Voorstel van wet
Regels in verband met de uitgifte van de Nederlandse identiteitskaart (Wet op de Nederlandse identiteitskaart)
Voorstel van wet
Nummer: 2024D40893, datum: 2024-10-24, bijgewerkt: 2024-11-13 08:26, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36644-2).
Onderdeel van kamerstukdossier 36644 -2 Regels in verband met de uitgifte van de Nederlandse identiteitskaart (Wet op de Nederlandse identiteitskaart).
Onderdeel van zaak 2024Z16997:
- Indiener: F.Z. Szabó, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Volgcommissie: vaste commissie voor Digitale Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2024-11-05 15:50: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-11-14 11:30: Procedurevergadering commissie Binnenlandse Zaken (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2024-2025 |
36 644 Regels in verband met de uitgifte van de Nederlandse identiteitskaart (Wet op de Nederlandse identiteitskaart)
Nr. 2 VOORSTEL VAN WET
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, mede ter uitvoering van Verordening (EU) 2019/1157 van het Europees parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de versterking van de beveiliging van identiteitskaarten van burgers van de Unie en van verblijfsdocumenten afgegeven aan burgers van de Unie en hun familieleden die hun recht van vrij verkeer uitoefenen (PbEU 2019, L 188), wenselijk is om regels te stellen omtrent de uitgifte van de Nederlandse identiteitskaart;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
HOOFDSTUK I. ALGEMENE BEPALINGEN
§ 1. Definities en reikwijdte
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
aanvraag: het verzoek tot verstrekking van een Nederlandse identiteitskaart;
aanvrager: degene die een aanvraag indient of op wie een dergelijke aanvraag betrekking heeft;
basisregister reisdocumenten: het register, bedoeld in artikel 4c van de Paspoortwet;
burgerservicenummer: het nummer, bedoeld in artikel 1, onder b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer;
definitief aan het verkeer onttrekken: het deugdelijk vernietigen, dan wel het geheel of gedeeltelijk onbruikbaar maken en aan de houder teruggeven van de Nederlandse identiteitskaart;
elektronische dienstverlening: verlening van elektronische diensten aan natuurlijke personen, ondernemingen of rechtspersonen ter uitoefening van een publieke taak, in het algemeen belang of waarbij het burgerservicenummer wordt verwerkt, door een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht of een bij of krachtens de Wet digitale overheid aangewezen organisatie, waarvoor authenticatie op betrouwbaarheidsniveau substantieel of hoog als bedoeld in de Wet digitale overheid is vereist;
houder: degene op wiens naam de Nederlandse identiteitskaart is gesteld en ten behoeve van wie die is uitgereikt;
inhouding: het feitelijk aan de beschikking van de houder onttrekken van een op zijn naam gestelde Nederlandse identiteitskaart;
Nederlandse identiteitskaart: een document als bedoeld in artikel 11;
Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
openbaar lichaam: openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba;
publiek identificatiemiddel: een van rijkswege uitgegeven en aan een natuurlijk persoon verstrekt elektronisch middel dat persoonsidentificatiegegevens bevat en wordt gebruikt voor de authenticatie van een natuurlijke persoon die toegang wenst tot elektronische dienstverlening;
reisdocument: een document als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Paspoortwet;
uitreiking: het feitelijk ter beschikking van de aanvrager stellen van de op zijn naam gestelde Nederlandse identiteitskaart;
vermissing: ieder geval waarin de houder niet meer de feitelijke beschikking heeft over een op zijn naam gestelde Nederlandse identiteitskaart, anders dan door of ten behoeve van handelingen van een daartoe bevoegde autoriteit;
verstrekking: de beslissing tot uitreiking van een nieuwe Nederlandse identiteitskaart;
vervallen: het ongeldig worden van een Nederlandse identiteitskaart;
vervangende Nederlandse identiteitskaart: een document als bedoeld in artikel 12;
weigering: de afwijzende beslissing op de aanvraag, die in behandeling is genomen.
Artikel 2
1. Identiteitskaarten van het Europese deel van Nederland zijn de Nederlandse identiteitskaart en de vervangende Nederlandse identiteitskaart.
2. Hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald ten aanzien van de Nederlandse identiteitskaart is van overeenkomstige toepassing op de vervangende Nederlandse identiteitskaart, tenzij anders is bepaald.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden de geldigheidsduur en het model van de Nederlandse identiteitskaart vastgesteld.
