Nota naar aanleiding van het verslag
Wijziging van de Participatiewet inzake een tijdelijke regeling voor een tegemoetkoming in verband met de alleenverdienersproblematiek (Wet tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek)
Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag
Nummer: 2024D39602, datum: 2024-10-18, bijgewerkt: 2024-11-12 10:26, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36617-7).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.N.J. Nobel, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Beslisnota bij 36617 Nota naar aanleiding van het verslag inzake Wijziging van de Participatiewet inzake een tijdelijke regeling voor een tegemoetkoming in verband met de alleenverdienersproblematiek (Wet tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek) deel 1
- Aanbiedingsbrief
- Beslisnota bij 36617 Nota naar aanleiding van het verslag inzake Wijziging van de Participatiewet inzake een tijdelijke regeling voor een tegemoetkoming in verband met de alleenverdienersproblematiek (Wet tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek) deel 2
Onderdeel van kamerstukdossier 36617 -7 Wijziging van de Participatiewet inzake een tijdelijke regeling voor een tegemoetkoming in verband met de alleenverdienersproblematiek (Wet tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek).
Onderdeel van zaak 2024Z13839:
- Indiener: J.N.J. Nobel, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Onderdeel van zaak 2024Z16386:
- Indiener: J.N.J. Nobel, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2024-09-24 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-09-26 09:45: Procedures en brieven SZW (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2024-10-10 12:00: Wijziging van de Participatiewet inzake een tijdelijke regeling voor een tegemoetkoming in verband met de alleenverdienersproblematiek (Wet tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2024-10-22 16:30: Procedures en brieven SZW (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2024-10-24 12:00: Nader verslag - Wijziging van de Participatiewet inzake een tijdelijke regeling voor een tegemoetkoming in verband met de alleenverdienersproblematiek (Wet tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2024-11-05 16:30: Procedures en brieven SZW (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2024-11-07 10:00: Wijziging van de Participatiewet inzake een tijdelijke regeling voor een tegemoetkoming in verband met de alleenverdienersproblematiek (Wet tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek) (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2024-11-12 15:00: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2024-2025 |
36 617 Wijziging van de Participatiewet inzake een tijdelijke regeling voor een tegemoetkoming in verband met de alleenverdienersproblematiek (Wet tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek)
Nr. 7 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 21 oktober 2024
Inhoudsopgave | blz. | ||
I. | ALGEMEEN | 2 | |
1. | Inleiding | 2 | |
2. | Hoofdlijnen van het voorstel | 17 | |
3. | Verhouding tot hoger recht | 38 | |
4. | Verhouding tot nationaal recht | 39 | |
5. | Gevolgen | 40 | |
6. | Uitvoering | 41 | |
7. | Toezicht en handhaving | 43 | |
8. | Financiële gevolgen | 43 | |
9. | Evaluatie | 45 | |
10. | Advies en consultatie | 45 | |
11. | Inwerkingtreding | 45 | |
II. | ARTIKELSGEWIJS | 46 | |
Artikel I, onderdeel B | 46 |
De regering heeft met belangstelling kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid over haar bevindingen inzake bovengemeld wetsvoorstel. De regering is erkentelijk voor de getoonde belangstelling en de vragen van de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, VVD, NSC, BBB, CDA, SGP, ChristenUnie en D66. Voor de beantwoording van de vragen is de volgorde van het verslag aangehouden. De vragen zijn genummerd. Bij de beantwoording wordt naar vragen van verschillende partijen verwezen wanneer zij dezelfde vraag hadden gesteld of een vraag hetzelfde onderwerp betrof. De oorspronkelijke tekst van het verslag is integraal opgenomen in deze nota en cursief weergegeven. Na de passages met de vragen en opmerkingen volgt telkens de reactie van de regering. De regering vertrouwt erop de in het verslag gestelde vragen in deze nota naar tevredenheid te hebben beantwoord.
I. ALGEMEEN
1. Inleiding
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben het wetsvoorstel aandachtig gelezen. Deze leden hebben enkele vragen.
1.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de regering naar het gebruik van de bijzondere bijstand voor de doelgroep. Waarom zou «de fiscale vrijstelling die normaal gesproken geldt voor bijzondere bijstand op deze uitkering niet van toepassing zijn»?
Het wetsvoorstel gaat uit van een vaste tegemoetkoming die ambtshalve kan worden verstrekt, in plaats van individuele bijzondere bijstand. Dit vereenvoudigt de verstrekking voor gemeenten en de betrokken huishoudens. Maar in tegenstelling tot de bijzondere bijstand is de tegemoetkoming wel belast. De bijzondere bijstand is onbelast, omdat deze gekoppeld is aan bepaalde noodzakelijke kosten die gemaakt zijn door de bijstandsgerechtigde. De tegemoetkoming is niet gekoppeld aan bepaalde noodzakelijke kosten. Daarnaast worden de meeste huishoudens overgecompenseerd, waardoor zij een deel van de tegemoetkoming overhouden om vrij uit te geven.
Om te voorkomen dat de tegemoetkoming meetelt in de bepaling van het bedrag aan toeslagen waar men recht op heeft, regelt de regering dat belastingheffing over de tegemoetkoming via een eindheffing plaatsvindt
2.
Kan de regering duidelijkheid bieden over of bijzondere bijstand wel of geen invloed heeft op het recht op toeslagen?
Bijzondere bijstand kan onbelast worden verstrekt als deze gekoppeld wordt aan bepaalde noodzakelijke kosten. De bijzondere bijstand telt dan niet mee in de bepaling van het bedrag aan toeslagen waar men recht op heeft.
3.
Deze leden lezen dat «het instrument van individuele bijzondere bijstand (...) beter geschikt [is] dan de algemene bijstand, omdat het niet leidt tot een herberekening van toeslagen», maar ook dat het «daarvoor noodzakelijk [is] dat het college een precieze berekening maakt van de toeslagen die de aanvrager misloopt». Hoe verhouden deze twee opmerkingen zich tot elkaar?
Door het verstrekken van algemene bijstand stijgt het inkomen, wat leidt tot een herberekening van toeslagen. De bijzondere bijstand kan daarentegen onbelast worden verstrekt als het gaat om een uitkering of verstrekking die is bedoeld ter dekking van bepaalde noodzakelijke kosten. Voor de koppeling aan noodzakelijke kosten is het een voorwaarde dat het college een precieze berekening maakt van de toeslagen die de aanvrager misloopt. Hierdoor zou de bijzondere bijstand onbelast zijn en niet meetellen voor het toetsingsinkomen van de ontvanger en heeft deze geen gevolgen voor de hoogte van ontvangen toeslagen in dat jaar.
4.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen daarnaast waarom de regering de fiscale oplossing een «fundamentele oplossing» noemt, terwijl de fundamenten die dit probleem veroorzaken niet gewijzigd zijn. Is de regering het ermee eens dat de oorsprong van dit probleem ligt in een te complex stelsel, waarbij definities niet op elkaar aansluiten en gebruik wordt gemaakt van zowel bruto als netto normen?
Met de fiscale oplossing wordt de alleenverdienersproblematiek opgelost bij de bron, namelijk in de fiscaliteit, totdat de dubbele algemene heffingskorting voor alle doelgroepen volledig is afgebouwd.
In het voorliggende wetsvoorstel is verder geschetst hoe de alleenverdienersproblematiek is ontstaan. Hierbij worden vier stappen onderscheiden:
1) een wijziging in de fiscaliteit voor alleenverdieners vanaf 2009
2) een wijziging in de berekeningswijze van de bijstandsnorm voor paren vanaf 2012.
Dit leidt vervolgens tot alleenverdienersproblematiek doordat:
3) een bruto-uitkering ter hoogte van het wettelijk minimumloon netto lager uitkomt dan de (netto) bijstandsnorm voor paren; en
4) het recht op en de hoogte van toeslagen mede wordt bepaald aan de hand van dit bruto inkomen.
De regering erkent dat het gebruik maken van zowel bruto als netto normen in de fiscaliteit en sociale zekerheid een rol speelt in de problematiek. Pas als de dubbele algemene heffingskorting in de bijstand volledig is afgebouwd, geldt voor de berekening van de bijstand en voor alleenverdienershuishoudens eenzelfde bruto-netto traject en eindigt de alleenverdienersproblematiek.
De hierboven beschreven samenloop en afhankelijkheden tonen aan hoe complex het stelsel van inkomensondersteuning is en dat een vereenvoudiging noodzakelijk is. De regering heeft daarom de ambitie om het stelsel te hervormen. Deze hervormingen zullen meerdere kabinetsperiodes in beslag nemen. Mensen kunnen daar niet op wachten. Binnen het huidige stelsel heeft de regering daarom de best mogelijke oplossingen gezocht om mensen op het bestaansminimum te brengen.
5.
Is zij het er ook mee eens dat de fiscale oplossing expliciet tijdelijk dient te zijn omdat deze juist extra complexiteit introduceert?
De fiscale oplossing is complex voor zowel de doelgroep als de Belastingdienst. Dat blijkt ook uit de door de Belastingdienst opgestelde uitvoeringstoets. De fiscale oplossing voor de alleenverdieners is niet meer nodig als de dubbele AHK in de bijstand volledig is afgebouwd. Daarmee is de maatregel vormgegeven als een tijdelijke oplossing en het is dan ook niet de bedoeling van de regering om een permanente maatregel te introduceren.
6.
Deze leden vragen ook of de regering, als de fiscale oplossing inderdaad tijdelijk dient te zijn, het ermee eens is dat de beoogde permanente oplossing neerkomt op het (stapsgewijs) volledig afbouwen van de dubbele algemene heffingskorting (AHK) in het referentieminimumloon voor de bijstand, en dus het verlagen van het sociaal minimum.
Zie het antwoord op vraag 4.
7.
Deze leden zijn benieuwd of de regering het (relatief of absoluut) verlagen van het sociaal minimum verantwoord vindt, en of de regering van mening is dat het afbouwen van de dubbele AHK in het referentieminimumloon voor de bijstand gecompenseerd dient te worden. Welke compensatiemogelijkheden ziet de regering?
De afbouw van de dubbele algemene heffingskorting (AHK) in de bijstand is voor de regering een dilemma. Enerzijds hecht de regering eraan dat de dubbele AHK in de bijstand wordt afgebouwd naar een enkele AHK, omdat dit de stap naar werk vanuit de bijstand financieel aantrekkelijker maakt en bijdraagt aan vereenvoudiging. Daarnaast blijft de alleenverdienersproblematiek voortbestaan zolang de afbouw niet is voltooid. Afbouw van de dubbele AHK acht de regering daarom wenselijk. Tegelijkertijd ziet de regering ook dat de inkomenspositie van huishoudens op het sociaal minimum momenteel kwetsbaar is en dat afbouw van de dubbele AHK kan leiden tot oplopende armoede. Zij acht het daarom op dit moment niet wenselijk om het inkomen van huishoudens op het sociaal minimum te verlagen, en heeft daarom besloten om de afbouw voor drie jaar te pauzeren. Een afbouw van de dubbele AHK bij de berekening van de bijstandsnorm in één keer kan op verschillende manieren worden gecompenseerd, bijvoorbeeld via een verhoging van de algemene heffingskorting, verlaging van de inkomstenbelasting of verhoging van het wettelijk minimumloon. De netto bijstandshoogte daalt niet als dit in 2025 wordt gecompenseerd met een verhoging van de AHK met € 1.765 of een verlaging van het tarief in de eerste schijf van de inkomstenbelasting met 6,11%. Als ervoor wordt gekozen om deze compensatie structureel in te zetten dan kost deze verhoging van de AHK ongeveer € 13 miljard structureel. De verlaging van het tarief in de eerste schijf van inkomstenbelasting met 6,11% kost ongeveer € 21,5 miljard structureel. De kosten van een verhoging van het wettelijk minimumloon per 1 januari 2026 hangen af van de vormgeving van de verhoging, bijvoorbeeld of de koppeling met de AOW-hoogte in standgehouden wordt. De voorbeelden tonen aan dat compensatiemaatregelen kostbaar zouden zijn. Dit komt omdat de groep mensen die geraakt wordt door de afbouw van de dubbele AHK niet apart bereikt kan worden.
De leden van de VVD-fractie hebben de volgende vragen:
8.
Deze leden lezen dat de alleenverdienersproblematiek 6.000 huishoudens raakt en vragen om een nadere onderbouwing van dit aantal, gelet op dat het in eerdere berichtgeving om 10.000 huishoudens ging.
Dit verschil kan worden verklaard doordat het aantal van 6.000 huishoudens is gebaseerd op een latere analyse waarbij een nauwkeuriger methode kon worden gehanteerd. De Belastingdienst heeft de onderzoeksmethode inmiddels meerdere malen verfijnd. De regering gaat nu uit een van ongeveer 6.000 alleenverdienerhuishoudens per jaar. Dit is gebaseerd op analyses door de Belastingdienst sinds maart 2023, onder meer voor de beleidsontwikkeling1 en de lijsten die in juli 2024 aan gemeenten zijn verstrekt.
Het aantal van 10.000 huishoudens was de best mogelijke inschatting die gemaakt kon worden ten tijde van de Kamerbrief van 29 maart 20232. Hiervoor zijn destijds de resultaten van twee analyses bij elkaar opgeteld:
• Op basis van een analyse door de Belastingdienst uit 2019 werd het deel van de doelgroep met aanvullende bijstand geschat op ongeveer 5.700 huishoudens.
• Op basis een analyse door het Ministerie van SZW werd de doelgroep zonder recht op aanvullende bijstand ingeschat op ongeveer 4.500. De analyse door het ministerie was gebaseerd op een koopkrachtmodel dat een steekproef van 100.000 huishoudens bevat.
9.
De leden hebben kennisgenomen van het streven om de onderliggende problematiek in de fiscaliteit per 2028 opgelost te hebben. Deze leden vragen of dit wordt meegenomen in de ambitie van de regering om tot een eerlijker fiscaal en toeslagenstelsel te komen waarin werken meer loont.
De regering vindt dat de vormgeving van een nieuw stelsel er niet toe zou moeten leiden dat mensen onbedoeld onder het sociaal minimum uitkomen. Bij het uitwerken van opties om het stelsel te verbeteren en/of te vereenvoudigen zal dus zeker aandacht zijn voor de positie van alleenverdieners met een uitkering.
10.
Zij zijn ook benieuwd wat de gevolgen voor de doelgroep zijn als de wetgeving pas na 2028 ingevoerd wordt.
De regering stelt voorop dat de doelgroep de inkomensondersteuning moet ontvangen om op het bestaansminimum uit te komen. Als onverhoopt blijkt dat de oplossing in de fiscaliteit niet per 2028 ingevoerd kan worden, ligt het voor de hand dat de onderhavige tijdelijke regeling langer doorloopt. De regering vindt net als de Afdeling advisering van de Raad van State3 dat de tijdelijke regeling niet langer moet duren dan noodzakelijk. Daarnaast beseft de regering dat gemeenten invoering van de fiscale oplossing per 2028 als randvoorwaarde hebben gesteld voor uitvoering van de tijdelijke regeling. Het vorige kabinet heeft dit ook toegezegd aan de VNG4. De regering zal daarom het mogelijke doen om invoering per 2028 te bewerkstelligen. Bij brief van 14 oktober jl.5 is de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit & Belastingdienst ingegaan op de impact van de box 3-arresten op de modernisering van de ICT van de Belastingdienst. In deze brief is bevestigd dat de regering conform eerdere toezegging vasthoudt aan de beoogde invoering per 2028 als het gaat om de alleenverdieners.
11.
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden vinden het een stap vooruit dat een deel van de gezinnen die onder het bijstandsniveau leeft, door dit wetsvoorstel een hoognodige aanvulling krijgt op hun inkomen. Zij hebben echter zeer fundamentele vragen en hopen dat de regering met goede antwoorden komt en met een nota van wijziging waardoor de groep die aanspraak maakt op tegemoetkoming meer mensen van de groep van 17.000 mensen zal bereiken. Deze leden denken hierbij aan 1) een betere definitie van het inkomen, waarbij ook rekening wordt gehouden met groepen die zelf de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) betalen (zoals mensen met een privaat arbeidsongeschiktheidspensioen);
Huishoudens die zelf de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) afdragen kunnen tot de doelgroep van de tijdelijke regeling behoren. Maar dit is enkel voor het deel van het verschil in besteedbaar inkomen met een vergelijkbaar bijstandspaar voortkomt uit de oorzaak van de alleenverdienersproblematiek: de verschillende afbouwpaden van de dubbele AHK en de uitbetaling van de AHK aan de minstverdienende partner. Als het verschil enkel voortkomt uit de Zvw-afdracht is dit geen onderdeel van de problematiek. De regering wijst erop dat de regeling tijdelijk is en kiest ervoor deze tijdelijke regeling en de uitvoering door gemeenten niet verder te belasten door de doelgroep te verbreden.
12.
2) een verlegging van de inkomensdata naar t-1 in plaats van t-2;
Een lijst gebaseerd op gegevens uit jaar t-1 is mogelijk, maar gaat ten koste van de betrouwbaarheid van de lijst of van de tijdige uitkering van de tegemoetkoming. Beide vindt de regering onwenselijk. Als wordt vastgehouden aan de meest betrouwbare lijst kunnen de lijsten aan het eind van het actuele jaar (jaar t) worden verstrekt aan gemeenten. Dit zou betekenen dat huishoudens op zijn vroegst in december van jaar t de tegemoetkoming ambtshalve zullen ontvangen. Veel van deze huishoudens komen gedurende een groot deel van het jaar dan geld te kort. De regering wil juist dat de gedupeerde huishoudens in de actualiteit voldoende inkomen hebben om rond te komen. Ten tweede kan het gemeenten in de loop van het jaar onnodig belasten, omdat huishoudens die op de lijst zullen staan eerder in het jaar de tegemoetkoming kunnen aanvragen.
Als alternatief kan halverwege het actuele jaar (jaar t) een lijst op basis van voorlopige gegevens over jaar t-1 worden verstrekt. Deze gegevens gaan uit van loongaangiften (in plaats van het definitieve verzamelinkomen) en een voorlopige berekening voor de toeslagen (in plaats van definitieve beschikkingen). Hoewel een recenter peiljaar betekent dat er ondertussen minder verloop in de doelgroep heeft plaatsgevonden (ongeveer 10% van de huishoudens), weegt dit naar verwachting niet op tegen het verlies van accuraatheid van de gegevens die op dat moment beschikbaar zijn (20–25% van de huishoudens). Bij het gebruik van voorlopige gegevens ontstaat de reële kans dat de tegemoetkoming ook wordt verstrekt aan huishoudens die nooit tot de doelgroep hebben behoord.
13.
3) een aanpak waardoor mensen die recht hebben op een toeslag uit de toeslagenwet deze ook automatisch krijgen (naar aanleiding van het rapport van de arbeidsinspectie);
De Toeslagenwet kent de wettelijke bepaling dat de aanvullende toeslag alleen op aanvraag mag worden toegekend (artikel 11, eerste lid). Ambtshalve toekenning van de aanvullende toeslag vereist daarom een wetswijziging en aanpassingen aan lagere regelgeving.
