5% 1,4% 1,1%

Vraag 116

Waarom wordt energiebelasting meegenomen via de inflatie meegenomen in de koopkrachtcijfers en niet rechtstreeks?

Antwoord op vraag 116

In de koopkrachtramingen conformeren het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Centraal Planbureau zich aan de inflatiedefinitie van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De inflatiecijfers van het CBS worden vastgesteld op basis van internationale richtlijnen, om zo de objectiviteit en vergelijkbaarheid van de cijfers te kunnen waarborgen. Inflatie is gedefinieerd als de stijging van het algemene prijspeil, berekend als het gewogen gemiddelde van verschillende bestedingscategorieën. Op basis van de internationale richtlijnen zijn energielasten een van de bestedingscategorieën en daarmee zijn belastingen op energie onderdeel van het inflatiecijfer in plaats van het inkomensbegrip. Met de koopkrachtramingen wordt de ontwikkeling van de bestedingsmogelijkheden in kaart gebracht, via de ontwikkeling van het besteedbaar inkomen en de ontwikkeling van de prijzen, maar niet wat daadwerkelijk wordt geconsumeerd.

Vraag 117

Kunt u bij de maatregelen onder «problemen die we aanpakken» de bijbehorende bedragen vermelden?

Antwoord op vraag 117

Het kabinet heeft diverse maatregelen genomen waarmee maatschappelijke problemen worden aangepakt. Deze worden toegelicht in de Miljoenennota, de departementale begrotingen en het Belastingplan.

Vraag 118

Kunt u bij de maatregelen onder «het kabinet beheerst de overheidsfinanciën door» de bijbehorende bedragen vermelden?

Antwoord op vraag 118

Het kabinet heeft diverse maatregelen genomen om de overheidsfinanciën te beheersen. Alle maatregelen waartoe het kabinet heeft besloten zijn op hoofdlijnen opgenomen in de kadertoets (tabel 2 Miljoenennota) en het inkomstenkader (tabel 6 Miljoenennota). Verder bevat de Verticale Toelichting bij de Miljoenennota een uitsplitsing van de maatregelen op het terrein van de departementale begrotingen.

Vraag 119

Met hoeveel groeien de totale uitgaven ten opzichte van de laatste stand van zaken van de Rijksbegroting 2024? Hoe is dit verschil te verklaren? Welke uitgaven zijn er gedaan die dit verschil veroorzaken (meer specifiek s.v.p.)?

Antwoord op vraag 119

De hoogte van het uitgavenkader is berekend als som van de (netto-)uitgavenramingen uit de Voorjaarsnota 2024, plus de budgettaire aanpassingen die sindsdien zijn verwerkt, waaronder de maatregelen uit het Hoofdlijnenakkoord. De kadertoets van de uitgaven (zie tabel 2 op pagina 38 Miljoenennota 2025) geeft een totaaloverzicht van de ontwikkeling van alle kaderrelevante uitgaven sinds de Voorjaarsnota 2024 (de laatste stand van zaken van de Rijksbegroting zoals aan de Tweede Kamer is gemeld). Een meer specifieke toelichting per mutatieregel volgt vanaf pagina 39 van de Miljoenennota 2025. De verticale toelichting (bijlage 16 Miljoenennota 2025) toont voor ieder begrotingshoofdstuk de budgettaire veranderingen die zich hebben voorgedaan sinds de Voorjaarsnota 2024.

Vraag 120

Kunt u een overzicht geven van wanneer de realisatie van de stijging van de cao-lonen sinds 2012 lager is uitgevallen dan de raming?

Antwoord op vraag 120

Het Centraal Planbureau (CPB) publiceert jaarlijks bij de Macro Economische Verkenning (MEV) in de bijlage een revisie van de belangrijkste ramingen, inclusief de prijzen en lonen. In onderstaande tabel zijn de realisatiecijfers van de afgelopen MEV-ramingen te zien voor de cao-loonontwikkeling marktsectoren, afgezet tegen de eerdere ramingen27.

Realisatie 1,6% 1,2% 1,0% 1,2% 1,5% 1,6% 2,0% 2,3% 2,8% 1,9% 3,0% 6,0%
Raming 2,0% 2,3% 1,5% 1,5% 1,4% 1,6% 2,2% 2,9% 2,5% 1,4% 2,2% 3,7%
Verschil realisatie t.o.v. raming – 0,4% – 1,0% – 0,5% – 0,3% 0,1% 0,0% – 0,2% – 0,6% 0,3% 0,5% 0,8% 2,3%

Vraag 121

Kunt u nader toelichten wat de onderbouwing is van de geraamde budgettaire opbrengst van het gedeeltelijk afschaffen van het verlaagd btw-tarief op logies en culturele goederen en diensten (bijlage 4 bij de Miljoenennota, p.43) Kunt u een totaalinzicht geven in de financiële gevolgen voor de overheid van de gedeeltelijke afschaffing van het verlaagd btw-tarief op logies en culturele goederen en diensten? Hoe is de raming van de budgettaire opbrengst van het gedeeltelijk afschaffen van het verlaagd btw-tarief op logies en culturele goederen en diensten opgebouwd, en op welke manier is rekening gehouden met gedragseffecten (Tabel 4.1 en 4.2 Bijlage Miljoenennota, p. 33 e.v.)? Wat is de afzonderlijke invloed van de verhoging van de indirecte belastingen (waaronder het beëindigen van het lage tarief voor een aantal sectoren) voor de ontwikkeling van de inflatie (Miljoenennota, p.23)?

Antwoord op vraag 121

De basis voor deze ramingen zijn de btw-bestanden van het CBS, waarin de bestedingen van huishoudens en vrijgestelde sectoren zijn ingedeeld in tariefgroepen. Hierin is gekeken naar de bestedingen aan culturele goederen en diensten en logies waarbij de posten het verlenen van toegang tot attractieparken, speel- en siertuinen, en andere dergelijke primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorzieningen, circussen, dierentuinen en bioscopen niet zijn meegenomen in de raming voor culturele goederen en diensten.

Daarnaast zijn de CBS gegevens over logies voor de raming gecorrigeerd voor het meenemen van kampeerterreinen aan de hand van gegevens uit aangiftebestanden aangezien het verlaagde tarief voor deze posten niet wordt afgeschaft.

Bij de raming voor culturele goederen en diensten is niet uitgegaan van een gedragseffect. Hier is voor gekozen omdat er een constante spaarquote wordt verondersteld. Dit betekent dat wanneer iemand minder culturele goederen en diensten afneemt, ze meer zullen uitgeven aan andere producten en diensten. Daardoor heeft dit geen gevolgen voor de opbrengst van de maatregel. Bij de raming voor logies is wel een gedragseffect meegenomen bij het directe effect van de maatregel omdat hier een deel van de consumptie zich naar het buitenland zal verplaatsen. Wanneer een overnachting in Nederland duurder wordt, zal het relatief aantrekkelijker worden om in het buitenland een overnachting te boeken waardoor een deel van de grondslag zal verdwijnen. De opbrengst van de twee maatregelen is opgebouwd uit verschillende delen die in de tabellen hieronder worden getoond.

Boeken incl. e-pubs en uitleen 231 231 231 231 231 2026
Kranten, tijdschriften, dag- en weekbladen incl. e-pubs en uitleen 297 297 297 297 297 2026
Geven van gelegenheid tot sportbeoefening 185 185 185 185 185 2026
Toegang tot sportwedstrijden 41 41 41 41 41 2026
Toegang tot musea en verzamelingen 41 41 41 41 41 2026
Toegang tot podiumkunsten en optredens door uitvoerende kunstenaars 388 388 388 388 388 2026
Kunst, verzamelvoorwerpen en antiek 38 38 38 38 38 2026
Totaal afschaffen verlaagd btw-tarief culturele goederen en diensten 1.221 1.221 1.221 1.221 1.221 2026
Hotels en pensions 364 364 364 364 364 2026
overig logies (bijv. short-stay en recreatieve verblijven) 746 746 746 746 746 2026
Totaal afschaffen verlaagd btw-tarief op logies (excl. kampeerterreinen) 1.110 1.110 1.110 1.110 1.110 2026

Aanpassingen in de indirecte belastingen leiden tot eenmalige inflatie-effecten, naar verwachting zal het in dit geval beperkt zijn omdat slechts voor enkele categorieën het btw-tarief zal worden verhoogd. Daarnaast is de mate waarin dit gebeurt afhankelijk van de mate van doorberekening. Het is hierdoor vooraf niet eenduidig vast te stellen wat het effect van de btw-verhoging zal zijn op de algehele inflatieontwikkeling. In de koopkrachtberekeningen wordt rekening gehouden met deze effecten.

Zoals gebruikelijk worden de ramingen van Financiën gecertificeerd door het CPB, wat ook hier het geval is.

Vraag 122

In hoeverre maakt het niveau van de aiq deel uit van het beleid van het kabinet? (Miljoenennota, p.23) Wat is de verklaring dat ontwikkeling van de winstquote geen volledige spiegeling is van de aiq (aiq en winstquote tellen niet op tot 1)? (Miljoenennota, p.23). Waarom wordt er niet standaard een Gini-coëfficiënt voor de vermogensverdeling gemaakt en in de Miljoenennota vermeld?

Antwoord op vraag 122

Het kabinet zet zich ervoor in dat werken loont, bijvoorbeeld door gerichte lastenverlichting. Het kabinet stuurt echter niet op de AIQ als uitkomst. De AIQ is een samengestelde macro-economische indicator en is, in tegenstelling tot koopkracht of economische groei, geen doel op zich. Bovendien bestaat er in de wetenschap geen consensus over het optimale niveau van de AIQ.

Het totale verdiende inkomen bestaat uit de beloning van werknemers en zelfstandigen – weergegeven door de AIQ – en de operationele winsten van bedrijven – weergegeven door de winstquote. Toch tellen de twee quotes niet op tot 1. Dat heeft twee oorzaken. Ten eerste neemt de winstquote, dat gebruik maakt van het netto exploitatieoverschot, buitenlandse winsten en financiële bedrijven niet mee. Ten tweede laat de AIQ doorgaans een deel van de economie buiten beschouwing.

De Miljoenennota bevat elk jaar een overzicht van de stand van de macro-economie. Daarbij wordt gepoogd een selectie te maken van de meest relevante statistieken. De verdeling van het vermogen in Nederland is de afgelopen jaren relatief stabiel geweest. Het opnemen van de vermogensverdeling in de Miljoenennota was daarom geen prioriteit. Toekomstige ontwikkelingen kunnen daar verandering in brengen.

Vraag 123

Hoe is te verklaren dat de rijksuitgaven van 2025 tot 2029 met circa 4,9% zullen groeien? Waar worden deze grotere uitgaven door veroorzaakt?