4. Onze Minister draagt zorg voor de vervaardiging van de in het eerste lid bedoelde documenten.
5. Een Nederlandse identiteitskaart blijft na uitreiking rijkseigendom. Onze Minister oefent het eigendomsrecht uit.
§ 2. Gegevens ten behoeve van identiteitskaarten
Artikel 3
1. Een Nederlandse identiteitskaart vermeldt de volgende persoonsgegevens van de houder: geslachtsnaam, voornamen, geboortedatum, geboorteplaats, geslacht, nationaliteit en lengte. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen wordt afgezien van vermelding van respectievelijk geboorteplaats en lengte.
2. Een Nederlandse identiteitskaart is voorzien van de gezichtsopname, twee vingerafdrukken en de handtekening van de houder volgens nader bij regeling van Onze Minister te stellen regels. De vervangende Nederlandse identiteitskaart is niet voorzien van vingerafdrukken.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de gevallen waarin kan worden afgezien van het opnemen van de vingerafdrukken of de handtekening op de aangevraagde Nederlandse identiteitskaart indien deze gegevens niet van de houder kunnen worden verkregen.
4. Het burgerservicenummer van de houder wordt vermeld op de Nederlandse identiteitskaart, tenzij aan de houder geen burgerservicenummer is toegekend.
5. Een Nederlandse identiteitskaart vermeldt het documentnummer, de autoriteit die het document heeft verstrekt, de datum van verstrekking en het einde van de geldigheidsduur. De vervangende Nederlandse identiteitskaart is tevens voorzien van de territoriale geldigheid.
6. Op verzoek van de houder kan op diens Nederlandse identiteitskaart tevens de geslachtsnaam worden vermeld van de echtgenoot, echtgenote of geregistreerde partner, dan wel, indien de houder geen echtgenoot, echtgenote of geregistreerde partner meer heeft, de geslachtsnaam van de gewezen echtgenoot, echtgenote of geregistreerde partner met wie het huwelijk of het geregistreerd partnerschap laatstelijk is geëindigd, voor zover het model van de identiteitskaart daartoe voldoende ruimte bevat. Onze Minister stelt nadere regels met betrekking tot de wijze waarop de naamsvermelding plaatsvindt.
7. De tot uitreiking bevoegde autoriteiten voeren een Nederlandse identiteitskaartenadministratie ten behoeve van de aanvraag, verstrekking en uitreiking van Nederlandse identiteitskaarten. De administratie bevat de gegevens bedoeld in het eerste, tweede, vierde, vijfde en zesde lid, alsmede andere gegevens die bij de aanvraag zijn overgelegd. De administratie is zowel op naam als op documentnummer toegankelijk. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de verwerking van gegevens in de administratie.
8. De bij de aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart opgenomen vingerafdrukken worden bewaard totdat de uitreiking van de aangevraagde identiteitskaart, dan wel de reden voor het niet uitreiken daarvan, in de administratie, bedoeld in het zevende lid, is geregistreerd en gedurende die periode uitsluitend verwerkt ten behoeve van de verstrekking en de uitreiking van de identiteitskaart.
Artikel 4
1. Op de Nederlandse identiteitskaart wordt het publiek identificatiemiddel geplaatst. Op de vervangende Nederlandse identiteitskaart wordt het publiek identificatiemiddel niet geplaatst.
2. Het publiek identificatiemiddel dat op het document is geplaatst, bevat de bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen gegevens.
3. Gebruik van het publiek identificatiemiddel is alleen mogelijk indien de houder van het document beschikt over een burgerservicenummer.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de technische en organisatorische inrichting van de voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de vervaardiging en het kunnen gebruiken van het publiek identificatiemiddel en de daarmee samenhangende verwerking van gegevens.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de kosten die ten laste worden gebracht voor vervaardiging en verstrekking van een publiek identificatiemiddel en voor de handelingen die door Onze Minister worden verricht voor het gebruik kunnen maken van dit middel.
