[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag rapporteurs begroting EZ

Brief lid / fractie

Nummer: 2024D36584, datum: 2024-10-03, bijgewerkt: 2024-10-04 12:06, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2024Z15019:

Onderdeel van zaak 2024Z15532:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Aanleiding

Uw commissie heeft de leden Thijssen en Kisteman aangewezen als rapporteurs voor de begroting Economische Zaken (EZ) voor het jaar 2025. Namens u hebben de rapporteurs enkele vragen over de begroting geformuleerd. Het voorstel is om deze aan de minister van EZ voor te leggen met het verzoek ze in de eerste termijn van de begrotingsbehandeling te beantwoorden.

Beslispunten

  • Stemt u in met het voorleggen van de vragen van de rapporteurs over de begroting Economische Zaken 2025 aan de minister met het verzoek die in de eerste termijn van de begrotingsbehandeling te beantwoorden?

Vragen rapporteurs

Productiviteitsgroei

  1. Kunt u aangeven met welke specifieke beleidsmaatregelen of -aanpassingen uw eigen departement de productiviteitsgroei gaat aanjagen, gegeven dat u minder subsidiemiddelen tot uw beschikking heeft (EZK 2025, p 75)?

  2. Kunt u aangeven wat in uw ogen de belangrijkste beleidsmaatregelen en/of -uitgaven van andere departementen zijn die een cruciale bijdrage (kunnen) leveren aan toekomstige productiviteitsgroei? Kunt u aangeven hoe u uw rol daarin ziet om dat voor elkaar te krijgen?

  3. Ziet u mogelijkheden om een deel van de fiscale maatregelen op uw begroting om te vormen zodat ze een grotere bijdrage leveren aan productiviteitsgroei en concurrentievermogen (EZK 2025, p 91)?

Verantwoordelijkheden

  1. Kunt u aangeven wat specifiek uw verantwoordelijkheden en bevoegdheden zijn m.b.t. het coördineren en ontwikkelen van het industriebeleid? Welke inspraak of zeggenschap heeft u m.b.t. het relevante beleid van andere bewindspersonen zoals K&GG en Defensie (EZK 2025, p 71)?

  2. Kunt u aangeven wat voor mogelijkheden/instrumenten u heeft richting collega bewindspersonen m.b.t. het behalen van doelen op het gebied van beoogde regeldruk reductie?

Indicatoren voor beleid

  1. Hoe kijkt u aan tegen de cijfermatige trend waarin de winstquote stijgt, de arbeids­inkomens­quote daalt en ook de raming van het CPB voorspelt dat de AIQ in 2028 nog altijd lager ligt dan in het vorige decennium (MJN, p23)? Hoe duidt u dit tegen de achtergrond van ‘een profiterende samenleving’ zoals beschreven in uw begroting (EZ 2025, p13)?

  2. Welke mogelijkheden ziet u om de belangrijke pijlers van uw beleid (zoals regeldruk, fiscaliteit, innovatie, etc) verder te voorzien van toetsbare doelen en indicatoren alsmede een beleidstheorie/analyse hoe deze gaan helpen ‘hogere doelen’ zoals concurrentievermogen (top 5), productiviteits­groei en brede welvaart te bereiken?

  3. Kunt u ten aanzien van uw ambitie om tot de top 5 meest concurrerende economieën te behoren aangeven waar u dit aan afmeet? U maakt vermelding van de Global Competitiveness Report. Wanneer was de laatste editie van dit rapport en verschijnt deze in de toekomst nog (EZK 2025, p 70)?

  4. Afhankelijk van welke bron u gebruikt: wat is uw analyse waarom Nederland aan het wegzakken is en hoe grijpt uw beleid daarop in?

  1. Productiviteitsgroei
     

De minister benadrukt sterk het belang van productiviteitsgroei in zijn begroting. Het begrip neemt een zeer centrale rol in de beleidsvisie zoals hij hierover communiceert. Productiviteitsgroei is nodig om de economie te kunnen laten groeien en van belang om internationaal concurrerend te blijven. En uiteindelijk simpelweg om te zorgen dat mensen het in Nederland beter kunnen krijgen en de overheid ruimte heeft om publieke investeringen te doen.