Omdat niet alle benodigde informatie om het recht op een aanvullende toeslag vast te kunnen stellen beschikbaar is, zonder informatieverstrekking door de uitkeringsgerechtigde, is automatische toekenning op dit moment niet mogelijk. Het gaat daarbij om informatie over inkomsten van de uitkeringsgerechtigden maar ook diens partner, de leefsituatie en eventuele aanvullende informatie over medebewoners. Aan de hand van de huidige wetgeving mag informatie over anderen dan de uitkeringsgerechtigde slechts onder specifieke omstandigheden door UWV worden ingezien. Andere informatie is niet inzichtelijk in systemen. Wanneer de criteria voor het recht op de aanvullende toeslag vereenvoudigd worden en UWV de beschikking heeft over alle relevante informatie om het recht vast te stellen, zou automatische toekenning mogelijk zijn. Ten overvloede wordt opgemerkt dat automatische toekenning van een recht ook inhoudt dat de uitkeringsgerechtigde plichten krijgt. Nader onderzocht dient te worden welke plichten redelijkerwijs van iemand gevraagd kunnen worden, wanneer iemand zelf geen aanspraak op het betreffende recht heeft gedaan.
14.
4) een aanpak waardoor mensen die recht hebben op toeslagen van de Belastingdienst, die ook bij de aangifte inkomstenbelasting kunnen opvragen; en
Het heffen van inkomstenbelasting en het toekennen van toeslagen betreft nu twee losstaande processen. Het voorstel betreft een vergaande structuurwijziging ten opzichte van de huidige situatie. Zoals de Staatssecretaris van Financiën in zijn brief van 14 oktober 20246 heeft aangegeven is er tot 2028 naast continuïteit, herstel en modernisering slechts zeer beperkt ruimte voor andere prioriteiten.
15.
5) een definitie van inkomen in het lopend jaar voor mensen die zelf een aanvraag indienen en hoe de gemeente tot vaststelling moet komen (termijnen etc.).
Dit betreft het toetsingsinkomen voor toeslagen. Dit is hetzelfde inkomen dat mensen moeten inschatten bij de aanvraag van een voorschot voor de toeslagen. De VNG zal een handreiking opstellen voor gemeenten waarin wordt ingegaan op hoe dit inkomen kan worden geschat.
16.
De leden van de NSC-fractie constateren dat sommige van deze alleenverdienende huishoudens per jaar 50 euro onder het inkomen van de bijstand komen, sommigen 1.500 euro per jaar. Dit probleem is al meer dan tien jaar bekend en er zijn meerdere Kamerbrieven met verkenningen over geschreven. Er is een snoeihard rapport van de Nationale ombudsman. En er is een uitspraak van de hoogste rechter dat ook deze groep mensen gewoon recht heeft op een adequaat niveau. En toch is dit probleem nog steeds niet opgelost. Vooral ook omdat die mensen zelf niet weten waardoor ze zoveel geld tekortkomen. De verhalen daarover zijn werkelijk schrijnend en bekend bij deze leden. Geen eten, geen participatie en geen ondersteuning omdat beleidsmakers lijken te denken dat je in Nederland toch altijd het sociaal minimum haalt. Na meer dan tien jaar komt de regering met een oplossing waarbij ongeveer 6.000 huishoudens een uitkering krijgen van op het oog meer dan 1.000 euro per jaar (het bedrag wordt niet genoemd). De helft van deze 6.000 huishoudens valt onder de doelgroep, de andere helft niet. En de andere 11.000 huishoudens worden niet genoemd in het wetsvoorstel. Nu kent Nederland een uitgebreid stelsel van sociale zekerheid dat zo ingewikkeld is dat ook ambtenaren en politici erin vastlopen. Het is een wirwar van wetten en regelingen. Er zijn sociale zekerheidswetten zoals de arbeidsongeschiktheidswetten. Nu zijn er alleen al in de Wajong vier verschillende uitkeringsregimes die naast elkaar bestaan en er zijn toeslagen (zorgtoeslag, huurtoeslag, kinderopvangtoeslag, kindgebonden, budget). Er is een Toeslagenwet die als doelstelling heeft om mensen op het bestaansminimum te brengen. En dan komt er nu dus een ongerichte wet aan, met een ongericht bedrag waar de meerderheid van de mensen die recht heeft niet onder valt en duizenden mensen een uitkering zullen krijgen waar ze deels geen recht op zouden moeten hebben.
De leden van de NSC-fractie snappen dat er in elk geval een ingreep nodig is. Tegelijkertijd is in de ogen van deze leden deze ingreep ook zinloos als niet tegelijk werk gemaakt wordt van het aanpakken van de enorme complexiteit aan wet-, en regelgeving waardoor er ontzettend veel regelgeving is, elk met eigen voorwaarden (bijvoorbeeld verschillende vermogenstoetsen), elk met eigen formulieren, waar heel veel burgers al heel lang de weg in kwijt zijn. Duizenden burgers, voor wie de overheid niet kan vaststellen of zij recht hebben, zouden zich vervolgens ook zelf moeten gaan melden bij het loket. Uit ervaring weten deze leden dat velen dit niet zullen doen, uit schaamte, uit onwetendheid, uit angst om nogmaals alles op tafel te leggen, uit angst voor terugvorderingen (in dit geval onterecht). Er is echter een risico dat een grote groep zich ook hier gaat melden met een baat-het-niet-dan-schaadt-het-niet aanvraag, zodat de gemeenten ook acute problemen kunnen krijgen. Bij de hersteloperatie van het kinderopvangtoeslag deed zich dit voor. Welke lessen trekt de regering hieruit?
De regering erkent de complexiteit van wet- en regelgeving. Daarom werken we aan een hervormingsagenda, met doelen op de korte, middellange en lange termijn. Deze hervormingsagenda heeft drie doelen: inkomensondersteuning moet zekerheid bieden en makkelijk te begrijpen zijn. (Meer) werken moet lonen en de marginale druk moet omlaag. Het programma Vereenvoudiging Inkomensondersteuning voor Mensen (VIM) verkent in gesprekken met mensen, belangenorganisaties en andere stakeholders vereenvoudigingen voor mensen in het stelsel van inkomensondersteuning. Daarbij kijkt het programma VIM domeinoverstijgend (sociale zekerheid, fiscaliteit en toeslagen) naar vereenvoudigingen in wet- en regelgeving. Er is een Vereenvoudigingsagenda sociale zekerheid en voor het herfstreces wordt uw Kamer geïnformeerd over de taakopdracht voor herziening van het toeslagen- en belastingstelsel.
Binnen de hersteloperatie kinderopvangtoeslagaffaire heeft de regering geconstateerd dat gemeenten in grote problemen kwamen als gevolg van het grote aantal aanmeldingen. Met betrekking tot dit wetsvoorstel heeft de regering daarom beoogd om kaders en voorwaarden helder uiteen te zetten door middel van een vaste tegemoetkoming, die niet ten nadele van de inwoner kan worden herzien. Ook heeft de regering duidelijk beschreven welke beperkende omstandigheden gelden voor de regeling en toegelicht welke keuzes daarom gemaakt zijn7. Bij de vormgeving van het wetsvoorstel zijn de Landelijke Cliëntenraad (LCR) en landelijke organisatie sociaal raadslieden (LOSR) nauw betrokken.
Er zijn verschillende vangnetregelingen waar mensen met een laag inkomen een beroep op kunnen doen om tot het sociaal minimum te komen. De regering heeft in de Vereenvoudigingsagenda sociale zekerheid 20248 aangekondigd een onderzoek uit te voeren naar de groepen die door stapeling ofwel niet-gebruik van de bijstand en Toeslagenwet onder het minimum uitkomen.
De leden van de NSC-fractie constateren dat de oorzaak van het probleem, een doorgeschoten arbeidskorting, het niet langer overdraagbaar maken van de AHK, in ieder geval niet wordt aangepakt. Deze leden zijn van mening dat alleen een grondige en systematische herziening van de sociale zekerheid en de belastingen een duurzame uitweg biedt uit de huidige onwerkbare situatie. Zij merken hierbij ook op dat er de afgelopen jaren alleen maar toeslagen zijn bijgekomen om huishoudens te stutten, zoals de tijdelijke energietoeslag tijdens de energiecrisis en nu deze tijdelijke toeslag die vermoedelijk langer zal bestaan dan nu voorzien. Van vereenvoudiging is dus geen sprake.
De regering ziet de noodzaak van een grondige en systematisch herziening, daarom is gekozen voor een hervormingsagenda. Vereenvoudiging betekent echter het maken van lastige keuzes. Daarover wil de regering met uw Kamer en de samenleving in gesprek. De regering wil zo komen tot een transitiepad naar een toekomstbestendige inkomensondersteuning.
17.
De leden van de NSC-fractie verzoeken de regering om het volgende voorbeeld uit te werken: welke inkomensbronnen heeft een alleenstaande werkende moeder van drie kinderen (10,12 en 14) in de stad Utrecht (dat een relatief uitgebreide ondersteuning heeft) heeft, die twee dagen per week tegen minimumloon werkt, 100 euro partneralimentatie en 100 euro kinderalimentatie ontvangt, in een huurhuis van 700 euro woont en gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, maar 35-min? Deze moeder maakt gebruik van de bijstand, bijzondere bijstand en gemeentelijke minimaregelingen en een aantal armoederegelingen omdat zij schulden heeft uit het verleden. Kunt u per inkomensbron aangeven of het een voorschot betreft, een definitieve toekenning, van wie zij het inkomen krijgt en aan welke verplichtingen zij moet voldoen? Vindt de regering dit een overzichtelijke en houdbare situatie?
De volgende tabel toont de verschillende inkomensbronnen waar het huishouden als beschreven door de NSC-fractie aanspraak op kan maken. Het betreft hier overigens geen alleenverdiener zoals bedoeld in dit wetsvoorstel of een alleenverdienerhuishouden (of eenverdienerhuishouden) in het algemeen. Er is immers geen sprake van partners waarbij het overgrote deel van het inkomen binnenkomt bij een van hen. In plaats daarvan is hier sprake van een alleenstaande. De verschillende voorwaarden en kenmerken bij deze regelingen worden hierin getoond9:
• Inkomenstoets: De toegang tot de regeling hangt af van de hoogte van het huidige inkomen uit andere bronnen.
• Vermogenstoets: De toegang tot de regeling hangt af van de omvang van het vermogen (vaak op huishoudensniveau).
• Toets via recht op bijstand/U-pas: De toegang tot de regeling wordt voor dit huishouden toegekend op basis van het recht op bijstand. Bijstandsgerechtigden hebben automatisch recht op de U-pas (mensen met inkomen uit arbeid of andere uitkering rond het sociaal minimum komen hiervoor ook in aanmerking). De U-pas kan worden getoond om in aanmerking te komen voor gemeentelijke regelingen en maatschappelijke initiatieven.
• Uitgaventoets: De toegang en hoogte van de regeling hangt af van daadwerkelijke uitgaven door het huishouden.
• Kostendelersnorm of huishoudenstoets: De hoogte van de regeling hangt af van de hoeveelheid medebewoners op hetzelfde adres.
• Partnerinkomenstoets: De toegang tot (en hoogte van) de regeling hangt af van het huidige inkomen van de partner.
• Arbeidsverplichtingen: De gebruiker wordt geacht aan zijn/haar re-integratie te werken en/of actief op zoek te zijn naar werk, en dit aan te tonen
• Voorschotten: Een voorziening verstrekt wordt verstrekt als voorschot als het definitieve recht op die voorziening (en de hoogte daarvan) nog niet is vastgesteld.10
• Verandering in hoogte: Tijdens gebruik verandert automatisch de hoogte van de regeling, óf doordat de parameters veranderen, óf door doorstroom naar een volgend regime.
• Géén herlevingsrecht na uitstroom: Als er geen herlevingsrecht is na uitstroom, dient de burger de regeling opnieuw aan te vragen en wordt het recht opnieuw vastgesteld. Bij herlevingsrecht is er een bepaalde periode soepelere toegang tot de regeling na eerder gebruik en uitstroom.
Voorziening | Participatiewet | ✓ | ✓ | ✓ | ✓ | ✓ | ✓ | ||||
Volksverzekering | Kinderbijslag | ✓ | |||||||||
Toeslag | Huurtoeslag | ✓ | ✓ | ✓ | ✓ | ✓ | ✓ | ✓ | |||
Zorgtoeslag | ✓ | ✓ | ✓ | ✓ | ✓ | ||||||
Kindgebonden budget | ✓ | ✓ | ✓ | ✓ | ✓ | ||||||
Kinderopvangtoeslag | ✓ | ✓ | ✓ | ✓ | ✓ | ||||||
Fiscaliteit | Tegemoetkoming specifieke zorgkosten | ✓ | |||||||||
Gemeentelijke regeling | Bijzondere bijstand | ✓ | ✓ | ✓ | ✓ | ✓ | |||||
Individuele inkomenstoeslag | ✓ | ✓ | ✓ | ✓ | ✓ | ||||||
U-pas met extra kindtegoed | ✓ | ✓ | ✓ | ✓ | |||||||
Kwijtschelding gemeentelijke belastingen | ✓ | ✓ | ✓ | ✓ | ✓ | ||||||
Kwijtschelding waterschapsbelastingen | ✓ | ✓ | ✓ | ✓ | ✓ | ||||||
Collectieve zorgverzekering U-polis | ✓ | ✓ | ✓ | ||||||||
Regeling Tegemoetkoming zorgkosten | ✓ | ✓ | |||||||||
Vergoeding eigen bijdrage kinderopvangtoeslag | ✓1 | ✓ | |||||||||
Maatschappelijke initiatieven | Voedselbank | ✓ | ✓ | ✓ | |||||||
Kledingbank Utrecht | ✓ | ✓ | ✓ | ||||||||
Stichting Leergeld | ✓ | ✓ | ✓ | ||||||||
Paul Verweel Sportfonds | ✓ | ✓ | ✓ | ||||||||
Jeugdfonds Sport & Cultuur | ✓ | ✓ | ✓ | ||||||||
1 Recht als de bijstandsuitkering een aanvulling is op parttime werk |
Het voorbeeld dat de NSC-fractie heeft gevraagd uit te werken geeft een complexe gezinssituatie weer met inkomen uit verschillende bronnen. Het is goed dat er verschillende regelingen zijn in Nederland die ervoor zorgen dat iemand kan werken, een vangnet kan hebben als dat onvoldoende inkomen oplevert, dat er toeslagen zijn om een tegemoetkoming te bieden in bijvoorbeeld de kosten voor huren, zorg of kinderen. Gemeenten bieden mogelijkheden aan gezinnen op of rond het sociaal minimum om bijvoorbeeld te kunnen sporten of ondersteuning te krijgen in schoolkosten. Ook bij individuele omstandigheden kan iemand een beroep doen op bijzondere bijstand.
Dit is echter wel een ingewikkeld systeem en mensen moeten weten wat ze kunnen aanvragen en waar ze daarvoor moeten zijn. De regering heeft daarom in het regeerprogramma aangekondigd dat ze de sociale zekerheid, toeslagen en inkomstenbelasting wil hervormen om zo het stelsel begrijpelijker en toegankelijker te maken. Eén van de uitgangspunten daarbij zal zijn: Het Rijk regelt de inkomensbasis goed, zodat mensen voor hun inkomen niet afhankelijk zijn van gemeentelijke minimaregelingen.
18.
Deze leden vragen de regering ook hoe het huishoudboekje eruitziet van iemand met een private arbeidsongeschiktheidsuitkering op het bruto niveau van de bijstand, een zieke partner en niet-gebruik van de Toeslagenwet.
Onderstaande tabel toont hoe het bruto, netto en besteedbaar inkomen er momenteel (zonder wijziging) uitziet van een voorbeeldsituatie van een huishouden met een partner met inkomen en een partner zonder inkomen. De partner met inkomen heeft een private arbeidsongeschiktheidsuitkering op het niveau van de bijstand voor paren. Het huishouden maakt geen gebruik van bijstand of de Toeslagenwet. De uitgavenkant van het huishoudenboekje van dit voorbeeld hangt af van persoonlijke omstandigheden en keuzes van het huishouden die onbekend zijn, zoals de woonsituatie, de gezinssamenstelling en of er sprake is van extra zorguitgaven vanwege de ziekte van de partner.
Bruto uitkering | 26,6 |
IAB-bijdrage Zvw | – 1,4 |
Belastingen | – 9,5 |
Heffingskortingen | 3,1 |
Netto inkomen | 18,8 |
Nominale premie + eigen risico | – 4,5 |
Zorgtoeslag | 3,0 |
Besteedbaar inkomen | 17,2 |
Huurtoeslag (uitgaande van huur van 600 euro) | 4,3 |
Besteedbaar inkomen, incl huurtoeslag | 21,6 |
19.
De Staatcommissie rechtsstaat heeft in haar rapport in aanbeveling 6 dan ook een pad geschetst om uit deze problemen te komen, zo merken de leden van de NSC-fractie op. De aanbeveling luidt: «Geef langdurige politieke prioriteit aan vereenvoudiging van regelingen voor bestaanszekerheid.» En bestaat uit de volgende punten:
o Wijs de vereenvoudigingsopgave aan als «groot project» en neem de betrouwbare burger als uitgangspunt bij de totstandkoming en vereenvoudiging van beleid en wetgeving.
o Neem als vertrekpunt díé knelpunten voor de burger waar de regelingen voor inkomensondersteuning samenkomen. (Alleen al het stelsel van sociale zekerheid bestaat uit een stapeling van tenminste veertien wetten en nog eens zestien regelingen en tegemoetkomingen!)
o Gebruik ervaringsdeskundigheid en kennis van de uitvoering bij het controleren van de voortgang van de vereenvoudiging.
o Bepaal welke wettelijke stelsels voor 2030 moeten zijn vereenvoudigd en met welke instrumenten wordt gestopt.
o Waarborg via een ministeriële commissie dat de betrokken vakdepartementen en uitvoeringsorganisaties in strak tempo werken aan de vereenvoudiging.
o Kom als regering binnen een jaar na de vorming van een nieuw kabinet in samenspraak met uitvoeringsorganisaties met een concrete wetgevingsagenda voor de vereenvoudiging.
Is de regering bereid dit voorstel integraal uit te voeren? Zo niet, welke weg ziet de regering dan om het systeem grondig te vereenvoudigen en welke stappen zal zij zetten de komende maanden en jaren? En indien het antwoord niet duidelijk en doortastend is, deelt de regering de probleemanalyse van deze leden dan niet?
De regering gaat de sociale zekerheid, toeslagen en inkomstenbelasting door middel van een hervormingsagenda hervormen. In de hervormingsagenda zijn drie doelen gesteld: inkomensondersteuning moet zekerheid bieden en makkelijk te begrijpen zijn. (Meer) werken moet lonen en de marginale druk moet omlaag. Met deze hervormingsagenda werkt de regering samen met zoveel mogelijk mensen, waaronder gemeenten, sociale partners en publieke dienstverleners, stapsgewijs aan verbeteringen.
Via het programma Vereenvoudiging inkomensondersteuning voor mensen (VIM) wordt in samenhang gewerkt aan vereenvoudiging van toeslagen, fiscaliteit, sociale zekerheidsuitkeringen en gemeentelijke regelingen. Het programma VIM werkt domeinoverstijgend en met de mensen om wie het gaat aan voorstellen voor een eenvoudiger, zekerder en begrijpelijker stelsel van inkomensondersteuning op de korte-, middellange en lange termijn, waaronder een verkenning naar standaardisering en harmonisatie van begrippen. De samenhang met de vereenvoudiging van sociale zekerheidsregelingen wordt hierin bewaakt. Het perspectief van mensen staat centraal. Dit gebeurt onder meer door samen te werken met ervaringsdeskundigen. Voorafgaand aan de behandeling van de begroting van het Ministerie van SZW wordt uw Kamer nader geïnformeerd over de hervormingsagenda en het programma VIM, onder coördinatie van de Minister van SZW.