Antwoord op vraag 123

Zie paragraaf 2.5 van de Miljoenennota voor een toelichting op de horizontale ontwikkeling van de uitgaven van 2024 tot en met 2029. Tabel 11 toont de horizontale ontwikkeling van de uitgaven per begroting. De horizontale ontwikkeling laat zien hoe bij ongewijzigd beleid de uitgaven van verschillende beleidsterreinen zich ontwikkelen ten opzichte van elkaar in het prijspeil van 2024. Tussen 2025 en 2029 stijgen de uitgaven met circa 5 procent (van 423 miljard in 2025 naar 445 miljard in 2029).De stijging wordt voor een groot deel verklaard door stijgende uitgaven aan zorg en sociale zekerheid. Een toelichting per begroting is opgenomen in bijlage 17 Horizontale toelichting.

Vraag 124

Kunt u een overzicht geven van alle grotere tegenvallers boven de 200 mln. in de periode 2025–2028 en aangeven hoe ze worden gedekt (graag per jaar aangeven)? Voor welk bedrag aan tegenvallers is er nog geen dekking?

Antwoord op vraag 124

In de Miljoenennota zijn de tegenvallers verwerkt die zich sinds de Voorjaarsnota hebben voorgedaan, inclusief de dekking hiervan. Uitgaventegenvallers zijn opgenomen in de Kadertoets (tabel 2 Miljoenennota). Inkomstentegenvallers zijn opgenomen in het Inkomstenkader (tabel 6 Miljoenennota). Onderstaand zijn de grotere tegenvallers boven de 200 mln. in de periode 2025–2028 opgenomen.

Uitgaven

Aanvullende uitgaven Herstel Toeslagen

Voor Herstel Toeslagen is 2,3 miljard euro extra beschikbaar gesteld, waarvan 1,4 miljard euro is toegevoegd aan de begroting van Financiën. Tegelijkertijd is 0,9 miljard euro aanvullend gereserveerd op de Aanvullende Post. Deze tegenvaller wordt gedekt door naar rato 1,4 miljard euro van de nog uit te keren eindejaarsmarge in 2025 in te houden en door 0,9 miljard euro te reserveren uit de prijsbijstelling tranche 2025.

EU-afdrachten

De raming van de Nederlandse afdracht aan de Europese Unie is op basis van de verwachte onderuitputting in de EU-begroting 2025 neerwaarts bijgesteld met 1,3 miljard euro in 2025. Een deel van hiervan schuift door naar 2026 en 2027. Daarnaast is er sprake van een structurele tegenvaller op de bni-afdracht van 0,9 miljard euro. Dat komt enerzijds doordat de ontvangsten van de invoerrechten op EU-niveau lager uitvallen en anderzijds doordat het Nederlandse bni hogerligt dan verwacht ten opzichte van de EU als totaal. De tegenvaller is ingepast binnen het rijksbrede uitgavenbeeld.

Besluitvorming en uitvoeringsinformatie VWS

Het uitvoeringsbeeld laat in 2024 per saldo een meevaller zien, met name door onderschrijding in de wijkverpleging. Verder is er sprake van incidentele besparingsverliezen in 2025 en een structurele tegenvaller uit de uitvoeringsinformatie in de Wet langdurige zorg (Wlz) en de niet-akkoordsectoren in de Zvw.

Dekkingsmaatregelen en uitvoeringsinformatie SZW

Er is sprake van een structurele uitvoeringstegenvaller op de SZWbegroting. Deze is onder meer een gevolg van de verwerking van uitvoeringsinformatie van het UWV en de nieuwe macro-economische raming van het CPB. De grootste tegenvallers zijn op de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en de Ziektewet. Bij de WIA is sprake van een tegenvaller van 252 miljoen euro structureel en bij de Ziektewet van 109 miljoen euro structureel. De uitvoeringstegenvaller in 2025 wordt intertemporeel gedekt op de SZW-begroting. Daarnaast gaat in het najaar van 2024 een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) naar de WIA van start.

Inkomsten

Box 3

Er is een tegenvaller in box 3 in 2025 en 2026. Deze wordt gedekt door het geleidelijk infaseren van de koopkrachtenveloppen, het naar voren halen van de in het hoofdlijnenakkoord geplande verhoging van de Awf-premie, het terugdraaien van de in het hoofdlijnenakkoord geplande verlaging van het box 3-tarief en het verhogen van de premie Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof-premie).

Vraag 125

Wat is de reden dat er niet in een afzonderlijke Startnota inzicht geboden is in hoe de 71 budgettaire maatregelen uit het hoofdlijnenakkoord precies zijn verwerkt? (Miljoenennota, p. 36) Kunt u een overzicht geven van alle 71 voorgenomen budgettaire maatregelen uit het hoofdlijnenakkoord waarin duidelijk wordt hoe en waar ze in de begroting zijn verwerkt? (Miljoenennota, p. 36) Kunt u daarbij voor die gevallen waarbij in de augustusbesluitvorming voor een ander bedrag en/of ander kasritme is gekozen door het kabinet, een toelichting op de afwijking geven? (Miljoenennota, p. 36)

Antwoord op vraag 125

Met het hoofdlijnenakkoord (HLA) zijn afspraken gemaakt over de financiën van de Rijksbegroting. Deze afspraken zijn opgenomen in de budgettaire bijlage van het HLA. De Miljoenennota 2025 verwerkt het HLA en de begroting en vormt daarmee de Startnota van het kabinet. Als onderdeel van het reguliere begrotingsproces zijn bij de augustusbesluitvorming nieuwe aanpassingen aan de begroting doorgevoerd. Dit betreft onder andere het verwerken van de nieuwe uitvoeringsinformatie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Daarnaast zijn bij de augustusbesluitvorming kasschuiven doorgevoerd om de begrotingen in een realistischer ritme te plaatsen. Ook heeft in augustus besluitvorming plaatsgevonden over de lasten en de koopkracht, waaronder de tegenvaller in box 3. Onderdeel hiervan was de uitwerking van diverse maatregelen uit het HLA.

Bovenstaande gebruikelijke bijstelling van de rijksbegroting heeft geleid tot een substantieel aantal (technische) mutaties ten opzichte van de budgettaire bijlage van het HLA. De wijzigingen van de departementale begrotingen worden toegelicht in de Verticale Toelichting bij de Miljoenennota en de toelichtingen op de begrotingstukken behorend bij de departementale begrotingen. De maatregelen in het inkomstenkader worden integraal toegelicht in paragraaf 2.3 van de Miljoenennota en bijlage 4.

Vraag 126

Komt met het afschaffen van de afzonderlijke deelplafonds het onderscheid tussen premie gefinancierde en begroting gefinancierde uitgaven de facto ook te vervallen? (Miljoenennota, p. 37) Is hiermee ook beoogd het budgetrecht en recht van amendement van de Kamer te versterken? (Miljoenennota, p. 37) Kan in dit licht nader worden uitgelegd waarom begrotingsregel 1.1.5.5 het mogelijk maakt dat tegenvallers op de VWS-begroting voortaan kunnen worden opgevangen met meevallers in de uitgaven aan de Zorgverzekeringswet? (Miljoenennota, bijlage 1, p. 11)

Antwoord op vraag 126

Het advies van de Studiegroep Begrotingsruimte om te werken met één uitgavenkader is overgenomen in het Hoofdlijnenakkoord. Conform de regels budgetdiscipline is en blijft iedere Minister verantwoordelijk voor een goede beheersing van de departementale begroting. Dit betekent dat in het geval van een per saldo tegenvaller binnen de betreffende begroting dekking moet worden gevonden. Dit geldt ook voor de premiegefinancierde onderdelen van de begroting voor het terrein van de zorg en de sociale zekerheid. In de budgettaire nota’s blijft zoals gebruikelijk de horizontale ontwikkeling van de uitgaven, waaronder VWS en SZW, gepresenteerd worden. Het onderscheid tussen begrotings- en premiegefinancierde uitgaven komt niet te vervallen. De betreffende begrotingshoofdstukken 40 en 41 blijven bestaan. Ook het budgetrecht van uw Kamer wijzigt hierbij niet.

Een per saldo meevaller in de uitgaven aan de Zorgverzekeringswet (Zvw) wordt, na saldering met eventuele tegenvallers elders in de zorg en op de VWS-begroting, ingezet voor lastenverlichting via een verlaging van de premies. De Zvw-premies maken deel uit van het inkomstenkader. Bij een meevaller aan de uitgavenzijde, wordt tegenover de lagere zorgpremies geen compenserende lastenverhoging gesteld. In dat geval wordt een kadercorrectie toegepast. Als er sprake is van een kaderrelevante tegenvaller aan de uitgavenzijde, dan wordt die opgelost binnen het uitgavenkader en worden aan de inkomstenkant de lasten met hetzelfde bedrag verlaagd. In principe gebeurt dat met compenserende bijstellingen elders die zo goed mogelijk aansluiten bij de doelgroep. De compensatie in het inkomstenkader wordt in het voorjaar, tegelijkertijd met de uitgavenkant, gecommuniceerd.

Vraag 127

Hoe ziet de invulling van bezuiniging op het ambtelijk apparaat er concreet uit?

Antwoord op vraag 127

In het hoofdlijnenakkoord staat een apparaatstaakstelling van 22 procent bij kerndepartementen en een beperkte korting op externe inhuur. De grondslag voor de 22 procent bij kerndepartementen bestaat uit de (centraal) apparaatsartikelen «kerndepartement» op de begrotingen ten tijde van Miljoenennota 2024.

Als onderdeel van de augustusbesluitvorming is besloten om de taakstelling op het postennetwerk met 71 miljoen euro structureel te verlichten van 22% naar 10%. De taakstelling daalt daardoor van 1 miljard naar 929 miljoen structureel.

Het kabinet heeft gekozen voor een budgettaire taakstelling, waardoor er ook kan worden gekeken naar dekking uit andere middelen dan apparaatsmiddelen bij de kerndepartementen. Dit is afhankelijk van de keuzes per departement. De wijze waarop de apparaatstaakstelling wordt ingevuld zal daarom verschillen per departement.

Vraag 128

Kan in een tabellarisch overzicht per jaar en per departement worden aangegeven hoe de taakstelling apparaat Rijksoverheid ingevuld gaat worden?

Antwoord op vraag 128

Onderstaande tabel laat de uitsplitsing van de apparaatstaakstelling per departement zien, inclusief de verzachting voor het postennetwerk. Aangezien het een budgettaire taakstelling betreft is het aan departementen hoe de taakstelling uiteindelijk wordt ingevuld.