§ 3. Het basisregister reisdocumenten
Artikel 5
1. In het basisregister reisdocumenten worden met betrekking tot Nederlandse identiteitskaarten de volgende gegevens opgenomen:
a. gegevens als bedoeld in artikel 3, eerste, vierde, vijfde, en zesde lid;
b. woonplaats en adres van de houder;
c. gegevens die bij de aanvraag zijn overgelegd, met uitzondering van de gezichtsopname, handtekening en vingerafdrukken van de aanvrager, en gegevens die betrekking hebben op de voortgang van de aanvraag voor een identiteitskaart en de status van een identiteitskaart, alsmede de autoriteit die de gegevens heeft verstrekt en de datum waarop de gegevens zijn verstrekt;
d. gegevens met betrekking tot de status van de identiteitskaart als publiek identificatiemiddel;
e. voor zover het identiteitskaarten betreft die zijn ontvreemd of anderszins als vermist zijn opgegeven of die ingevolge artikel 30, eerste lid, onderdelen a, c, d, f, g of h van rechtswege zijn vervallen ook de volgende gegevens:
1.° het administratienummer waarmee de houder van een identiteitskaart is vermeld in de basisregistratie personen in het Europese deel van Nederland of in de bevolkingsadministratie van een openbaar lichaam, Aruba, Curaçao of Sint Maarten;
2.° het soort identiteitskaart;
f. andere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde administratieve gegevens die noodzakelijk zijn voor de gegevensverwerking in het basisregister.
2. De autoriteiten, belast met de uitvoering van deze wet, en de bestuursorganen en aangewezen organisaties bedoeld in de Wet digitale overheid verstrekken de in het basisregister reisdocumenten op te nemen gegevens met betrekking tot de Nederlandse identiteitskaarten aan Onze Minister.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere organen, instellingen en personen voor verstrekking worden aangewezen die bij de uitoefening van hun wettelijke taak over gegevens met betrekking tot de Nederlandse identiteitskaart komen te beschikken die van belang zijn voor de bijhouding van het basisregister reisdocumenten.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de gegevensverwerking in het basisregister reisdocumenten op grond van deze wet.
§ 3a. Het register vermiste of vervallen reisdocumenten
Artikel 5a
De autoriteiten, belast met de uitvoering van deze wet, verstrekken aan Onze Minister de in het register vermiste of vervallen reisdocumenten, bedoeld in artikel 4a van de Paspoortwet, op te nemen gegevens met betrekking tot Nederlandse identiteitskaarten die:
1° zijn ontvreemd of anderszins als vermist zijn opgegeven;
2° ingevolge artikel 30, eerste lid, onder a, c, d, f, g of h, van deze wet van rechtswege zijn vervallen.
§ 4. Overige algemene bepalingen
Artikel 6
Eenieder die, anders dan voor ambtelijke doeleinden of ter voldoening aan een wettelijk voorschrift, in het bezit is van een Nederlandse identiteitskaart waarvan hij niet de houder is, draagt zorg dat het onverwijld ter beschikking komt van een ingevolge deze wet tot inhouding bevoegde autoriteit of bij de Gouverneur van Aruba, Curaçao of Sint Maarten, die daartoe op grond van artikel 50b, tweede lid, van de Paspoortwet bevoegd is.
Artikel 7
De houder wiens Nederlandse identiteitskaart is vermist of mogelijk voorwerp is van fraude, kan dat op een bij ministeriële regeling te bepalen wijze melden.
Artikel 8
Een ieder die betrokken is bij de uitvoering van deze wet in een openbaar lichaam en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijk karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot bekendmaking verplicht of uit zijn taak bij de uitvoering van deze wet de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.
Artikel 9
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:
a. de door een gemeente of een openbaar lichaam ter zake van Nederlandse identiteitskaarten aan het Rijk verschuldigde kosten, de afdracht daarvan en de wijze waarop deze geschiedt, indien de aanvraag is ingediend bij de burgemeester of de gezaghebber;
b. de door de aanvrager aan het Rijk verschuldigde rechten en de wijze waarop deze moeten worden voldaan, wegens handelingen ten behoeve van de aanvraag van Nederlandse identiteitskaarten indien de aanvraag bij een andere daartoe bevoegde autoriteit dan die, bedoeld onder a, is ingediend;
c. de gevallen waarin van de plicht tot betaling van de kosten, bedoeld in onderdeel a, onderscheidenlijk van de rechten bedoeld in onderdeel b, geheel of gedeeltelijk ontheffing kan worden verleend.