20.
De leden van de NSC-fractie lezen dat in 2023 en 2024 er recht bestaat op de aanvullende bijstand voor deze groep alleenverdieners. Dat moeten mensen dan wel zelf aanvragen. Heeft de regering al enig inzicht hoeveel mensen een aanvraag gedaan hebben over 2023 en hoeveel uitkeringen zijn toegekend en tot welke hoogte? Hoeveel mensen hadden in die jaren naar schatting recht op uitkeringen en hoeveel hebben ze ontvangen? Hoe vindt de regering dan zelf dat het gaat met het niet-gebruik van uitkeringen?
Over de jaren 2023 en 2024 kunnen getroffen huishoudens bij hun gemeente een beroep doen op individuele bijzondere bijstand. De regering heeft geen inzicht in het aantal aanvragen of uitkeringen en daarmee ook niet in het niet-gebruik, want de verstrekte bijzondere bijstand wordt niet apart geregistreerd. De regering ondersteunt gemeenten om zo veel mogelijk huishoudens te bereiken om niet-gebruik tegen te gaan.
21.
De leden van de NSC-fractie merken op dat zij veel meer vragen hebben dan de Raad van State. Deze leden zouden het op prijs stellen als de regering de inbreng van de NSC-fractie ter informatie en reflectie aan de Raad van State stuurt.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft over dit wetsvoorstel reeds advies uitgebracht. Als de leden van de NSC-fractie menen dat er na de beantwoording van de vragen door de regering nog vragen aan de Afdeling advisering van de Raad van State moeten worden gesteld dan beschikken zij daartoe zelf over het instrument van het vragen van voorlichting aan de Afdeling.
22.
De leden van de NSC-fractie verwijzen naar het «Een offensief voor bestaanszekerheid»,11 waarop de Minister-President tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen heeft toegezegd een reactie te sturen voor de begrotingsbehandeling van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Deze leden verzoeken al bij dit wetsvoorstel in te gaan op punten 2 en 3 uit dit offensief, aangezien deze dit voorstel direct raken.
De regering heeft tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen toegezegd om een reactie te sturen op het genoemde offensief, voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). De regering hecht eraan om deze reactie zorgvuldig en weloverwogen op te stellen, en is daarom tot de eerder toegezegde reactietermijn gekomen. Voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van SZW wordt de reactie aan de Kamer verzonden.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de wijziging van de Participatiewet inzake een tijdelijke regeling voor een tegemoetkoming in verband met de alleenverdienersproblematiek (Wet tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek). Deze leden zijn van mening dat in afwachting van een permanente oplossing voor de geschetste problematiek een goede tijdelijke oplossing getroffen moeten worden voor de huishoudens die in de knel zitten.
23.
De leden van de D66-fractie vernemen dat er vooralsnog wordt uitgegaan van inwerkingtreding van de fiscale oplossing per 2028. Kan de regering toelichten of de tijdelijke regeling in deze ook wordt verlengd mocht de fiscale oplossing onverhoopt later dan 2028 in werking treden?
Zie het antwoord op vraag 10.
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden onderkennen het belang van het vinden van een oplossing voor de problematiek rondom de alleenverdieners. Het is jammer dat hiervoor eerst een tijdelijke regeling nodig is, maar tegelijkertijd zien deze leden liever een zorgvuldig proces om tot definitieve wetgeving en de invoering daarvan te komen. In die zin ondersteunen de leden van de BBB-fractie dan ook de ingezette weg.
Voor de leden van de BBB-fractie zijn een aantal zaken van belang: ten eerste moet de hoogte van de vergoeding passend zijn, ten tweede moet de doelgroep bereikt worden en ten derde moet deze vergoeding niet als gevolg hebben dat toeslagen worden ingeperkt of teruggevorderd. De leden van de BBB-fractie beoordelen het voorliggende wetsvoorstel dan ook op deze punten.
24.
Volgens de leden van de BBB-fractie lijkt het erop dat als een huishouden geen aangifte van inkomstenbelasting doet, deze niet op de lijst zal voorkomen. Kan de regering aangeven of dit inderdaad een groep mensen is die mogelijk ten onrechte de tijdelijke vergoeding zal mislopen? Of is het per definitie zo dat deze huishoudens ook tegemoetkomingen ontvangen vanuit de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen?
Veruit de meeste huishoudens die geen aangifte voor de inkomstenbelasting doen over het betreffende peiljaar worden wel meegenomen in de analyse op basis waarvan de lijst wordt samengesteld. Deze huishoudens kunnen dus ook op de lijst terechtkomen. Als een huishouden geen aangifte doet, is er geen verzamelinkomen beschikbaar. In deze gevallen wordt de loonaangifte gebruikt. Dit betreft in ieder geval de uitkering. Tevens wordt voor deze huishoudens het fiscaal partnerschap gesimuleerd. Uit voorbereidend onderzoek is gebleken dat deze simulatie een hoge mate van betrouwbaarheid kent. Met deze aanvullende handelingen wordt al het mogelijke gedaan om huishoudens mee te nemen die geen aangifte doen. Toch is het niet uit te sluiten dat een klein aantal huishoudens dat geen aangifte hebben gedaan onterecht niet op de lijst voor ambtshalve toekenning zal staan. Zij kunnen alsnog een aanvraag indienen bij hun gemeenten. De regering beseft daarbij dat het voor huishoudens moeilijk is om te weten dat zij potentieel tot de doelgroep behoren. De regering onderzoekt welke mogelijkheden er zijn om potentieel betrokken huishoudens gericht te bereiken, zodat zoveel mogelijk huishoudens die recht hebben op de tegemoetkoming deze kunnen krijgen zonder dat gemeenten overbelast worden door onterechte aanvragen.
25.
De leden van de BBB-fractie onderschrijven dat de tegemoetkoming met een vast bedrag een verstandige keuze is om complexe aanvragen en complexe berekeningen te voorkomen. De kwetsbaarheid in deze keuze is gelegen in de hoogte van het bedrag. De hoogte van dit bedrag zal worden vastgesteld bij ministeriële regeling, maar wellicht kan de regering wel aangeven hoe ervoor gezorgd wordt dat dit passend is?
De hoogte van de tegemoetkoming wordt voor ieder jaar waarover deze kan worden verstrekt bij ministeriële regeling vastgesteld. Het bedrag wordt kort voorafgaand aan het betreffende jaar vastgesteld. Dit gebeurt op basis van een analyse van de lijst van de Belastingdienst voor het betreffende jaar. Het bedrag is afhankelijk van de spreiding van de bedragen aan misgelopen toeslagen en de mate van betrouwbaarheid van de bedragen. Het uitgangspunt daarbij is dat de tegemoetkoming voor veruit de meeste alleenverdieners toereikend is, zodat de tegemoetkoming voor hen de misgelopen toeslagen compenseert. Naar verwachting geldt dit voor ruim 95% van de ongeveer 6.000 huishoudens. Voor een klein deel van de doelgroep is de vaste tegemoetkoming mogelijk niet toereikend. Dit zal naar huidig inzicht ongeveer 200 huishoudens betreffen. Vanwege de systematiek van de lijst kan niet vooraf of zonder individueel onderzoek worden bepaald welke huishoudens dit betreft. Voor deze huishoudens is er een vangnet; zij kunnen als aanvulling op de tegemoetkoming individuele bijzondere bijstand aanvragen bij hun gemeente.
26.
De leden van de BBB-fractie maken zich vooral zorgen over het doelbereik van deze wetswijziging. Gemeenten zullen op basis van lijsten de doelgroep benaderen. Het is echter zeer denkbaar dat een deel van de doelgroep dit zo lastig en ingewikkeld vindt dat zij daar geen actie op ondernemen. Op welke wijze voorziet de regering in hulp voor deze groep?
Gemeenten zullen contact opnemen met de huishoudens die op de lijst staan om gegevens te verifieren en hen te informeren over de ambtshalve uitbetaling. De regering kan zich voorstellen dat mensen hier niet in eerste instantie op ingaan. Uit de uitvoering van de huidige ondersteuning blijkt dat veel gemeenten meerdere manieren hanteren om in contact te komen met huishoudens en hier hun best voor doen.
De huishoudens op de lijst hoeven zelf geen actie te ondernemen. Het college kan de tegemoetkoming ambtshalve uitkeren. Het college beschikt echter niet over alle rekeningnummers waarop inwoners de tegemoetkoming willen ontvangen en zal daarom contact opnemen met de ontvangers om de rekeningnummers op te vragen dan wel te bevestigen. In dit contact zal de ontvanger op de hoogte worden gesteld van de tegemoetkoming, de reden van ontvangst en dat de tegemoetkoming niet kan worden teruggevorderd.
Ten slotte, willen de leden van de BBB-fractie opmerken dat het teleurstellend is dat de Belastingdienst niet eerder dan in 2028 in staat is om een aanpassing van het stelsel door te voeren, zodanig dat de problematiek rondom de AHK hersteld is. In het verleden was het immers ook al mogelijk om de AHK voor de minst verdienende partner betaalbaar te stellen.
Zoals ook aangegeven in de inbreng bij het wetsvoorstel Belastingplan 2025, hebben de leden van de CDA-fractie zorgen over de tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek. Hoewel deze leden begrip hebben voor de complexiteit rondom deze groep en als gevolg daarvan de uitvoerbaarheid van een regeling, lijkt voorgenomen regeling nogal wat open einden en onzekerheden te bevatten.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Dit leidt bij deze leden tot een aantal vragen en opmerkingen. Zij vinden het belangrijk dat er zo spoedig mogelijk een werkbare oplossing komt voor deze groep alleenverdieners. Daarnaast dringen zij bij de regering aan op een structurele oplossing voor de groeiende, onrechtvaardige kloof tussen een- en tweeverdieners, wat dergelijke problemen in de toekomst voorkomt.
27.
De leden van de SGP-fractie vragen de regering te reflecteren op de oorzaken en de ontstaansgeschiedenis van deze problematiek. Hoe kijkt de regering terug op de gemaakte keuzes in het beleid ten aanzien van fiscaliteit, sociale zekerheid en toeslagen? Welke lessen trekt zij hieruit?
In het voorliggende wetsvoorstel is gereflecteerd op de achterliggende oorzaken en het ontstaan van de alleenverdienersproblematiek. De situatie waarin bepaalde (echt)paren met een uitkering minder te besteden hebben dan een vergelijkbaar paar met een bijstandsuitkering komt door een ongelukkige en ingewikkelde samenloop van de fiscaliteit, sociale zekerheid en toeslagen. Hierbij worden vier stappen onderscheiden:
1) een wijziging in de fiscaliteit voor alleenverdieners vanaf 2009
2) een wijziging in de berekeningswijze van de bijstandsnorm voor paren vanaf 2012, die een ander afbouwpad kent dan de wijziging in de fiscaliteit. Dit leidt vervolgens tot alleenverdienersproblematiek doordat:
3) een bruto-uitkering ter hoogte van het wettelijk minimumloon netto lager uitkomt dan de bijstandsnorm voor paren en
4) het recht op en de hoogte van toeslagen mede wordt bepaald aan de hand van dit bruto inkomen.
Terugkijkend naar deze wijzigingen staat de regering nog steeds achter het streven naar meer arbeidsparticipatie en economische zelfstandigheid van beide partners, wat één van de oorspronkelijke redenen was voor de wijzigingen in de fiscaliteit en de berekeningswijze van de bijstandsnorm. Tegelijkertijd vindt de regering het problematisch dat burgers door de samenloop van deze maatregelen onder het sociaal minimum uitkomen. Dat is de reden dat in het Belastingplan 2025 een zo gericht mogelijke fiscale oplossing wordt voorgesteld voor de groep die dit raakt, totdat de dubbele algemene heffingskorting voor alle doelgroepen volledig is afgebouwd.
Onlangs is verder een rapport verschenen van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur over de alleenverdienersproblematiek12. In dit rapport zijn vijf lessen opgenomen, namelijk:
1. Meervoudig kijken, voorbij de dominantie van bepaalde verhalen en geluiden.
2. Bewustwording van de tijdelijkheid van dominante overtuigingen.
3. Investeren in productieve (in plaats van verlammende) verhoudingen.
4. Voorbij de verkokering komen.
5. Principes van «backward mapping» én «forward mapping» toepassen.
Een belangrijke les die hierbij aansluit is dat er bij beleidswijzigingen oog moet zijn voor ongewenste effecten, aangezien het voorkomen hiervan beter is dan achteraf repareren.
De regering herkent deze lessen en ziet dat de overheid deze in toenemende mate toepast in haar manier van werken13. Tegelijkertijd zijn we er ons van bewust dat er vaak niet één oplossing is die vanuit alle perspectieven perfect is. Dit geldt ook voor oplossingen voor de alleenverdienersproblematiek. We moeten keuzes maken, maar door deze werkwijze zijn we ons wel bewuster van de effecten van een keuze.
28.
De leden van de SGP-fractie zien de alleenverdienersproblematiek als een gevolg van een onrechtvaardig belastingstelsel. Alleenverdieners betalen een veel zwaardere belasting dan huishoudens waarvan beide partners werken. Een fundamentele herziening van ons fiscaal stelsel is daarom noodzakelijk. Is de regering het met deze leden eens dat de hardvochtige effecten van de fiscale prikkels moeten verdwijnen bij een fiscale herziening? Is de regering, naast het verhelpen van de problematiek voor alleenverdieners die onder bijstandsniveau terechtkomen, ook voornemens de problematiek voor alle alleenverdieners aan te pakken?
De regering vindt dat de samenloop van belastingen, toeslagen en sociale zekerheid er niet voor mag zorgen dat een bepaalde groep onbedoeld onder het sociaal minimum terechtkomt. Daarom heeft de regering besloten om de alleenverdienersproblematiek uiteindelijk in de fiscaliteit op te lossen. De regering heeft jaarlijks oog voor de positie van zowel een- als tweeverdieners en streeft bij koopkrachtbesluitvorming naar een evenwichtig koopkrachtbeeld.
29.
Welke beleidsopties ziet de regering voor het dichten van de kloof tussen een- en tweeverdieners?
Voor opties voor het verkleinen van verschillen in belastingdruk tussen een- en twee verdienershuishoudens wijst de regering naar de brief van het vorige kabinet op 21 juni 2024 aan de Eerste Kamer14 over marginale druk en alleenverdieners. In deze brief wordt onder andere gewezen op de rol van de inkomensafhankelijke combinatiekorting (waar alleenverdieners geen recht op hebben) en arbeidskorting in de verschillen tussen alleen- en tweeverdieners. Deze twee heffingskortingen zijn gericht op het stimuleren van arbeidsparticipatie. Om de verschillen in belastingdruk tussen alleen- en tweeverdieners desgewenst te verkleinen wijst de brief op het voornemen om de inkomensafhankelijke combinatiekorting (geleidelijk) af te schaffen vanaf 2027 en wordt in de brief ingegaan op opties om de arbeidskorting aan te passen vanuit dit oogpunt. Ook wordt in deze brief een doorrekening gemaakt van een verdergaande variant, waarin sprake is van een integrale vereenvoudiging van belastingen en toeslagen, in combinatie met de introductie van een splitsingstelsel (belastingheffing op huishoudniveau in plaats van individueel niveau).
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de Wet tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek. Deze leden zijn van mening dat er zo snel mogelijk een fundamentele oplossing dient te komen voor alleenverdieners die minder toeslag ontvangen dan een huishouden waarvoor het inkomen enkel bestaat uit een bijstandsuitkering. Zij vinden ook dat zo snel mogelijk de tijdelijke oplossing via de bijzondere bijstand moet worden vervangen door een regeling die beter past. Zij hebben enkele opmerkingen en vragen over de Wet tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek.
30.
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het spijtig dat de regering ervoor kiest om de dubbele AHK in het referentieminimumloon pas vanaf 2028 af te bouwen. Deze leden spreken de voorkeur uit voor een vlotte afschaffing van de dubbele AHK en compenserende koopkrachtmaatregelen voor de doelgroep.
De regering erkent dat de variant die de leden van de fractie van de ChristenUnie voorstellen, inderdaad de alleenverdienersproblematiek zou oplossen. De regering maakt een andere keuze, omdat deze variant vanwege de ongerichte compensatie hoge kosten met zich meebrengt. Zie het antwoord op vraag 7 voor een nadere toelichting op deze hoge kosten.
2. Hoofdlijnen van het voorstel
31.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de regering waarom in de gevallen waarin de tegemoetkoming niet voldoende is wel aanspraak kan worden gemaakt op bijzondere bijstand, maar in alle andere gevallen niet. Verandert het wetsvoorstel iets aan deze situatie?
De tegemoetkoming vervangt de bijzondere bijstand als middel om de getroffen huishoudens te helpen. De regering vindt het onwenselijk als de bijzondere bijstand hier nog vaker dan noodzakelijk voor wordt gebruikt, omdat het erg belastend is voor inwoners om aan te vragen en gemeenten om uit te voeren. Ook is de bijzondere bijstand in beginsel bedoeld ter dekking van bepaald noodzakelijke kosten. De regering beoogt een bedrag vast te stellen dat voor het overgrote deel van de alleenverdieners toereikend zal zijn. Het beperkte aandeel alleenverdieners voor wie de vaste tegemoetkoming niet toereikend blijkt te zijn, kan zich wenden tot de gemeente voor mogelijke aanvullende hulp in de vorm van individuele bijzondere bijstand. Het college kan dan een precieze berekening maken van het bedrag dat zij nog missen na de tegemoetkoming. Door de bijzondere bijstand te koppelen aan bepaalde noodzakelijke kosten, kan deze onbelast worden verstrekt en heeft deze geen gevolgen voor de hoogte van ontvangen toeslagen in dat jaar. Hier verandert het wetsvoorstel niets aan.
32.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn ook benieuwd waar het grote verschil tussen huishoudens in gemiste toeslagen vandaan komt. Is dat vooral de samenstelling van het huishouden, het type woning waar huurtoeslag voor ontvangen wordt of zijn er nog andere variabelen die van belang zijn?
De verschillen tussen huishoudens komen voornamelijk voort uit de samenstelling van het inkomen, de verdeling van het inkomen over beide partners, op welke toeslagen het huishouden aanspraak kan maken en in welke mate. De samenstelling van het inkomen en de verdeling hiervan over beide partners bepaalt in welke mate een alleenverdienerhuishouden minder heffingskortingen kan benutten. Dit bepaalt in welke mate het huishouden bij een gegeven netto inkomen een hoger bruto-inkomen heeft in vergelijking met een vergelijkbaar huishouden met een volledige bijstandsuitkering. Voor de doorwerking in het totale verschil in gemiste toeslagen is belangrijk op welke toeslag men aanspraak kan maken. Hiervoor zijn de voorwaarden van de toeslagen relevant, waaronder de in de vraag genoemde variabelen.
33.
Voorts vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie of de hoogte van het toe te kennen bedrag per ministeriële regeling wordt vastgesteld, en of al bekend is wat het bedrag voor 2025 wordt.
De hoogte van de tegemoetkoming over het betreffende jaar wordt per ministeriële regeling vastgesteld. Dit gebeurt kort voor aanvang van het betreffende jaar, omdat de benodigde gegevens hiervoor medio november beschikbaar zijn. Naar verwachting zal de vaste tegemoetkoming voor 2025 tussen de € 1.200 en € 1.600 bedragen. Deze inschatting is gebaseerd op een analyse van voorlopige inkomens- en toeslaggegevens.