Terugdraaien groei apparaat rijksoverheid – 223 – 430 – 635 – 839 – 929
wv. Buitenlandse Zaken – 27 – 57 – 85 – 114 – 125
wv. Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties – 29 – 57 – 83 – 109 – 121
wv. Justitie en Veiligheid – 26 – 50 – 74 – 99 – 110
wv. Sociale Zaken en Werkgelegenheid – 23 – 45 – 68 – 90 – 99
wv. Economische Zaken en Klimaat – 23 – 43 – 65 – 82 – 91
wv. Infrastructuur en Waterstaat – 23 – 44 – 62 – 81 – 90
wv. Onderwijs, Cultuur en Wetenschap – 20 – 40 – 58 – 78 – 86
wv. Financiën – 19 – 35 – 53 – 71 – 80
wv. Volksgezondheid, Welzijn en Sport – 18 – 32 – 47 – 61 – 68
wv. Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit – 11 – 19 – 28 – 38 – 41
wv. Algemene Zaken – 3 – 6 – 8 – 11 – 12
wv. Koninkrijksrelaties – 1 – 2 – 4 – 5 – 5

Vraag 129

Zijn rijksinspecties uitgesloten van de taakstelling apparaat Rijksoverheid? Zo nee, welke niet?

Antwoord op vraag 129

De grondslag van de taakstelling is grotendeels gebaseerd op de apparaatskosten van de kerndepartementen. Indien (rijks)inspecties of rijksinspectiediensten onderdeel zijn van het centraal apparaatsartikel van het (kern)departement vallen zij onder de grondslag van de taakstelling. De Inspectie Belastingen, Toeslagen en Douane, de Inspectie van het Onderwijs, de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed, de Inspectie JenV, de Nederlandse Arbeidsinspectie, en het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) zijn daarmee onderdeel zijn van de grondslag voor zover deze bekostigd worden uit de centraal apparaatsartikelen van de (kern)departementen. Of er uiteindelijk op inspecties wordt gekort is afhankelijk van de verdere invulling door de departementen.

Vraag 130

Zijn rijksinspectiediensten uitgesloten van de taakstelling apparaat Rijksoverheid? Zo nee, welke niet?

Antwoord op vraag 130

Zie het antwoord op vraag 129.

Vraag 131

Zijn Adviescolleges Rijksoverheid uitgesloten van de taakstelling apparaat Rijksoverheid? Zo nee, welke niet?

Antwoord op vraag 131

De grondslag van de taakstelling is grotendeels gebaseerd op de apparaatskosten van de kerndepartementen. Indien adviescolleges onderdeel zijn van het centraal apparaatsartikel van het (kern)departement vallen zij onder de grondslag van de taakstelling. Dit verschilt per Adviescollege. Of er uiteindelijk op Adviescolleges wordt gekort is afhankelijk van de verdere invulling door de departementen.

Vraag 132

Zijn de Hoge Colleges van Staat uitgezonderd van de taakstelling apparaat Rijksoverheid? Zo nee, welke niet?

Antwoord op vraag 132

De Hoge Colleges van Staat zijn niet meegenomen in de grondslag van de apparaatstaakstelling en zijn daarmee uitgezonderd van de taakstelling.

Vraag 133

Zijn de planbureaus uitgezonderd van de taakstelling apparaat Rijksoverheid? Zo nee, welke niet?

Antwoord op vraag 133

De grondslag van de taakstelling is grotendeels gebaseerd op de apparaatskosten van de kerndepartementen. Indien planbureaus onderdeel zijn van het centraal apparaatsartikel van het (kern)departement vallen zij onder de grondslag van de taakstelling. Het Centraal Planbureau (CPB) en Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) lopen daarom mee in de grondslag, maar het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) niet. Of er uiteindelijk op planbureaus wordt gekort is afhankelijk van de verdere invulling door de departementen.

Vraag 134

Zijn de uitvoeringsorganisaties uitgesloten van de taakstelling apparaat Rijksoverheid? Zo nee, welke niet?

Antwoord op vraag 134

De grondslag van de taakstelling is grotendeels gebaseerd op de apparaatskosten van de kerndepartementen. Indien uitvoeringsorganisaties onderdeel zijn van het centraal apparaatsartikel van het (kern)departement vallen zij onder de grondslag van de taakstelling. In de grondslag voor externe inhuur is de uitvoering wel meegenomen. Of er uiteindelijk op uitvoeringsorganisaties wordt gekort is afhankelijk van de verdere invulling door de departementen. Het is namelijk een budgettaire taakstelling waardoor departementen de vrijheid hebben om de taakstelling zo goed mogelijk binnen departementen te verdelen. Hier kan ook de uitvoering onderdeel van uitmaken.

Vraag 135

Zijn de ZBO's uitgesloten van de taakstelling apparaat Rijksoverheid? Zo nee, welke niet?

Antwoord op vraag 135

ZBO’s maken in principe geen onderdeel uit van de grondslag voor de apparaatstaakstelling. Of er uiteindelijk op ZBO’s wordt gekort is afhankelijk van de verdere invulling door de departementen.

Vraag 136

Waar wordt de structurele tegenvaller op de EU-afdrachten in de periode 2026–2029 precies door veroorzaakt

Antwoord op vraag 136

Er is sprake van een structurele tegenvaller op de bni-afdracht oplopend tot ruim 0,9 miljard euro. Dit komt aan de ene kant doordat het Nederlandse bruto nationaal inkomen (bni) t.o.v. andere lidstaten harder gegroeid is dan eerder geraamd. Dit vertaalt zich in een groter aandeel van het Nederlandse bni in het totale Europese bni. Het gaat om een groei van 5,9% naar 6,1%. Aan de andere kant wordt de hogere bni afdracht veroorzaakt doordat de ontvangsten van de invoerrechten op EU-niveau lager uitvallen dan eerder geraamd. Het verschil wordt conform Eigenmiddelenbesluit opgevangen door de bni-afdracht. Samenhangend met de lager dan verwachte invoerrechten vallen de ontvangsten van de perceptiekostenvergoeding ruim 0,2 miljard euro lager uit. De perceptiekostenvergoeding worden als ontvangst verantwoord op de begroting van Buitenlandse Zaken en zijn een percentage van de invoerrechten (25%) dat door de lidstaten als inningskosten wordt ingehouden.

bni-afdrachten 510 – 892 1.082 963 918 919
perceptiekostenvergoeding 164 167 173 186 206 227

Vraag 137

Op basis van welke criteria en met welke kortingspercentages is de taakstelling subsidies verdeeld over de verschillende begrotingen? (Miljoenennota, p. 38) Zijn daarbij ook uitzonderingen gemaakt voor subsidiebudgetten die niet of met een lager percentage zijn gekort? En zo ja, welke en waarom? (Miljoenennota, p. 38) Op basis van welke criteria en met welke kortingspercentages is de taakstelling terugdraaien groei overheidsapparaat verdeeld over de verschillende begrotingen? (Miljoenennota, p. 38) Zijn daarbij ook uitzonderingen gemaakt voor apparaatsbudgetten die niet of met een lager percentage zijn gekort? En zo ja, welke en waarom? (Miljoenennota, p. 38) Kunt u van beide taakstellingen een overzicht geven waarin duidelijk wordt welke begrotingen in welke mate (zowel in euro’s als procentueel) zijn aangeslagen? (Miljoenennota, p. 38)

Antwoord op vraag 137

Bij de verdeling van de subsidietaakstellingen over de departementale begrotingen zijn ten eerste uitzonderingen gemaakt voor subsidiebudgetten waarop in het hoofdlijnenakkoord al wordt omgebogen, zoals de Maatschappelijke Diensttijd en de prijsrisicobuffer Subsidie Duurzame Energie (SDE). Ook zijn uitzonderingen gemaakt op posten waarvan het Hoofdlijnenakkoord aangeeft dat hier niet op wordt gekort. Dit gaat om subsidies voor buitenlandse handel, ronde 1 t/m 3 van het Nationaal Groeifonds en Defensie. Tot slot zijn subsidies rond herstel Groningen, toeslagenherstel, Oekraïne en corona uitgezonderd van de grondslag.

De taakstelling is verdeeld over de subsidiegrondslag van de verschillende departementale begrotingen, nadat deze grondslag is verlaagd met bovengenoemde posten. Vervolgens wordt de totale korting (1 miljard structureel) toegepast op de resterende subsidiegrondslag. Dit leidt tot het volgende kortingspercentage, gebaseerd op de subsidiegrondslag bij stand Voorjaarsnota 2024:

Ombuiging als % van resterende subsidiegrondslag (na uitzonderingen) – 4,3% – 10,2% – 16,4% – 23,2% – 25,9%

Nadat dit percentage is toegepast op de grondslag van de verschillende begrotingen, leidt dit tot de volgende verdeling van de taakstelling (in miljoen euro):

Generieke taakstelling subsidies rijksbreed – 275 – 550 – 800 – 1.000 – 1.000
w.v. EZK – 37 – 90 – 133 – 221 – 174
w.v. OCW – 75 – 138 – 255 – 317 – 361
w.v. VWS – 53 – 124 – 176 – 251 – 252
w.v. LNV (incl. Diergezondheidsfonds) – 48 – 51 – 63 – 59 – 74
w.v. BHOS 0 0 0 0 0
w.v. BZK (incl. Koninkrijksrelaties) – 17 – 43 – 65 – 63 – 49
w.v. BZ 0 0 0 0 0
w.v. IenW – 19 – 30 – 32 – 25 – 21
w.v. SZW – 20 – 60 – 57 – 35 – 38
w.v. JenV – 5 – 13 – 19 – 29 – 29
w.v. NGF 0 0 0 0 0
w.v. DEF 0 0 0 0 0
w.v. FIN 0 0 0 0 0

Zie het antwoord op vraag 127 voor een toelichting op de apparaatstaakstelling en de verdere verdeling.

Ombuiging als % van grondslag apparaatsartikel (exclusief taakstelling externe inhuur en verlichting voor Buitenlandse Zaken) – 5% – 10% – 15% – 20% – 22%

Nadat dit percentage is toegepast op de grondslag van de verschillende begrotingen, leidt dit tot de volgende verdeling van de taakstelling (in miljoen euro):

Terugdraaien groei apparaat rijksoverheid1 – 223 – 430 – 635 – 839 – 929
wv. Buitenlandse Zaken1 – 27 – 57 – 85 – 114 – 125
wv. Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties – 29 – 57 – 83 – 109 – 121
wv. Justitie en Veiligheid – 26 – 50 – 74 – 99 – 110
wv. Sociale Zaken en Werkgelegenheid – 23 – 45 – 68 – 90 – 99
wv. Economische Zaken en Klimaat – 23 – 43 – 65 – 82 – 91
wv. Infrastructuur en Waterstaat – 23 – 44 – 62 – 81 – 90
wv. Onderwijs, Cultuur en Wetenschap – 20 – 40 – 58 – 78 – 86
wv. Financiën – 19 – 35 – 53 – 71 – 80
wv. Volksgezondheid, Welzijn en Sport – 18 – 32 – 47 – 61 – 68
wv. Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit – 11 – 19 – 28 – 38 – 41
wv. Algemene Zaken – 3 – 6 – 8 – 11 – 12
wv. Koninkrijksrelaties – 1 – 2 – 4 – 5 – 5
1 Als onderdeel van de augustusbesluitvorming is de taakstelling op het postennetwerk met 71 miljoen euro structureel verzacht. Deze tabel is inclusief verzachting van de taakstelling voor Buitenlandse Zaken.