2. Voor het verrichten van handelingen door de burgemeester van een gemeente of de gezaghebber van een openbaar lichaam ten behoeve van de aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart kunnen rechten worden geheven. Voor die handelingen kunnen geen andere dan deze rechten worden geheven. Het tarief van de rechten kan verschillen al naar gelang de leeftijd van de aanvrager, het feit of deze in de basisregistratie personen als ingezetene is ingeschreven, de soort en de geldigheidsduur van de identiteitskaart en de snelheid en de wijze van uitreiking.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan met betrekking tot een in Nederland aangevraagde Nederlandse identiteitskaart worden bepaald dat de door de aanvrager bij de aanvraag aan het Rijk, een gemeente of een openbaar lichaam verschuldigde rechten of leges een bij of krachtens die algemene maatregel van bestuur te bepalen bedrag niet te boven gaan.
4. Indien de aanvraag wordt gedaan bij de burgemeester van een gemeente worden de in het tweede lid bedoelde rechten aangemerkt als gemeentelijke belastingen. Hoofdstuk XV, paragraaf 1 en 4, van de Gemeentewet is van toepassing. De artikelen 229b en 229c van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.
5. Indien de aanvraag wordt gedaan bij de gezaghebber van een openbaar lichaam worden de in het tweede lid bedoelde rechten aangemerkt als eilandbelastingen. Hoofdstuk IV, paragraaf 1 en 4, van de Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is van toepassing. De artikelen 64 en 65 van de Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn van overeenkomstige toepassing.
6. Hetgeen krachtens het eerste tot en met vijfde lid bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, bij gemeentelijke verordening of bij eilandsraadsverordening is geregeld voor de Nederlandse identiteitskaart met een geldigheidsduur van vijf jaren is mede van toepassing op de vervangende Nederlandse identiteitskaart, tenzij krachtens dat eerste tot en met vijfde lid bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, gemeentelijke verordening of eilandsraadsverordening anders is bepaald.
Artikel 10
Onze Minister kan in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken in bijzondere omstandigheden voor de uitoefening van bevoegdheden ingevolge deze wet, mandaat verlenen aan autoriteiten van met het Koninkrijk bevriende mogendheden. Het desbetreffende besluit vermeldt de redenen van deze bevoegdheidsverlening en de termijn waarvoor zij geldt. Onze Minister stelt nadere regels omtrent de uitoefening van de bevoegdheden, waarbij het bepaalde in deze wet zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing is.
HOOFDSTUK II. AANSPRAKEN OP IDENTITEITSKAARTEN
Artikel 11
1. Iedere Nederlander die in de basisregistratie personen is ingeschreven of die woonachtig is buiten het Koninkrijk heeft, binnen de grenzen bij deze wet bepaald, recht op de verstrekking van een Nederlandse identiteitskaart, geldig voor tien jaren.
2. In afwijking van het eerste lid heeft een Nederlander als bedoeld in het eerste lid, die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, recht op een Nederlandse identiteitskaart geldig voor vijf jaren.
Artikel 12
1. In afwijking van artikel 11 wordt aan een Nederlander als bedoeld in artikel 11, eerste lid, aan wie een verbod is opgelegd als bedoeld in artikel 3 van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding na een daartoe strekkende aanvraag binnen de grenzen van deze wet bepaald een vervangende Nederlandse identiteitskaart verstrekt geldig voor de duur van vijf jaren.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op de persoon die verblijft in een land, tot welke het verbod, bedoeld in artikel 3 van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding, zich uitstrekt.
HOOFDSTUK III. GRONDEN TOT WEIGERING
§ 1. De gronden
Artikel 13
Weigering van een Nederlandse identiteitskaart geschiedt op verzoek van Onze Minister die het aangaat, uitsluitend indien de betrokken persoon een verbod is opgelegd als bedoeld in artikel 3 van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding.
§ 2. Registratie
Artikel 14
1. Onze Minister die het aangaat richt het verzoek tot weigering onder vermelding van de bezwaren die tegen een persoon bestaan aan Onze Minister.
2. Indien deze bezwaren zijn vervallen, geeft Onze Minister die het aangaat die een verzoek als bedoeld in het eerste lid heeft gedaan Onze Minister daarvan onverwijld kennis.
3. Onze Minister vermeldt, indien een verzoek als bedoeld in het eerste lid voldoet aan de voorwaarden van artikel 13, de persoon op wie het verzoek betrekking heeft in het register dat door Onze Minister wordt bijgehouden op grond van artikel 25 van de Paspoortwet. In dat geval vermeldt dit register geen andere gegevens van de betrokken persoon dan die, bedoeld in artikel 3 en artikel 5, eerste lid, onderdeel b, vanwege welke autoriteit en om welke reden de betrokken persoon krachtens artikel 13 in het register is vermeld, alsmede de datum van vermelding in het register.