In de Groeistrategie van minister Wiebes stond productiviteitsgroei om dezelfde reden ook al centraal. De conclusie was toen om in te zetten op belangrijke determinanten van die groei: onderwijs, innovatie en infrastructuur. Hiervoor werd toentertijd het Nationaal Groeifonds opgericht.

Deze minister lijkt de analyse over productiviteitsgroei te delen, maar dient die groei te bereiken op andere wijze. In elk geval met substantieel minder middelen op zijn eigen begroting. In 2024 heeft de minister nog 1,36 miljard aan subsidiemiddelen uit te geven op artikel 2. In 2028 is hiervan nog maar 275 miljoen over. De voornaamste reden is het aflopen van de Nationaal Groeifonds projecten. In mindere mate komt het ook door het verschuiven van de middelen voor de verduurzaming industrie naar K&GG (80 miljoen) en de middelen voor indirecte kosten compensatie ETS (186 miljoen) die in 2024 nog werden uitgekeerd.

De middelen vanuit het NGF waren incidenteel bedoeld. Door het schrappen van latere rondes vindt het moment waarop de geldstroom stopt nu eerder plaats. En door het schrappen zijn er in totaal ook minder investeringen gedaan dan oorspronkelijk gepland. De vraag is wat het effect zal zijn van de investeringen op de korte, middellange en lange termijn en wat het heeft opgeleverd in relatie tot productiviteitsgroei. Vervolgens is de vraag wat er nog meer nodig en mogelijk is om de productiviteitsgroei (structureel) aan te jagen.

Positie op groeimarkten

De minister is verantwoordelijk voor de sterke positionering op de groeimarkten van de toekomst (EZ 2025, p77). De praktijk is dat de positie van Nederland op sleutel-technologien en gerelateerde sectoren mogelijk sterk afhankelijk is vanuit de financiering van het NGF. Denk aan Artificial Intelligence en Quantum Technologie. Als Nederland die sterke positionering wil bereiken is van belang dat in beeld is of dat doel niet in gevaar komt met het wegvallen van de middelen.

Meer mogelijkheden dan alleen subsidiëren

Hoewel het NGF het grootste instrument onder Wiebes was om het doel van productiviteit te bereiken zijn er meerdere wegen die bewandeld kunnen worden. Zo kan de overheid met haar inkoopmacht de markt prikkels geven om te innoveren en kan de bedrijvendynamiek verbeterd worden door te werken aan regeldruk of aan mededingingsbeleid. Het zou wenselijk zijn als de minister expliciteert wat hij vanuit zijn eigen beleid denkt in te zetten om productiviteit aan te jagen, wat daarbij zijn aannames zijn en hoe hij de voortgang/impact daarvan meet.

Grote(re) rol andere departementen

Arbeidsmarktbeleid, het belastingstelsel, investeringen in infrastructuur, defensie en verduurzaming: vele bewindspersonen werken aan dossiers die ook een impact op de productiviteitsontwikkeling kunnen hebben. Dit biedt een kans voor de minister om op andere manieren aan deze uitdaging te werken. Hier speelt dan wel de vraag hoe de minister hier tegenaan kijkt, welke verantwoordelijkheid hij hier voor zichzelf ziet en welke instrumenten/mogelijkheden hij heeft om iets te bereiken.

Herijking fiscale maatregelen

De minister is beleidsverantwoordelijk voor een groot aantal fiscale maatregelen die gerelateerd zijn aan het bedrijvenbeleid. Een aandachtspunt bij veel fiscale maatregelen is dat het beoogde doel vaak beperkt of slechts vaag is omschreven en evaluaties doelmatigheid en doeltreffendheid moeilijk kunnen vaststellen. De rekenkamer wijst hier ook op m.b.t. de evaluatie van enkele maatregelen (waaronder de KIA). De lijn – ook voor dit kabinet – is dat bij een negatieve evaluatie regelingen worden aangepast of geschrapt. Door de grote omvang van deze instrumenten zou hier een kans liggen om ze te herijken zodat ze een grotere bijdrage leveren aan productiviteitsgroei en concurrentievermogen.