34.
Ook vragen deze leden of ook met terugwerkende kracht compensatie wordt uitgekeerd voor de groep waar het om gaat.
De regering wil nu al het mogelijke doen om de alleenverdienersproblematiek op te lossen in het heden en voor de toekomst. Dit wetsvoorstel heeft geen terugwerkende kracht.
35.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat in paragraaf 2.1.3 van de memorie van toelichting (over ambtshalve toekenning) wat verwarrend is, omdat deze een zin bevat die ook in paragraaf 2.1.4 (over de peildatum) voorkomt: «Op basis van een analyse door de Belastingdienst over de jaren 2021–2023 is de verwachting dat dit jaarlijks 40 tot 50 procent van de alleenverdieners zal betreffen – naar huidig inzicht 2.000 tot 3.000 huishoudens.» Begrijpen deze leden goed dat de lijst die de Belastingdienst met gemeenten deelt ten behoeve van ambtshalve toekenning van de tegemoetkoming minder dan de helft van de daadwerkelijke alleenverdieners waar het omgaat bevat? Staan er 2.000–3.000 huishoudens op de genoemde lijst of is de totale groep alleenverdieners 2.000–3.000 huishoudens? Hoe verhoudt dit zich tot het eerder genoemde getal van 10.000 alleenverdieners?
De lijst met BSNs die gemeenten ontvangen bevat alle huishoudens die op basis van de analyse door de Belastingdienst van gegevens uit jaar t-2 als vermoedelijk alleenverdienershuishouden gelden. Deze huishoudens hadden in jaar t-2 als gevolg van de problematiek een lager besteedbaar inkomen dan een vergelijkbaar huishouden met een volledige bijstandsuitkering. Naar verwachting zullen er jaarlijks ongeveer 5.000 tot 6.000 huishoudens op deze lijst staan. De regering houdt er rekening mee dat deze lijst niet alle alleenverdienerhuishoudens bevat, ook niet voor het jaar waarover de gegevens zijn verzameld (t-2). Dit kan komen door onvolkomenheden in de beschikbare gegevens en keuzes in de analysemethode. De regering gaat daarom nu uit van ongeveer 6.000 alleenverdienerhuishoudens per jaar.
Dit wijkt af van het aantal van ongeveer 10.000 getroffen huishoudens dat in maart 2023 met uw Kamer is gedeeld15. Dit aantal was op dat moment de best mogelijke inschatting op basis van de toen beschikbare informatie. Zie voor een nadere toelichting het antwoord op vraag 8. Sindsdien heeft de Belastingdienst nader onderzoek gedaan en de analysemethode verbeterd.
De regering zal de lijst met BSNs beschikbaar stellen aan gemeenten voor ambtshalve toekenning van de tegemoetkoming. Op basis van analyses over eerdere jaren zal van de huishoudens op de lijst naar verwachting over het gehele actuele jaar (jaar t) gezien ongeveer 40 tot 50% (2.000 tot 3.000 huishoudens), geen alleenverdienerhuishouden meer zijn, omdat hun situatie in jaar t-1 is veranderd of in jaar t zal veranderen. Deze groep ontvangt de tegemoetkoming ambtshalve, terwijl aan het einde van jaar t zal blijken dat zij deze niet nodig hadden gehad voor een besteedbaar inkomen op het bestaansminimum. De overige 50 tot 60 procent van de huishoudens op de lijst ontvangen de tegemoetkoming voor het actuele jaar (jaar t) en zullen uiteindelijk ook een alleenverdienerhuishoudens blijken te zijn.
36.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie willen ook graag weten hoe de regering de groep die zelf de tegemoetkoming moet aanvragen hiermee gaat helpen, aangezien de regering zelf aangeeft dat het voor deze groep mensen moeilijk is om vast te stellen dat ze tot de doelgroep behoren. Is het mogelijk om een bredere groep mensen een bericht te sturen met instructies om te controleren of zij tot de doelgroep behoren? Kan bijvoorbeeld aan alle ontvangers van loongerelateerde uitkeringen met partner/huisgenoot die een aanvulling vanuit de Participatiewet of de Toeslagenwet ontvangen uitgelegd worden hoe zij kunnen opzoeken hoeveel toeslagen zij zouden ontvangen als hun enige inkomen een bijstandsuitkering zou zijn?
De regering zoekt samen met de VNG, Divosa, UWV, de Landelijke Cliëntenraad (LCR) en landelijke organisatie sociaal raadslieden (LOSR) manieren om potentiële alleenverdieners die niet op de lijst staan, te bereiken. Hierbij wordt een balans gezocht tussen de complexiteit van gericht informeren en het beperken van de risico’s van ongericht informeren.
37.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen ook hoe gemeenten zeker kunnen weten dat huishoudens recht hebben op de tegemoetkoming, als de Belastingdienst bij het opstellen van de lijst uitgaat van t-2. Hoe moeten gemeenten controleren of aanvragers tot de doelgroep behoren?
Het college kan een lichte toets uitvoeren op de ontvangen lijst van de Belastingdienst. Aan de hand van gegevens in de Basisregistratie Personen (BRP) en Suwinet kan het college onder andere controleren of een inwoner woonachtig is in de gemeente, een partner heeft en een uitkering van UWV of een loondervingsuitkering van een particuliere verzekeraar ontvangt. Het college geeft vorm aan de uitvoering. Het is echter onvermijdelijk dat een groep huishoudens op basis van de lijst ambtshalve een tegemoetkoming ontvangt, maar in dat specifieke lopende jaar niet tot de doelgroep behoort. De regering accepteert deze vorm van overcompensatie, omdat een meer gerichte aanpak onuitvoerbaar is voor gemeenten. Ook weegt de regering mee dat deze groep in het peiljaar van de lijst mogelijk
geen tegemoetkoming hebben ontvangen.
38.
Deze leden lezen dat onterechte tegemoetkomingen omdat de situatie is gewijzigd sinds t-2 niet worden teruggevorderd. Geldt dit ook als huishoudens de tegemoetkoming zelf aanvragen en toegekend krijgen en wanneer achteraf blijkt dat dit onterecht was? Bestaat de kans dat huishoudens de tegemoetkoming in zo’n geval moeten terugbetalen? Hoe gaat de regering voorkomen dat mensen hierdoor in de knel raken?
Het wetsvoorstel regelt dat de tegemoetkoming niet ten nadele van de betrokkene kan worden herzien. Dit geldt ook voor huishoudens aan wie de tegemoetkoming is verstrekt op basis van een aanvraag. Daarmee wordt voorkomen dat het ontvangen van een tegemoetkoming van de overheid stress en onzekerheid oproept, door gebrek aan vertrouwen in de overheid of angst voor terugvorderingen.
39.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de regering waarom het noodzakelijk is om een eindheffing toe te passen. Is het niet mogelijk om de tegemoetkoming belastingvrij te laten uitkeren?
Zie het antwoord op vraag 1.
40.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het voorstel voor 95% van de doelgroep toereikend is. Deze leden verzoeken de regering om een grafiek te verstrekken waarin de omvang van de doelgroep van de regeling inzichtelijk wordt gemaakt. Hierbij vragen zij specifiek om een uitsplitsing van het aantal huishoudens dat verschillende bedragen aan toeslagen misloopt als gevolg van de alleenverdienersproblematiek.
Onderstaande grafiek geeft het aantal huishoudens weer dat op basis van de analyse door de Belastingdienst in 2023 vermoedelijk tot de doelgroep behoorde, uitgesplitst naar het jaarbedrag aan misgelopen toeslagen. Benadrukt wordt dat deze grafiek gebaseerd is op voorlopige gegevens; het definitieve beeld zal naar verwachting nog aanzienlijk wijzigen. Daarnaast houdt de regering er rekening mee dat niet alle daadwerkelijke alleenverdienerhuishoudens uit de analyse naar voren komen.
41.
De leden van de VVD-fractie vragen wanneer het toe te kennen bedrag (inclusief onderbouwing) voor 2025 bekend wordt gemaakt.
Zie het antwoord op vraag 33.
42.
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd of het toe te kennen bedrag voor de doelgroep maandelijks of jaarlijks wordt overgemaakt, en wat hiervoor de onderbouwing is.
Het wetsvoorstel schrijft dit niet voor. Het college kan besluiten het bedrag in een keer of in termijnen uit te betalen. In de handreiking voor gemeenten zullen hiertoe adviezen worden opgenomen.
43.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de uitkering ambtshalve wordt uitgekeerd. De leden zijn benieuwd of de ontvangers ervan op de hoogte zijn dat zij tot de doelgroep behoren en zij dus bewust zijn waarom zij de aanvullende uitkering ontvangen.
Het college kan de tegemoetkoming ambtshalve uitkeren. Het college beschikt echter niet over alle rekeningnummers waarop inwoners de tegemoetkoming willen ontvangen en zal daarom contact opnemen met de ontvangers om de rekeningnummers op te vragen dan wel te bevestigen. In dit contact zal de ontvanger op de hoogte worden gesteld van de tegemoetkoming, de reden van ontvangst en dat de tegemoetkoming niet kan worden teruggevorderd.
44.
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd wat de financiële gevolgen voor de huishoudens in de doelgroep zijn als de huishoudens een hoger inkomen of vermogen krijgen, bijvoorbeeld door werk, een erfenis of een gift.
Als van een huishouden in de doelgroep het inkomen of het vermogen toeneemt, zijn de financiële gevolgen met betrekking tot de tijdelijke regeling afhankelijk van de omvang en het moment van de toename. Als het vermogen toeneemt tot boven de vermogensgrenzen voor de toeslagen, is er geen recht meer op toeslagen. Het huishouden behoort dan niet meer tot de doelgroep. Als het huishouden in het jaar voldoende extra inkomen uit werk verdient, ontvangt het genoeg arbeidskorting om het verschil in algemene heffingskorting met een vergelijkbaar bijstandspaar goed te maken. Ook dan behoort het huishouden niet meer tot de doelgroep. In beide gevallen is het besteedbaar inkomen niet langer lager dan dat van een vergelijkbaar huishouden met alleen een bijstandsuitkering.
Als de toename in het inkomen of vermogen plaatsvindt na (ambtshalve) toekenning van de tegemoetkoming, heeft dit geen gevolgen voor het recht op de tegemoetkoming. De tegemoetkoming wordt niet teruggevorderd. De regering wil huishoudens op deze manier zekerheid bieden.
De leden van de NSC-fractie vinden de uitkeringswet een merkwaardige wet zoals deze wetstechnisch is vormgegeven omdat een normale uitkeringswet begint met de kring van rechthebbenden: wie hebben er recht op de uitkering? Vervolgens staat er de hoogte van de uitkering. Die wordt nu in een ministeriële regeling, dus buiten het bereik van de Kamer, vastgesteld. Vervolgens staat er de wijze van toekenning. Dat is nu deels automatisch en deels op verzoek. Immers de mensen die in t-2 geen recht hadden, kunnen in jaar t wel recht hebben. Mensen die een verzoek indienen, moeten de regels kennen op basis waarvan besloten wordt of zij wel of niet een uitkering krijgen. Die regels zijn niet in dit wetsvoorstel vastgelegd en gemeentes kunnen zelf tot op zekere hoogte de regels bepalen.
Dat betekent niet alleen enige mate van rechtsongelijkheid, maar ook problemen in de bezwaar en beroepsfase. Immers op basis van welke berekening kan een burger bezwaar en beroep aantekenen? Dat ligt niet vast. Daarom zullen de leden van de NSC-fractie de wet behandelen alsof het een gewone wet is.
In het voorgestelde artikel 78gg, lid 1, de leden van de NSC-fractie waaruit de kring van rechthebbenden bestaat. Deze leden hebben hierover een aantal vragen.
45.
In het wetsvoorstel Belastingplan 2025 staat: «Er zijn naar schatting bijna 17.000 huishoudens die hierdoor onder het sociaal minimum uitkomen. De tijdelijke oplossing is gericht op huishoudens die als gevolg van deze twee maatregelen onder het sociaal minimum uitkomen». In de ogen van deze leden zouden alle huishoudens die onder het sociaal minimum komen, door deze regels boven het sociaal minimum moeten uitkomen. Kan de regering beschrijven welke 11.000 huishoudens onder het sociaal minimum zitten en niet geholpen worden door dit wetsvoorstel?
Het aantal van 17.000 in het wetsvoorstel Belastingplan heeft geen betrekking op huishoudens die als gevolg van de samenloop van regelingen die ook de alleenverdienersproblematiek veroorzaakt nu onder het sociaal minimum leven. De 17.000 huishoudens vormden een tussenstap in de analyse van de Belastingdienst die in september 2023 met uw Kamer is gedeeld. In deze analyse schatte de Belastingdienst hoeveel huishoudens in 2023 getroffen worden door de alleenverdienersproblematiek (en dus een besteedbaar inkomen onder het bestaansminimum hadden). Hiervoor werden de inkomensgegevens van huishoudens uit 2021 geprojecteerd op de situatie in 2023. Dit ging onder meer om de standen van de dubbele AHK in de berekening van de bijstand en de uitbetaling van de AHK aan de minstverdienende partner.
Per 1 januari 2023 is de uitbetaling van de AHK aan de minstverdienende partner (geboren na 1962) afgebouwd. De Belastingdienst concludeerde dat het netto inkomen van 17.000 huishoudens uit 2021 onder het sociaal minimum zou komen als de uitbetaling van de AHK wegvalt. Dit betekent niet dat deze huishoudens ook onder het sociaal minimum zouden hebben geleefd. Huishoudens kunnen in deze situatie bijstand aanvragen, of – in sommige gevallen – vermogen aanspreken of (meer) gaan werken. Hoewel deze remedies beschikbaar zijn, is het een bijkomend voordeel van de fiscale oplossing (in het wetsvoorstel Belastingplan) voor de alleenverdienersproblematiek dat een aantal huishoudens geen beroep hoeft te doen op de bijstand. Hun netto inkomen wordt verhoogd door de gedeeltelijke uitbetaling van de AHK aan de minstverdienende partner, zonder dat dit een gevolg heeft voor hun toeslagen.
De tijdelijke regeling in het onderhavige wetsvoorstel richt zich op de ongeveer 6.000 huishoudens in de alleenverdienersproblematiek. Zij hebben als gevolg van een samenloop van regelingen een besteedbaar inkomen (netto inkomen plus toeslagen) onder het bestaansminimum, omdat zij toeslagen mislopen. Voor hen is binnen het huidige stelsel van sociale zekerheid op korte termijn geen andere remedie beschikbaar dan de voorgestelde tijdelijke regeling.
46.
Als deze huishoudens onder het sociaal minimum uitkomen, is de regering bereid de kring zo aan te passen dat zij ook onder bereik van dit wetsvoorstel vallen? En zo niet, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 45.
47.
Is de regering zich ervan bewust dat er huishoudens zijn wier verzamelinkomen aanzienlijk boven het bijstandsniveau zit, maar die alsnog door de toeslagen onder het niveau van artikel 78gg, lid 1, onderdeel c. komen omdat zij feitelijk maar een keer recht hebben op een deel van de AHK?
Ja, mede met het oog op deze huishoudens stelt de regering de onderhavige tijdelijke regeling voor. Met deze regeling wil de regering er zo goed mogelijk voor zorgen dat huishoudens die minder heffingskorting kunnen benutten dan waarmee wordt gerekend in de hoogte van de bijstandsuitkering een besteedbaar inkomen hebben op ten minste het bestaansminimum.
48.
Mensen met een private arbeidsongeschiktheidsuitkering moeten zelf hun Zvw-premie betalen. In antwoorden op eerdere Kamervragen erkende de regering dat deze mensen daardoor een besteedbaar inkomen hebben onder het sociaal minimum. Is de regering bereid bij de definitie hiermee rekening te houden en die zo aan te passen dat de betaalde Zvw-premie in mindering komt? En zo niet, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 11
49.
De Centrale Raad van Beroep is in haar uitspraak duidelijk geweest toen zij stelde «Door de samenloop van regelingen die niet goed op elkaar zijn afgestemd, bevinden appellanten zich in de zeer bijzondere situatie dat zij bijstand ontvangen die aanvult tot de norm voor gehuwden, maar toch over onvoldoende middelen beschikken om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan van gehuwden te kunnen voorzien».16 Is het nu voor alle groepen voor wie dit geldt in principe geregeld in deze wet, zo vragen de leden van de NSC-fractie.
Ja. In het wetsvoorstel is een afbakening opgenomen van de doelgroep, waarin getoetst wordt op drie criteria. Het gaat om inwoners die:
• een loongerelateerde uitkering of Wajong-uitkering ontvangen, die niet een bijstandsuitkering is. Eventueel wordt die uitkering aangevuld met een bijstandsuitkering, maar de bijstandsuitkering kan niet de enige bron van inkomsten zijn.
• samen met hun partner minder toeslagen ontvangen dan ze zouden kunnen ontvangen als zij geen andere inkomsten zouden hebben dan de bijstandsuitkering als gevolg van de verschillende afbouwpaden van de dubbele algemene heffingskorting in de inkomstenbelasting en het referentieminimumloon; en
• in totaal minder netto-inkomen en toeslagen ontvangen dan inwoners die geen andere inkomsten ontvangen dan de bijstandsuitkering en de toeslagen die bij hun situatie passen.
Hierbij dient opgemerkt te worden dat de tegemoetkoming ambtshalve kan worden toegekend, om inwoners en gemeenten te ontlasten. Het college van burgemeesters en wethouders ontvangt van de Belastingdienst een lijst met alleenverdieners die in aanmerking komen voor een tegemoetkoming. Werken op basis van deze lijst brengt een aantal voordelen met zich mee, zoals het vergroten van het bereik van de doelgroep en het bevorderen van een uniforme uitvoering. Tegelijkertijd is op voorhand bekend dat de lijst niet volledig is in de actualiteit, omdat de Belastingdienst zich baseert op inkomensgegevens van twee jaar eerder dan het jaar waarvoor de tegemoetkoming wordt uitgekeerd (t-2). Er zijn dus huishoudens die in de actualiteit wel tot de doelgroep behoren, maar niet op de lijst staan. Huishoudens die na het peilmoment tot de doelgroep gaan behoren, worden gemist bij de totstandkoming van de lijst alleenverdieners. Daarom is het mogelijk voor deze huishoudens om zelf een aanvraag in te dienen voor de vaste tegemoetkoming bij hun gemeente.
50.
Wat gebeurt er als het huishouden van samenstelling wijzigt tijdens het jaar? Stel een van de kinderen gaat uit huis, een van de volwassenen overlijdt? Wat is dan het referentie-inkomen?
Als het huishouden op de lijst staat, hangt het af van of het college deze gebruikt voor ambtshalve toekenning en of het nog een lichte op de lijst toets uitvoert. Als het college nog een lichte toets uitvoert, kunnen bepaalde wijzigingen in de samenstelling van het huishouden sinds jaar t-2 er toe leiden dat het huishoudens geen aanspraak kan maken op de tegemoetkoming. Dit hangt af van de gegevens waarop het college toetst. Voor huishoudens die zelf een aanvraag doen op basis van hun actuele situatie, is het aan het college om vast te stellen of zij tot de doelgroep behoren. Het is in de beoordeling ook aan het college welk peilmoment het kiest om de samenstelling van het huishouden te bepalen. Als de samenstelling van het huishouden wijzigt na toekenning van de tegemoetkoming, heeft dit geen gevolgen. De tegemoetkoming kan niet ten nadele van het huishoudens worden herzien.
