Gewijzigd amendement van de leden Grinwis en Pierik ter vervanging van nr. 32 over 2023 als referentiejaar voor de mestproductieplafonds
Wijziging van de Meststoffenwet in verband met de voorwaarden over de maximale mestproductie in de derogatiebeschikking 2022-2025 (Wet wijziging Meststoffenwet in verband met de maximale mestproductie)
Amendement (gewijzigd/nader/vervangend)
Nummer: 2024D38234, datum: 2024-10-11, bijgewerkt: 2024-10-28 14:58, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36618-36).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: P.A. Grinwis, Tweede Kamerlid (ChristenUnie)
- Mede ondertekenaar: C.R. Pierik, Tweede Kamerlid (BBB)
Onderdeel van kamerstukdossier 36618 -36 Wijziging van de Meststoffenwet in verband met de voorwaarden over de maximale mestproductie in de derogatiebeschikking 2022-2025 (Wet wijziging Meststoffenwet in verband met de maximale mestproductie) .
Onderdeel van zaak 2024Z15756:
- Indiener: P.A. Grinwis, Tweede Kamerlid
- Medeindiener: C.R. Pierik, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
- 2024-10-15 15:00: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2024-2025 |
36 618 Wijziging van de Meststoffenwet in verband met de voorwaarden over de maximale mestproductie in de derogatiebeschikking 2022–2025 (Wet wijziging Meststoffenwet in verband met de maximale mestproductie)
Nr. 36 GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN DE LEDEN GRINWIS EN PIERIK TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 321
Ontvangen 11 oktober 2024
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I
Artikel I, onderdeel A, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel 2 worden «72,4 miljoen» en «268,2 miljoen» vervangen door respectievelijk «71,8 miljoen» en «267,8 miljoen».
2. In onderdeel 3 worden «27,7 miljoen» en «70,6 miljoen» vervangen door respectievelijk «27,8 miljoen» en 70,3 miljoen».
3. In onderdeel 4 worden «20,0 miljoen» en «48,3 miljoen» vervangen door respectievelijk «20,3 miljoen» en «48,4 miljoen».
II
In artikel I, onderdeel B, wordt in het voorgestelde artikel 32, eerste lid, «75 procent» vervangen door «78 procent» en wordt «85 procent» vervangen door «87 procent».
III
In artikel I, onderdeel D, wordt het voorgestelde artikel 33, eerste lid, als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «25 procent» vervangen door «22 procent».
2. In onderdeel b wordt «15 procent» vervangen door «13 procent».
IV
In artikel II, onderdeel B, wordt «75 procent» vervangen door «78 procent» en wordt «85 procent» vervangen door «87 procent».
Toelichting
Dit amendement regelt dat bij de berekening van de voorgestelde mestproductieplafonds in het wetsvoorstel voor 2025 niet het nog lopende jaar 2024 als referentiejaar wordt gebruikt, maar de totale mestproductie van het afgelopen en daarmee robuuste jaar 2023. 2023 gold in het aan de Raad van State aangeboden voorstel nog als referentiejaar. Voor het overige laat dit amendement de door de Minister van LVVN voorgestelde systematiek volledig intact.
In de huidige berekening in het wetsvoorstel wordt de verwachte productie in 2025 bepaald op basis van de verwachte productie in 2024. Na aftrek van het verwachte effect van deelname aan de LBV en LBV+ regeling dienen deze cijfers als grondslag ter bepaling van de mestproductieplafonds per sector. De verwachte mestproductie in 2024 betreft een prognose van het CBS, opgenomen in de «Monitor fosfaat- en stikstofexcretie in dierlijke mest, 2e kwartaalrapportage 2024». Dit betreft een prognose naar aanleiding van een momentopname op 1 juli 2024. Het betreffen geen daadwerkelijke cijfers. De mestproductie in 2023 is echter wel reeds gepubliceerd door het CBS2.
Het is volgens de indieners ten eerste wenselijk dat de mestproductieplafonds zo veel als mogelijk worden bepaald op basis van realisatie van mestproductie en verhoudingen tussen de sectoren naar rato van hun mestproductie in plaats van op basis van inschattingen. Bovendien zijn de cijfers over 2023 al verantwoord in de richting van de Europese Commissie. Dat maakt het voorstel in dit amendement robuuster.
Ten tweede resulteren de plafonds op basis van de mestproductie in 2023 in kleine verschillen ten opzichte van het huidige voorstel. Verschillen waarmee en passant enigszins tegemoet gekomen wordt aan de kritiek uit met name de pluimveesector op de voorgestelde plafonds, zonder dat de benaderingswijze die onder het wetsvoorstel ligt wordt aangetast.
De aangepaste sectorale plafonds resulteren conform de systematiek in het wetsvoorstel in lagere afromingspercentages bij varkens (22%) en pluimvee (13%). Het afromingspercentage van fosfaatrechten wordt conform het wetsvoorstel niet verhoogd, aangezien artikel 32a vastlegt dat het bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen maximale afromingspercentage 30% betreft, aangezien bij een hoger percentage naar verwachting de handel in fosfaatrechten opdroogt, waardoor afroming in de praktijk niet meer leidt tot vermindering van de mestproductie. De in dit amendement voorgestelde afromingspercentages zijn robuuster onderbouwd aan de hand van de daadwerkelijke mestproductie in 2023. Afroming is één van de maatregelen om in 2025 en daarna onder het productieplafond uit de derogatiebeschikking te komen. Afroming als zodanig is overigens weliswaar de minst pijnlijke oplossing, maar op zichzelf niet afdoende om onder het mestproductieplafond in de melkveesector te komen en een generieke korting te voorkomen en al helemaal niet om de mestplaatsingsproblematiek op te lossen. Daarvoor zijn onder andere ook de brede beëindigingsregeling en managementmaatregelen op de bedrijven nodig. En passant komt dit amendement enigszins tegemoet aan de kritiek die is geuit op het wetsvoorstel vanuit met name de varkens- en pluimveesector.
Grinwis
Pierik