Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde Agenda Landbouw- en Visserijraad van 21 en 22 oktober 2024 en appreciatie ICES vangstadviezen pelagische visbestanden (Kamerstuk 21501-32-1674)
Landbouw- en Visserijraad
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2024D39030, datum: 2024-10-16, bijgewerkt: 2024-11-07 14:27, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-32-1677).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: M. Aardema, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (PVV)
- Mede ondertekenaar: A. van den Brule-Holtjer, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 21501 32-1677 Landbouw- en Visserijraad.
Onderdeel van zaak 2024Z16107:
- Indiener: F.M. Wiersma, minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- Medeindiener: J.F. Rummenie, staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- 2024-10-22 15:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-10-23 11:15: Procedurevergadering LVVN (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- 2024-11-14 00:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2024-2025 |
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1677 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 16 oktober 2024
De vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister en Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur over de brief van 9 oktober 2024 inzake de geannoteerde Agenda Landbouw- en Visserijraad van 21 en 22 oktober 2024 en appreciatie ICES vangstadviezen pelagische visbestanden (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1674).
De vragen en opmerkingen zijn op 14 oktober 2024 aan de Minister en Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur voorgelegd. Bij brief van 16 oktober 2024 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Aardema
Adjunct-griffier van de commissie,
Van den Brule-Holtjer
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de verslagen, brieven, bijlagen en overige documentatie voorafgaand aan de Landbouw- en Visserijraad (LVR) op 21 en 22 oktober 2024 en hebben daarover onderstaande opmerkingen en vragen aan de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur.
Producten andere EU-landen
De leden van de PVV-fractie vragen wederom aandacht voor de import van producten uit landen buiten de Europese Unie (EU). Deze leden zijn voor open handelsrelaties. Deze leden zien echter vaak dat in Nederland hoge eisen aan de Nederlandse producten worden gesteld, terwijl in andere landen deze eisen een stuk lager liggen. Dit resulteert er veelal in dat producten afkomstig uit landen buiten de EU goedkoper worden aangeboden in bijvoorbeeld supermarkten waardoor er een oneerlijke concurrentie ontstaat. Deze leden vragen de Minister of er mogelijkheden zijn om deze oneerlijke concurrentie tegen te gaan.
Antwoord
Eisen die de Europese Unie (EU) stelt aan producten (productstandaarden), zoals voedselveiligheidseisen, gelden onverkort voor alle importen. Productiestandaarden zien daarentegen op regels over de wijze waarop een product wordt geproduceerd, waarbij een spiegelmaatregel eenzijdig EU-productiestandaarden aan importen uit niet-EU-landen oplegt. Het kabinet onderzoekt de mogelijkheden om op Europees niveau eisen te stellen aan de invoer van landbouwproducten die binnen de EU niet geproduceerd mogen worden, zoals aangegeven in het regeerprogramma (bijlage bij Kamerstuk 36 471, nr. 96). Daarbij dient te worden opgemerkt dat de EU tot op heden terughoudend is omgegaan met spiegelmaatregelen, omdat alle landen, net als de EU, het recht hebben om hun eigen wet- en regelgeving in te richten. Handel zou al snel onmogelijk worden als ieder land zijn eigen productiestandaarden aan importen uit andere landen zou opleggen. Bovendien kunnen spiegelmaatregelen negatieve gevolgen hebben voor de handelsrelatie met niet-EU-landen, indien EU-productiestandaarden een voorwaarde zijn voor toegang tot de Europese markt. De mogelijkheid bestaat dat niet-EU-landen tegenmaatregelen treffen of een spiegelmaatregel bij het Wereldhandelsorganistatie (hierna: WTO) geschillenbeslechtingssysteem aanvechten. Ook is het niet altijd zo dat de EU-standaarden hoger of beter zijn dan in derde landen. Bovendien geldt dat op basis van WTO-regels een maatregel aantoonbaar moet bijdragen aan een legitiem beleidsdoel en niet verder mag gaan dan strikt noodzakelijk. Ook dient de EU rekening te houden met de technische en economische haalbaarheid van controlemechanismen. Dit blijkt uit het op 3 juni 2022 gepubliceerde rapport van de Commissie over de juridische haalbaarheid en rationale van het toepassen van EU gezondheids- en milieunormen op ingevoerde landbouw- en agrovoedingsproducten.1
Antidumping onderzoek China
De leden van de PVV-fractie maken zich zorgen over de antidumpingprocedure van China tegen Europees varkensvlees. Deze procedure kan resulteren in een inkomstenderving voor de varkenshouders van tien tot 15 euro per varken. Deze enorme inkomstenderving zal de kostprijs voor de boer nog meer onder druk zetten. Deze leden vragen dan ook of de Minister deze mening deelt.
Antwoord
Bij anti-dumpingonderzoek wordt er onderzocht of een marktpartij een product exporteert tegen een prijs die lager is dan de prijs die het normaal op zijn eigen thuismarkt hanteert. Een dergelijk onderzoek kan, op basis van de WTO-regels, door derde landen ingesteld worden. Zowel de Europese Commissie (hierna: Commissie) als Nederland bieden in dergelijke zaken ondersteuning bij de contacten met de, in dit geval, Chinese overheid. Ook hebben de Commissie en Nederland zich geregistreerd in de zaak, naast de belanghebbenden. Omdat China voor de export van de zgn. incourante producten naar China, zoals poten, koppen, staarten etc., een belangrijke afzetmarkt is, volgt Nederland deze onderzoeken van China nauwlettend. De Commissie zal nauw toezien op het correct verloop van de onderzoeken conform de regels van de WTO.
Op dit moment liggen de prijzen voor varkenskarkassen in Nederland en de EU in het algemeen op een redelijk niveau, boven het vijf-jaarlijkse gemiddelde. Producenten zouden afgelopen jaar voldoende marge hebben moeten kunnen overhouden om eventuele prijsdalingen in de nabije toekomst op te kunnen vangen, in het geval dat de uitkomsten van de anti-dumpingsprocedure van China tegen Europees varkensvlees een negatief effect hebben op de Europese markt. De varkensvleessector kent als geen ander een patroon van stijgingen en dalingen (de varkenscyclus genoemd).
Toelating gewasbeschermingsmiddelen
De leden van de PVV-fractie zien dat de toelating van (biologische) gewasbeschermingsmiddelen tot de Nederlandse markt lang op zich laat wachten. Om gewasbeschermingsmiddelen uit te kunnen sluiten van gebruik zullen er eerst vervangende middelen beschikbaar moeten zijn. Ondanks het weerbaarder maken van teelten zal een gewasbeschermingsmiddel in de meeste gevallen nodig blijven. Deze leden zien wel dat de intensiteit en hoeveelheden gewasbeschermingsmiddelen enorm reduceren door onder andere de innovatie van spuittechnieken.
Deze leden vragen de Minister of zij kan bevestigen dat er wordt gewerkt aan het sneller toelaten van gewasbeschermingsmiddelen.
Antwoord
Ja, dat kunnen wij bevestigen. Op nationaal niveau zijn diverse stappen gezet voor versnelde toelatingsprocedures bij het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb). Het Ctgb heeft sinds 1 januari 2024 een verduurzamingsloket. Via dit loket worden aanvragen voor gewasbeschermingsmiddelen die bijdragen aan een duurzame landbouw met voorrang in behandeling genomen. Het Ctgb heeft daarnaast recentelijk de vereenvoudigde procedure voor de uitbreiding van de toelating van een gewasbeschermingsmiddel met kleine toepassingen uitgebreid. Het gaat om een nog laagdrempeligere, administratieve route voor laagrisicomiddelen. Tot slot krijgen laagrisicomiddelen voorrang bij de toelatingen die worden gefinancierd vanuit het fonds kleine toepassingen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda en hebben hierover enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben te beginnen vragen met betrekking tot de onderzoeken vanuit het Chinese Ministerie van Handel (MOFCOM), waarover de bewindspersonen zeggen dat deze Nederlandse producenten en exporteurs kunnen raken. Deze leden vragen wat de bewindspersonen hier precies mee bedoelen en wat «aandacht vragen voor» deze onderzoeken tijdens de Raad inhoudt. Welke zorgen hebben de bewindspersonen over (de gevolgen van) deze onderzoeken en welke steun vragen zij van de Commissie en andere lidstaten?
Antwoord
Voor Nederlandse producenten en exporteurs is China een belangrijke afzetmarkt van zgn. incourante varkensvleesproducten (zoals poten, koppen, staarten etc.) en de in het anti-subsidieonderzoek onderzochte zuivelproducten (kaas, melk en room met meer dan 10% vetgehalte).
Nederland zal de Commissie oproepen deze anti-dumping- en anti-subsidieonderzoeken nauwlettend te blijven volgen, om de legitieme belangen van de EU-markt en Nederlandse marktpartijen te beschermen waar dat gerechtvaardigd en nodig is, en om de onderzoeken te beoordelen op conformiteit met de regels van de WTO.