De rapporteurs stellen voor de volgende vragen aan de bewindspersoon voor te leggen:

  1. Kunt u aangeven met welke specifieke beleidsmaatregelen of -aanpassingen uw eigen departement de productiviteitsgroei gaat aanjagen, gegeven dat u minder subsidiemiddelen tot uw beschikking heeft?

  2. Kunt u aangeven wat in uw ogen de belangrijkste beleidsmaatregelen en/of -uitgaven van andere departementen zijn die een cruciale bijdrage (kunnen) leveren aan toekomstige productiviteitsgroei? Kunt u aangeven hoe u uw rol daarin ziet om dat voor elkaar te krijgen?

  3. Ziet u ook mogelijkheden om een deel van de (extracomptabele) fiscale maatregelen op uw begroting om te vormen zodat ze een grotere bijdrage leveren aan productiviteitsgroei en concurrentievermogen?

  1. Verantwoordelijkheden

Deze begroting van het ministerie van Economische Zaken (EZ) reflecteert voor het eerst de keuzes van het nieuwe kabinet om dossiers bij andere departementen onder te brengen. Concreet komt het erop neer dat de EZ begroting nu alleen nog de begrotingsartikelen 1, 2 en 3 omvat.

Begrotingstechnisch is de herverdeling van dossiers goed navolgbaar, constateert ook de Rekenkamer. Het roept wel vragen op hoe op dossiers nu verantwoordelijkheden zullen worden verdeeld. Dat gaat vooral om die dossiers waarop de minister van EZ een rol heeft, maar middelen en ook verantwoordelijkheden naar een ander ministerie zijn gegaan. Die vraag speelt in het bijzonder m.b.t het industriebeleid en gerelateerde vraagstukken over strategische autonomie.

De EZ begroting stelt onder het kopje verantwoordelijkheden: “De minister van EZ coördineert en ontwikkelt het industriebeleid”. Een belangrijk deel van de financiĂ«le middelen (voor verduurzaming) lopen echter via de minister van K&GG. Dat roept de vraag op wat het ‘coördineren en ontwikkelen’ van het industriebeleid in de praktijk inhoudt, waar de minister op aangesproken kan worden en welke mogelijkheden hij heeft richting relevante ministers (zoals K&GG).

Dit punt van gedeelde verantwoordelijkheden speelt ook op andere EZ dossiers. De minister kan bijvoorbeeld regeldruk niet in zijn eentje aanpakken, maar is daarbij afhankelijk van hoe andere departementen dit doorvoeren. Met betrekking tot de financiering van het bedrijfsleven en de werking van de kapitaalmarkt is de minister afhankelijk van de minister van Financiën. En met betrekking tot het innovatiebeleid speelt de minister van OCW een belangrijke rol. Enkele relevante veranderingen van dit Kabinet voor het bedrijfsleven lopen derhalve ook via andere departementen. De aanpassing van fiscale maatregelen en meer geld voor InvestNL lopen beide (grotendeels) via de begroting van de minister van Financiën.

De rapporteurs stellen voor de volgende vragen aan de minister voor te leggen:

  1. Kunt u aangeven wat specifiek uw verantwoordelijkheden en bevoegdheden zijn m.b.t. het coördineren en ontwikkelen van het industriebeleid? Welke inspraak of zeggenschap heeft u m.b.t. het relevante beleid van andere bewindspersonen zoals K&GG en Defensie(industrie)?

  2. Kunt u aangeven wat voor mogelijkheden/instrumenten u heeft richting collega bewindspersonen m.b.t. het behalen van doelen op het gebied van beoogde regeldruk reductie?