51.
Wat is de precieze definitie van huishouden onder deze wet? Hoe wordt omgegaan met een inwonend persoon, een eigen kind onder de 27 jaar dat in huis woont en eigen inkomen heeft, een echtpaar van wie een van beide de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt heeft en de andere niet?
In dit wetsvoorstel wordt onder alleenverdienende huishoudens verstaan: echtparen (gehuwden en samenwonenden volgens de Participatiewet die ook fiscaal en toeslagpartner zijn) die door samenloop van regelingen een besteedbaar inkomen (dit is het netto-inkomen en toeslagen samen) hebben dat lager is dan het besteedbaar inkomen van een vergelijkbaar echtpaar met geen ander inkomen dan een bijstandsuitkering en toeslagen. Bij de berekening van de toeslagen wordt rekening gehouden met geboortedata en toetsingsinkomen van inwonende kinderen en medebewoners, omdat deze mede bepalend zijn voor het recht op die toeslagen. Met betrekking tot echtparen waarbij één van beide de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt, heeft de regering op basis van proefberekeningen geen inkomenssituatie gevonden waarbij zij in 2024 worden getroffen door de alleenverdienersproblematiek. De regering blijft echter alert op signalen uit de praktijk.
52.
De leden van de NSC-fractie lezen in het wetsvoorstel dat de hoogte van de tegemoetkoming jaarlijks wordt vastgesteld bij ministeriële regeling. Kan de regering een meerjarig perspectief bieden door aan te geven hoe hoog zij verwacht dat de uitkering zal zijn in 2025, 2026 en 2027 en kan de regering aangeven hoe de kostenraming van dit wetsvoorstel eruitziet?
De regering kan het meerjarig perspectief nog niet bieden. Voor 2025 verwacht de regering op basis van de huidige inzichten dat de tegemoetkoming tussen € 1.200 en € 1.600 zal bedragen. Of dit ook voor volgende jaren het geval zal zijn, hangt af van beleidsmatige ontwikkelingen in onder meer de toeslagen en de fiscaliteit. De regering heeft voor 2025, 2026, en 2027 per jaar € 28 miljoen gereserveerd. Een exacte kostenraming is nog niet te maken. De regering heeft toereikende financiering toegezegd aan de VNG17. Bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding aan gemeenten wordt rekening gehouden met een opslagpercentage voor het aantal huishoudens dat aanspraak kan maken op een tegemoetkoming naast het aantal huishoudens dat op de lijst van de Belastingdienst zal staan. Naast het opslagpercentage voor het aantal huishoudens, wordt er ook rekening gehouden met een onzekerheidsmarge voor onvolkomenheden in de analyse en de gebruikte gegevens, voor het geval hierdoor rechthebbende huishoudens ten nadele van gemeenten niet worden meegeteld. De precieze uitvoeringskosten voor de beoordeling van aanvragen worden nog bepaald. Hierover is het Ministerie van SZW in gesprek met de VNG.
53.
De leden van de NSC-fractie merken op dat om het recht op de uitkering vast te stellen een referentie-inkomen nodig is waarop getoetst wordt. Kan de regering de opbouw van dat referentie inkomen aangeven voor de volgende situaties:
1. Twee partners zonder kinderen in een huurhuis (700 euro huur)
2. Twee partners zonder kinderen in een eigen koophuis. Een van beiden heeft een WIA-uitkering
3. Één partner met een inwonend volwassen kind en een kleinkind
4. Twee partners met twee kinderen (14 en 16 jaar oud), huurhuis (700 euro huur)
Huishoudens worden vergeleken met een huishouden dat in alle voor de Participatiewet en toeslagen relevante kenmerken gelijk is. Dit hypothetische huishouden heeft het besteedbare inkomen dat geldt als het bestaansminimum voor het werkelijke huishouden. Alleenverdienerhuishoudens in de problematiek komen onder dit bestaansminimum en hebben daarom de tegemoetkoming nodig. Relevante kenmerken zijn onder meer de gezinssamenstelling en de woonsituatie. Onderzocht wordt of het huishouden inderdaad minder toeslagen (zorgtoeslag, huurtoeslag, kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag) ontvangt als gevolg de verschillende afbouwpaden van de dubbele AHK en de uitbetaling van de AHK aan de minstverdienende partner. Hieronder wordt per situatie aangegeven wat het vergelijkbare paar in de bijstand is, en hoe diens inkomen is opgebouwd. Voor alle huishoudens wordt aangenomen dat de partners geboren zijn na 1962.
1. Een paar met bijstandsuitkering en zorg- en huurtoeslag (ervan uitgaande dat de partners aan de criteria van de alleenverdienersproblematiek voldoen).
2. Een paar met bijstandsuitkering met zorgtoeslag (ervan uitgaande dat de partners aan de criteria van de alleenverdienersproblematiek voldoen).
3. Dit zal onder de tijdelijke regeling geen alleenverdienerhuishouden zijn. Voor het toeslagpartnerschap geldt dat de regering in de Fiscale verzamelwet 2025 heeft voorgesteld om per 1 januari 2025 eerstegraadsbloed- en aanverwanten boven de 27 jaar niet langer als toeslagpartner aan te merken. Als de Fiscale verzamelwet 2025 wordt aangenomen, ontstaat dus in situatie 3 geen toeslagpartnerschap, ongeacht de leeftijd van het kind.
4. Een paar met bijstandsuitkering, zorg- en huurtoeslag en kindgebonden budget (ervan uitgaande dat de partners aan de criteria van de alleenverdienersproblematiek voldoen).
54.
De leden van de NCS-fractie lezen in de memorie van toelichting dat wordt gesproken over vermogenstoetsen in lijn met de toetsen van de toeslagen. Deze leden kunnen de vermogenstoetsen niet terugvinden in de wetstekst en nemen dus aan dat er geen wettelijke basis voor vermogenstoetsen is. Ook merken zij op dat de vermogenstoetsen per toeslag verschillen: voor de huurtoeslag is die lager dan voor de zorgtoeslag bijvoorbeeld. Graag ontvangen zij dus helderheid op dit punt.
In de memorie van toelichting heeft de regering aangegeven dat bij een aanvraag de vermogensgrenzen van de toeslagen kunnen worden gehanteerd. Specifieker gezegd houdt dit in dat bij het toetsen of de inwoner toeslagen heeft misgelopen vanwege de alleenverdienersproblematiek, de gemeente rekening houdt met de vermogensgrenzen die gelden voor de desbetreffende toeslagen. Zodra de inwoner één van deze toeslagen heeft misgelopen vanwege de alleenverdienersproblematiek, behoort deze inwoner tot de doelgroep en komt in aanmerking voor de vaste tegemoetkoming. Wie een te groot vermogen heeft om toeslagen te ontvangen, komt niet voor de vaste tegemoetkoming in aanmerking. Diegene heeft namelijk geen toeslagen misgelopen vanwege de alleenverdienersproblematiek, maar vanwege de door de Dienst Toeslagen gehanteerde vermogensgrenzen.
55.
De leden van de NSC-fractie begrijpen dat de overheid kiest voor een vastliggend inkomensbegrip. Maar aangezien het bedrag aan het einde van het jaar wordt uitgekeerd, had ook gekozen kunnen worden voor t-1 of beter t-1,5 zoals onder de oude wet op de huurtoeslag. Immers in november zijn de inkomensgegevens van het jaar ervoor bekend en kunnen deze gebruikt worden. Waarom heeft de regering daar niet voor gekozen, nu er zo’n groot verloop in de groep is? En is het mogelijk om dat alsnog te doen? Zo niet, waarom niet?
De regering heeft in samenspraak met gemeenten de hoogste prioriteit gegeven aan het helpen van huishoudens in de actualiteit. De getroffen huishoudens lopen in de actualiteit een toeslagbedrag mis waarmee zij noodzakelijke kosten moeten betalen. Gemeenten ontvangen in januari 2025 de lijst voor dat jaar om tegemoetkomingen ambtshalve te verstrekken. Deze lijst wordt begin januari opgesteld. Hiervoor worden definitieve gegevens over jaar t-2 gebruikt. Deze gegevens zijn aan het eind van jaar t-1 beschikbaar. Met de optie die de leden van de NSC-fractie noemen, zou de lijst gebaseerd worden op voorlopige gegevens, wat leidt tot een minder accurate lijst. Door de definitieve gegevens over jaar t-2 te gebruiken, kan de meest accurate lijst worden opgesteld voor ambtshalve verstrekking aan het begin van het lopende jaar. Hiermee kan op een uitvoerbare wijze de tegemoetkoming verstrekt worden met de hoogst haalbare mate van accuraatheid.
56.
De leden van de NSC-fractie vragen welke gegevens de gemeenten krijgen van de Belastingdienst om vast te stellen wie recht heeft op de uitkering. Krijgen zij ook de NAW-gegevens zoals de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) verlangt. Is de gegevensset nu afgestemd met de VNG?
De lijst met alleenverdieners omvat voor het college alleen het burgerservicenummer van alleenverdieners. De regering begrijpt dat het college in veel gevallen het juiste IBAN nog dient op te vragen, wat een extra handeling voor zowel het college als het betreffende huishouden betekent. Echter, de regering acht het onvermijdelijk dat het college zelf het adres en bankrekeningnummer controleert, zodat er voldoende zekerheid is dat de alleenverdiener wordt bereikt. Deze gegevens worden daarom niet geleverd op de lijst. De gemeenten kunnen voor deze gegevens Suwinet raadplegen.
Is de regering bereid in te gaan op de volgende situaties:
57.
Het huishouden woont in het jaar t-2 in gemeente A en op dit moment in gemeente B. Welke gemeente krijgt de gegevens?
Bij het verstrekken van de lijsten houdt de Belastingdienst rekening met de actuele woongegevens. De gemeente waar de inwoner woonachtig is op het moment dat de lijsten worden verstrekt (gemeente B), krijgt de gegevens.
58.
Wat is de peildatum voor de vaststelling van het recht en is de woonplaats op de peildatum leidend of kunnen gemeenten verschillende peildata hanteren waardoor huishoudens tussen wal en schip kunnen belanden, dan wel twee keer een uitkering kunnen ontvangen?
De lijst van de Belastingdienst is gebaseerd op definitieve inkomensgegevens over het meest recente jaarinkomen waarvan deze gegevens beschikbaar zijn. Dit zal het jaar voor het voorafgaande jaar zijn (t-2). Bij huishoudens die een aanvraag doen, voert het college zelf een (inkomens)toets uit met een referteperiode. Het recht op toeslag, en in lijn hiermee het gemis aan toeslagen, wordt over het huidige kalenderjaar bepaald op basis van de tot dan toe beschikbare gegevens en een inschatting voor de rest van het jaar. Het college kan bij de beoordeling van de aanvraag in Suwinet zien of de vaste tegemoetkoming al eerder aan de betreffende inwoner is verstrekt.
59.
Wie heeft er recht op de uitkering na een (echt)scheiding? In t-2 was er sprake van een huishouden en wordt een recht geconstateerd. In het jaar t zijn de partners niet langer samen. Heeft dan een van beide partners alsnog recht? Of krijgen zij allebei de helft?
Uit een lichte toets van het college kan blijken dat een inwoner die op de lijst van de Belastingdienst staat, ondertussen niet meer samenwoont met een partner. In dat geval kan het college concluderen dat de inwoner in kwestie niet langer geldt als alleenverdienerhuishouden, en daarom de tegemoetkoming niet zal ontvangen. De precieze inrichting en uitvoering van de lichte toets is aan het college.
60.
Wat gebeurt er bij overlijden? Stel het huishouden had in t-2 een laag inkomen en een van de partners overlijdt in t-1. Heeft de andere partner dan recht op de uitkering?
Uit een lichte toets van het college kan blijken dat een inwoner die op de lijst van de Belastingdienst staat ondertussen is overleden of dat de partner is overleden. In dat geval kan het college concluderen dat het huishouden in kwestie niet langer geldt als alleenverdienerhuishouden en daarom de tegemoetkoming niet zal ontvangen. De precieze inrichting en uitvoering van de lichte toets is aan het college.
61.
De leden van de NSC-fractie constateren dat rechthebbenden natuurlijk in de schuldsanering (Wettelijke schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) of minnelijk) kunnen zitten of er kan sprake zijn van beslag, loon of uitkering. Dan moeten zij rondkomen van een bedrag onder het sociaal minimum en aangezien zij met deze problematiek te maken hebben, zitten zij al onder dat niveau. Heeft deze groep recht op de uitkering of kunnen derden er beslag op leggen? Als dat laatste kan en gebeurt in de praktijk, hoe zorgt de regering er dan voor dat deze groep mensen wel op het sociaal minimum komt dat voor hen van toepassing is?
In het derde lid van het voorgestelde artikel 78gg wordt bepaald dat er geen beslag kan worden gelegd op de tegemoetkoming voor alleenverdieners. Dit wordt gedaan om ervoor te zorgen dat de tegemoetkoming daadwerkelijk kan worden besteed aan noodzakelijke kosten voor het levensonderhoud. Over de gevallen waarin de tegemoetkoming wordt ontvangen tijdens de looptijd van een Wsnp-traject zal Recofa (landelijk overlegorgaan van rechters-commissaris in insolventieprocedures) uiteindelijk een standpunt moeten innemen op welke wijze in de Wsnp-praktijk met de tegemoetkoming moet worden omgegaan.
De leden van de NSC-fractie merken op dat de regering een gemeente dwingend oplegt dat een uitkering verstrekt moet worden, als iemand een geldige aanvraag doet. Die uitkering heeft dan betrekking op het lopende jaar en de gegevens die de persoon moet overleggen gaan over de inkomensgegevens over het lopende jaar. Het was een kan-bepaling voordat het wetsvoorstel naar de Raad van State ging: de gemeente hoefde het niet te doen. Deze leden achten dit een juiste keuze: als een huishouden onder het sociaal minimum valt moet er recht zijn om weer op het sociaal minimum te komen.
62.
Maar hoe gaat die toekenning op verzoek lopen? Waar kan iemand een aanvraag indienen en binnen welke periode heeft hij er recht op om die aanvraag in te dienen?
Na inwerkingtreding van het wetsvoorstel is het college bevoegd om de vaste tegemoetkoming te verstrekken en kunnen inwoners deze aanvragen bij hun eigen gemeente. Gemeenten stellen zelf de periode vast waarbinnen de tegemoetkoming kan worden aangevraagd. In de handreiking voor gemeenten zullen hiertoe adviezen worden opgenomen.
63.
Wat zullen de voorwaarden voor de aanvraag zijn? In het lopend jaar heeft iemand recht op de uitkering of niet, maar staan de inkomensgegevens niet vast. Het betreft hier namelijk vaak mensen die ook deels werken.
Aan het college wordt geadviseerd om op basis van beschikbare inkomensgegevens het inkomen over het hele betreffende kalenderjaar te schatten (respectievelijk 2025, of 2026 of 2027). Daarbij kan het college rekening houden met alle individuele omstandigheden van de aanvrager. Dit is een afweging tussen nauwkeurigheid in het vaststellen van het inkomen, de mate waarin huishoudens worden belast met het aandragen van (extra) (inkomens)documenten en de uitvoeringslast voor het college bij het toetsen van deze gegevens. In de handreiking voor gemeenten zullen hiertoe adviezen worden opgenomen.
64.
Op basis van welke gegevens moet een gemeente dan tot een besluit komen? Is de regering bereid dit vast te leggen? De leden van NSC-fractie verwachten anders een soort rechteloosheid.
De regering acht het van belang dat gemeenten bij de beoordeling van aanvragen kan aansluiten bij de eigen uitvoeringspraktijk. Het college vraagt de bewijsstukken die het nodig heeft om het recht op een tegemoetkoming vast te stellen. Welke dat precies zijn, hangt af van de omstandigheden van de aanvrager en van de uitvoeringspraktijk van gemeenten. De benodigde gegevens zijn daarom niet vastgelegd in het wetsvoorstel. Benodigde gegevens bij een aanvraag zijn bijvoorbeeld recente loonstroken en uitkeringsspecificaties van de aanvrager, van de partner en eventueel informatie over het inkomen van inwonende kinderen en medebewoners en documenten waaruit het vermogen uit op te maken valt. In de handreiking voor gemeenten zullen hiertoe adviezen worden opgenomen.
65.
De leden van de NSC-fractie lezen dat indien het verzoek om een tegemoetkoming afgewezen wordt, dat besluit voor bezwaar en beroep vatbaar is, nu het een moet-bepaling is. Hoe verloopt die procedure en welke stukken moet iemand daarvoor aanleveren?
Zowel in het geval van een gebonden bevoegdheid, als in het geval van een discretionaire bevoegdheid, staat bezwaar en beroep open tegen een besluit van het college. De procedure daarvoor is de gebruikelijke procedure uit de Algemene wet bestuursrecht: een bezwaarschrift kan worden ingediend bij het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college). Als een inwoner het niet eens is met het besluit op bezwaar kan deze vervolgens in beroep gaan bij de rechtbank. Welke stukken daarvoor precies moeten worden aangeleverd is afhankelijk van allerlei factoren, waaronder de aard van het verzoek van de inwoner, de precieze lokale procedure en de individuele omstandigheden van de inwoner. Benodigde bewijsstukken kunnen bijvoorbeeld zijn: recente loonstroken en uitkeringsspecificaties van de aanvrager en van de partner en eventueel informatie over het inkomen van inwonende kinderen en medebewoners en documenten waaruit het vermogen uit op te maken valt.
66.
De leden van de NSC-fractie vragen of een huishouden recht heeft op de tegemoetkoming als het een deel van het jaar onder het bestaansminimum zit? Een concrete casus: iemand heeft in januari en februari een normaal inkomen en geeft dat uit. Door een uitkering zakt het inkomen in maart onder het bestaansminimum en daar blijft het voor het gezin. Is er dan recht op de aanvulling of een gedeeltelijke aanvulling?
Ja, dit is mogelijk. Een huishouden kan aanspraak maken op de tegemoetkoming als het (verwachte) besteedbare inkomen – door de oorzaak van de problematiek – op jaarbasis lager ligt dan het geldende bestaansminimum. Daarbij kan het huishouden enkele maanden op maandbasis een hoger besteedbaar inkomen hebben en toch op jaarbasis onder het bestaansminimum uitkomen.
Als een huishouden gedurende het jaar een aanvraag indient, wordt aan het college geadviseerd om op basis van beschikbare inkomensgegevens het inkomen over het hele betreffende jaar te schatten. Het college kan dan op basis van de gegevens die het bij de beoordeling betrekt, oordelen of het huishouden op dat moment naar verwachting een jaarinkomen onder het bestaansminimum zal hebben. Gemeenten kunnen hierin aansluiten bij de eigen uitvoeringspraktijk. Het is mogelijk dat er na een toekenning ontwikkelingen zijn in het inkomen of de samenstelling van het huishouden waardoor het jaarinkomen boven het bestaansminimum komt. Deze ontwikkelingen hebben dan geen gevolg meer voor het recht op de tegemoetkoming, omdat dit niet ten nadele van het huishouden wordt herzien.
67.
De leden van de NSC-fractie merken op dat er veel zelfstandigen zijn met een laag inkomen. Gedurende het jaar staat het inkomen van de onderneming natuurlijk niet vast. Hoe zal voor hen bepaald worden of zij in een lopend jaar recht hebben op deze uitkering?