Vraag 138

Hoe verklaart u de aanvullende onderuitputting van 2,3 mld. in 2026?

Antwoord op vraag 138

Het kabinet heeft gewogen of meer aanvullende onderuitputting ingeboekt moet worden om het totaalbeeld van de uitgaven, en daarmee het EMU-saldo, meer realistisch te maken. Gezien de onderuitputting in de komende jaren naar verwachting hoger blijft, is aanvullende onderuitputting ingeboekt voor 2026 voor dezelfde omvang als reeds voor 2025 in de begroting is verwerkt.

Vraag 139

Wat zijn de mogelijke verklaringen voor het feit dat de ontvangsten uit tabaksaccijnzen grofweg op het niveau liggen van vorig jaar, terwijl door de tariefverhoging per 1 april 2024 juist een toename was verwacht (Bijlage 4 Miljoenennota p. 46)?

Antwoord op vraag 139

De raming van de opbrengst uit de tabaksaccijns in 2024 is in de Miljoenennota 2025 geactualiseerd op basis van inzicht in de kasontvangsten tot en met juli 2024. Op basis van deze ontvangsten blijkt de eerder geraamde toename van de ontvangsten door de tariefsverhoging per 1 april 2024 zich niet of beperkt voor te doen. Op basis van enkel de kasontvangsten is het te vroeg om conclusies te trekken over de precieze oorzaak. De opbrengst van de tabaksaccijns fluctueert de afgelopen jaren namelijk relatief veel jaar-op-jaar. Dit najaar zal opnieuw een onderzoek naar de gedragseffecten van de tabaksaccijns worden uitgevoerd door de Douane en het RIVM.

Vraag 140

Wat is het aantal kinderen in armoede in 2024, 2025, 2026, 2027 & 2028 (in absolute getallen)?

Antwoord op vraag 140

Om de ontwikkeling van de armoede over tijd te bekijken wordt doorgaans de ontwikkeling van de armoede uitgedrukt als een percentage van de totale populatie. Het absolute aantal kinderen in armoede is namelijk ook afhankelijk voor de bevolkingsgroei. Onderstaande tabel geeft de raming van het aantal kinderen in armoede in absolute aantallen (afgerond op 10.000) en in procenten weer volgens het niet-veel-maar-toereikend criterium van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP). De raming is op basis van de Macro Economische Verkenning van het Centraal Planbureau. De (kinder-)armoedecijfers staan nog niet vast voor 2024 en de jaren daarna. Wijzigingen in de economische ontwikkeling en beleidsaanpassingen de komende jaren kunnen nog zorgen voor wijzigingen van de armoedecijfers.

Aantal kinderen in armoede (absoluut) 150.000 150.000 150.000 150.000 150.000
Aantal kinderen in armoede (percentage) 4,7% 4,7% 4,7% 4,6% 4,7%

Vraag 141

Wat is het aantal mensen in armoede in 2024, 2025, 2026, 2027, 2028 (in absolute getallen)?

Antwoord op vraag 141

Om de ontwikkeling van de armoede over tijd te bekijken wordt doorgaans de ontwikkeling van de armoede uitgedrukt als een percentage van de totale populatie. Het absolute aantal personen in armoede is namelijk ook afhankelijk voor de bevolkingsgroei. Onderstaande tabel geeft de raming van het aantal personen in armoede in absolute aantallen (afgerond op 10.000) en in procenten weer volgens het niet-veel-maar-toereikend criterium van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP). De raming is op basis van de Macro Economische Verkenning van het Centraal Planbureau. De (kinder-)armoedecijfers staan nog niet vast voor 2024 en de jaren daarna. Wijzigingen in de economische ontwikkeling en beleidsaanpassingen de komende jaren kunnen nog zorgen voor wijzigingen van de armoedecijfers.

Aantal personen in armoede (absoluut) 780.000 760.000 750.000 750.000 770.000
Aantal personen in armoede (percentage) 4,5% 4,4% 4,3% 4,3% 4,4%

Vraag 142

Hoe ver ligt de groep in armoede gemiddeld onder de armoedegrens? Kunt u dit overzichtelijk weergeven voor de afgelopen 5 jaar?

Antwoord op vraag 142

Onderstaande tabel uit de CBS-publicatie Armoede en sociale uitsluiting 2023 toont het aantal huishoudens met een inkomen onder de lage inkomensgrens van het CBS. In kabinetsbeleid wordt gekeken naar het niet-veel-maar-toereikend criterium van het SCP, hiervoor zijn deze gegevens niet beschikbaar. SCP, Nibud en CBS komen dit jaar met een gezamenlijke armoededefinitie.

2017 123.800 193.000 73.300 191.000
2018 118.600 192.400 80.000 189.700
2019 115.900 200.100 64.800 175.300
2020 94.600 199.000 52.700 163.100
2021 93.400 193.700 48.700 142.600
2022 127.200 45.200 36.700 126.000

Vraag 143

Hoe groot is de groep AOW'ers zonder aanvullend pensioen? En de groep met een aanvullend pensioen van minder dan 500 euro per maand?

Antwoord op vraag 143

Het CBS laat in Materiële Welvaart in Nederland 2024 zien dat 92,7% van de mannen en 71% van de vrouwen boven de AOW-leeftijd een aanvullend pensioen heeft in 2022. Onderstaande tabel toont een uitsplitsing van het percentage AOW’ers met een aanvullend pensioen met en zonder partner in 2022.

Man 92,7% 89,2% 93,9%
Vrouw 71% 85,9% 58,5%

Het CBS toont geen gegevens over de precieze verdeling van aanvullende pensioenen. Het mediane aanvullend pensioen bedraagt 14.700 euro voor mannen en 6.400 euro voor vrouwen boven de AOW-leeftijd met een aanvullend pensioen.

Vraag 144

Kunt u nader toelichten waar de maatregelen «koopkracht en lastenverlichting voor werkende middeninkomens» (2 mld.) en «envelop gerichte lastenverlichting burgers» (2,5 mld.) uit de budgettaire bijlage van het Hoofdlijnenakkoord precies voor zijn ingezet in de periode 2025–2028 (graag per jaar vermelden)? Worden ze volledig ingezet voor het aanpassen van de tarieven inkomstenbelasting en introductie van een extra schijf (4,45 mld. in 2025)? Zo nee, hoe verklaart u dan het bedrag van 4,45 mld. voor o.a. het aanpassen van de inkomstenbelasting?

Antwoord op vraag 144

Onderstaande tabel geeft een weergave van de middelen die zijn ingezet voor lastenverlichting en op welke manier deze in de inkomstenbelasting is ingezet. Voor het grootste gedeelte wordt de lastenverlichting gefinancierd uit de maatregelen in het Hoofdlijnenakkoord. In het Hoofdlijnenakkoord zijn verschillende reeksen opgenomen die kunnen worden ingezet voor lastenverlichting. Hierbij is «maatregel 1» gefaseerd ingevoerd in de jaren 2025–2027 ten behoeve van de dekkingsopgave als gevolg van het rechtsherstel voor box 3 en een evenwichtige verdeling van de positieve koopkrachtontwikkeling over de kabinetsperiode. Door de fasering van de lastenverlichting worden minder middelen ingezet dan opgenomen in het Hoofdlijnenakkoord. Daarnaast wordt ook de algemene heffingskorting verlaagd en het afbouwpunt verplaatst.

Aanpassing tarieven inkomstenbelasing

De tarieven in de inkomstenbelasting worden aangepast. Een nieuwe tweede schijf wordt geïntroduceerd. Het tarief eerste schijf wordt 35,36% in 2028, het tarief tweede schijf wordt 37,44% in 2028 en het tarief derde schijf blijft 49,50%.

– 4.450 – 4.966 – 5.437 – 5.673
Dekking

Aanpassing algemene heffingskorting (AHK)

De AHK wordt verlaagd met € 335 in 2025 en het afbouwpunt van de AHK wordt gekoppeld aan de hoogte van het wettelijk minimumloon.

1.096 1.099 1.041 897

Reservering maatregel 1 hoofdlijnenakkoord (ingefaseerd)

Koopkracht en lastenverlichting voor werkende middeninkomens

875 1.200 1.650 2.000

Reservering maatregel 6c1 hoofdlijnenakkoord

Envelop gerichte lastenverlichting burgers

2.500 2.500 0 0

Reservering maatregel 6c2 hoofdlijnenakkoord

Compensatie burgers voor gevolgen verlagen eigen risico op premie, IAB en zorgtoeslag

0 171 2.941 3.124

Resevering maatregel 47 hoofdlijnenakkoord

Compenseren lastenverzwaring burgers a.g.v. dalen uitgaven zorg

0 0 – 165 – 339

Vraag 145

Kunt u toelichten waarom de koopkrachtenveloppen worden ingefaseerd en wat dit betekent? Waar zouden deze bedragen anders aan worden besteed?

Antwoord op vraag 145

In het hoofdlijnenakkoord heeft het kabinet een koopkrachtenvelop voor lastenverlichting van 2 miljard en 2,5 miljard euro opgenomen in 2025 en 2026, en nog meer in latere jaren. Tijdens de augustusbesluitvorming is ervoor gekozen deze enveloppen gefaseerd in te zetten. Dit zorgt er ten eerste voor dat de koopkrachtimpuls beter wordt verspreid over de gehele kabinetsperiode. Daarnaast heeft de infasering voor budgettaire ruimte gezorgd, wat in de integrale besluitvorming hoofdzakelijk ingezet is ten behoeve van de dekkingsopgave als gevolg van Hoge Raad-uitspraak over box 3.

Vraag 146

Wat voor effect heeft het koppelen van de AHK aan de hoogte van het wettelijk minimumloon?

Antwoord op vraag 146

In 2024 bouwt de algemene heffingskorting (AHK) af vanaf een inkomen van 24.812 euro. Dit inkomen ligt lager dan het wettelijk minimumloon (WML), dat in 2024 27.235 euro bedraagt. Dit heeft als gevolg dat iemand die minimumloon verdient in 2024 geen recht heeft op de maximale AHK, maar al in het afbouwpad van de AHK zit en dus een lager bedrag ontvangt. Met ingang van 2025 wordt het afbouwpunt van de AHK gekoppeld aan het wettelijk minimumloon (januaribedrag). Dit betekent dat iemand die WML verdient voortaan de maximale AHK ontvangt. De maatregel leidt ook tot een hogere bijstand en AOW. Dat komt doordat de netto-nettokoppeling waarmee socialezekerheidsuitkeringen zoals de bijstand en AOW worden berekend uitgaat van een referentieminimumloon en deze hierdoor stijgt.