Het gebruik van handelsdefensieve maatregelen als tegenmaatregel is bijvoorbeeld in strijd met de WTO-regels. Als China zich volgens de Commissie niet aan het WTO-recht houdt, start de EU een geschillenbeslechtingsprocedure bij de WTO. Zo is de EU al een dergelijke procedure gestart in het Chinese anti-subsidieonderzoek naar zuivelproducten uit de EU, Nederland steunt deze EU-inzet. Ook heeft de EU aangekondigd voornemens te zijn een geschil aan te spannen bij de WTO tegen de voorlopige anti-dumpingmaatregelen op cognac uit de EU. Tegelijkertijd blijft de EU in gesprek met China. Niemand is gebaat bij een handelsoorlog. Via dialoog wordt getracht tot een oplossing te komen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien ten aanzien van de aan te nemen Raadsconclusies over het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) terechte waardering voor de agrarische collectieven die hieruit worden gefinancierd en aan natuurbeheer doen. Wat bedoelen de bewindspersonen met «aandacht vragen» voor hun succesvolle inzet? Op welke manier willen de bewindspersonen de inzet van collectieven voor natuurbeheer terugzien in de Raadsconclusies?
Antwoord
De Nederlandse systematiek van collectieven in het agrarisch natuurbeheer is uniek in Europa. Om het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (hierna: GLB) goed te laten aansluiten bij de werking van deze collectieven is het noodzakelijk aandacht te vragen voor het bestaan van de collectieven, zodat soms specifieke regels iets aangepast worden waardoor werken met collectieven mogelijk blijft. Aangezien andere lidstaten zelden collectieven hebben binnen het agrarisch natuurbeheer vragen zij hier geen aandacht voor en daarom doen wij dit, om inderdaad deze collectieven zo goed mogelijk te blijven ondersteunen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen de teleurstelling van de bewindspersonen over het besluit van het European Parliament’s Committee on Fisheries (PECH)-comité om de 5% procent-regel niet te behandelen. De bewindspersonen verwijzen naar andere mogelijkheden vanuit de Meerjarenplannen van de Europese Commissie (EC) om visbestanden te herstellen. Welke mogelijkheden zijn dit en hoe kunnen deze worden versterkt om alsnog te komen tot houdbare en bewezen effectieve maatregelen die visbestanden laten herstellen, bovenop de onzekere 5%-regel waar de bewindspersonen geen vertrouwen in hebben?
Antwoord
Het volgen van de 5%-regel kan ertoe leiden dat de vangstadviezen niet kunnen worden gevolgd en dat het geen ruimte laat om sociaal-economische gevolgen mee te wegen.
Naast de 5%-regel bieden meerjarenplannen de ruimte om andere aanvullende maatregelen te nemen. Hierbij kan gedacht worden aan gerichte technische maatregelen, zoals het verplicht stellen van specifieke vistuigaanpassingen, het opleggen van beperkingen of een visverbod met bepaalde vistechnieken, in bepaalde gebieden of bepaalde periodes, het gebruik van specifieke maaswijdtes ten behoeve van een selectievere visserij of het verplicht stellen van een minimum aanlandingsmaat. Voorgenomen maatregelen, of een combinatie van maatregelen, worden op effectiviteit beoordeeld door het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch adviescomité van de Europese Commissie (STECF).
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren dat over de uitdagingen in de landbouwketen de bewindspersonen aangeven dat (jonge) bedrijfsopvolging een hoofdpunt is. Welke specifieke acties of maatregelen heeft Nederland nodig vanuit de EC om deze uitdaging te lijf te gaan?
Antwoord
Generatievernieuwing op het boerenerf is belangrijk voor de toekomstige sociale, economische en ecologische duurzaamheid van plattelandsgebieden en de voedselzekerheid en strategische autonomie in Nederland en in de EU.
Daarom hebben instrumenten voor generatievernieuwing een belangrijke plek in de Nationaal Strategische Plannen uit het GLB. Jonge boeren hebben een duidelijke behoefte aan (financiële) ondersteuning bij bedrijfsovername of het starten van een bedrijf. Daarom is het belangrijk dat de Commissie ook in de volgende GLB-periode jonge landbouwers ondersteunt. Dit kan specifiek in de vorm van bijvoorbeeld de vestigingssteun, samenwerkingsregelingen om landbouwgrond toegankelijker te maken, of investeringssteun door verhoogde subsidiepercentages voor productieve investeringen.
Verder missen deze leden de aandacht voor biologische agricultuur als oplossing voor de klimaat- en biodiversiteitsproblematiek die ons voedselsysteem bedreigt. Op termijn achten deze leden het noodzakelijk en onvermijdelijk dat een veel groter aandeel van de Nederlandse agricultuur zal bestaan uit biologische teelt om een gezonde bodem te verzekeren voor toekomstige generaties. Daarom vinden zij het essentieel dat de biologische sector wordt geholpen met een eerlijke prijs voor haar product: dat de afzetmarkt vergroot en dat biologische bedrijfsvoering en natuurbeheer aantrekkelijk wordt voor zo veel mogelijk boeren. Is dit ook de inzet van Nederland? Zo niet, zijn de bewindspersonen bereid om ook expliciet de uitdagingen van de Nederlandse biologische sector te benoemen in dit overleg?
Antwoord
Wij vinden het belangrijk dat alle boeren een eerlijke prijs krijgen voor hun product, dat geldt ook voor biologische boeren. Met het Actieplan biologische landbouw zetten wij expliciet in op het vergroten van de afzetmarkt. Daarnaast hebben wij structureel financiële middelen gereserveerd om agrarisch natuurbeheer te stimuleren. Ook valt een biologisch bedrijf dat voldoet aan de conditionaliteiten, automatisch in het niveau van goud binnen de ecoregeling van het GLB. In de Raad zal de Minister onder meer ingaan op de uitdagingen om onze robuuste voedselvoorzieningsketen weerbaar te houden in de toekomst. Dat zijn niet alleen de uitdagingen voor de biologische sector, maar voor de gehele Nederlandse en Europese landbouw.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben tot slot grote zorgen over het makreelbestand. Kunnen de bewindspersonen toelichten welke gevolgen een ongezonde makreelpopulatie heeft op het onderzeese ecosysteem? Vinden zij net als deze leden dat er specifieke acties nodig zijn om het makreelbestand te doen herstellen? Welke maatregelen zijn dat? Ook willen deze leden weten hoe de bewindspersonen de afgenomen makreelpopulatie verklaart. Betekent dit volgens de bewindspersonen dat huidige acties en vangstadviezen onvoldoende effectief zijn gebleken? Dwingt dat nu tot hardere ingrepen om de makreelpopulatie te herstellen, om zo de natuur te beschermen en op termijn weer voldoende vangstmogelijkheden voor vissers te verzekeren? Als zij die noodzaak niet zien, kunnen de bewindspersonen dan onderbouwen dat de bijgestelde International Council for the Exploration of the Sea (ICES)-adviezen voldoende zijn om de makreelpopulatie te herstellen?
Antwoord
Het makreelbestand als deel van het onderzeese ecosysteem dient binnen veilige biologische grenzen beheerd te worden. Dit houdt in dat wat betreft de toegestane visserijdruk per jaar onafhankelijk en geborgd vangstadvies van wetenschappers wordt gevraagd op maximaal duurzame oogst (Maximum Sustainable Yield). Dit vangstadvies is het uitgangspunt van de EU bij de onderhandelingen over makreel met derde landen. Om te voorkomen dat het makreelbestand stelselmatig zwaarder wordt bevist dan wat wetenschappelijk geadviseerd wordt, is allereerst politieke wil bij de beheerverantwoordelijke kuststaten nodig om afspraken te maken over een goede verdeling van de vangstmogelijkheden, zodat de makreelpopulatie zich kan herstellen. Recent heeft de Commissie een voorstel gedaan om Verordening 1026/2012 betreffende bepaalde maatregelen met het oog op de instandhouding van visbestanden ten aanzien van landen die niet-duurzame visserij toelaten uit 2012 te herzien met enkele technische aanpassingen. De verordening regelt dat beperkingen aan derde landen kunnen worden opgelegd voor de handel van visserijproducten uit niet-duurzaam beheerde bestanden naar de EU. Wij bestuderen dit voorstel nog en zullen op korte termijn de Kamer hierover informeren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda. Daarover hebben deze leden nog wel enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie constateren dat de lidstaten tijdens de aankomende LVR waarschijnlijk zullen instemmen met de Raadsconclusies over een op landbouwers gericht GLB post 2027. Deze leden constateren dat in de conclusies het behoud van twee pijlers wordt bepleit, waaronder de bestaande eerste pijler met onvoorwaardelijke inkomenssteun in de vorm van hectarepremie. Dit uitgangspunt staat volgens deze leden haaks op een recent uitgelekte presentatie van de EC, waarin de volgende begroting flink op de schop gaat voor de twee belangrijkste geldstromen uit Brussel: het GLB en de Cohesiefondsen. Graag vernemen deze leden wat de opvatting van het kabinet hierover is.