Het is aan het college om bij een aanvraag in een lopend jaar het jaarinkomen te schatten. Het college bepaalt welke inkomensgegevens het daarbij betrekt om tot een zo goed mogelijke schatting te komen. De regering beseft dat het inkomen van zelfstandigen voorspellen een extra moeilijkheid in de beoordeling is. In de handreiking voor gemeenten zullen hiervoor adviezen worden opgenomen.
68.
De leden van de NSC-fractie merken op dat het bedrag terecht niet terug te vorderen is bij automatische toekenning. Maar wat gebeurt er als iemand bewust foutieve gegevens verstrekt bij de aanvraag en de gemeente dit achteraf ontdekt? Dan staat de toekenning onherroepelijk vast. Graag ontvangen deze leden een reflectie op deze situatie.
De regering kiest ervoor dat het college de tegemoetkoming voor alleenverdieners, eenmaal verstrekt, niet meer terugvordert. Op deze manier weet de inwoner die een tegemoetkoming alleenverdieners ontvangt zeker, dat de tegemoetkoming niet hoeft worden terugbetaald. Hiermee wordt zekerheid geboden en dit komt de doelmatigheid van de tegemoetkoming ten goede. Het risico op misbruik is volgens de regering beperkt. Het college speelt hierin een rol, door aangeleverde gegevens zoveel mogelijk te verifiëren. Op grond van artikel 64 van de Participatiewet kan het college gegevens opvragen bij verschillende instanties, waaronder de Belastingdienst, het UWV, de SVB, pensioenfondsen en de Kamer van Koophandel. Zo kan een vergelijking worden gemaakt van de aangeleverde gegevens met andere beschikbare gegevens. Doordat goed gecontroleerd kan worden of de aanvrager recht heeft op de tegemoetkoming, wordt de kans op misbruik sterk beperkt. Om deze redenen heeft de regering ervoor gekozen dat de tegemoetkoming niet kan worden teruggevorderd.
Mocht het college achteraf vermoeden dat sprake was van fraude, bijvoorbeeld valsheid in geschrifte, dan kan het college daar aangifte van doen zodat er strafrechtelijk kan worden opgetreden. Van valsheid in geschrifte is geen sprake wanneer een inwoner per ongeluk een foutje maakt in de aanvraagprocedure.
69.
De leden van de NSC-fractie vragen of de regering ook kan aangeven welke informatie iemand moet aanleveren om in aanmerking te komen voor deze regeling op aanvraag. Wat mag de gemeente allemaal vragen en wat moet de gemeente allemaal vragen om het recht op deze uitkering vast te stellen?
Zie het antwoord op vraag 64.
70.
De leden van de NSC-fractie missen in de wet en de memorie van toelichting een tijdspad van gegevensdeling, automatische toekenning en toekenning op aanvraag. Kan de regering dat tijdspad schetsen en vastleggen? Ofwel, wanneer krijgen de gemeenten uiterlijk de informatie, wanneer moeten zij uiterlijk uitbetalen en mogen mensen een aanvraag indienen? Hoe lang duurt dit totale traject?
De lijst voor de ambtshalve toekenning kan na de inwerkingtreding in 2025 worden opgesteld door de Belastingdienst. Door tussenkomst van het Inlichtingenbureau zullen de burgerservicenummers na maximaal tien werkdagen worden gedeeld met het college van burgermeesters en wethouders. Daarnaast kunnen huishoudens die denken getroffen te zijn en niet op de lijst van de Belastingdienst staan direct een aanvraag indienen bij het college. Het tijdspad van behandeling van de aanvragen zal per gemeente verschillen. In ieder geval gelden daarvoor de gebruikelijke termijnen die gelden in de Algemene wet bestuursrecht.
71.
De leden van de NSC-fractie gaan er vanuit dat de inlichtingenplicht niet van toepassing is op deze uitkering onder de Participatiewet en ontvangen daarvan graag een bevestiging.
De inlichtingenplicht is niet van toepassing op de tegemoetkoming voor de alleenverdieners.
72.
De leden van de NSC-fractie merken op dat de WIA op dit moment in de uitvoering een zeer groot probleem is. Dat betekent dat de hoogte van heel veel uitkeringen met terugwerkende kracht naar boven en naar beneden herzien zal worden, dat mensen navorderingen en naheffingsaanslagen zullen krijgen. Wil de regering reflecteren welke gevolgen dat zal hebben op deze operatie?
Op dit moment wordt de omvang van de problematiek nog in kaart gebracht. In november verwacht UWV een meer compleet beeld te kunnen leveren inclusief benodigde maatregelen. De Minister van SZW zal uw Kamer daarover vervolgens informeren. De regering zal scherp in de gaten houden wat de eventuele gevolgen zijn voor de alleenverdieners.
De leden van de D66-fractie nemen kennis van de inventarisatie van de Belastingdienst over minder ontvangen toeslagen. Deze leden lezen dat de regering aangeeft dat de hoogte van de tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van statistieken met betrekking tot de hoogte van de gemiste toeslagen.
73.
Kan de regering toelichten of de inventarisatie indicatief is voor de hoogte van de tegemoetkoming?
De hoogte van de tegemoetkoming wordt bepaald op basis van een analyse van de lijst voor het betreffende jaar. Het uitgangspunt daarbij is dat de tegemoetkoming voor veruit de meeste alleenverdieners toereikend is. De regering kijkt daarvoor jaarlijks naar de spreiding en de hoogte van de bedragen aan misgelopen toeslagen zoals deze door de Belastingdienst zijn berekend.
74.
Kan de regering toelichten wat de verwachte hoogte van de tegemoetkomingen (ongeveer) zal zijn?
Zie het antwoord op vraag 33.
75.
De leden van de D66-fractie nemen kennis van de mogelijkheid van het verstrekken van aanvullende hulp naast de vaste tegemoetkoming. Kan de regering uitleggen onder welke omstandigheden iemand een beroep kan doen op aanvullende hulp?
Het uitgangspunt is dat de tegemoetkoming voor veruit de meeste alleenverdieners toereikend is. Voor een klein deel van de doelgroep is de vaste tegemoetkoming mogelijk niet toereikend. Voor deze huishoudens is er een vangnet; zij kunnen als aanvulling op de tegemoetkoming individuele bijzondere bijstand aanvragen bij hun gemeente. De gemeente bepaalt aan de hand van een berekening of het huishouden als gevolg van de alleenverdienersproblematiek een hoger bedrag dan de tegemoetkoming nodig heeft om op het bestaansminimum te komen. Hiervoor wordt de vergelijking gemaakt met een hypothetische situatie dat het huishouden een volledige bijstandsuitkering ontvangt. Dit is dezelfde werkwijze als bij de verstrekking van bijzondere bijstand voor de jaren 2023 en 2024.
De leden van de D66-fractie nemen er kennis van dat de regering in reactie op het advies van de Raad van State aangeeft dat zij verwacht dat voor ruim 95% van de alleenverdieners de tegemoetkoming toereikend is om de misgelopen toeslagen te compenseren.
76.
Kan de regering toelichten waarom de tegemoetkoming niet voor 100% toereikend is? Zijn er mogelijkheden om hier toch 100% van te maken?
De hoogte van de tegemoetkoming wordt bepaald op basis van een analyse van de lijst voor het betreffende jaar. De regering kijkt daarbij naar de bedragen aan misgelopen toeslagen. Om voor 100% van de huishoudens toereikend te zijn, zou de hoogte van tegemoetkoming moeten worden vastgesteld op basis van het huishouden met het hoogste bedrag aan misgelopen toeslagen. Gezien de spreiding van de bedragen veroorzaakt dit naar verwachting een aanzienlijke toename in de mate van overcompensatie. De ongelijkheid die door de overcompensatie reeds ontstaat ten opzichte van huishoudens op het bestaansminimum buiten de doelgroep, wordt hiermee nog groter. Dit vindt de regering onwenselijk. Daarbij weegt de regering mee dat uitschieters in de analyse minder betrouwbaar zijn. Deze gegevens zijn daarom onvoldoende grond om de doelmatigheid van de regeling nog verder te verminderen.
77.
Kan de regering toelichten hoe groot de kans op overcompensatie is, en hoe groot deze overcompensatie dan potentieel zou kunnen zijn?
De regering verwacht dat 40 tot 50% van de huishoudens op de lijst een tegemoetkoming krijgt terwijl na afloop van het jaar geconcludeerd kan worden dat ze dat jaar niet tot de doelgroep behoren. Voor deze huishoudens kan de gehele tegemoetkoming als overcompensatie worden beschouwd. Wel golden deze huishoudens in het jaar waaruit de gegevens komen (jaar t-2) hoogstwaarschijnlijk als getroffen huishoudens.
Voor de overige huishoudens op de lijst is de verwachting dat zij in het actuele jaar daadwerkelijk tot de doelgroep zullen behoren. De regering beoogt dat de tegemoetkoming voor veruit de meeste van deze huishoudens toereikend is. Dit betekent dat bijna al deze huishoudens in meer of mindere mate worden overgecompenseerd. De verwachte omvang van de overcompensatie kan nog niet worden gegeven, omdat de benodigde cijfers komen eind november beschikbaar komen. Op basis van de al beschikbare cijfers, die zijn gebaseerd op voorlopige inkomensgegevens, kan een globale inschatting worden gegeven. De tegemoetkoming zal ongeveer tweemaal zo hoog zijn als het gemiddelde bedrag dat huishoudens nodig hebben voor een besteedbaar inkomen op het bestaansminimum. Dit zal ongeveer 3.000 huishoudens betreffen.
Overcompensatie van deze huishoudens kan worden beperkt door het vaste bedrag lager vast te stellen. Maar dit zou betekenen dat meer huishoudens een aanvulling vanuit de bijzondere bijstand nodig hebben. Een andere optie is om niet met een vaste tegemoetkoming te werken, maar het bedrag te berekenen om tot het bestaansminimum te komen. Dit komt overeen met de werkwijze bij de huidige ondersteuning met individuele bijzondere bijstand. Beide opties zouden belastend zijn voor gemeenten en de betreffende huishoudens. Deze belasting wil de regering zo veel mogelijk beperken.
78.
De leden van de D66-fractie benadrukken het belang van voorlichting in het bereiken van de doelgroep. Hoe weegt de regering de complexiteit van gerichte voorlichting versus het risico dat bij ongerichte voorlichting mensen van buiten de doelgroep een aanvraag doen?
Gerichte voorlichting is zeer ingewikkeld gezien de complexiteit van de alleenverdienersproblematiek. Voor de alleenverdiener zelf, maar ook voor mensen die de alleenverdiener ondersteunen, blijft het moeilijk te herkennen of iemand met deze problematiek te maken heeft. Vervolgens vraagt het van de potentiële alleenverdiener de nodige tijd en moeite om een aanvraag in te dienen. Van het college vraagt het tijd om deze aanvraag te beoordelen en te berekenen waar iemand recht op heeft. Een risico bij ongerichte voorlichting, is dat het juist kan bewerkstelligen dat veel inwoners ten onrechte menen tot de doelgroep te behoren. Dit kan erin resulteren dat inwoners die geen recht hebben op de tegemoetkoming een aanvraag indienen, die het college dan vervolgens moet afwijzen. Dit brengt ten minste twee ongewenste effecten met zich mee. Enerzijds kost het inwoners tijd en moeite als zij besluiten een aanvraag in te dienen. Als het college deze afwijst leidt dit tot een teleurstelling. Wanneer een groot deel wordt afgewezen, kan dit het vertrouwen in de overheid ondermijnen. Anderzijds leidt een groot aantal aanvragen tot overvraging van de uitvoeringscapaciteit bij gemeenten. Zeker als zij vervolgens veel aanvragen moeten afwijzen, is dit ongewenst.
De regering zoekt samen met de VNG, Divosa, UWV, de Landelijke Cliëntenraad (LCR) en landelijke organisatie sociaal raadslieden (LOSR) manieren om potentiële alleenverdieners die niet op de lijst staan, te bereiken. Hierbij zal een balans worden gezocht tussen de complexiteit van gericht informeren en het beperken van de risico’s van ongericht informeren.
79.
De leden van de D66-fractie nemen kennis van de beoogde inwerkingtreding van de tijdelijke regeling in 2025. Ook lezen deze leden dat de regering voornemens is om medio 2025 een invoeringstoets uit te voeren. Kan de regering toelichten hoe de inzichten van de invoeringstoets gewaarborgd worden als deze pas medio 2025 wordt uitgevoerd terwijl de tijdelijke regeling per 2025 wordt ingevoerd?
Zodra het wetsvoorstel in werking is getreden, kunnen de lijsten van de Belastingdienst aan gemeenten worden verstrekt. De regering realiseert zich dat gemeenten tijd nodig hebben beleidsregels op te stellen en hun uitvoeringscapaciteit in te richten op de voorgenomen wetswijziging. Medio 2025 verwacht de regering dat gemeenten en inwoners dusdanig ervaring op hebben kunnen doen met de regeling, dat de invoeringstoets goede inzichten kan bieden in ervaren knelpunten bij de doelgroep en bij de uitvoering van beleid. Eventuele uitkomsten kunnen leiden tot verbeteringen van de regeling, verbetering van de omgang met alleenverdieners en verbetering van de ondersteuning aan gemeenten. De ondersteuning aan gemeenten wordt aangevuld met inzichten uit de invoeringstoets. De invoeringstoets is een relatief nieuw instrument waarmee tijdens de looptijd van een regeling de werking in de praktijk wordt geëvalueerd. Hierin verschilt de invoeringstoets van een uitvoeringstoets, welke door de beoogde uitvoerder vooraf op een wetsvoorstel wordt gedaan. De uitvoeringstoetsen op de tijdelijke regeling zijn met het wetsvoorstel aangeboden aan uw Kamer.
80.
De leden van de D66-fractie merken op dat er ook een groep alleenverdieners is die niet op de lijst staat en zichzelf moet melden. Deze leden vragen wat de regering gaat doen om een zo groot mogelijk deel van deze groep, het liefst allemaal, proactief te benaderen en te bereiken.
Er wordt verder verkend wat er nog mogelijk is om deze groep te bereiken. We zoeken samen met de VNG, Divosa, UWV, de Landelijke Cliëntenraad (LCR) en landelijke organisatie sociaal raadslieden (LOSR) manieren om potentiële alleenverdieners die niet op de lijst staan, proactief te informeren.
81.
De leden van de BBB-fractie vragen of er ook mensen tot de doelgroep kunnen behoren die geen toeslagen ontvangen?
Mensen die geen recht hebben op toeslagen, behoren niet tot de doelgroep van de tijdelijke regeling alleenverdieners. In geval van niet-gebruik van de toeslagen is het mogelijk dat een deel van deze groep tot de doelgroep behoort. Hierbij is het van belang dat eerst de toeslagen worden aangevraagd.
82.
De leden van de BBB-fractie constateren dat er mensen zullen zijn waarbij de hoogte van het toe te kennen bedrag niet voldoende zal zijn omdat er nu eenmaal gewerkt wordt met een gemiddeld bedrag. Dit is weliswaar begrijpelijk maar dat betekent toch dat een aantal mensen nog steeds te weinig netto inkomen ontvangen. Deze mensen moeten vervolgens weer zelf actie ondernemen, terwijl deze materie waarschijnlijk veel te complex voor ze is. Deze leden verzoeken de regering om hiervoor een oplossing te bedenken.
Het beperkte aandeel alleenverdieners voor wie de vaste tegemoetkoming niet toereikend blijkt te zijn, kan zich wenden tot het college voor mogelijke aanvullende hulp. In deze uitzonderlijke omstandigheid kan bijvoorbeeld toch een inkomensaanvulling worden gedaan in de vorm van individuele bijzondere bijstand. De regering zal samen met de VNG, Divosa, de Landelijke Cliëntenraad (LCR) en landelijke organisatie sociaal raadslieden (LOSR) opties verkennen om deze groep inwoners te ondersteunen.
De leden van de BBB-fractie ondersteunen een ambtshalve toekenning maar maken zich wel zorgen over de praktische uitvoering hiervan. Op voorhand is al bekend dat lijsten gedateerd zullen zijn en dat mensen ten onrechte een vergoeding zullen ontvangen. De redenering dat deze mensen in eerdere jaren wel met de problematiek van doen hadden is navolgbaar (mits deze groep daar toen geen individuele bijstand voor heeft ontvangen) maar het betekent ook dat er mensen gemist zullen worden op de lijst. De verwachting volgens de memorie van toelichting is dat 40 à 50% niet accuraat zal zijn. Dat is een groot percentage.
Weliswaar wordt de mogelijkheid geboden aan mensen om een aanvraag in te dienen als ze niet op de lijst staan, maar deze leden vrezen dat deze mensen dat vanwege de complexiteit niet in de gaten zullen hebben of niet zullen doen.
83.
Hoe gaat de regering er zorg voor dragen dat we deze mensen bereiken en helpen? We hebben het hier immers over een groep die minder netto inkomen heeft dan mensen in de bijstand. In het kader van armoedebestrijding moet dit hoge prioriteit hebben.
Zie het antwoord op vraag 80.
84.
De leden van de BBB-fractie voorzien problemen met de peildatum van t-2 wanneer er sprake is van nieuwe gevallen. De memorie van toelichting gaat daar niet echt op in. Kan de regering aangeven hoe hiermee zal worden omgegaan?
Voor huishoudens die na het peilmoment tot de doelgroep gaan behoren, is het mogelijk om zelf een aanvraag in te dienen voor de vaste tegemoetkoming. Het college beoordeelt of deze huishoudens in aanmerking komen voor deze tegemoetkoming. Als voor deze huishoudens is vastgesteld dat zij tot de doelgroep behoren, zal de vaste tegemoetkoming worden verstrekt.Er wordt verder verkend wat er nog mogelijk is om deze groep te bereiken. De regering zoekt samen met de VNG, Divosa, UWV, de Landelijke Cliëntenraad (LCR) en landelijke organisatie sociaal raadslieden (LOSR) manieren om potentiële alleenverdieners die niet op de lijst staan te bereiken.
85.
Voorts zien de leden van de BBB-fractie dat de berekening plaats vindt op basis van uitbetaalde toeslagen. Echter, het kan voorkomen dat er een nabetaling heeft plaats gevonden en wat deze leden betreft is het niet zuiver om die mee te nemen bij de vaststelling van recht op een tijdelijke tegemoetkoming. Wat is het standpunt van de regering hierin en is er een oplossing voorzien binnen deze wetswijziging?
Voor het opstellen van de lijst gebruikt de Belastingdienst de definitieve beschikking voor de toeslagen over het betreffende jaar. Eventuele nabetalingen van toeslagen over eerdere jaren worden hier niet in meegenomen. In het kader van gelijke behandeling ligt het voor de hand dat gemeenten zoveel mogelijk zullen aansluiten bij de criteria die de Belastingdienst hanteert bij het samenstellen van de lijst van alleenverdieners. Hierbij kunnen alle omstandigheden van het individuele geval worden meegewogen. Dit zal worden benadrukt in de handreiking voor gemeenten.
Ten aanzien van de hoogte van het bedrag vragen de leden van de CDA-fractie:
86.
Waarom niet een duidelijkere inschatting wordt gegeven van het bedrag waar het waarschijnlijk over zal gaan. Als de regering verwacht dat voor ruim 95% van de groep de compensatie toereikend is, vragen deze leden of dit dan rond de 1.200 euro zal zitten.