4. De autoriteiten die bevoegd zijn een Nederlandse identiteitskaart te verstrekken, uit te reiken dan wel in te houden, houden een administratie bij van de mededelingen die zij op grond van artikel 25, vierde lid, eerste volzin, van de Paspoortwet ontvangen.
5. De autoriteiten die op grond van artikel 25, vijfde lid, van de Paspoortwet in kennis zijn gesteld van een verwijdering van een vermelding als bedoeld in het derde lid, verwijderen terstond nadat zij die kennisgeving hebben ontvangen de vermelding uit de administratie, bedoeld in het vierde lid.
HOOFDSTUK IV. AANVRAAG
§ 1. Algemeen
Artikel 15
Bevoegd tot het in ontvangst nemen van aanvragen voor Nederlandse identiteitskaarten zijn:
a. in het Europese deel van Nederland: de burgemeester, voor zover het personen betreft die als ingezetene in de basisregistratie personen zijn ingeschreven met een adres in zijn gemeente;
b. in een openbaar lichaam: de gezaghebber, voor zover het personen betreft die in de bevolkingsadministratie van het openbaar lichaam zijn opgenomen;
c. in het buitenland: Onze Minister van Buitenlandse Zaken, voor zover het personen betreft die zich buiten het Koninkrijk bevinden;
d. in bijzondere gevallen: de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur daartoe aangewezen autoriteiten.
Artikel 16
1. Een Nederlandse identiteitskaart kan slechts worden verstrekt, nadat een aanvraag is ingediend bij een in artikel 15 bedoelde autoriteit.
2. Een aanvraag ingediend bij een in artikel 15 bedoelde autoriteit in een openbaar lichaam wordt slechts in behandeling genomen als is voldaan aan het in of krachtens dit hoofdstuk bepaalde. De aanvrager wordt van het niet in behandeling nemen van de aanvraag terstond op de hoogte gesteld.
Artikel 17
1. De in artikel 15 bedoelde autoriteit verschaft zich de nodige zekerheid over de identiteit en de nationaliteit van de aanvrager.
2. De aanvrager kan worden verzocht in verband met het in het eerste lid bedoelde onderzoek de nodige bewijsstukken over te leggen.
3. De aanvrager van een Nederlandse identiteitskaart verschijnt persoonlijk voor de bovenbedoelde autoriteit.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de gegevens die in de aanvraag worden opgenomen en de wijze waarop dit gebeurt, over de door de betrokkene in het kader van het aanvraag- en uitgifteproces van identiteitskaarten over te leggen bescheiden en de beoordeling daarvan, alsmede over de beveiliging van dit proces.
Artikel 18
1. De aanvrager overlegt bij zijn aanvraag alle Nederlandse identiteitskaarten of reisdocumenten of buitenlandse reisdocumenten die op zijn naam zijn gesteld ter inzage, ongeacht of hun geldigheidsduur is verstreken.
2. De aanvrager die in een buitenlands reisdocument staat vermeld, doet hiervan bij zijn aanvraag mededeling.
Artikel 19
1. De aanvrager wiens eerder uitgereikte Nederlandse identiteitskaart is vermist of mogelijk voorwerp is van fraude, meldt dat op de krachtens artikel 7 bepaalde wijze.
2. De aanvrager wiens eerder uitgereikte Nederlandse identiteitskaart is ingenomen door een daartoe bevoegde autoriteit, legt bij het indienen van zijn aanvraag een door de desbetreffende autoriteit afgegeven schriftelijke verklaring over omtrent de inname.
Artikel 20
1. De aanvrager levert alle Nederlandse identiteitskaarten die op zijn naam zijn gesteld in, tenzij artikel 19 van toepassing is.
2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, levert de aanvrager van een vervangende Nederlandse identiteitskaart alle reisdocumenten die op zijn naam zijn gesteld in, tenzij artikel 31 van de Paspoortwet van toepassing is.
3. De inlevering als bedoeld in het eerste en tweede lid geschiedt bij de uitreiking.
Artikel 21
De rechten die verschuldigd zijn of worden geheven in verband met handelingen ten behoeve van de aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart, worden bij de indiening van de aanvraag voldaan.