Deelt de Minister de mening dat hier een strijdigheid zichtbaar is tussen de conclusies van de Raad enerzijds en de ambitie van de EC anderzijds?
Antwoord
De concept-Raadsconclusies van het Hongaars voorzitterschap liggen voor in de aankomende Raad. Ten aanzien van de volgende begroting ligt er op dit moment geen concreet voorstel van de Commissie. Als het voorstel er komt, dan zal het kabinet te zijner tijd zijn positie hierop bepalen.
Deze leden vernemen in de geannoteerde agenda dat «de inzet van Nederland is dat het GLB meer resultaatgericht moet worden en dat doelgerichte betalingen moeten worden uitgebreid». Zegt de Minister hiermee in andere woorden dat zij de afbouw van hectarepremie ten opzichte van betalingen voor activiteiten die bijdragen aan milieu- en klimaatdoelstellingen bepleit? Graag ontvangen deze leden een toelichting hierop.
Antwoord
Het nieuwe prestatiemodel beoogt de publieke GLB-gelden zo resultaatgericht mogelijk in te zetten en te laten aansluiten bij nationale opgaven. Een meer resultaatgericht GLB met uitbreiding van doelgerichte betalingen kan wat ons betreft ook met hectarepremies. De ecoregeling is daar een voorbeeld van. Hoe de verdeling tussen basisbetalingen en doelgerichte (hectare)betalingen wordt vormgegeven, was bij het huidige GLB deels een nationale keuze en onderdeel van de structuur van het Nationaal Strategisch Plan. Doelgerichte betalingen slaan daarnaast ook op regelingen voor plattelandsontwikkeling, kennis en innovatie, investeringen en jonge boeren.
De leden van de VVD-fractie vernemen tot slot graag van de Minister op welke wijze zij zich en marge van de LVR zal inzetten om de in het hoofdlijnenakkoord (HLA)(bijlage bij Kamerstuk 36 471, nr. 37) bepleite derogatie op de Nitraatrichtlijn te verkrijgen. Welke stappen onderneemt zij gedurende haar bezoek in Brussel hiertoe en op welke wijze wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang hiervan? Is de Minister nog altijd optimistisch over de kans op het verkrijgen van derogatie voor 2025 en 2026, hetgeen haar opdracht is in het HLA en welke vervolgstappen is zij voornemens hiertoe te nemen na deze LVR?
Antwoord
Wij zullen ten algemene de situatie in Nederland onder de aandacht blijven brengen bij onze Europese collega’s. Aankomende Raad heeft de Minister daarom verschillende bilaterale gespreken, waar dit voor Nederland belangrijke onderwerp wederom onder de aandacht gebracht zal worden. Zoals aangegeven tijdens het debat over de wijziging van de Meststoffenwet op 7 oktober jl., vinden er ook met de Commissie gesprekken plaats op ambtelijk en politiek niveau. Daarbij moet de korte termijn waarop een nieuw College van Commissarissen zal beginnen in ogenschouw genomen worden.
Over de inzet van het kabinet ten aanzien van de evaluatie van de Nitraatrichtlijn en de derogatie is de Kamer geïnformeerd in de Kamerbrief van 13 september jl. (Kamerstuk 33 037-559). Wij blijven ervan overtuigd dat een nieuwe derogatie voor Nederland te verantwoorden valt. Wij zullen echter hiertoe wel moeten laten zien dat we als Nederland ook concrete stappen nemen op het vlak van water- en milieukwaliteit. Uiteraard zullen wij de Kamer blijven informeren over de ontwikkelingen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de stukken voor de LVR van 21 en 22 oktober 2022 en hebben nog enkele vragen.
De leden van de NSC-fractie lezen dat het Hongaars voorzitterschap ernaar streeft om in de Raad conclusies vast te stellen over het GLB na 2027. De Minister geeft aan het verminderen van de complexiteit en de administratieve lasten van het GLB prioriteit te geven. Deze leden vragen de Minister hoe zij dit vorm zou willen geven. Welke afspraken wil zij bereiken om een verminderde complexiteit te waarborgen?
Antwoord
Verminderde complexiteit en betere uitvoering zijn noodzakelijke voorwaarden om de doelen van het GLB te kunnen halen. Wij pleiten voor meer subsidiariteit op Europees niveau, zodat lidstaten meer ruimte hebben om de GLB-regels en GLB-gelden te laten aansluiten bij de nationale geografische omstandigheden en uitdagingen. Het nieuwe prestatiemodel heeft de lidstaten die ruimte gegeven via de Nationaal Strategische Plannen. Wij zijn voorstander van het nieuwe prestatiemodel en willen het verbeteren, bijvoorbeeld door het vaker mogelijk te maken een wijziging door te voeren als we tegen praktische uitvoeringsproblemen aanlopen op het boerenerf. Het nieuwe prestatiemodel is pas in 2023 ingevoerd en dit vroeg veel van de uitvoeringsdiensten en ICT-systemen. Het nieuwe prestatiemodel moet zeker beter en eenvoudiger, maar wij zetten daarbij in op een doorontwikkeling in plaats van weer een nieuw systeem met bijkomende administratieve lasten.
De leden van de NSC-fractie lezen dat de Minister met name in wil zetten op het verdienvermogen van de agrariër bij de komende gesprekken over het GLB. Welke rol ziet de Minister daarin voor de eco-medailles? Deelt de Minister de mening dat de eco-medailles een nog grotere rol kunnen spelen in het nieuwe GLB, bijvoorbeeld door de middelen nog meer te verschuiven van de basispremie naar de eco-regeling? Is de Minister bereidt zich hier in Brussel hard voor te maken?
Antwoord
De ecoregeling kan zeker ook een bijdrage leveren aan het verdienvermogen van de agrariër en zorgen voor een aanvullend inkomen naast de markt. Boereninkomen is voor ons belangrijk en dat kan op meerdere manieren versterkt worden. Denk daarbij aan inzet op innovatie, kennis, het versterken van het concurrentievermogen en de positie van de boer in de keten. Inderdaad is ook het beter belonen van de diensten die boeren leveren voor natuur en milieu via de ecoregeling en het agrarisch natuurbeheer een waardevolle toevoeging. Het nadenken over het toekomstige GLB is pas net begonnen en besluiten over de toekomstige verdeling van gelden zijn nog niet genomen, maar wij zien een serieuze rol voor de ecoregeling en het agrarisch natuurbeheer in het toekomstige GLB, omdat ze bijdragen aan meerdere doelen: het halen van de doelen voor natuur, milieu en klimaat, het behoud van cultuurlandschap en ook het versterken van het boereninkomen.
De leden van de NSC-fractie lezen dat Von der Leyen recentelijk het eindrapport van de Strategische Dialoog over de toekomst van de landbouw in EU ontving. Deze leden zijn benieuwd naar de kijk van de Minister op dit eindrapport. Is zij van plan dit rapport, net als de EU, mee te nemen in een ontwikkeling van een visie op de landbouw? Werkt zij aan een integrale visie op natuur, landbouw en platteland zoals door de Kamer is uitgesproken in de motie van het lid Holman (Kamerstuk 36 410-XIV, nr. 55)?
Antwoord
Het rapport over de Strategische Dialoog over de toekomst van de landbouw in de EU geeft richting hoe het landbouw-voedselsysteem verder te versterken, met oog voor betere economische winst, meer milieuduurzaamheid en sociale verantwoordelijkheid. De resultaten van dit rapport zullen een belangrijke leidraad vormen voor de Landbouw- en Voedselvisie die de nieuwe Commissie in de eerste honderd dagen na haar aantreden zal presenteren (voorjaar 2025). Wij zullen de uitkomsten van het rapport betrekken in de in het regeerprogramma aangekondigde Nationale Voedselstrategie en de Kamer op een later moment informeren over de contouren, op inhoud en het proces, van deze strategie.
De leden van de NSC-fractie maken zich zorgen om de handelsrelatie met China. Deze leden lezen dat ook Nederlandse producenten en exporteurs door de Chinese onderzoeken kunnen worden geraakt. Hoe schat de Minister de kans in op tarieven zoals recent met Franse cognac is gebeurd voor Nederlandse producten? Heeft de Minister een plan B klaarliggen als onze exportmarkt naar China onder druk komt te staan?