Zie het antwoord op vraag 33.
87.
Hoe beziet de regering zo’n bedrag in relatie tot het gemiddelde van 560 euro, aangezien dit betekent dat een grote groep meer dan het dubbele krijgt? Dat effect wordt nog versterkt omdat de groep jaarlijks 40 tot 50% kan wijzigen.
De regering beoogt een bedrag vast te stellen dat voor het overgrote deel van de alleenverdienerhuishoudens toereikend zal zijn, zodat het besteedbare inkomen van deze huishoudens ten minste op het voor hen geldende bestaansminimum terechtkomt. Naar verwachting zal dit gelden voor ruim 95% van de huishoudens. Voor de huishoudens die, als gevolg van de alleenverdienersproblematiek, onder het voor hen geldende bestaansminimum komen, betekent dit een zekere mate van overcompensatie. Dit geldt ook voor de huishoudens die in het lopende jaar niet meer tot de doelgroep behoren. De regering accepteert deze vormen van overcompensatie, omdat een meer gerichte aanpak onuitvoerbaar is voor gemeenten. Met betrekking tot de groep huishoudens die in het lopende jaar een tegemoetkoming ontvangen zonder tot de doelgroep te behoren, weegt de regering mee dat zij in het peiljaar van de lijst mogelijk geen tegemoetkoming hebben ontvangen. De regering neemt hierbij ook in ogenschouw dat er sprake is van een tijdelijke regeling, ter overbrugging naar een regeling via de fiscaliteit.
88.
Ten aanzien van de ambtshalve toekenning vragen de leden van de CDA-fractie of de lijst die vorig jaar door de Belastingdienst is opgesteld jaarlijks wordt geactualiseerd op basis van de t-2-systematiek.
Ja. De Belastingdienst zal voor elk jaar een nieuwe lijst beschikbaar stellen. Op het moment van verstrekken van de tegemoetkoming zien de gegevens waarop de lijst is gebaseerd op jaar t-2.
Ook merken deze leden op dat zij het zorgelijk vinden dat jaarlijks zo’n 2.000 tot 3.000 huishoudens buiten de lijst vallen, die dan zelf een aanvraag moeten indienen bij de gemeente, en dat er net zoveel huishoudens op de lijst staan, die inmiddels niet meer tot de doelgroep behoren.
89.
Deze leden vragen hoe de volatiele lijst zich verhoudt tot de beperking van de beleidsruimte voor gemeenten, aangezien een zo uniform mogelijke regeling wordt beoogd. Zij vragen hoe precies de gebonden bevoegdheid voor gemeenten eruit komt te zien en hoe deze zich verhoudt tot het meenemen van individuele omstandigheden van het geval waar in de toelichting ook naar wordt verwezen.
De regering heeft gekozen voor een gebonden bevoegdheid. Dit betekent dat het college de tegemoetkoming moet toekennen aan mensen die aan de voorwaarden voldoen. Om de uitvoerbaarheid te bevorderen kan dit ambtshalve. Zowel de doelgroep van de regeling als de hoogte van de tegemoetkoming volgen uit de regelgeving. Het is wel aan het college om te beoordelen of iemand tot deze doelgroep behoort; de wijze van beoordeling en de gegevens die hierbij worden betrokken, zijn aan het college. Hiermee wordt bijvoorbeeld voorkomen dat aan het college een referteperiode wordt voorgeschreven die door de omstandigheden van de aanvrager tot een onjuiste beoordeling zou leiden.
90.
Ook vragen de leden van de CDA-fractie of de regering meer inzicht kan geven in wat de «lichte toets» precies inhoudt, mede ten opzichte van de huidige toetsing of een persoon tot de doelgroep behoort.
Het college kan een lichte toets uitvoeren op de ontvangen lijst van de Belastingdienst. Aan de hand van gegevens uit de Basisregistratie Personen (BRP) en Suwinet kan het college bijvoorbeeld controleren of een inwoner nog steeds woonachtig is in de gemeente, een partner heeft en een uitkering van UWV of een loondervingsuitkering van een particuliere verzekeraar heeft. Het college geeft vorm aan de uitvoering.
Het doel van de lichte toets is om op een uitvoerbare wijze een snelle controle te verrichten op de lijsten van de Belastingdienst. Voor huishoudens die een aanvraag indienen voor de tegemoetkoming, beoordeelt het college of zij tot de doelgroep behoren. Daarvoor toetst het college het vermogen en of het huishouden als gevolg van ongelijke afbouw van heffingskortingen een lager besteedbaar inkomen heeft dan een vergelijkbaar echtpaar met een volledige bijstandsuitkering. Dit vraagt om berekeningen.
91.
Deze leden lezen dat colleges wordt geadviseerd om op basis van beschikbare inkomensgegevens het inkomen over het hele betreffende kalenderjaar te schatten, daarbij rekening houdend met alle individuele omstandigheden van het geval, op basis waarvan ze het recht op toeslag moeten bepalen en dus ook het gemis. Zij vragen hoe deze beoordeling voor gemeenten te maken is, omdat daar niet dezelfde gespecialiseerde kennis aanwezig is als bij de Belastingdienst, en dit voor individuele gevallen erg complex kan zijn.
Samen met de VNG zal de regering gemeenten hierbij zo veel mogelijk ondersteunen. Zo zullen in de handreiking voor gemeenten hiertoe adviezen worden opgenomen.
92.
Ook vragen de leden van de CDA-fractie of de regering nader kan toelichten wat wordt bedoeld met het zorgvuldig beoordelen en controleren van verstrekte gegevens in het kader van het tegengaan van misbruik, in relatie tot de lichte toets die gemeenten uitvoeren bij een aanvragen voor de tegemoetkoming.
Het college kan een lichte toets uitvoeren op de ontvangen lijst van de Belastingdienst
in het geval van ambtshalve toekenning. Hierbij wordt verondersteld dat de informatie die de Belastingdienst verstrekt klopt. Het doel van de lichte toets is om op een uitvoerbare wijze een snelle controle te verrichten op de lijsten van de Belastingdienst. Aan de hand van gegevens uit de Basisregistratie Personen (BRP) en Suwinet kan het college bijvoorbeeld controleren of een inwoner nog steeds woonachtig is in de gemeente en een partner heeft.
In het geval van toekenning op aanvraag, beoordeelt het college of het huishouden tot de doelgroep behoort door middel van een (inkomens)toets met een referteperiode. Het college kan de door inwoners verstrekte informatie controleren. Zo kan bijvoorbeeld een vergelijking worden gemaakt van de aangeleverde gegevens met andere beschikbare gegevens uit Suwinet en andere informatiebronnen. Op deze manier wordt eventueel risico op misbruik beperkt.
93.
De leden van de CDA-fractie vraagt hoe de regering het risico van een aanzuigende werking van ongerichte voorlichting over de tegemoetkoming voor eenverdieners weegt ten opzichte van duizenden mensen die onder de armoedegrens komen omdat zij niet bekend zijn met de regeling.
Zie het antwoord op vraag 78.
94.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het college de vermogensgrenzen van de betreffende misgelopen toeslagen zal hanteren bij het beoordelen van een aanvraag voor de tegemoetkoming. Deze leden vragen hoe omgegaan zal worden met de verschillende vermogensgrenzen ten aanzien van het ontvangen van de vaste tegemoetkoming, aangezien de vermogensgrenzen voor verschillende toeslagen verschillen.
Zie het antwoord op vraag 54.
Hoewel de leden van de CDA-fractie ongemak voelen bij de enorme overcompensatie die dit voorstel in potentie inhoudt, staan zij wel achter de keuze eenmaal gegeven bedragen niet terug te vorderen, omdat zij niet willen dat mensen zo bang zijn voor terugvorderingen dat zij de broodnodige inkomensondersteuning niet aanvragen.
95.
De leden van de SGP-fractie vragen de regering aan te geven wat de hoogte van de vaste tegemoetkoming naar verwachting zal zijn en voor welk percentage van de doelgroep dit toereikend zal zijn ter compensatie.
Zie de antwoorden op vragen 25 en 33.
96.
De leden van de SGP-fractie vragen wat de (gemiddelde) hoogte van de huidige regeling is en wat hoe toereikend deze is.
Gemeenten keren over 2024 binnen het huidige handelingsperspectief individuele bijzondere bijstand uit om alleenverdienerhuishoudens te helpen. Het is onbekend wat het gemiddelde bedrag is dat gemeenten uitkeren. De huishoudens op de lijst die in juli verstrekt zijn aan gemeenten kwamen gemiddeld ongeveer € 610 te kort ten opzichte van een vergelijkbaar huishouden met een volledige bijstandsuitkering. Dit is gebaseerd op een analyse van voorlopige inkomensgegevens en toeslagenbeschikkingen over 2023, en kan daarom nog veranderen wanneer de definitieve gegevens worden gebruikt. Voor de bepaling van de tegemoetkoming zullen eind dit jaar zoveel als mogelijk de definitieve gegevens over 2023 worden gebruikt.
97.
De leden van de SGP-fractie lezen dat alleenverdieners voor wie de vaste tegemoetkoming niet toereikend is, zich kunnen wenden tot het college voor aanvullende hulp. Echter, huishoudens kunnen moeilijk zelf vaststellen of zij onvoldoende toeslagen krijgen waardoor de kans op zelfmelden klein is. Kan de regering hierop reflecteren? Welke maatregelen worden getroffen om deze mensen alsnog te bereiken en niet-gebruik tegen te gaan?
Zie het antwoord op vraag 82.
98.
De leden van de SGP-fractie lezen dat er sprake zal zijn van een «lichtere» toets. Op welke onderdelen is de toets lichter ten opzichte van de huidige regeling?
Het college kan momenteel al een lichte toets uitvoeren op de ontvangen lijst van de Belastingdienst in het kader van het huidig handelingsperspectief. Aan de hand van gegevens in de Basisregistratie Personen (BRP) en Suwinet kan het college onder andere controleren of een inwoner nog woonachtig is in de gemeente, een partner heeft en een uitkering van UWV of een loondervingsuitkering van een particuliere verzekeraar heeft. Het college geeft vorm aan de uitvoering.
Het verschil met huidig handelingsperspectief is dat het college met de tijdelijke regeling na de lichte toets over kan gaan tot ambtshalve uitkeren. In het huidig handelingsperspectief kan het college na de lichte toets inwoners aanschrijven om hen te wijzen op mogelijk recht op individuele bijzondere bijstand. In de lichte toets hoeft geen verschil te zitten.
99.
De leden van de SGP-fractie constateren dat bij 40 tot 50% van de lijst sprake is van overcompensatie. Om welke aantallen en bedragen gaat dit naar verwachting? Is verkend hoe overcompensatie kan worden beperkt, en welke opties zijn hiervoor de revue gepasseerd?
Zie het antwoord op vraag 77.
100.
Kan de regering aangeven aan welk bedrag de regering denkt en voor welk deel van de doelgroep dit bedrag toereikend is, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
Zie de antwoorden op vragen 25 en 33.
101.
Hoe gaat de regering gemeenten ondersteunen in het bereiken van de groep die niet op de lijst staat, vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
Zie het antwoord op vraag 36.
3. Verhouding tot hoger recht
De leden van de NSC-fractie merken voorts op dat er een grondwettelijke plicht is om mensen te voorzien van bestaanszekerheid en roepen artikel 20 van de Grondwet in herinnering. Het voorliggende wetsvoorstel raakt dit grondwetsartikel rechtstreeks. Er is een groep van 17.000 huishoudens die onder het bijstandsniveau leeft. Dit zijn eenverdieners waar de kostwinner als belangrijkste inkomstenbron een uitkering heeft zoals een WIA-uitkering, een private arbeidsongeschiktheidsuitkering, een werkloosheidsuitkering, een Wajong-uitkering. Ook al maken deze huishoudens gebruik van alle ingewikkelde inkomensondersteuning, toch komen zij onder het bijstandsniveau uit.
102.
De leden van de NSC-fractie vragen de regering of zij de mening deelt dat het feit dat deze groepen onder het bestaansminimum komen, een ernstige schending is van artikel 20 van de Grondwet en verzoekt de regering dat met redenen te omkleden. Te meer omdat dit artikel eerder de basis is van het sociaal minimum (inclusief meedoen) dan het bestaansminimum (gericht op overleven) en mensen dus zelfs onder dat bestaansminimum zakken.
De regering deelt niet de mening van de leden van de NSC-fractie dat er sprake is van een (ernstige) schending van artikel 20 van de Grondwet. Artikel 20 geeft uitsluitend de opdracht tot wetgeving en bevat geen normen over bijvoorbeeld de omvang van het stelsel of de hoogte van de bij wet te regelen zekerheid. In het derde lid van artikel 20 wordt bepaald dat wie niet kan voorzien in de kosten van het bestaan, een bij wet te regelen recht heeft op bijstand van overheidswege. Hier geeft de Participatiewet gevolg aan. Met dit wetsvoorstel beoogt de regering een nadere invulling te geven aan de opdracht voor de wetgever, die in deze bepaling besloten ligt. De regering is de gemeenten erkentelijk voor de grote rol die zij spelen in het vervullen van deze grondwettelijke taak.
103.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering nogmaals in kan gaan op het gelijkheidsbeginsel in het kader van de mogelijke enorme overcompensatie die inherent is aan de tijdelijke oplossing. Deze leden vragen of de regering daarin juridische risico’s ziet. Ook vragen zij of de regering juridische risico’s ziet in de verschillende bases voor toekenning, namelijk de ambtshalve toekenning op basis van t-2 en de toekenning op basis van actuele inkomensgegevens.
Voor wat betreft de overcompensatie is het belangrijk om te benadrukken dat werken met een vast bedrag essentieel is voor de uitvoerbaarheid van deze tijdelijke regeling. Juist het berekenen van het precieze bedrag dat inwoners missen ten aanzien van het voor hen geldende bestaansminimum is bijzonder tijdrovend, zowel voor inwoners als voor gemeenten. Dat de alleenverdieners in voorkomende gevallen zullen worden aangevuld tot boven het bestaansminimum, doordat gewerkt wordt met een vast bedrag, moet worden afgewogen tegen het belang van alleenverdieners om te kunnen voorzien in de kosten van het bestaan. In deze kwestie kiest de regering ervoor om de mogelijke overcompensatie te accepteren.
Voor wat betreft de verschillende bases voor toekenning, namelijk op basis van jaar t-2 of op basis van actuele inkomensgegevens, heeft de regering bij voorbereiding van dit wetsvoorstel geconstateerd dat het helaas niet mogelijk is om een tegemoetkoming ambtshalve te verstrekken op basis van actuele inkomensgegevens. Daarom wordt als peildatum het jaar t-2 gebruikt. Voor de huishoudens die in het jaar t-2 niet tot de doelgroep behoorden, maar ten tijde van de aanvraag wel, is het noodzakelijk om actuele inkomensgegevens te gebruiken. Op basis van inkomensgegevens uit jaar t-2 zouden zij immers in de actualiteit mogelijk niet in aanmerking komen voor de tegemoetkoming. Om ongelijke behandeling te voorkomen, zullen gemeenten zich inspannen om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de criteria die de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen hanteren voor het vaststellen van vermogen, inkomen en leefsituatie. Om de uniformiteit in de uitvoering te bevorderen en gemeenten te ondersteunen, komt er een handreiking voor gemeenten met daarin advies omtrent de doelgroep en uitvoering van de regeling.
4. Verhouding tot nationaal recht
104.
De leden van de SGP-fractie vragen de regering te reageren op de mogelijke juridische risico’s, zoals geconstateerd door de Raad van State, bijvoorbeeld ten aanzien van ongelijke behandeling van bijstandsgerechtigden zonder compensatie.
Zie het antwoord op vraag 103.
105.
De leden van de SGP-fractie lezen dat het wetsvoorstel proactieve dienstverlening SZW geen mogelijkheid tot ambtshalve verstrekking kent. Kan de regering toelichten waarom niet?
Ambtshalve verstrekking vereist vergaande vereenvoudiging van regelgeving en ook de beschikbaarheid van meer persoonsgegevens en van betere kwaliteit. Hiervoor lopen andere programma’s met een langer tijdpad, zoals het programma Vereenvoudiging Inkomensondersteuning voor Mensen (VIM).
5. Gevolgen
106.
De leden van de NSC-fractie merken op dat automatisch geld overmaken naar deze groep mensen tot een hoop vragen zal leiden en zelfs tot angst. Anderen zullen het geld wellicht zo snel mogelijk uitgeven. Welke informatie krijgen deze mensen als zij extra geld overgemaakt krijgen?
Het is aan het college om de inwoners die een ambtshalve tegemoetkoming ontvangen te informeren. De toekenning van de tegemoetkoming is een besluit van het college. Dat besluit, dat informatie over de tegemoetkoming bevat, wordt aan de inwoner gestuurd. Verder zal het college in de meeste gevallen vooraf contact opnemen met de huishoudens die op de lijst staan om gegevens te verifiëren en hen te informeren over de ambtshalve uitbetaling. In dit contact kan de ontvanger informatie krijgen over de tegemoetkoming, de reden van ontvangst en van het feit dat de tegemoetkoming niet kan worden teruggevorderd. In de handreiking voor gemeenten zullen hiertoe adviezen worden opgenomen.
107.
De leden van de NSC-fractie constateren dat in dit wetsvoorstel ervan uit wordt gegaan dat iedereen de uitkeringen gebruikt waar men recht op heeft. Dat lijkt een standaardaanname, maar staat ver af van de werkelijkheid. Een aantal wetten is onbekend bij mensen (zoals de Toeslagenwet) en op een aantal wetten doen mensen niet altijd een beroep (Participatiewet met een niet gebruik van 35% en de toeslagen van de Belastingdienst). Als de regering serieus werk wil maken van mensen niet onder het bestaansminimum laten zakken, dan zijn serieuze inspanningen in het huidige stelsel nodig. De Toeslagenwet – niet te verwarren met de toeslagen van de Belastingdienst – verschaft een aanvulling tot het sociaal minimum indien er sprake is van bijvoorbeeld een lage WW- of een lage WIA-uitkering. En ook veel Wajongers hebben er recht op. Alleen is het niet-gebruik groot, namelijk meer dan 60.000 mensen per jaar, zo laat een recent rapport van de Nederlandse Arbeidsinspectie uit oktober 2023 zien.18 Deze mensen vallen dus allemaal onder het sociaal minimum. Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat mensen automatisch gebruik gaan maken van de Toeslagenwet als zij een uitkering aanvragen, zo vragen deze leden.
Zie het antwoord op vraag 13.
108.
Ook bij de toeslagen van de belastingdienst is het niet-gebruik enorm. Daarvoor hebben de leden van de NSC-fractie ook een suggestie: Zorg ervoor dat mensen na afloop van het belastingjaar bij de voor ingevulde belastingaangifte een hokje kunnen aankruisen (dat idealiter al automatisch aangekruist is) waarop staat: hierbij vraag ik de toeslagen over het afgelopen jaar alsnog aan. Is de regering bereid dat vorm te geven? Zo niet, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 14.
109.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering kan aangeven wat de lichtere toets van gemeenten inhoudt en op welke manier die afwijkt van de zwaardere toets die gemeenten nu doen.
Zie het antwoord op vraag 98.
6. Uitvoering
110.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de regering puntsgewijs kan reageren op de uitvoeringstoets van de VNG.