Het punt waarop de AHK volledig is afgebouwd, is gekoppeld aan het aanvangspunt van het toptarief. Belastingplichtigen met een inkomen vanaf het oude afbouwpunt van de AHK (25.110 euro in 2025) tot aan het aanvangspunt van het toptarief (76.817 euro) ontvangen door de wijziging (iets) meer AHK dan ze zonder het koppelen van het afbouwpunt van de AHK aan het WML hadden ontvangen. Doordat het afbouwtraject van de AHK korter is, wordt de afbouw van de AHK wel iets steiler, wat zorgt voor een beperkt hogere marginale druk bij het afbouwtraject (0,404%-punt in 2025).

Vraag 147

Is bij het vaststellen van het inkomstenkader rekening gehouden met het effect van grondslagerosie in het basispad en als gevolg van beleidsintensiveringen? Zo ja, vanaf wanneer en op welke wijze? Zo nee, waarom niet (Miljoenennota, p. 48)? Kunt u voor heffingen die het meest gevoelig zijn voor grondslagerosie aangeven wat de budgettaire effecten van grondslagerosie zijn (Miljoenennota, p. 48)?

Antwoord op vraag 147

De ramingen van de budgettaire effecten van de maatregelen die gezamenlijk het inkomstenkader vaststellen houden daar waar van toepassing rekening met de effecten van grondslagerosie. Als een maatregel een gedragseffect teweeg brengt waardoor de onderliggende grondslag erodeert, vormt dit effect onderdeel van de kosten van de maatregel. Wanneer van toepassing, worden ook directe «kruiselasticiteiten» meegerekend: zo zorgt een mrb-korting ook voor een derving in o.a. de bpm en brandstofaccijns.

Grondslagerosie speelt in de praktijk met name een rol in het klimaatdomein. Maatregelen in het inkomstenkader die hierdoor beïnvloed worden zijn de tariefkorting in de mrb (nummer 15), de CO2-heffing glastuinbouw (16), de ETS2-opt in (31), en een aantal herijkingen. Een splitsing van het budgettaire effect in een «regulier» deel en een deel grondslagerosie is niet beschikbaar. De ramingstoelichtingen bij het pakket Belastingplan 2025 bevatten een nadere duiding.

Grondslagerosie die al tot stand komt op basis van staand beleid, loopt mee in de raming van het basispad en dus in de raming van de overheidsfinanciën.

Vraag 148

Kunt u in een tabel op toegankelijke wijze aangeven welke maatregelen het kabinet neemt op het gebied van koopkracht en lastenverlichting, en daarbij de voorgenomen maatregelen uit het hoofdlijnenakkoord en de wijzigingen daarop op basis van de augustusbesluitvorming, incl. het infaseren van koopkrachtenveloppen, separaat zichtbaar opnemen en toelichten (Miljoenennota, p. 48)? Kunt u nader toelichten hoe de post 4 «Dekking uit maatregelen 1, 6c1, 6c2, 47 uit het HLA» precies is opgebouwd, en aangeven naar welke voorgenomen maatregelen uit het hoofdlijnenakkoord deze maatregelen verwijzen (Miljoenennota, p. 48)?

Antwoord op vraag 148

Het antwoord op vraag 1 geeft een overzicht van de maatregelen op het gebied van koopkracht en lastenverlichting met de technische invulling van het Hoofdlijnenakkoord van het CPB en de wijzigingen daarop op basis van de augustusbesluitvorming (Miljoenennota 2025).

Post 4 «dekking uit maatregelen 1, 6c1, 6c2, 47 uit het HLA» van pagina 48 van de Miljoenennota 2025 is opgebouwd uit:

− Maatregel 1 Hoofdlijnenakkoord. In het Hoofdlijnenakkoord werd structureel geld (2 miljard euro) uitgetrokken voor «Koopkracht en lastenverlichting voor werkende middeninkomens». Vanwege de dekkingsopgave en een evenwichtige verdeling van de koopkrachtontwikkeling over de kabinetsperiode worden deze middelen ingefaseerd.

− Maatregel 6c1 Hoofdlijnenakkoord. In het Hoofdlijnenakkoord is een «envelop gerichte lastenverlichting burgers» voor 2,5 miljard euro in 2025 en 2026 gereserveerd.

− Maatregel 6c2 Hoofdlijnenakkoord. In het Hoofdlijnenakkoord is een «compensatie voor burgers (inkomstenbelasting)» voorzien vanwege de verlaging van het eigen risico.

− Maatregel 47 Hoofdlijnenakkoord. In het Hoofdlijnenakkoord hangt deze maatregel in de wijkverpleging samen met een verandering in de inkomstenbelasting (tarief eerste schijf).

Samen met de aanpassing van de algemene heffingskorting (bedrag en afbouwpunt) worden al deze middelen samengenomen om de tarieven in de inkomstenbelasting aan te passen.

Vraag 149

Kunt u per jaar aangeven hoe de tarieven inkomstenbelasting zullen worden aangepast inclusief het bijbehorend belastbaar inkomen?

Antwoord op vraag 149

Onderstaande Tabel geeft een overzicht van de verwachte schijven en tarieven in de inkomstenbelasting voor de jaren 2025 t/m 2028.

2025
Voor personen jonger dan de AOW-leeftijd
Inkomen van Tot Belasting- en premietarief
0 euro 38.441 euro 35,82%
38.441 euro 76.817 euro 37,48%
76.817 euro 49,50%
Voor personen ouder dan de AOW-leeftijd maar geboren op of na 1-1-1946
Inkomen van Tot Belasting- en premietarief
0 euro 38.441 euro 17,92%
38.441 euro 76.817 euro 37,48%
76.817 euro 49,50%
Voor personen geboren voor 1-1-1946
Inkomen van Tot Belasting- en premietarief
0 euro 40.502 euro 17,92%
40.502 euro 76.817 euro 37,48%
76.817 euro 49,50%
2026
Voor personen jonger dan de AOW-leeftijd
Inkomen van Tot Belasting- en premietarief
0 euro 39.504 euro 35,60%
39.504 euro 80.801 euro 37,51%
80.801 euro 49,50%
Voor personen ouder dan de AOW-leeftijd maar geboren op of na 1-1-1946
Inkomen van Tot Belasting- en premietarief
0 euro 39.504 euro 17,70%
39.504 euro 80.801 euro 37,51%
80.801 euro 49,50%
Voor personen geboren voor 1-1-1946
Inkomen van Tot Belasting- en premietarief
0 euro 41.995 euro 17,70%
41.995 euro 80.801 euro 37,51%
80.801 euro 49,50%
2027
Voor personen jonger dan de AOW-leeftijd
Inkomen van Tot Belasting- en premietarief
0 euro 40.364 euro 35,51%
40.364 euro 84.333 euro 37,54%
84.333 euro 49,50%
Voor personen ouder dan de AOW-leeftijd maar geboren op of na 1-1-1946
Inkomen van Tot Belasting- en premietarief
0 euro 40.364 euro 17,61%
40.364 euro 84.333 euro 37,54%
84.333 euro 49,50%
Voor personen geboren voor 1-1-1946
Inkomen van Tot Belasting- en premietarief
0 euro 43.213 euro 17,61%
43.213 euro 84.333 euro 37,54%
84.333 euro 49,50%
2028
Voor personen jonger dan de AOW-leeftijd
Inkomen van Tot Belasting- en premietarief
0 euro 41.061 euro 35,36%
41.061 euro 87.481 euro 37,44%
87.481 euro 49,50%
Voor personen ouder dan de AOW-leeftijd maar geboren op of na 1-1-1946
Inkomen van Tot Belasting- en premietarief
0 euro 41.061 euro 17,46%
41.061 euro 87.481 euro 37,44%
87.481 euro 49,50%
Voor personen geboren voor 1-1-1946
Inkomen van Tot Belasting- en premietarief
0 euro 44.207 euro 17,46%
44.207 euro 87.481 euro 37,44%
87.481 euro 49,50%

De schijfgrenzen worden jaarlijks geïndexeerd met de tabelcorrectiefactor. De tabelcorrectiefactor bedraagt 1,012 voor 2025. Voor latere jaren is de tabelcorrectiefactor nog niet bekend. Voor de parameters in de tabel is daarom gebruikgemaakt van de verwachte tabelcorrectiefactor voor de jaren 2026 t/m 2028 volgens de recente Macro Economische Verkenning (MEV) van het CPB. Voor 2026 is daarnaast rekening gehouden met het slechts voor 94,48% toepassen van de tabelcorrectiefactor in de inkomstenbelasting omdat de stelpost fiscale regelingen en constructies uit het Hoofdlijnenakkoord nog niet is ingevuld. In het Hoofdlijnenakkoord is een noodremafspraak opgenomen waarbij voor het deel van de stelpost dat niet wordt gevuld de tabelcorrectiefactor wordt beperkt om de derving op te vangen.

De belastingtarieven in de inkomstenbelasting wijzigen jaarlijks als gevolg van de koopkrachtbesluitvorming en de compensatie zorgpremies en huurtoeslag zoals volgt uit het Belastingplan 2025 en eerdere Belastingplannen. Het aanvangspunt van het toptarief wordt naast de reguliere indexatie in de periode 2025 t/m 2031 jaarlijks beleidsmatig verhoogd. In 2025 is daarnaast ook sprake van een beleidsmatige verlaging van het aanvangspunt toptarief, maar per saldo resteert een beleidsmatige verhoging in 2025.

Vraag 150

Op p. 52 van de Miljoenennota staat een tabel waarin zichtbaar is dat er 75 miljoen structureel beschikbaar komt voor een integraal pakket problematische schulden, startend met 24 miljoen. Waarom bouwt dit bedrag op naar 100 miljoen vanaf 2028?

Antwoord op vraag 150

Dit bedrag bouwt op naar 100 miljoen euro in 2028 omdat niet alle maatregelen in 2025 kunnen worden doorgevoerd in verband met een implementatietermijn en aanpassing van wet- en regelgeving. Daarnaast zijn er hogere incidentele kosten in de periode 2028 t/m 2030 voor het opzetten van een integraal schuldenoverzicht voor huishoudens. Zodra dit overzicht is opgezet is de verwachting dat er enkel onderhoudskosten nodig zijn om het in stand te houden.