Antwoord
Op dit moment lopen de onderzoeken nog. Het is daarom lastig in te schatten welke conclusies en mogelijke maatregelen hieruit zullen volgen. Nederland staat in nauw contact met de Commissie ten aanzien van de voortgang van de Chinese onderzoeken en heeft zich als belanghebbende geregistreerd. Ook staan wij in nauw contact met de sector in Nederland.
Het gebruik van handelsdefensieve maatregelen als tegenmaatregel is in strijd met de WTO-regels. Als China zich volgens de Commissie niet aan het WTO-recht houdt, start de EU een geschillenbeslechtingsprocedure bij de WTO. Zo is de EU al een dergelijke procedure gestart in het Chinese anti-subsidieonderzoek naar zuivelproducten uit de EU, Nederland steunt deze EU inzet. Ook heeft de EU aangekondigd voornemens te zijn een geschil aan te spannen bij de WTO tegen de voorlopige anti-dumpingmaatregelen op cognac uit de EU. Tegelijkertijd blijft de EU in gesprek met China. Niemand is gebaat bij een handelsoorlog. Via dialoog wordt getracht tot een oplossing te komen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het verslag van de LVR van 23 september 2024. Deze leden hebben daarover een aantal vragen.
De leden van de BBB-fractie begrijpen dat een aantal lidstaten die geconfronteerd zijn geweest met extreme weersomstandigheden hebben gevraagd om meer flexibiliteit in het GLB, en dat die lidstaten ook om aanpassing van de mogelijkheden tot het gebruik van de crisisreserves hebben gevraagd. Welke lidstaten waren dat? Wat is de mening van de Minister ten aanzien van deze vragen?
Antwoord
Tijdens de Raad van 23 september jl. heeft Commissaris Wojciechowski stilgestaan bij de slachtoffers van onder meer de overstromingen in diverse Europese landen als gevolg van storm Boris en andere extreme weersomstandigheden, waarbij hij aangaf de mogelijkheden te willen onderzoeken om op verzoek van de getroffen landen instrumenten in te zetten om de getroffen boeren te ondersteunen. De Minister heeft sympathie uitgesproken met de getroffen boeren in deze landen en aangegeven dat het in het algemeen belangrijk is dat wij met het GLB boeren ondersteunen om de weerbaarheid van de landbouw te vergroten.
De leden van de BBB-fractie constateren dat een aantal lidstaten daarnaast aanspraak heeft gemaakt op de crisisreserve vanwege dierziekten, weersomstandigheden en handelsmaatregelen. Is er een overzicht van welke landen aanspraak hebben gemaakt op de crisisreserves en vanwege welke redenen? Is er ook een overzicht van de toegekende crisisreserves? Hoeveel geld is er in totaal beschikbaar via de crisisreserves en is de Minister van plan om ook aanspraak te maken op de reserves in verband met de blauwtongcrisis in Nederland, zoals deze leden eerder aan de Minister hebben gevraagd?
Antwoord
In het Europese financiële jaar 2023–2024 heeft de Commissie tot op heden ca. 295 miljoen euro beschikbaar gesteld als gedeeltelijke bijdrage bij het opvangen van de schade door extreme weersomstandigheden (overstromingen, droogte, bosbranden, extreme vorstschade) in diverse Europese landen die om een financiële bijdrage hebben gevraagd, waaronder Griekenland, Slovenië, Portugal, Oostenrijk, Tsjechië, Estland, Duitsland, Roemenië, Bulgarijë en Italië. Voorts is beperkt budget ingezet voor een (gedeeltelijke) tegemoetkoming in de marktschade als gevolg van vogelgriep in Italië en marktverstoring in de wijnbouw in Portugal. Voor een overzicht naar Europese steunmaatregelen in de landbouw in de periode van 2014 tot december 2023 verwijzen wij de Kamer naar het rapport van de Commissie hierover dat begin dit jaar is gepubliceerd.2
De landbouwreserve omvat 450 miljoen euro op de EU-begroting dat onder voorwaarden kan worden gebruikt binnen de kaders van de Gemeenschappelijke Marktordening. Als de reserve in een Europees financieel jaar niet wordt gebruikt, dan blijft deze reserve staan voor het jaar erop. Als de reserve wel wordt uitgegeven, dan moet in het jaar erop opnieuw worden bekeken of er binnen de Commissie budget vrij te maken valt om de reserve aan te vullen. Anders wordt teruggevallen op de «financiële discipline» en zal de landbouwreserve worden gevoed via inhouding van een klein percentage op de directe betalingen aan landbouwers in de EU.
Nederland is altijd terughoudend geweest met de inzet van de landbouwreserve. Schade door dierziekten is het risico van de houder. Steun vanuit de overheid is te verantwoorden als blijkt dat er sprake is van zeer ernstige marktverstoringen, zoals het omvallen van een gehele sector als gevolg van dierziekten. De economische effecten van de blauwtonguitbraken in de schapensector zijn op dit moment nog niet bekend. Daarom laten wij hier onderzoek naar doen. De uitkomsten worden in januari 2025 verwacht. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek zullen wij bezien wat nodig is voor een duurzaam toekomstperspectief van de schapensector in Nederland.
De leden van de BBB-fractie lezen met veel belangstelling alle inzet op het gebied van de visserij. Deze leden begrijpen uit het verslag dat de lidstaten de gelegenheid hebben gekregen om hun prioriteiten kenbaar te maken in de gedachtewisseling over de onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk (VK), Noorwegen en de Atlantische Kuststaten. Deze leden vragen welke prioriteiten de Staatssecretaris bij die gedachtewisseling te berde heeft gebracht. Daarnaast hopen deze leden dat de Staatssecretaris zich blijvend kan inzetten om betrekkingen met de betrokken onderhandelaars warm te houden en zo de onderhandelingen soepel te laten verlopen.
Antwoord
Zoals wij hebben aangegeven in de geannoteerde agenda voor de Raad van 23 september jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1668) en het verslag van dezelfde Raad (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1673) is ten behoeve van de vangstonderhandelingen onder meer aandacht gevraagd voor het verzekeren van toegang tot de Noordzee en andere wateren. Ook hebben wij het belang van een eerlijke afweging tussen de milieudoelstellingen en de sociaaleconomische doelstellingen van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid aangegeven. Ten aanzien van makreel is de inzet dat historische verdelingsarrangementen uitgangspunt dienen te zijn en blijven vanuit het oogpunt van duurzaam bestandsbeheer en stabiliteit voor de visserijondernemingen. In de onderhandelingen met Noorwegen, waar afspraken worden gemaakt over het ruilen van diverse visquota en toegang tot elkaars wateren, is de inzet een eerlijke verdeling tussen de EU-lidstaten in de uitruil van visbestanden evenals het beëindigen van de Noorse boomkorban, waarvoor geen wetenschappelijke basis is.
De leden van de BBB-fractie zijn verheugd om te lezen dat de Staatssecretaris de Noorse boomkorban ter sprake heeft gebracht en willen daarvoor hun waardering uitspreken. Deze leden vragen wat de reactie van de verschillende andere lidstaten daarop was. Zij vragen ook wat de reactie van andere lidstaten was op de inbreng van de Staatssecretaris over de duurzame technieken die helaas verboden blijven in de EU. Ziet de Staatssecretaris dat er medestanders zijn in andere EU-lidstaten over dat onderwerp?
Antwoord
De zorgen van de Staatssecretaris over de ban op de boomkor in Noorse wateren maken deel uit van zijn inzet voor de onderhandelingen van de Commissie met Noorwegen. De besprekingen in de Raad over het mandaat van de Commissie om met Noorwegen te onderhandelen zijn vertrouwelijk. De Staatssecretaris kan dan ook niet aangeven wat eventuele standpunten van andere lidstaten hierover zijn. Op de inbreng van de Staatssecretaris over verboden duurzame technieken in de EU hebben andere EU-lidstaten niet gereageerd.
De leden van de BBB-fractie constateren dat de aankomende benchmark voor ansjovis en de vergelijking met Noordzeetong en zeeduivel ook nog een aantal vragen oproepen. Zo vragen deze leden wanneer de benchmark voor ansjovis wordt verwacht en of er binnenkort voor andere soorten ook een benchmark is te verwachten. Bovendien zouden deze leden graag van de Staatssecretaris horen of duidelijk is waarom de benchmark voor een aantal soorten een ander beeld laat zien dan de onderzoeken om de vangstquota vast te stellen. Is dat een teken dat de onderzoeken naar vangstquota mogelijk niet passend zijn, of is er een andere reden voor de grote afwijkingen?
Antwoord
De benchmark voor ansjovis heeft plaatsgevonden op 23–27 september jl. Het rapport van de benchmark met de uitkomsten wordt binnenkort verwacht. Voor andere bestanden die voor Nederland belangrijk zijn, staan de komende maanden benchmarks voor zeebaars en voor Atlanto-Scandian haring en makreel op de planning bij de Internationale Raad voor Onderzoek naar Zee (hierna: ICES).