Hoofdpunten die naar voren kwamen uit de VNG uitvoeringstoets:
1. Een risico rond het bereiken van alleenverdieners is dat een deel van de groep niet bekend is bij gemeenten. Huishoudens die niet bij het college bekend zijn en niet op de lijst staan, zijn lastig te bereiken. Veelal weten deze huishoudens niet dat zij tot de doelgroep behoren. Dit vraagt om doordachte, zorgvuldige communicatie over de regeling. Voor de proactieve benadering bij de doelgroep die nog niet bekend is bij de gemeente voorziet de VNG een arbeidsintensief proces.
De regering herkent het punt van zorg rond het bereiken van alleenverdieners die niet via de lijst of gemeentelijke systemen in beeld zijn. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zoekt samen met de VNG, Divosa, UWV, de Landelijke Cliëntenraad (LCR) en landelijke organisatie sociaal raadslieden (LOSR) manieren om potentiële alleenverdieners die niet op de lijst staan te bereiken.
2. Een lijst met alleen Burgerservicenummers is voor het college onvoldoende om direct over te gaan tot het uitbetalen van de vaste tegemoetkoming. Het college heeft NAW-gegevens en een IBAN nodig om de vaste tegemoetkoming over te maken.
De lijst met alleenverdieners omvat voor het college alleen het burgerservicenummer van alleenverdieners. De regering begrijpt dat het college in veel gevallen het juiste IBAN nog dient op te vragen, wat een extra handeling voor zowel het college als het betreffende huishouden betekent. Echter, de regering acht het onvermijdelijk dat het college zelf het adres en bankrekeningnummer controleert, zodat er voldoende zekerheid is dat de alleenverdiener wordt bereikt. Vanuit de optiek van gegevensdeling is het delen van bankrekeningnummers via de Belastingdienst niet wenselijk. Reden hiervoor is dat iemand niet expliciet heeft aangegeven op een bepaald rekeningnummer de tegemoetkoming te willen ontvangen. Deze gegevens worden daarom niet geleverd op de lijst. De gemeenten kunnen voor deze gegevens Suwinet raadplegen.
3. Gemeenten wijzen erop dat het bedrag bij de vaste tegemoetkoming toereikend moet zijn voor huishoudens. Ook om extra uitvoeringslast bij gemeenten te beperken.
Bij het vaststellen van de hoogte van de vaste tegemoetkoming, streeft de regering naar een toereikend bedrag voor veruit de meeste huishoudens. Naar verwachting zal dit gelden voor ruim 95% van de huishoudens. Het verder verhogen van de tegemoetkoming weegt niet op tegen een nog hogere hoge mate van overcompensatie. Dit is een veronderstelling op basis van analyses van de jaren 2021–2023. Daaruit blijkt dat voor minder dan 15% van de huishoudens het verschil in besteedbaar inkomen ten opzichte van een vergelijkbaar bijstandspaar groter was dan € 1.000,– per jaar en bij circa 2,5% van de huishoudens groter dan € 1.400,– per jaar. Daarbij geldt dat het gaat om een grote spreiding, waarbij onzeker is hoe waarheidsgetrouw de uitschieters zijn. Bij deze huishoudens valt niet uit te sluiten dat het resultaat het gevolg is van onvolledige gegevens of keuzes in de analysemethode.
4. Gemeenten vragen aandacht voor overgang tussen de verschillende regelingen.
Gemeenten benoemen terecht het belang van het inzichtelijk maken van de consequenties van de overgangen tussen de regelingen. Daarom wordt er een klantreis ontwikkeld voor huishoudens. Daarnaast is de regering blijvend in gesprek met VNG om de implementatie goed te laten verlopen.
5. Voor een goede uitvoering van het wetsvoorstel, is er behoefte aan implementatieondersteuning. In de vorm van een handreiking, webinar, spreekuren en/of helpdesk.
Het is de regering er alles aan gelegen gemeenten zo goed mogelijk te faciliteren bij de uitvoering van het voorgenomen wetsvoorstel. In dat licht heeft de regering reeds een subsidie toegekend aan de VNG, om te kunnen voorzien in de gevraagde ondersteuningsstructuur voor gemeenten. Ook Divosa zal hierbij een rol spelen. De regering zal samen met de VNG en Divosa gemeenten zo veel mogelijk ondersteunen bij de implementatie van het wetsvoorstel.
111.
Deze leden constateren dat de uitvoering van het voorliggende wetsvoorstel zeer arbeidsintensief zal zijn vanwege het feit dat de door de Belastingdienst aangeleverde lijst onvolledig zal zijn. Zij vragen welke afspraken gemaakt zijn met gemeenten over deze arbeidsintensieve uitvoering en op welke manier gemeenten gecompenseerd worden voor de te maken kosten.
De regering heeft toereikende financiering toegezegd aan de VNG19. Daarnaast is met de VNG afgesproken dat gemeenten worden gefinancierd middels een decentralisatie-uitkering. Dit betekent dat er achteraf geen afrekening plaats zal vinden. Binnen de reservering voor de financiering van gemeenten, die naar verwachting alle kosten zal dekken, is ook een vergoeding voor uitvoeringskosten opgenomen. Bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding aan gemeenten wordt rekening gehouden met een opslagpercentage voor het aantal huishoudens dat aanspraak kan maken op een tegemoetkoming naast het aantal huishoudens dat op de lijst van de Belastingdienst zal staan. Naast het opslagpercentage voor het aantal huishoudens, wordt er ook rekening gehouden met een onzekerheidsmarge voor onvolkomenheden in de analyse en de gebruikte gegevens, voor het geval hierdoor rechthebbende huishoudens ten nadele van gemeenten niet worden meegeteld. De precieze uitvoeringskosten voor de beoordeling van aanvragen worden nog bepaald. Hierover is het Ministerie van SZW in gesprek met gemeenten.
112.
Ook vragen zij wat het opslagpercentage in de financiële compensatie wordt en waar dit percentage op gebaseerd is.
Het opslagpercentage is bedoeld voor het aantal huishoudens dat aanspraak kan maken op een tegemoetkoming naast het aantal huishoudens dat op de lijst van de Belastingdienst zal staan. Hierbij wordt onder meer rekening gehouden met het verwachte aantal huishoudens dat voor het betreffende jaar niet op de lijst staat maar wel tot de doelgroep behoort. Naast het opslagpercentage voor het aantal huishoudens, wordt er ook rekening gehouden met een onzekerheidsmarge voor onvolkomenheden in de analyse en de gebruikte gegevens, voor het geval hierdoor rechthebbende huishoudens ten nadele van gemeenten niet worden meegeteld.
113.
Kan de regering garanderen dat de subsidietaakstelling uit het hoofdlijnenakkoord niet van toepassing is op de maatregelen in het voorliggende wetsvoorstel?
Ja. De financiering voor de uitvoering van de tijdelijke regeling is geen subsidie. De middelen worden beschikbaar gesteld via een decentralisatie-uitkering binnen het gemeentefonds. De taakstelling is daarom niet van toepassing op de gereserveerde middelen. Tevens betreft het hier niet een specifieke uitkering. Er is dan ook geen sprake van een korting op het gereserveerde budget in verband met de overheveling van specifieke uitkeringen naar het gemeentefonds.
114.
Voor wat betreft de uitvoering door gemeenten, vragen de leden van de CDA-fractie of ook rekening is gehouden met de beoordeling van alle aanvullende aanvragen voor tegemoetkoming. Deze leden vragen of de regering een inschatting heeft gemaakt van het aantal te verwachten aanvragen en de uitvoeringslast die hieruit volgt en in hoeverre gemeenten hiervoor financieel worden gecompenseerd.
Zie het antwoord op vraag 11.
7. Toezicht en handhaving
8. Financiële gevolgen
115.
De leden van de NSC-fractie merken op dat de regering 23,5 miljoen euro reserveert in 2025. Als dat voor 6.000 +2.000 huishoudens op aanvraag is dan is er per huishouden 3.000 euro beschikbaar, merken zij op. Nu is een eindheffing van 80% van toepassing dus het bedrag zal aanzienlijk lager zijn, maar toch ontvangen deze leden graag een raming van de hoogte van de uitkering en een uitsplitsing van de kosten.
De reservering van € 23,5 miljoen in 2025 is bestemd voor zowel uitkeringen als uitvoeringskosten. De hoogte van de tegemoetkoming, de hoogte van de uitvoeringskosten, en het aantal huishoudens in 2025 moeten nog worden vastgesteld. Hierbij geldt het uitgangspunt dat de tegemoetkoming voor veruit de meeste alleenverdieners toereikend moet zijn. Het is nog niet mogelijk om de kosten van de tijdelijke regeling uit te splitsen.
116.
En kan de regering een geüpdatete raming geven als de afbouw van de dubbele heffingskorting bevroren wordt en de AHK verlaagd wordt in 2025?
Met het bevriezen van de dubbele AHK is de raming voor de tijdelijke regeling verhoogd met € 4,5 miljoen in 2025, € 8,5 in 2026 en € 12 miljoen in 2027 waarmee de reservering jaarlijks op € 28 miljoen uitkomt20. De verwachting is dat door de verlaging van de AHK minder huishoudens een tegemoetkoming nodig hebben. Dit effect is naar verwachting beperkt, de reservering is hier niet op aangepast. De reservering van € 28 miljoen is naar verwachting voldoende om de tijdelijke regeling te dekken. Voor deze kosten is nog geen splitsing te maken tussen uitvoeringskosten en tegemoetkomingen.
117.
Is de regering verder bereid om de berekeningswijze in de wet vast te leggen of in een algemene maatregel van bestuur met stuitende voorhang? Zo niet, waarom niet?
Het wetsvoorstel schrijft niet voor hoe het inkomen wordt vastgesteld. Dat is namelijk sterk afhankelijk van de individuele omstandigheden van het geval, die zich moeilijk op voorhand, voor alle situaties, laten vastleggen in regelgeving. De regering acht het bovendien van belang dat gemeenten bij de beoordeling van aanvragen de ruimte hebben om aan te kunnen sluiten bij de eigen uitvoeringspraktijk. Wel zullen er adviezen worden opgenomen in een handreiking voor gemeenten.
118.
De leden van de CDA-fractie merken op dat in een eerdere brief van 19 september 2023 aangegeven werd dat de tijdelijke regeling ca. 89 miljoen euro zou kosten,21 terwijl voor voorliggende oplossing voor 2025 23,5 miljoen euro is gereserveerd. Deze leden vragen de regering dit verschil toe te lichten.
De € 89 miljoen is de oorspronkelijke reservering voor zowel de ondersteuning via bijzondere bijstand in 2023 en 2024 als de tijdelijke regeling. Dit betrof een reservering van € 30 miljoen voor 2023–2024 en € 59 miljoen voor de tijdelijke oplossing tussen 2025 en 2027 waarvan € 23,5 miljoen in 2025. De noodoplossing is geen onderdeel van dit wetsvoorstel waardoor de € 89 miljoen niet terugkomt in dit wetsvoorstel.
119.
Ook vragen zij of de financiële gevolgen voor de komende jaren voor de kosten van de regeling en de uitvoeringskosten daarvan gegeven kunnen worden als gevolg van de bevriezing van de dubbele AHK in de bijstand.
Voor de bevriezing van de dubbele AHK is in het Hoofdlijnenakkoord een verhoging van het budget van € 4,5 miljoen in 2025, € 8,5 in 2026 en € 12 miljoen in 2027 opgenomen voor de tijdelijke regeling. Daarmee komen de uitgaven van de tijdelijke regeling jaarlijks uit op € 28 miljoen. Voor deze kosten is nog geen splitsing te maken tussen uitvoeringskosten en tegemoetkomingen.
120.
De leden van de SGP-fractie wijzen de regering erop dat eerder gesproken werd over mogelijke kosten van 89 miljoen euro voor de tijdelijke regeling. Kunt u toelichten hoe het kan dat nu gesproken wordt over andere bedragen?
Zie het antwoord op vraag 118.
121.
Verwacht de regering dat de in de memorie genoemde middelen toereikend zijn?
De regering heeft toereikende financiering toegezegd aan de VNG22. Op de SZW-begroting is € 28 miljoen per jaar gereserveerd voor 2025 tot en met 2027. De verwachting op basis van de huidige inzichten is dat alle kosten kunnen worden opgevangen binnen deze reservering.
122.
De leden van de SGP-fractie zouden graag een overzicht ontvangen van de kosten, inclusief een uitsplitsing naar uitvoerings- en uitkeringskosten, en dekking van de regeling.
Voor de tijdelijke regeling was eerst € 23,5 miljoen in 2025, € 19,5 in 2026 en € 16 miljoen in 2027 gereserveerd. Met het bevriezen van de dubbele AHK is de reservering voor de tijdelijke regeling na herijking verhoogd met € 4,5 miljoen in 2025, € 8,5 miljoen in 2026 en € 12 miljoen in 2027 waarmee de reservering jaarlijks op € 28 miljoen uitkomt. De kosten zijn nog niet uit te splitsen in uitvoerings- en uitkeringskosten. Dit komt doordat de daadwerkelijke kosten afhankelijk zijn van de hoogte van de vaste tegemoetkoming, het aantal huishoudens op de lijst, het nog te bepalen opslagpercentage en andere ontwikkelingen die invloed hebben op de uitvoeringskosten per gemeenten.
Het is niet mogelijk om de dekking voor specifiek deze maatregel aan te wijzen. De middelen voor de tijdelijke regeling zijn gedekt op de SZW-begroting binnen het totale pakket van de augustusbesluitvorming in 2023 en verwerkt in de Miljoennota 202423. De aanvullende middelen voor de bevriezing van de AHK zijn door de regering vrijgemaakt in het Hoofdlijnenakkoord.
9. Evaluatie
10. Advies en consultatie
123.
De leden van de BBB-fractie ondersteunen de oproep van de Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) om ervoor te zorgen dat als mensen eenmaal zelf een aanvraag hebben gedaan zij worden toegevoegd aan de lijst. De reactie van de regering in de memorie van toelichting is onbevredigend: er moet bij deze groep mensen wel elk jaar getoetst worden terwijl dit niet hoeft bij de mensen die automatisch op de lijst staan. Terwijl vooraf bekend is dat die lijst voor bijna 50% vervuilt zal zijn.
124.
Dat vinden deze leden niet rechtvaardig ten opzichte van de mensen die zelfstandig een aanvraag hebben moeten doen. Deze leden dringen er op aan hiervoor een oplossing op te nemen in de wetswijziging.
De doelgroep van de alleenverdieners is over de jaren niet stabiel; ook voor huishoudens die na een aanvraag de tegemoetkoming krijgen, is de kans groot dat hun inkomen(spositie) een jaar later dusdanig is veranderd dat zij tot de 40–50% uitstroom behoren. De Belastingdienst stelt daarom elk jaar opnieuw een lijst samen op basis van de meest recente inkomensgegevens. De regering beveelt daarom aan dat het college voor huishoudens die zij een tegemoetkoming uitkeren maar die in het volgende jaar niet op de lijst staan, nagaat of deze huishoudens in het nieuwe jaar opnieuw door de problematiek worden geraakt. Inwoners die zelf een aanvraag doen en een tegemoetkoming ontvangen, komen naar verwachting twee jaar later wel voor op de lijst van de Belastingdienst.
11. Inwerkingtreding
125.
De leden van de SGP-fractie constateren dat er nog onzekerheid is over de vraag of de Belastingdienst per 2028 de fundamentele oplossing kan uitvoeren. Kan de regering toezeggen dat alles op alles wordt gezet om per 2028 echt een fundamentele oplossing in te voeren? Wanneer verwacht de regering hierover duidelijkheid te kunnen verschaffen?
Zie het antwoord op vraag 10.
126.
Kan de regering ingaan op de consequenties als de fundamentele oplossing vanaf 2028 nog niet beschikbaar is?
Zie het antwoord op vraag 10.
127.
Is de regering dan voornemens deze regeling te verlengen, of wordt naar een andere oplossing gezocht?
Zie het antwoord op vraag 10.
128.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering de wet per 1 januari 2025 in wil laten gaan. Is dit nog haalbaar? Op welke datum dient de wet uiterlijk in de Eerste Kamer te zijn behandeld?
De regering heeft het vertrouwen dat de inwerkingtreding per januari 2025 haalbaar is. De Tweede en Eerste Kamer gaan over de eigen agenda. De regering zou beide Kamers echter zeer erkentelijk zijn voor een voortvarende behandeling van het wetsvoorstel. Zij zal zelf haar uiterste best doen om ervoor te zorgen dat het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk dit jaar behandeld kan worden in de Eerste Kamer.
II. ARTIKELSGEWIJS
Artikel I, onderdeel B
129.
De leden van de SGP-fractie vragen wat moet worden verstaan onder «goede uitvoering van dit artikel».
In het voorgestelde artikel 78gg, achtste lid van de Participatiewet wordt bepaald dat bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld voor de goede uitvoering van dit artikel. Welke regels precies hieronder vallen, zal in de praktijk moeten worden bezien. Deze bepaling is opgenomen om enige ruimte te laten voor het geval dat na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel blijkt dat behoefte is aan nadere regels om een goede uitvoering te bevorderen, bijvoorbeeld naar aanleiding van de invoeringstoets.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J.N.J. Nobel
Kamerstukken II 2023/24, 26 448, nr. 728↩︎
Kamerstukken II 2022/23, 26 448, nr. 697↩︎
Kamerstukken II 2024/25, 36 617, nr. 4↩︎
Kamerstukken II 2024/25, 26 448, nr. 773↩︎
Kamerstukken II 2024/25, 31 066, nr. 1429↩︎
Kamerstukken II 2024/25, 31 066, nr. 1429↩︎
Kamerstukken II 2023/24, 26 448, nr. 763↩︎
Kamerstukken II 2023/24, 26 448, nr. 759↩︎
In de tabel wordt benoemd of er sprake is van een voorwaarde of kenmerk. De concrete invulling hiervan verschilt per regeling, in de Participatiewet wordt bijvoorbeeld anders omgegaan met het partnerbegrip dan in de verschillende toeslagen.↩︎
In deze definitie wordt aangesloten bij de definitie uit het IBO Vereenvoudiging sociale zekerheid: Voorschotten is gedefinieerd als de gebruikelijkheid in de praktijk om langer dan 2 maanden een voorschot te verstrekken omdat het nog niet mogelijk is het recht vast te stellen – dit is het geval in de WIA. De toeslagen kennen daarnaast een voorschottensystematiek.↩︎
NSC, 18 september 2024, «Een offensief voor bestaanszekerheid», (https://storage.googleapis.com/groep-pieter-website/media/Bestaanszekerheidoffensief.pdf).↩︎
Kamerstukken II 2024/25, 26 448, nr. 773↩︎
Kamerstukken II 2024/25, 26 448, nr. 773↩︎
Kamerstukken I 2023/24, 36 418, AS↩︎
Kamerstukken II 2022/23, 26 448, nr. 697↩︎
ECLI:NL:CRvB:2022:1952↩︎
Kamerstukken II 2023/24, 26 448, nr. 728↩︎
Kamerstukken II 2023/24, 26 448, nr. 733.↩︎
Kamerstukken II 2023/24, 26 448, nr. 728↩︎
Kamerstukken II 2024/25, 36 607, nr. 3↩︎
Kamerstukken II 2024/25, 26 448, nr. 728↩︎
Kamerstukken II 2023/24, 26 448, nr. 728↩︎
Kamerstukken II 2023/24, 36 410, nr. 2 (pagina 297–299)↩︎