  1. Indicatoren voor beleid

Een sterk veranderende wereld werkt ook door op het economisch beleid. Onder de vorige minister is een visiestuk gepubliceerd genaamd ‘perspectief op de economie’ die de nauwe economische blik verbreed om ook duurzaamheid, strategische autonomie en een profiterende samenleving (brede welvaart) te omvatten. Vervolgstappen om dit om te zetten in concrete ambities en indicatoren waren nog niet voltooid.

Met een nieuwe minister aan het roer van het ministerie is de vraag aan de orde hoe hij invulling geeft aan ambities, prioriteiten en de wijze om de prestaties en voortgang in beeld te brengen. Specifiek viel het oog van de rapporteurs op de figuren over een trendmatig stijgende winstquote en een dalende arbeidsinkomensquote in zowel miljoenennota als EZ begroting. Er wordt in de toelichting bij de figuren wel ingegaan op de verwachting op de korte termijn (na-ijlende effect van stijgende lonen) maar niet op wat het beeld van de minister is van de langjarige historische trend. Ook richting de toekomst (2028) gaat het CPB uit van een AIQ die lager ligt dan het vorige decennium. De minister hanteert in zijn begroting het kopje ‘een profiterende samenleving’ en de rapporteurs zijn benieuwd hoe hij deze informatie vanuit dat perspectief duidt.

Breder speelt binnen deze commissie al langer de wens om beter geïnformeerd te worden over de voortgang van het beleid op een centrale plek aan de hand van heldere voortgangsinformatie. Er zijn meerdere verzoeken gedaan om – conform ook de oproep van de Rekenkamer – verbeteringen door te voeren m.b.t. heldere doelen gekoppeld aan toetsbare voortgangsinformatie/indicatoren.

Er ligt hiervoor een goede basis met ‘bedrijvenbeleid in beeld’ maar de rapporteurs zouden graag zien dat hier verdere verbeteringen worden doorgevoerd. Specifiek verzoeken de rapporteurs om zichtbaar te maken hoe concrete beleidsvoorstellen op bijvoorbeeld regeldruk, fiscaliteit, investeringen in innovatie doorwerken op ‘hogere doelen’ zoals productiviteit, concurrentievermogen (top 5) en brede welvaart. Overigens vroegen de rapporteurs zich af aan welke data/informatie de minister zijn ambitie op het gebied van concurrentievermogen afmeet. Het genoemde ‘Global Competitiveness Report’ van het World Economic Forum lijkt niet meer in zijn huidige vorm te bestaan.

De rapporteurs stellen voor de volgende vragen aan de minister voor te leggen:

  1. Hoe kijkt u aan tegen de cijfermatige trend waarin de winstquote stijgt, de arbeids­inkomens­quote daalt en ook de raming van het CPB voorspelt dat de AIQ in 2028 nog altijd lager ligt dan in het vorige decennium (MJN, p23)? Hoe duidt u dit tegen de achtergrond van ‘een profiterende samenleving’ zoals beschreven in uw begroting (EZ 2025, p13)?

  2. Welke mogelijkheden ziet u om de belangrijke pijlers van uw beleid (zoals regeldruk, fiscaliteit, innovatie, etc) verder te voorzien van toetsbare doelen en indicatoren beleid alsmede een beleidstheorie/analyse hoe deze gaan helpen ‘hogere doelen’ zoals concurrentievermogen (top 5), productiviteitsgroei en brede welvaart te bereiken?

  3. Kunt u ten aanzien van uw ambitie om tot de top 5 meest concurrerende economieën te behoren aangeven waar u dit aan afmeet? U maakt vermelding van de Global Competitiveness Report. Wanneer was de laatste editie van dit rapport en blijft deze ook in de toekomst verschijnen (EZK 2025, p 70)?

  4. Afhankelijk van welke bron u gebruikt: wat is uw analyse waarom Nederland aan het wegzakken is en hoe grijpt uw beleid daarop in?