ICES levert jaarlijks vangstadviezen op voor bestanden op basis van een model waarvan de randvoorwaarden, zoals de datavoorziening, vooraf zijn vastgesteld binnen ICES. ICES voert eens in de paar jaar benchmarks uit om wetenschappelijke modellen te herijken op basis van onder meer nieuwe data of nieuwe inzichten in de wetenschap. De benchmarks worden uitgevoerd om te zorgen dat modellen voor vangstadviezen optimaal functioneren op basis van de best beschikbare wetenschap. De uitkomsten van de benchmark kunnen leiden tot grote of minder grote bijstellingen in vangstadviezen.
De leden van de BBB-fractie hebben ook de geannoteerde agenda met veel interesse gelezen. Deze leden vragen waarom er juridische onduidelijkheid is over de toepassing van het «5%-artikel». Daarnaast willen deze leden graag weten welke landen naast Nederland staan in de wens om de 5%-regel te verwijderen.
Antwoord
In de meerjarenplannen voor de Oostzee, de Noordzee en de Westelijke wateren is opgenomen dat de vangstmogelijkheden zodanig moeten worden vastgesteld dat de waarschijnlijkheid dat het bestand onder de biologische grenswaarde komt, niet meer dan 5% bedraagt.
In bepaalde omstandigheden kan de onverkorte toepassing van de 5%-regel echter leiden tot een situatie die onverenigbaar is met de andere regels van de meerjarenplannen voor de vaststelling van vangstmogelijkheden, zoals de regel dat de vangstmogelijkheden worden vastgesteld binnen de bandbreedtes van het advies van ICES. Daarnaast kunnen er mogelijk ernstige sociaal-economische gevolgen zijn.
Dit betekent ten eerste dat onverkorte toepassing van de 5%-regel zou betekenen dat de wetenschappelijk geadviseerde vangstmogelijkheden niet kunnen worden vastgesteld en dat de gerichte visserij moet worden opgeschort. Ten tweede vereisen de vrijwaringsbepalingen in de meerjarenplannen de vaststelling van herstelmaatregelen om het bestand binnen biologisch veilige grenzen te brengen. Dit gebeurt op basis van een beoordeling per geval van de geschiktheid van een dergelijke maatregel overeenkomstig de in de meerjarenplannen vastgestelde criteria. Bovendien wordt in de meerjarenplannen verwezen naar de mogelijkheid, en niet naar de verplichting, om de gerichte visserij op te schorten, op voorwaarde dat een dergelijke maatregel passend wordt geacht volgens de in de meerjarenplannen vastgestelde criteria. Daarom had de Commissie voorgesteld om de 5%-regel in de meerjarenplannen te schrappen. Het voorstel had brede steun binnen de Raad.
De leden van de BBB-fractie vragen de Staatssecretaris daarnaast of de Kamer op de hoogte kan worden gehouden van het voorstel van de EC voor de onderhandelingsinzet op de vijf grote pelagische bestanden, zodra die door de EC worden gedeeld.
Antwoord
Het voorstel van de Commissie voor de onderhandelingsinzet op de vijf grote pelagische bestanden is niet openbaar en kan derhalve niet met de Kamer gedeeld worden. Over het verloop en de resultaten van de onderhandelingen zullen wij de Kamer te zijner tijd op de gebruikelijke wijze via de geannoteerde agenda’s of verslagen van de Raad informeren.
De leden van de BBB-fractie hebben ook het verslag van de informele LVR gelezen en hebben ook daar enkele vragen over. Zo vragen deze leden of de Minister een overzicht kan geven van de technische punten die nog verder moeten worden uitgewerkt met betrekking tot RENURE en welke invloed de Minister op de uitwerking van die punten kan uitoefenen, als dat nodig is.
Antwoord
De besprekingen over het RENURE-voorstel zijn een vertrouwelijk proces. Wij streven naar een voor Nederland zo goed mogelijk uitvoerbaar voorstel. Daarover voeren wij gesprekken met de Commissie en andere lidstaten op verschillende niveau’s.
De leden van de BBB-fractie hebben tot slot met veel interesse kennisgenomen van de verschillende Nederlandse standpunten inzake de onderwerpen die in stemming worden voorgelegd aan het eerstvolgende SCoPAFF. Deze leden vragen in verband daarmee of het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) heeft aangegeven hoe lang de respijtperiode van respectievelijk het intrekken van de toelating en de aflever- en opgebruiktermijn volgens hun adviezen zou moeten zijn, als dat niet zes en twaalf maanden mag zijn.
Antwoord
Het Ctgb heeft geadviseerd om, gezien de mogelijke risico’s van de stof, een respijtperiode van 3 maanden voor het intrekken van de toelatingen van metribuzin en 6 maanden voor de aflever- en opgebruiktermijn te hanteren. Tijdens de SCoPAFF-vergadering was hier echter onvoldoende steun voor en zijn de lidstaten akkoord gegaan met het intrekken van de goedkeuring van metribuzin, waarbij de termijnen van 6 en 12 maanden worden gehanteerd voor respectievelijk het intrekken van de toelating en de aflever- en opgebruiktermijn.
Daarnaast vragen deze leden of de afnemers van de middelen, indien zij nu buiten hun schuld en zonder voorafgaande waarschuwing mogelijk met een grote restvoorraad komen te zitten, daarvoor enige compensatie kunnen vragen.
Antwoord
Wij zijn van mening dat het tot het normale bedrijfsrisico van de professionele teler hoort dat het bedrijf financieel verlies kan hebben door het niet meer mogen inzetten van voorraden gewasbeschermingsmiddelen, omdat de toelating ervan is verlopen of ingetrokken. Het wegvallen van de toelating van een gewasbeschermingsmiddel, bijvoorbeeld als gevolg van het niet-hernieuwen van de Europese goedkeuring van werkzame stoffen in die middelen, komt vaker voor en is iets waar professionele telers rekening mee moeten houden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de agenda voor de LVR van 21 en 22 oktober 2024 en hebben hierover nog enkele vragen.
Goedkeuring concept-Raadsconclusies Gemeenschappelijk Landbouwbeleid na 2027
De leden van de PvdD-fractie wijzen de Minister erop dat de Kamer in 2021 de motie van het lid Vestering (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1292) heeft aangenomen die het kabinet verzoekt zich bij de onderhandelingen over een nieuw GLB actief uit te spreken voor het intrekken van de gerichte Europese subsidies aan fokkers van stieren voor stierengevechten. Nog altijd gaat er jaarlijks om en nabij 200 miljoen euro aan landbouwsubsidies naar de fokkers van stieren en koeien die zijn bedoeld voor stierengevechten en patroonsfeesten met stieren, koeien en kalveren. Alleen al 130 miljoen euro komt terecht in Spanje. In het Europees Parlement zijn al sinds 2009 vragen gesteld en moties aangenomen over dit onderwerp en de onwenselijkheid van deze subsidies. Het geld dat naar deze fokkers gaat draagt op geen enkele manier bij aan de verduurzaming van de landbouw en komt dus ook niet terecht bij boeren die de benodigde omslag moeten maken. Kan de Minister aangeven of zij de mening deelt dat het onwenselijk is dat dat er EU-landbouwsubsidies terechtkomen bij de fokkers van stieren en koeien die bestemd zijn voor stierenvechten en wrede stierenfeesten, gelet op de aangenomen motie van het Vestering? Zo nee, waarom niet? Op welke manier blijft de Minister zich,in lijn met de wens van de Kamer, in Europa inzetten tegen het geven van belastinggeld van Europese burgers aan de genoemde groep fokkers?
Antwoord
Wij begrijpen de zorgen die de PvdD-fractie uit met betrekking tot gerichte Europese subsidies aan fokkers van stieren voor stierengevechten. Het binnen de lidstaten op een juiste wijze omgaan met dieren bij evenementen van vermaak of traditie is in het kader van subsidiariteit een verantwoordelijkheid van de lidstaat in kwestie. De concept-Raadsconclusies voor het GLB na 2027 richten zich op de hoofdlijnen van het beleid. Een meer inhoudelijke, technische discussie volgt later in de Raad als de Commissie haar voorstel begin 2025 heeft gepubliceerd. Te zijner tijd zullen wij de Kamer hierbij betrekken en informeren.
De leden van de PvdD-fractie vragen de Minister tevens of zij het advies van experts overneemt dat ook binnen sport en culturele evenementen het dierenwelzijn moet worden geborgd en dat evenementen waarbij dierenwelzijn niet kan worden gewaarborgd moeten worden uitgefaseerd, in lijn met de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA)-zienswijze «Plezier voor mens én dier?» (RDA, 2 mei 2023, «Plezier voor mens én dier? (https://www.rda.nl/publicaties/zienswijzen/2023/04/17/rda-zienswijze-plezier-voor-mens-en-dier) Wil de Minister er in de LVR van 21 oktober 2024 op aandringen dat er in de Raadsconclusies komt te staan dat het zeer onwenselijk is als er in het nieuwe GLB EU-landbouwsubsidies terechtkomen bij fokkers van stieren en koeien die zijn bestemd voor stierengevechten en wrede patroonsfeesten met stieren, koeien en kalveren?