Vraag 151

Kunt u de kindbedragen wat betreft het kindgebonden budget tevens vermelden voor de jaren 2026 en 2027?

Antwoord op vraag 151

De exacte parameters voor het kindgebonden budget in de jaren 2025 tot en met 2028 zijn nog niet beschikbaar. Dat komt doordat de parameters jaarlijks worden geïndexeerd en waarden van toekomstige jaren nog niet definitief zijn vastgesteld. Voor de beantwoording van deze vraag is voor de verwachte indexatie van de WKB-tarieven gebruik gemaakt van de prognoses uit de Macro Economische Verkenning (MEV) 2025 van het CPB.

Zie in onderstaande tabel een (voorlopig) overzicht van hoe de parameters in het kindgebonden budget zich daarbij naar verwachting ontwikkelen in de komende jaren.

1e kindbedrag 2.436 2.511 2.605 2.750 2.864
2e kindbedrag e.v. 2.436 2.511 2.605 2.750 2.864
Verhoging 12–15 jarigen 694 703 731 753 771
Verhoging 16–17 jarigen 924 936 973 1.002 1.026
Alleenstaande ouderkop 3.480 3.389 3.449 3.550 3.610
Inkomen afbouwgrens alleenstaande 26.819 28.406 29.542 30.615 31.727
Inkomen afbouwgrens paren 35.849 37.545 39.038 40.387 41.724
Inkomen afbouwpercentage 6,75% 7,10% 7,60% 8,05% 8,50%
Vermogen afbouwgrens alleenstaande 140.213 141.896 147.430 151.706 155.196
Vermogen afbouwgrens paren 177.301 179.429 186.427 191.834 196.247

Vraag 152

Welk (financieel) effect heeft het sneller afbouwen van het kindgebonden budget? M.a.w. wat levert het op?

Antwoord op vraag 152

Het kabinet heeft besloten om de financiële positie van gezinnen te verbeteren door met ingang van 1 januari 2025 de kindbedragen in het kindgebonden budget (WKB) stapsgewijs te verhogen. Daarnaast wordt gelijktijdig het afbouwpercentage in de WKB stapsgewijs verhoogd om het kindgebonden budget gerichter te maken. Met de middelen die hierdoor beschikbaar komen, wordt het kindbedrag verder verhoogd en wordt daarmee gerichter ingezet op het verlagen van de (kinder-)armoede.

Een steiler inkomensafbouwpad zorgt er voor dat minder gezinnen met hogere inkomens in aanmerking komen voor kindgebonden budget. De budgettaire opbrengst van deze maatregel wordt gebruikt om de kindbedragen verder te verhogen.

Voor de beantwoording van deze vraag is een nadere uitsplitsing gemaakt van de budgettaire tabel in de financiële paragraaf van het wetsvoorstel «Wijziging van de Wet op het kindgebonden budget tot intensivering van het kindgebonden budget in verband met koopkrachtondersteuning in 2025». Zie in onderstaande tabel. Hieruit blijkt de financiële opbrengst is van het sneller afbouwen van het kindgebonden budget.

Verhoging kindbedragen (A) 32 397 532 662 778 767
Steiler maken afbouwpad (B) – 9 – 115 – 251 – 374 – 481 – 481
Saldo meeruitgaven WKB (A + B) 24 282 281 288 298 286
1 In verband met de voorschotsystematiek van de toeslagen doen er zich op kasbasis reeds in 2024 budgettaire effecten voor. Het betreft hier de voorschotbetaling voor januari 2025 die reeds in december 2024 wordt uitgekeerd.

Vraag 153

Kunt u toelichten welk effect het harmoniseren van de afbouwpaden voor AOW’ers en niet-AOW’ers heeft? Welke groep profiteert hiervan? Waarom is er niet voor gekozen om dit bedrag in te zetten voor verhoging van de huurtoeslag?

Antwoord op vraag 153

Het harmoniseren van de huishoudtypen is een vereenvoudiging van de huurtoeslag systematiek – zoals ook voorgesteld in rapport Toekomst Toeslagen – en tegelijkertijd wordt met deze maatregel ook het huurtoeslagbedrag van niet-AOW’ers verhoogd. Op dit moment begint de inkomensafhankelijk afbouw van de huurtoeslag voor niet-AOW’ers bij een lager inkomen dan voor AOW’ers. Met het harmoniseren van de afbouwpaden beginnen niet-AOW’ers op het zelfde punt met afbouwen als AOW’ers en dit leidt tot een positief inkomenseffect voor niet-AOW’ers. Door deze harmonisatie wordt het aantal huishoudcategorieën teruggebracht van 4 naar 2. Naast deze vereenvoudiging wordt er ook ingezet op het verbeteren van de koopkracht voor alle huurtoeslagontvangers, dit gebeurt via een verlaging van de eigenbijdrage van 11,58 euro. Deze huurtoeslagmaatregelen, bezien in samenhang met andere koopkrachtmaatregelen, leiden tot een evenwichtig koopkrachtbeeld voor de verschillende huishoudens.

Vraag 154

Waarom is ervoor gekozen om de huurtoeslag niet in 2025 al te verhogen?

Antwoord op vraag 154

In het hoofdlijnenakkoord heeft het kabinet een koopkrachtenvelop voor lastenverlichting van 2 miljard en 2,5 miljard euro opgenomen in 2025 en 2026, en nog meer in latere jaren. Tijdens de augustusbesluitvorming is ervoor gekozen deze enveloppen gefaseerd in te zetten, waaronder de huurtoeslag. Dit zorgt er ten eerste voor dat de koopkrachtontwikkeling beter wordt verspreid over de gehele kabinetsperiode. Daarnaast heeft de infasering voor budgettaire ruimte gezorgd, wat in de integrale besluitvorming hoofdzakelijk ingezet is ten behoeve van de dekkingsopgave als gevolg van Hoge Raad-uitspraak over box 3.

Vraag 155

Welk effect heeft het bevriezen van de dubbele algemene heffingskorting (AHK) bijstand?

Antwoord op vraag 155

Vanaf 2025 tot en met 2027 wordt de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting (AHK) in de berekening van het netto-referentieminimumloon van de bijstand en gerelateerde uitkeringen bevroren. Dit zorgt ervoor dat de uitkeringsbedragen van verschillende regelingen (o.a. de bijstand, aanvullende inkomensvoorziening ouderen en Algemene nabestaandenwet) tot en met 2038 op een hoger niveau komen te liggen. Vanaf 1 januari 2028 zal het afbouwpad van 2,5%-punt per halfjaar weer worden vervolgd totdat de dubbele AHK volledig is afgebouwd naar eenmaal de AHK in 2039. Er is dus geen structureel effect op de uitkeringsbedragen. Het bevriezen van de dubbele AHK in de bijstand verlengt daarnaast de duur van de alleenverdienersproblematiek met drie jaar, tot en met 2038, waardoor de beoogde oplossing via de fiscaliteit drie jaar langer van toepassing zal moeten blijven. Ook het aantal betrokken huishoudens per jaar neemt in beperkte mate toe.

Vraag 156

Wordt de maatregel «verlagen energiebelasting 1e en 2e schijf EB aardgas met 2,82 cent per m3» uit het hoofdlijnenakkoord uitgevoerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom staat dit niet vermeld in de Miljoenennota? Wat zijn de bijbehorende bedragen in de periode 2025–2028? Kunt u hetzelfde beantwoorden als het gaat om de maatregel «accijnsverlaging brandstoffen verlengen»?

Antwoord op vraag 156

In het wetsvoorstel Belastingplan 2025 is een verlaging opgenomen van de energiebelasting in de eerste en tweede schijf aardgas. Het betreft een verlaging ten opzichte van het tarief zoals dat in 2025 zou gelden volgens eerder aangenomen wetgeving. In tabel 24 en 25 van de artikelsgewijze toelichting op het wetsvoorstel Belastingplan is aangegeven hoe deze maatregel is verwerkt. Op basis van reeds opgenomen mutaties volgend uit de Wet fiscale maatregelen Klimaatakkoord en het Belastingplan 2023 zou het tarief in 2025 verhoogd worden met 1,654 cent. In het wetsvoorstel Belastingplan 2025 is geregeld dat deze verhoging wordt geschrapt en dat het tarief met 1,171 cent wordt verlaagd. De totale verlaging is hiermee 2,8 cent in 2025. Ook voor latere jaren waren reeds mutaties opgenomen, volgend uit de Wet fiscale maatregelen Klimaatakkoord en het Belastingplan 2023. Ook deze mutaties worden in het wetsvoorstel Belastingplan 2025 geschrapt waardoor het tarief ook in 2026 2,8 cent onder het tarief komt te liggen zoals dat zou volgen uit reeds aangenomen wetgeving in vast prijspeil. In de latere jaren blijft het tarief, in tegenstelling tot het basispad, constant en loopt het verschil tussen de verlaging en het basispad verder op. Huidige reeksen zijn in prijspeil 2024. In werkelijkheid zullen de energiebelastingtarieven nog worden geïndexeerd waardoor de uiteindelijke tarieven en verschillen groter zijn.

In de onderstaande tabel staan de energiebelastingtarieven voor de eerste en tweede schijf voor aardgas voor de jaren 2025 tot en met 2030 voor én na de maatregel.

Tarief basispad in vast prijspeil 2024 in euro per m3 0,59955 0,60454 0,60708 0,61059 0,62227 0,62498
Tarief na aanpassing in vast prijspeil 2024 in euro per m3 0,57130 0,57680 0,57680 0,57680 0,57680 0,57680
Verschil in euro per m3 – 0,0283 – 0,0277 – 0,0303 – 0,0338 – 0,0455 – 0,0482

De maatregel is te vinden in bijlage 4. Inkomstenkader van de Miljoenennota 2025 op pagina 39: maatregel 40 en in tabel 4.2 op pagina 43 daarnaast is de maatregel meegenomen bij de raming van de inkomsten uit de energiebelasting die terugkomt in bijlage 5 van de Miljoenennota. De totale budgettaire effecten staan beschreven in de onderstaande tabel.

Verlagen tarieven 1e en 2e schijf aardgas – 271 – 260 – 275 – 296 – 381 – 392 – 385

Accijnsverlaging brandstoffen verlengen

De maatregel «accijnsverlaging brandstoffen verlengen» is opgenomen in het wetsvoorstel Belastingplan 2025. In het Belastingplan 2025 is geraamd dat het verlengen van de accijnskorting leidt tot een incidentele daling van belastinginkomsten van 1.474 miljoen euro in 2025.

De maatregel is ook te vinden in bijlage 4. Inkomstenkader van de Miljoenennota 2025 op pagina 39: maatregel 40 en in tabel 4.2 op pagina 43 daarnaast is de maatregel meegenomen bij de raming van de brandstofaccijnsinkomsten die terugkomt in bijlage 5 van de Miljoenennota.