Antwoord
De concept-Raadsconclusies voor het GLB na 2027 richten zich op de hoofdlijnen van het GLB, waarin meer dan 50 miljard euro per jaar omgaat. Wij zijn tevreden met de concept-Raadsconclusies, die wat ons betreft terecht ingaan op de hoofdlijnen van het beleid en het prestatiemodel. De Minister zal zich in de Raad constructief opstellen, zodat er Raadsconclusies aangenomen kunnen worden, welke belangrijke politieke sturing geven aan de Commissie. Een meer inhoudelijke, technische discussie volgt later in de Raad als de Commissie haar voorstel begin 2025 heeft gepubliceerd. Te zijner tijd zullen wij de Kamer hierbij betrekken en informeren.
De leden van de PvdD-fractie wijzen erop dat in Spanje, Frankrijk en Portugal een meerderheid (bijna 70 procent) van de bevolking vindt dat stierenvechten niet moet worden gesteund met nationaal en/of Europees publiek geld (Cas International, 13 mei 2024, «Meerderheid mensen in Europese stierenvechtlanden tegen de wrede traditie» (https://www.stieren.net/nieuws/meerderheid-mensen-europese-stierenvechtlanden/). Wil de Minister zich in aanloop naar en tijdens de onderhandelingen over de herziening van het GLB voor de periode vanaf 2028 in de landbouwraad actief uitspreken voor het afschaffen van landbouwsubsidies voor fokkers van vechtstieren (in Spanje: Toro de Lidia en Toro Bravo)?
Antwoord
Wij begrijpen de zorgen die de PvdD-fractie uit met betrekking tot gerichte Europese subsidies aan fokkers van stieren voor stierengevechten. Zoals eerder aangegeven is het in het kader van subsidiariteit een verantwoordelijkheid van de lidstaten om op een juiste wijze om te gaan met dieren bij evenementen van vermaak of traditie. In het algemeen zal ik mij inzetten voor het borgen van dierenwelzijn bij besteding van nationale GLB-middelen.
De leden van de PvdD-fractie constateren dat tijdens de aankomende LVR de lidstaten worden gevraagd in te stemmen met de Raadsconclusies over een op landbouwers gericht GLB post 2027. Gaat de Minister instemmen met de Raadsconclusies?
Antwoord
We stellen ons constructief op in het proces rondom de Raadsconclusies. Het nadenken over het toekomstige GLB is al begonnen in de EU en het zou goed zijn als de Raad een gezamenlijke boodschap afgeeft over het GLB na 2027.
SCoPAFF-vergadering gewasbeschermingsmiddelen oktober 2024
De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat er snel moet worden gehandeld om op Europees niveau het gebruik van bestrijdingsmiddelen verder te beteugelen. Kan de Minister hiervan een overzicht en tijdslijn van stappen op EU-niveau communiceren?
Antwoord
Wij brengen de Kamer in herinnering dat de Commissie op 31 maart jl. haar Commissievoorstel voor een Verordening Duurzaam Gebruik van Gewasbeschermingsmiddelen heeft ingetrokken. Dit voorstel werd afgewezen door het Europees Parlement. Ook lag dit voorstel gevoelig bij veel lidstaten in de Raad, met name het voorziene wettelijke reductiedoel van 50% voor chemische gewasbeschermingsmiddelen in 2030. Nederland was onderdeel van een kleinere groep lidstaten die het voorstel grotendeels kon steunen. Gelet op de gevoeligheid van het onderwerp en de stemverhoudingen in de Raad, ligt het niet voor de hand dat Nederland het gesprek hierover heropent.
De leden van de PvdD-fractie zijn verder benieuwd naar de inzet van de Minister om gezondheid van mens, dier en milieu te beschermen. Wat is deze inzet tot nu toe geweest? Welke stappen heeft de Minister daarin genomen en welke stappen is de Minister voornemens om te nemen? Plaatst de Minister de gezondheid van mensen op de eerste plaats? Zo ja, hoe rijmt dat met de inzet van de Minister tot dusver alsmede haar voorgenomen inzet? Wordt de bewindspersoon van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gevraagd naar input over bescherming van gezondheid in relatie tot bestrijdingsmiddelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de input tot nu toe geweest?
Antwoord
Het toelatingsbeleid voorziet in de bescherming van mens, dier en milieu. De risicobeoordeling voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen in Nederland wordt gedaan op basis van zeer strenge beoordelingskaders. Wij vinden het belangrijk dat er meer inzichten worden verworven over de gezondheidseffecten van gewasbeschermingsmiddelen. Om die reden financieren wij onder andere het langjarige Onderzoek Bestrijdingsmiddelen en Omwonenden 2 (OBO-2). Hierin wordt onderzoek gedaan naar de blootstelling van omwonenden (en agrariërs) en de mogelijke relatie met meerdere ziektebeelden, waaronder de ziekte van Parkinson en leukemie. Daarnaast financieren we een meerjarig onderzoek naar de ontwikkeling van testmethodieken voor de ziekte van Parkinson ten behoeve van de risicobeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen. De resultaten van dit onderzoek zullen ook inzicht geven in de mogelijke relatie tussen glyfosaat en de ziekte van Parkinson. Mocht gedurende de onderzoeken blijken dat de gezondheid van mensen in het geding is door een toegelaten gewasbeschermingsmiddel, dan wordt hierop direct ingegrepen door het Ctgb. De beide onderzoeken zijn tot stand gekomen in samenwerking met de bewindspersonen van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Zij zijn en blijven nauw betrokken bij het verloop hiervan, net als bij andere trajecten op het raakvlak tussen gewasbeschermingsmiddelen en gezondheid.
De leden van de PvdD-fractie constateren dat mensen in Nederland te veel Poly- en perfluoralkylstoffen (PFAS) binnenkrijgen via voedsel en drinkwater en dat er hierdoor nadelige effecten op de gezondheid kunnen ontstaan (RIVM, «PFAS» (https://www.rivm.nl/pfas). Ook constateren deze leden dat PFAS heel langzaam afbreken in de leefomgeving en dat hoe sneller er minder PFAS in de leefomgeving terecht komen, hoe beter. Gaat de Minister in Europees verband pleiten voor op korte termijn stoppen met het gebruik van PFAS in bestrijdingsmiddelen? Kan de Minister komen met een duidelijk tijdspad, met afrekenbare tussendoelen om bestrijdingsmiddelen met PFAS zo snel mogelijk volledig uit te faseren?
Antwoord
Gewasbeschermingsmiddelen mogen alleen op de markt komen en gebruikt worden als is aangetoond dat deze veilig kunnen worden toegepast, zo ook gewasbeschermingsmiddelen die onder de definitie van PFAS vallen. Wij vertrouwen op het Ctgb als onafhankelijke toelatingsautoriteit om in te grijpen wanneer gewasbeschermingsmiddelen niet meer veilig kunnen worden toegepast. Binnen het huidige Europese restrictievoorstel voor PFAS wordt daarnaast voorgesteld om PFAS die als hulpstof, toevoegingsstof of in verpakkingsmateriaal van gewasbeschermingsmiddelen gebruikt worden, uit te faseren. Daarnaast heeft de Commissie aangekondigd om, volgend op een aanbeveling uit het Europese restrictievoorstel, stappen te ondernemen om in de beoordeling van geneesmiddelen, diergeneesmiddelen, biociden en gewasbeschermingsmiddelen meer rekening te houden met persistentie. Wij steunen dit initiatief en zullen de Commissie hierop blijven bevragen.
De leden van de PvdD-fractie constateren dat organisaties zoals het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Wereldgezondheidsorganisatie stellen dat er een mogelijk verband bestaat tussen het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen en ziektes zoals Parkinson en bepaalde vormen van kanker zoals leukemie. Over dat laatste is er vorige week een rechtszaak gewonnen in Frankrijk door een moeder bij wie is vastgesteld dat ze haar kind aan leukemie heeft verloren door blootstelling aan bestrijdingsmiddelen gebruikt voor bloemen (NOS, 12 oktober 2024, «Leukemie door pesticiden op bloemen: «Franse zaak hopelijk wake-upcall voor ons» (https://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2540478-leukemie-door-pesticiden-op-bloemen-franse-zaak-hopelijk-wake-upcall-voor-ons). Deze leden pleiten voor Europese actie en voorzorgsmaatregelen en roepen de Minister op zich in te zetten voor de bescherming van de gezondheid van mens, dier en milieu tegen blootstelling aan bestrijdingsmiddelen. Elke dag dat we langer wachten hiermee krijgen mogelijk nog meer kinderen kanker.
Antwoord
Het beschermen van mens, dier en milieu tegen de risico’s van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en het daarbij toepassen van voorzorg is uitgangspunt van de Europese Verordening voor gewasbeschermingsmiddelen en tevens uitgangspunt van mijn beleid. Om die reden worden gewasbeschermingsmiddelen alleen toegelaten door het Ctgb na een uitvoerige risicobeoordeling, conform wettelijk vastgestelde kaders en als is aangetoond dat deze veilig kunnen worden toepast. Voor mijn inzet op dit onderwerp verwijzen wij naar ons eerdere antwoord op de vraag van de leden van de PvdD-fractie.
De leden van de PvdD-fractie constateren dat er nu geen regulering bestaat voor resten van bestrijdingsmiddelen die op sierplanten en snijbloemen mogen zitten. Als een stof in een ander land wel is toegestaan maar in de EU verboden is, mag die stof nu wel als rest op de planten of snijbloemen achterblijven als die worden geïmporteerd. Wat wordt de inzet van de Minister om op EU-niveau op te roepen dat er regulering komt? Gaat de Minister pleiten dat de EU moet stoppen met het importeren van planten en bloemen die zijn bespoten met middelen die hier verboden zijn? Gaat de Minister pleiten voor een versnelde afbouw van chemische bestrijdingsmiddelen voor sierteelt en gaat ze zich in zetten voor biologische sierteelt? Zo ja, op welke manier? Zo nee, gaat de Minister op zijn minst pleiten dat er maximale residunormen worden vastgesteld voor de sierteelt?
Antwoord
Het is de verantwoordelijkheid van de Minister van VWS om consumentveiligheid te borgen, zo ook de veiligheid van planten en bloemen voor de consument, en de verantwoordelijkheid van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om arbeidsveiligheid te borgen. Wij willen daarom met deze departementen bespreken welke stappen in EU-verband nodig zijn, bijvoorbeeld ten aanzien van residuen van gewasbeschermingsmiddelen op sierteeltgewassen.
Wij vinden het belangrijk dat ook Nederlandse importeurs en telers van tuinplanten en de sierteeltsector zich maximaal inspannen om sierteeltproducten veilig te houden voor mens (inclusief de teler zelf), dier en milieu. Binnen de keten kan dit niet zonder een gezamenlijke inzet van tuinretailers, handelspartijen en ketenpartijen. Een gestructureerde landelijke aanpak waar onder andere kwekers, teeltadviseurs, inkopers en tuincentra onderdeel van uitmaken loopt in Nederland bijvoorbeeld vanuit de tuinbranche. Dat juichen wij toe.
Ons beleid is gericht op het verminderen van de afhankelijkheid van chemisch-synthetische gewasbeschermingsmiddelen. Hier werken wij met maatschappelijk en sectororganisaties aan in het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030. Wij streven naar deze verminderde afhankelijkheid van middelen voor alle sectoren. Via onze recente brief hebben wij de Kamer geïnformeerd over de inzet inzake biologische sierteelt (Kamerstuk 29 842, nr. 45).
Nederlandse inzet voor de 16e Conferentie van Partijen voor het Verdrag Inzake Biologische Diversiteit
De leden van de PvdD-fractie constateren dat Nederland te laat zal zijn met het indienen van een rapport over het herstel van de biodiversiteit, zoals afgesproken door bijna 200 landen twee jaar geleden. Tijdens een aankomende bijeenkomst in Colombia zal Nederland geen plan presenteren, omdat het kabinet eerst het rapport wil aanpassen aan de nieuwe coalitieafspraken. Het rapport wordt verwacht in maart 2025. Deze leden constateren dat natuurorganisatie International Union for Conservation of Nature (IUCN) zijn teleurstelling heeft geuit richting Nederland over deze vertraging en heeft benadrukt dat het een slecht signaal is dat Nederland geen bewindspersoon naar de bijeenkomst stuurt (NOS, 11 oktober 2024, «Nederland levert natuurplannen te laat in, veel andere landen ook» (https://nos.nl/artikel/2540408-nederland-levert-natuurplannen-te-laat-in-veel-andere-landen-ook). Deze leden delen deze teleurstellingen, maken zich zorgen en roepen de Minister op een bewindspersoon naar de COP16 te sturen om een sterk signaal af te geven dat de Nederlandse overheid vindt dat een belangrijke taak van de overheid het beschermen en verbeteren van biodiversiteit wereldwijd en in Nederland is. Kan de Minister aangeven dat ze ook erkent dat het een belangrijke overheidstaak is? WKan de Minister toelichten waarom er geen bewindspersoon naar de COP16 wordt gestuurd? Kan er alsnog een bewindspersoon worden gestuurd?
Antwoord
De Staatssecretaris stelt voorop dat het internationale speelveld belangrijk is, zeker ook op natuur. Daarom wordt Nederland tijdens COP16 van het VN-Verdrag voor Biologische Diversiteit op hoog-ambtelijk niveau vertegenwoordigd. De inzet op internationale bijeenkomsten van bewindspersonen moet voortdurend afgewogen worden tegen de grote nationale uitdagingen die de volledige aandacht nodig hebben en waar de Staatssecretaris verdere stappen wil en moet maken. Naast de directeur-generaal Natuur en Visserij van het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur als hoofd van de delegatie zijn de Permanente Vertegenwoordiger voor de Rome Based Agencies (FAO, WFP, IFAD) en de Ambassadeur in Colombia alsmede de Watergezant onderdeel van de hoog-ambtelijke vertegenwoordiging in de brede ambtelijke delegatie bestaande uit ter zake kundige ambtenaren van verschillende ministeries. Daarmee is Nederland, zowel kwalitatief als kwantitatief goed vertegenwoordigd.
De leden van de PvdD-fractie hebben ook kennisgenomen van het feit dat het kabinet zegt dat zorgvuldigheid belangrijker is dan snelheid. Kent de Minister de gezamenlijke oproep van Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) en Intergovernmental Science-Policy Platform on Biodiversity and Ecosystem Services (IPBES) om de klimaatcrisis en biodiversiteitscrisis in samenhang aan te pakken en de constatering dat geen van beiden wordt opgelost, als we één van de twee verwaarlozen (Ecoact, 25 juni 2021, «New IPCC and IPBES report: Tackle climate change & biodiversity together» (https://eco-act.com/blog/ipcc-ipbes-climate-change-biodiversity/)?
Antwoord
Ja, de Staatssecretaris is bekend met deze oproep en onderschrijft deze in de Kamerbrief inzake de inzet voor de COP16 van het VN-Verdrag voor Biologische Diversiteit (Kamerstuk 26 407, nr. 152) en de inzet voor de Milieuraad in aanloop naar COP29 van het VN-Klimaatverdrag (Kamerstuk 31 793, nr. 272).
Heeft de Minister kennisgenomen van het recente rapport van een coalitie van 15.000 wetenschappers die in een rapport waarschuwen voor een onomkeerbare klimaatramp en waarin biodiversiteitsverlies als een van de belangrijkste aspecten van de huidige «diepgaande polycrisis» in het rapport wordt genoemd (Bioscience, 8 oktober 2024, «The 2024 state of the climate report: Perilous times on planet Earth» (https://academic.oup.com/bioscience/advance-article/doi/10.1093/biosci/biae087/7808595)? Onderkent de Minister de urgentie om maatregelen te nemen om verdere biodiversiteitsverlies tegen te gaan én biodiversiteit te bevorderen? Zo ja, waarom wordt het inleveren van belangrijke plannen om effectieve maatregelen te nemen, zoals het National Biodiversity Strategies and Action Plan (NBSAP) vertraagd? Wat was de status van het concept-NBSAP en was het zo goed als afgerond? Is de Minister nu voornemens het NBSAP te herzien en mogelijk af te zwakken? Verder vragen deze leden hoe staat het met de uitvoering van de breed aangenomen motie van het lid Kostić c.s. (Kamerstuk 21 501-08, nr. 942) die de regering opdraagt om zo snel mogelijk dit jaar in beeld te brengen welke bestaande afspraken rondom de bescherming van de natuur dreigen niet te worden gehaald, om vervolgens waar nodig in te grijpen om ervoor te zorgen dat de afspraken alsnog op tijd worden nagekomen en om met maatregelen te komen om ervoor te zorgen dat de negatieve trend voor verschillende dierpopulaties, zoals wilde bijen en vlinders, zo snel mogelijk wordt gekeerd. Hoe rijmt de Minister het met de duidelijke opdracht van bovengenoemde motie van het lid Kostić en de wetenschappelijke inzichten over de stand van biodiversiteit en de situatie van een biodiversiteitscrisis (zoals genoemd door IPBES en IPCC), indien de NBSAP wordt afgezwakt?