Vraag 157

Kunt u de precieze wijzigingen doorgeven van de budgettaire bijlage uit het Hoofdlijnenakkoord en de Startnota? Hoe zijn deze verschillen te verklaren?

Antwoord op vraag 157

Met het hoofdlijnenakkoord (HLA) zijn afspraken gemaakt over de financiën van de Rijksbegroting. Deze afspraken zijn opgenomen in de budgettaire bijlage van het HLA. De Miljoenennota 2025 verwerkt het HLA en de begroting en vormt daarmee de Startnota van het kabinet. Als onderdeel van het reguliere begrotingsproces zijn bij de augustusbesluitvorming nieuwe aanpassingen aan de begroting doorgevoerd. Dit betreft onder andere het verwerken van de nieuwe uitvoeringsinformatie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Daarnaast zijn bij de augustusbesluitvorming kasschuiven doorgevoerd om de begrotingen in een realistischer ritme te plaatsen. Ook heeft in augustus besluitvorming plaatsgevonden over de lasten en de koopkracht, waaronder de tegenvaller in box 3. Onderdeel hiervan was de uitwerking van diverse maatregelen uit het HLA.

Bovenstaande gebruikelijke bijstelling van de rijksbegroting heeft geleid tot een substantieel aantal (technische) mutaties ten opzichte van de budgettaire bijlage van het HLA. De wijzigingen van de departementale begrotingen worden toegelicht in de Verticale Toelichting bij de Miljoenennota en de toelichtingen op de begrotingstukken behorend bij de departementale begrotingen. De maatregelen in het inkomstenkader worden integraal toegelicht in paragraaf 2.3 van de Miljoenennota en bijlage 4.

Vraag 158

Hoe veel geld is er gereserveerd voor wijzigingen in de WIA en naar aanleiding van OCTAS?

Antwoord op vraag 158

Het rapport van de Onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel (OCTAS) wordt momenteel uitgewerkt in beleidsopties. Op dit moment is nog niet duidelijk welke maatregelen genomen gaan worden en welk financieel beslag die hebben. In het eindverslag van de formateur is aangegeven dat voorstellen met financiële consequenties in reactie op het advies van OCTAS welwillend zullen worden bezien door het kabinet. In de enveloppe groepen in de knel is een reservering getroffen voor een aantal beleidsonderwerpen, waaronder OCTAS. Het bedrag van deze reservering varieert in de komende jaren tussen de 100 en 200 miljoen euro en bedraagt vanaf 2039 structureel 412 miljoen euro. Eventuele wensen voor extra uitgaven dienen conform begrotingsregels van dekking te worden voorzien.

Vraag 159

Hoe veel van de middelen groepen in de knel is juridisch verplicht?

Antwoord op vraag 159

Deze uitgaven zijn op dit moment nog niet juridisch verplicht.

Vraag 160

Kunt u de rentelasten uitdrukken in euro's en in percentage van het BBP? Welk deel valt binnen en welk deel buiten het kader?

Antwoord op vraag 160

De rentelasten staatsschuld en schatkistbankieren bedragen 8,7 miljard euro en 0,7% bbp. Conform de begrotingsregels van dit kabinet vallen de rentelasten op de staatsschuld niet onder het uitgavenkader.

Vraag 161

Kan een cijfermatig overzicht geven op welke manier de post «realistisch ramen» specifiek neerslaat per begrotingsartikelen en/of bestedingsdoelen?

Antwoord op vraag 161

In deze Miljoenennota heeft het kabinet opnieuw stappen gezet naar een meer realistische begroting door middel van kasschuiven. De uitkomsten zijn weergegeven in de departementale begrotingen.

In tabel 9 (Verticale toelichting EMU-saldo) is een reeks opgenomen voor realistisch ramen. Deze reeks is een optelling van de kasschuiven, bijstelling van het Hoofdlijnenakkoord en de aanvullende onderuitputting die is ingeboekt voor 2026.

Vraag 162

Klopt het dat de post «overige mutaties inkomsten» de doorwerking van de MEV-raming betreft of zijn er nog andere zaken die hierin zijn meegenomen? En zo ja, kunnen deze uitgesplitst worden?

Antwoord op vraag 162

Het klopt dat de post «overige mutaties inkomsten» de doorwerking van de MEV-raming betreft. Er zijn twee hoofdoorzaken voor de opwaartse bijstelling van deze post. Ten eerste betreft dat de doorwerking van nieuwe ramingen van het CPB: voornamelijk de gestegen inflatie en contractloonstijging leiden tot hogere nominale belastingontvangsten. Ten tweede kennen de premie-ontvangsten sinds de revisie van de nationale rekeningen een nieuwe definitie. De wettelijke sociale premies die socialezekerheidsfondsen betalen op de uitkeringen werden voorheen gesaldeerd met de uitkeringen. Vanaf de NR-revisie worden de uitkeringen en de bijbehorende wettelijk sociale premies bruto geregistreerd: bijvoorbeeld de Zvw-premie die afgedragen wordt bij een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Dit leidt tot zowel hogere uitgaven als hogere premie-inkomsten die per saldo tegen elkaar wegstrepen (zie de post «wv. correctie aansluiting premie-ontvangsten en -uitgaven» in tabel 9 van de Miljoenennota 2025 voor de spiegelbeeldige reeks aan de uitgavenkant).

Vraag 163

Waarop is gebaseerd dat de lastenverlichtingen uit het Hoofdlijnenakkoord samengenomen met de macro-economische doorwerking van de MEV-raming van het CPB op inkomsten leidt tot hogere belasting- en premieontvangsten vanaf 2026, terwijl ook in 2024 en 2025 de som van beide effecten per saldo toch positief is?

Antwoord op vraag 163

Het klopt dat de inkomstenraming in 2024 en 2025 per saldo hoger ligt dan in de Voorjaarsnota 2024. Dit beeld is echter vertekend door hogere premie-ontvangsten als gevolg van een nieuwe definitie, waar spiegelbeeldig ook hogere uitgaven tegenover staan (zie ook het antwoord op vraag 162). Geschoond voor deze technische correctie, leiden de macro-economische doorwerking van het Hoofdlijnenakkoord en de MEV-raming vanaf 2026 tot hogere belasting- en premieontvangsten.

Vraag 164

Kan er een totaaloverzicht gegeven worden van alle afzonderlijke manier waarop de MEV-raming doorwerking heeft gehad op het EMU-saldo?

Antwoord op vraag 164

Het CPB maakt onafhankelijk van het kabinet inschattingen voor de macro-economische ontwikkeling zoals ook gepubliceerd in de Macro Economische Verkenning 2025 (MEV). Deze onafhankelijke cijfers worden als input gebruikt om de uitgaven- en lastenontwikkeling voor de komende jaren te ramen. In de tabel 9 Verticale toelichting EMU-saldo van de Miljoenennota 2025 (pagina 57) is te zien dat de macro-economische doorwerking van de MEV-raming van het CPB op de inkomsten een saldoverbeterend effect heeft (circa 0,9 procent bbp in 2025). Dit komt onder andere door de gestegen inflatie en contractloonstijging. Aan de uitgavenkant is een tegengesteld effect te zien. De gestegen loon- en prijsontwikkeling in de MEV-raming van het CPB, leidt tot meerjarig hogere uitgaven (circa 0,3 procent bbp in 2025). Ook leidt de hogere geraamde rente tot een tegenvaller aan de uitgavenkant (circa 0,1 procent bbp in 2025).

Vraag 165

Wat was het EMU-saldo in de komende jaren geweest zonder de effecten vanuit de doorwerking van de MEV-raming op het EMU-saldo?

Antwoord op vraag 165

Zie het antwoord op vraag 164.

Vraag 166

Hoeveel extra budget is er in het Gemeentefonds nodig om ervoor te zorgen dat gemeenten in 2026 een deel van hun voorzieningen niet hoeven af te schalen of te sluiten?

Antwoord op vraag 166

De middelen uit het gemeentefonds zijn vrij besteedbaar. Het is aan de gemeenten hoe ze deze middelen aanwenden. Het gaat om de balans tussen ambitie, taken, middelen, en uitvoeringskracht. Dat is geen exacte wetenschap, waarbij het geld op basis van een simpele rekensom wordt toegekend. In onderstaande tabel is het verloop van het fonds weergegeven.

Gemeentefonds 43.339 42.904 39.886 39.717 39.515 39.434
Accres1 1.743 3.476 5.127 6.824
Totaal 43.339 42.904 41.629 43.193 44.642 46.258
1 De voorlopige accrestranche 2025 is bij de Miljoenennota 2025 overgeboekt naar het fonds

De ontwikkeling van het gemeentefonds volgde tot en met 2023 de omvang van de Rijksuitgaven. Oftewel als het Rijk meer te besteden had, hadden gemeenten meer te besteden. Maar ook omgekeerd als het rijk moest bezuinigen, moesten ook gemeenten bezuinigen. Vanaf 2024 volgt het gemeentefonds de ontwikkeling van het bruto binnenlands product. Het kabinet is van mening dat de bbp-systematiek gemeenten en provincies een stabiele inkomstenbron biedt, inclusief benodigde duidelijkheid over hoe het Gemeente- en Provinciefonds zich over de tijd ontwikkelt. De oploop van de opschalingskorting is in combinatie met het vervroegd invoeren van de bbp-systematiek structureel geschrapt. Tevens is in het voorjaar 2024 door het vorige kabinet besloten om extra middelen voor de Wmo ter beschikking te stellen (75 miljoen euro in 2026 oplopend naar structureel 300 miljoen euro in 2029). Deze middelen zijn bij de Miljoenennota 2025 overgeheveld naar het accres.

Vraag 167

Hoeveel budget is er volgens de gemeenten extra in het Gemeentefonds nodig om ervoor te zorgen dat gemeenten in 2026 een deel van hun voorzieningen niet hoeven af te schalen of te sluiten?

Antwoord op vraag 167

Zie antwoord op vraag 166.

Vraag 168

Kunt u Tabel 13 van de Miljoenennota aanvullen voor het jaar 2024 en nader uitsplitsen zodat de tabel ook inzicht geeft in de beleidsmatige lastenontwikkeling 2024–2028 voor gezinnen, bedrijven en buitenland (Miljoenennota, p. 64)?

Antwoord op vraag 168

In onderstaande tabel wordt de beleidsmatige lastenontwikkeling getoond voor burgers, bedrijven en buitenland, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het basispad (beleid van voorgaande kabinetten) en het beleid van dit kabinet. De tabel is opgemaakt in standen, dus toont voor elk jaar de cumulatieve ontwikkeling sinds referentiejaar 2023.