Antwoord
De Staatssecretaris is bekend met het rapport en onderschrijft dat klimaatverandering niet een geïsoleerd probleem is maar samenhangt met andere grote uitdagingen als biodiversiteitsverlies. Het is van belang om het verlies aan biodiversiteit te stoppen en om te keren en het kabinet is gecommitteerd aan de internationale doelen die hiervoor gesteld zijn. Het National Biodiversity Strategies and Action Plan (hierna: NBSAP) is nog niet gereed en wordt in lijn gebracht met het huidige regeerprogramma, het hoofdlijnenakkoord en de prioriteiten van het kabinet. Het kabinet is voornemens om het NBSAP in het tweede kwartaal van 2025 bij het secretariaat van het Biodiversiteitsverdrag in te sturen. Voorafgaand zal het met de Kamer worden gedeeld. In het Commissiedebat van 4 september jl. heeft de Staatssecretaris toegezegd dat de uitvoering van de motie-Kostić (Kamerstuk 21 501-08, nr. 942) wordt meegenomen in de brief die voor het einde van 2024 naar de Kamer zal worden gestuurd over het opstellen van het natuurherstelplan, omdat daar de meest inhoudelijke relatie ligt.
De leden van de PvdD-fractie wijzen erop dat het in 2022 vastgestelde biodiversiteitskader op vier overkoepelende doelen voor 2025 inzet: 1) bescherming en herstel van biodiversiteit; 2) het duurzaam gebruik en de bijdragen van ecosysteemdiensten voor mensen; 3) de eerlijke verdeling van de opbrengsten van genetische hulpbronnen; en 4) voldoende (financiële) middelen voor implementatie. In de brief van de toenmalige Minister van maart 2023 (Kamerstuk 26 407, nr. 146 (kenmerk 2023D09116)) worden deze hoofddoelen en de concrete doelstellingen nader toegelicht. Ondertekent de Minister nog steeds deze hoofddoelen en concrete doelstellingen?
Antwoord
In de Kamerbrief over de uitkomsten van de COP15 van het VN-Verdrag voor Biologische Diversiteit van 7 maart 2023 (Kamerstuk 26 407, nr. 146) duidt het voorgaande kabinet de hoofddoelen en de concrete doelstellingen (targets), waaronder van het Strategisch raamwerk voor 2030, het zogenoemde Kunming-Montreal Global Biodiversity Framework, dat tijdens deze vergadering unaniem is aangenomen. In het regeerprogramma geeft het kabinet aan zich te committeren aan de verplichtingen die volgen uit internationale wet- en regelgeving ten aanzien van natuur en biodiversiteit. Zoals aangegeven in de antwoorden op schriftelijke vragen voor de Milieuraad van 9 oktober 2024 (Kamerstuk 21 501-08, nr. 961) is het kabinet voornemens om het NBSAP in het tweede kwartaal van 2025 in te sturen bij het secretariaat van het Biodiversiteitsverdrag en dit voorafgaand met de Kamer te delen. Daarin zal het kabinet aangeven wat de Nederlandse bijdrage zal zijn aan de mondiale inzet om de hoofddoelen en de concrete doelstellingen te behalen.
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van het feit dat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) (PBL, 22 mei 2024, «De betekenis van het VN «Kunming-Montreal Raamwerk voor biodiversiteit» voor het Nederlandse beleid» (https://www.pbl.nl/publicaties/de-betekenis-van-het-vn-kunming-montreal-raamwerk-voor-biodiversiteit-voor-het-nederlandse-beleid) het nodig acht om natuur in aanpalende beleidsterreinen te integreren om daadwerkelijk vorm te kunnen geven aan de transitie naar een natuur inclusieve samenleving om te voldoen aan de doelen die in het mondiale biodiversiteitskader zijn vastgesteld. Er is verder volgens het PBL een versnelling van de uitbreiding en inrichting van de natuur nodig om aan het doel te kunnen voldoen om in 30 procent van het areaal bescherming te realiseren. Hoe worden deze doelen uit het mondiale kader meegenomen in de alternatieve plannen voor het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), dat pas voor eind dit jaar zal komen?
Antwoord
In het regeerprogramma is een uitvoeringsgerichte en gebiedsspecifieke aanpak aangekondigd die uitgewerkt wordt in samenhang met de ruimtelijke keuzes voor de Nota Ruimte en de ruimtelijke afspraken van het Programma Novex. Een eerste richting van deze aanpak is voor het einde van 2024 aan de Kamer toegezegd. Bij die uitwerking van de aanpak zal bezien worden welke bijdrage geleverd kan worden aan de doelen uit het mondiale kader.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
Geannoteerde agenda – Handelsgerelateerde landbouwvraagstukken
De leden van de SGP-fractie vragen bij het agendapunt «handelsgerelateerde landbouwvraagstukken» aandacht voor de aangenomen motie van het lid Flach (Kamerstuk 36 518, nr. 15), waarin wordt verzocht in te zetten op het beperken van import en consumptie van voedselproducten die in de EU op basis van de regelgeving voor milieu en dierenwelzijn niet hadden mogen worden geproduceerd (rekening houdend met de World Trade Organization (WTO)-kaders). Is de Minister voornemens dit mee te nemen in haar inbreng bij de LVR?
Antwoord
Nederland zal bij de Raad aangeven dat het opnemen van gelijke en redelijke standaarden in handelsverdragen belangrijk is. Ook zal Nederland de mogelijkheden bezien om op Europees niveau eisen te stellen aan de invoer van producten die binnen de EU niet geproduceerd mogen worden.
Geannoteerde agenda – Goedkeuring concept-Raadsconclusies GLB na 2027
De leden van de SGP-fractie maken zich zorgen over de toekomst van akkerbouw- en vollegrondsgroenteteelten in verband met het afnemende middelenpakket voor gewasbescherming in combinatie met de klimaatverandering en de toenemende druk van ziekten en plagen. Juist deze teelten zijn van belang voor voedselproductie en voedselzekerheid. Deelt de Minister met deze leden dat het van belang is dat het GLB ook inzet op de weerbaarheid van teelten? Op welke wijze wil zij zich in Europees verband hiervoor inzetten?
Antwoord
Het toekomstige GLB kan het beste worden ingezet om de lange termijn weerbaarheid van de landbouw te versterken. Dat betekent zowel de economische weerbaarheid via kennis, innovatie en concurrentiekracht, als ook de lange termijn weerbaarheid tegen klimaatverandering en de daarbij horende uitdagingen zoals droogte, verzilting en de toenemende druk van ziekten en plagen. Via het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw is de ambitie in te zetten op innovatie, stimulatie en bevordering van lange termijn adaptieve rassen, gewassen en teeltsystemen. Wij zullen aandacht hebben voor het versterken van weerbare teelten in onze verkenning voor de volgende GLB-periode.
Verslag informele landbouwraad
De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over de stand van zaken met betrekking tot RENURE. Deze leden hebben begrepen dat de EC in haar voorstel ten opzichte van het advies het Joint Research Centre (JRC) een voorwaarde heeft toegevoegd, namelijk dat sprake moet zijn van bewerkingsstap. Dat zou betekenen dat urine volgens het JRC wel als kunstmestvervanger zou kunnen worden aangemerkt, terwijl dat in het voorstel van de EC niet het geval is. Klopt deze analyse? Zet de Minister zich ervoor in dat ook urine toegelaten wordt als kunstmestvervanger?
Antwoord
De analyse dat urine op dit moment geen onderdeel uitmaakt van het RENURE-voorstel van de Commissie klopt. De Commissie heeft aangegeven met dit voorstel enige terughoudendheid te willen aanhouden ten opzichte van het rapport van het Joint Research Centre en eventuele nadere opvolging van de aanbevelingen in het rapport te willen betrekken bij de evaluatie van de Nitraatrichtlijn. Nederland zal zich als voorstander uitspreken voor het verder betrekken van de aanbevelingen bij de evaluatie.
Ontbossingsverordening
De leden van de SGP-fractie constateren dat de EC een voorstel heeft ingediend om de toepassingsdatum van de Ontbossingsverordening (Verordening (EU) 1115/2023) met een jaar uit te stellen. Deze leden horen graag hoe de Minister dit uitstel waardeert. Dringt de Minister er bij de EC op aan om zo snel mogelijk met alle benodigde richtsnoeren te komen?
Antwoord
De Kamer is op 15 oktober 2024 geïnformeerd over de waardering van dit voorstel. Hierin is aangegeven dat Nederland het voorstel van de Commissie kan steunen om de datum voor toepassing van de verordening met twaalf maanden te verlengen.
Met het voorstel tot uitstel publiceerde de Commissie ook de langverwachte richtsnoeren.