Burgers Basispad 2.098 6.616 7.168 8.617 9.402
Effect kabinetsbeleid – 681 – 5.147 – 2.108 2.237 1.744
Totaal 1.417 1.469 5.060 10.854 11.146
Bedrijven Basispad 1.368 3.410 3.729 3.237 3.171
Effect kabinetsbeleid – 15 – 1.271 454 1.427 2.087
Totaal 1.353 2.139 4.183 4.664 5.258
Buitenland Basispad 31 436 437 437 437
Effect kabinetsbeleid 0 – 366 22 120 120
Totaal 31 70 459 557 557

Vraag 169

Kunt u Tabel 13 van de Miljoenennota aanvullen voor het jaar 2024 en ook nader uitsplitsen voor de lasten die drukken op inkomen en arbeid, vermogen en winst, klimaat en milieu, overig (Miljoenennota, p. 64)? Waarom verschillen de cijfers van de totale beleidsmatige lastenontwikkeling tussen de Miljoenennota en de Macro Economische Verkenning (Verantwoordingsdocument) over 2025–2028 (Miljoenennota, p. 64)?

Antwoord op vraag

Het kabinet heeft geen cijfers over de uitsplitsing van de beleidsmatige lastenontwikkeling naar deze specifieke subcategorieën. De analyse die het CPB hiervoor heeft gemaakt in het kader van Keuzes in Kaart is niet op basis van actueel beleid beschikbaar.

Voor de totale beleidsmatige lastenontwikkeling geldt dat het CPB deze publiceert als jaar-op-jaar mutaties, terwijl het kabinet de BLO presenteert in standen. Hierdoor verschilt de presentatie, maar inhoudelijk zijn de onderliggende ontwikkelingen goed vergelijkbaar.

Vraag 170

Worden alle specifieke uitkeringen overgeheveld naar het Gemeente- en Provinciefonds? Zo nee, welke niet?

Antwoord op vraag 170

Na het verschijnen van het Hoofdlijnenakkoord zijn nog enkele specifieke uitkeringen uitgezonderd van de grondslag en de verplichting tot omzetting. Het betreft hier specifieke uitkeringen op het terrein van de afhandeling van de aardbevingsschade in Groningen, de toeslagenaffaire, Corona en Oekraïne. Op deze terreinen werd een continuering van de bestaande praktijk wenselijk geacht.

Momenteel wordt gewerkt aan een afwegingskader dat moet helpen bij het verdere proces van de overheveling. Omzetting van Specifieke Uitkeringen in fondsuitkeringen is de hoofdregel. Verdere uitzonderingen zijn mogelijk als overheveling zal leiden tot een voorzienbare onrechtmatigheid. De eerdere bevindingen van de Algemene Rekenkamer zijn hierbij leidend.

Vraag 171

Betekent het introduceren van een Bijzondere Fondsuitkering (BFU) als volwaardig alternatief voor de specifieke uitkering dat niet over alle specifieke uitkeringen een budgetkorting van 10% gaat plaatsvinden? Zo ja, over welk deel van de specifieke uitkering wordt die korting niet toegepast? Zo nee, betekent dat een Bijzondere Fondsuitkering (BFU) als alternatief ook met 10% gekort wordt?

Antwoord op vraag 171

De introductie van de bijzondere fondsuitkering (BFU) staat los van de budgetkorting van 10%. De introductie van de BFU is onderdeel van een traject voor de herziening van de Financiële Verhoudingswet.

Vraag 172

Wat is het verschil tussen een specifieke uitkering via het Gemeentefonds en een Bijzondere Fondsuitkering (BFU)?

Antwoord op vraag 172

Bij een specifieke uitkering worden de daarmee verband houdende lasten verantwoord in de jaarrekening van een gemeente of provincie. De lasten worden door de controlerend accountant ook beoordeeld op rechtmatigheid. Bij een onrechtmatigheid of een onderbesteding, kunnen de middelen tevens teruggevorderd worden door het Rijk. Ten slotte wordt de specifieke uitkering vanaf de departementale begroting verstrekt.

Een bijzondere fondsuitkering (BFU) wordt daarentegen niet verstrekt vanaf de departementale begroting, maar vanuit het gemeente- of provinciefonds. Er gelden geen verantwoordingseisen en de accountant voert geen specifieke controlewerkzaamheden uit. Bij de bijzondere fondsuitkering kan wel (beleids-)informatie opgevraagd worden, over prestaties of effecten. De middelen vanuit de BFU zijn beleids- en bestedingsvrij.

Vraag 173

Hoe kan met de bbp-systematiek worden voorkomen dat gemeenten en provincies in 2026 zodanige tekorten krijgen waardoor zij in hun voorzieningen moeten snijden (het «ravijnjaar»)?

Antwoord op vraag 173

Zie antwoord op vraag 166.

Vraag 174

Wat moet er gebeuren om te voorkomen dat in het jaar 2026 vanwege financiële tekorten in hun voorzieningen moeten snijden?

Antwoord op vraag 174

Zie antwoord op vraag 166.

Vraag 175

Hoe verhoudt het schrappen van de opschalingskorting die vanaf 2026 in de boeken stond zich tot de door de gemeenten genoemde tekorten in dat jaar?

Antwoord op vraag 175

Het schrappen van de oploop van de opschalingskorting leidt vanaf 2026 tot een stijging van het gemeentefonds met 675 miljoen euro. De middelen uit het gemeentefonds zijn vrij besteedbaar. Het is aan de gemeenten hoe ze deze middelen aanwenden. Ze leggen over de besteding van de middelen verantwoording af aan de gemeenteraad.

Vraag 176

Is schrappen van de opschalingskorting en de koppeling aan het bbp voor gemeenten in 2026 genoeg om financiële tekorten en het snijden in voorzieningen te voorkomen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 176

Zie antwoord op vraag 175.

Vraag 177

Kan een overzicht gegeven worden van alle specifieke uitkeringen die vallen onder de maatregel om aan het gemeentefonds overgeheveld te worden?

Antwoord op vraag 177

Jaarlijks wordt door BZK een totaaloverzicht van alle specifieke uitkeringen gegeven in het Onderhoudsrapport Specifieke Uitkeringen (OSU). Bij de maatregel zijn de specifieke uitkeringen uitgezonderd die verstrekt worden in het kader van de toeslagenaffaire, Oekraïne, herstel van de schade in verband met de afhandeling van de gaswinning in Groningen en Corona en de BUIG. Omzetting van de niet-uitgezonderde specifieke uitkeringen in fondsuitkeringen is de hoofdregel. Momenteel wordt er gewerkt aan de daadwerkelijke overheveling van de niet-uitgezonderde specifieke uitkeringen. Hierover wordt uiterlijk bij Miljoenennota 2026 uitsluitsel gegeven.

Vraag 178

Kan een overzicht gegeven worden per gemeente hoeveel zij ontvangen uit de specifieke uitkeringen die onder de maatregel vallen om naar het gemeentefonds overgeheveld te worden?

Antwoord op vraag 178

Zie antwoord op vraag 177.


  1. https://www.cpb.nl/analyse-hoofdlijnenakkoord-2025-2028↩︎

  2. https://www.cpb.nl/augustusraming-2024-cmev-2025↩︎

  3. Kamerstukken II, 2024/25 36 602 nr. 5.↩︎

  4. Bron: Voortgangsrapportage Programma Versnelling Verduurzaming Gebouwde Omgeving, 10 juni 2024↩︎

  5. Bron: Voortgangsrapportage Programma Versnelling Verduurzaming Gebouwde Omgeving, 10 juni 2024↩︎

  6. Kamerstukken II 2023/24, 36 418, nr. 11 (Amendement van het lid Van der Lee c.s.).↩︎

  7. Staatskas loopt jaarlijks 2 miljard euro mis, SOMO, 2024. Vindplaats: https://www.somo.nl/nl/belasting-inkoop-eigen-aandelen/↩︎

  8. Effect afschaffing inkoopfaciliteit, Stichting Economisch Onderzoek, 2024. Vindplaats: https://www.seo.nl/publicaties/effect-afschaffing-inkoopfaciliteit/↩︎

  9. van Essen, C., T. Vanheukelon, R. Schulenberg & A. Lejour (2024). Inkomens en belastingen aan de top, Centraal Planbureau, mei 2024.↩︎

  10. Kamerstukken II, 2023/24, 36 410, nr. 77.↩︎

  11. Kamerstukken I, 2023/24, 36 418, B.↩︎

  12. Kamerstukken II, 2023/24, 36 410, nr. 77.↩︎

  13. Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt (PbEU 2016, L 193/1). ATAD staat voor Anti-Tax Avoidance Directive.↩︎

  14. Kamerstukken II 35 925, nr. 13↩︎

  15. CPB (2020), Kansrijk belastingbeleid, p 98↩︎

  16. Adviescommissie belastingheffing Multinationals (2020), Op weg naar balans in de vennootschapsbelasting- Analyses en aanbevelingen, p 99, p119↩︎

  17. Belastingen in een maatschappelijk perspectief: Bouwstenen voor een beter belastingstelsel (2024)↩︎

  18. Leszczyłowska en Meier (2021), Do earnings stripping rules hamper investment? Evidence from CIT reforms in European countries. In: Economics Letters, 2021, vol. 200, issue C↩︎

  19. Belastingen in maatschappelijk perspectief: Bouwstenen voor een beter en eenvoudiger belastingstelsel, Ministerie van Financiën, 2024.↩︎

  20. Het betreft hier de composite forwardlooking effective average tax rate, waarbij uitgegaan is van het landspecifieke scenario.↩︎

  21. CBS (2024) Arbeidsinkomensquote; bedrijfstak, nationale rekeningen – Statline↩︎

  22. CBS (2024) Aandeel arbeid in de economie verder gedaald in 2023; Dit gaat over de AIQ van de marktsector: dit is een aggregaat dat, naast de bedrijfstakken overheid en onderwijs, ook de zorg, de delfstoffenwinning, de financiële dienstverlening en de verhuur van en handel in onroerend goed buiten beschouwing laat.↩︎

  23. SEO Economisch Onderzoek (2023) Loonontwikkeling en AIQ in Nederland; OESO (2012) OECD Employment Outlook – Labour Losing to Capital: Wat Explains the Declining Labour Share?↩︎

  24. CPB (2019) De loongroei, een internationale macro-analyse↩︎

  25. CPB (2024) Macro-Economische Verkenning 2025↩︎

  26. CBS (2024) Werkzame beroepsbevolking; arbeidsduur↩︎

  27. Voor de realisatiecijfers is voor 2012 tot en met 2023 gebruik gemaakt van MEV 2025, bijlage 9. Voor de ramingen is gebruik gemaakt van de MEV van het desbetreffende jaar. Ter illustratie: De raming voor het jaar 2023 komt uit de MEV 2023, gepubliceerd in september 2022.↩︎