§ 2. Aanvragen door of ten behoeve van minderjarigen jonger dan twaalf jaar
Artikel 22
1. Bij een aanvraag door of ten behoeve van een minderjarige die jonger is dan 12 jaar, wordt een verklaring van toestemming overgelegd van iedere persoon die het gezag uitoefent. Indien de minderjarige onder voorlopige voogdij is geplaatst van een gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet in het Europese deel van Nederland onderscheidenlijk voorlopig is toevertrouwd aan een Voogdijraad in een openbaar lichaam, Aruba, Curaçao of Sint Maarten, wordt evenwel een verklaring van toestemming van de desbetreffende gecertificeerde instelling dan wel van de desbetreffende Voogdijraad overgelegd.
2. Indien bij gezamenlijke gezagsuitoefening een van de personen die het gezag uitoefenen, weigert een verklaring van toestemming als bedoeld in het eerste lid, af te geven, kan deze op verzoek van de andere persoon die het gezag uitoefent, worden vervangen door een verklaring van de bevoegde rechter, die alvorens te beslissen een vergelijk tussen de beide personen beproeft.
3. Indien bij gezamenlijke gezagsuitoefening het als gevolg van oorlog, oproer, natuurrampen of daaraan verwante dan wel daarmee samenhangende omstandigheden feitelijk onmogelijk is een verklaring van toestemming als bedoeld in het eerste lid, te verkrijgen van de andere persoon die het gezag uitoefent, kan deze in afwijking van het eerste lid worden vervangen door een verklaring van de bevoegde rechter.
4. De rechter geeft in de in het tweede en derde lid bedoelde gevallen een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Daarbij kan als voorwaarde worden gesteld dat de geldigheidsduur van de aangevraagde Nederlandse identiteitskaart wordt beperkt.
Artikel 23
1. Bij een aanvraag ten behoeve van een minderjarige die onder toezicht is gesteld en jonger is dan twaalf jaar, kan, indien één of beide personen die het gezag over de minderjarige uitoefenen, weigeren een verklaring van toestemming als bedoeld in artikel 22, eerste lid, af te geven, in plaats van die verklaring een verklaring van toestemming van de bevoegde rechter worden overgelegd.
2. De rechter kan een verklaring van toestemming afgeven op verzoek van een gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet of een gezinsvoogdij-instelling in een openbaar lichaam, Aruba, Curaçao of Sint-Maarten. De rechter geeft een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Daarbij kan als voorwaarde worden gesteld dat de geldigheidsduur of, van de vervangende Nederlandse identiteitskaart, de territoriale geldigheid van de aangevraagde Nederlandse identiteitskaart wordt beperkt.
Artikel 24
1. Op de procedure ingevolge de artikelen 22 en 23 is in het Europese deel van Nederland de derde titel van het Eerste Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met uitzondering van artikel 278, derde lid, van toepassing.
2. De bevoegde rechter, genoemd in artikel 22, tweede en derde lid, en in artikel 23, is in het Europese deel van Nederland de kinderrechter, in een openbaar lichaam, Aruba, Curaçao en Sint Maarten de rechter in eerste aanleg.
3. De rechter beslist met de meeste spoed.
4. Bij een aanvraag ten behoeve van een handelingsonbekwame wordt deze als aanvrager beschouwd.
HOOFDSTUK V. VERSTREKKING EN UITREIKING
Artikel 25
Bevoegd tot het verstrekken van Nederlandse identiteitskaarten zijn:
a. in het Europese deel van Nederland: de burgemeester, voor zover het personen betreft die als ingezetene in de basisregistratie personen zijn ingeschreven met een adres in zijn gemeente;
b. in een openbaar lichaam: de gezaghebber, voor zover het personen betreft die in de bevolkingsadministratie van het openbaar lichaam zijn opgenomen;
c. in het buitenland: Onze Minister van Buitenlandse Zaken, voor zover het personen betreft die zich buiten het Koninkrijk bevinden;
d. in bijzondere gevallen: de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur daartoe aangewezen autoriteiten.
Artikel 26
1. De in artikel 25 bedoelde autoriteiten verstrekken de aangevraagde Nederlandse identiteitskaart zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na de dag van de aanvraag, tenzij de aanvraag een persoon betreft op wie een mededeling als bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de Paspoortwet van toepassing is.
2. De termijn genoemd in het eerste lid, kan in bijzondere gevallen met hoogstens vier weken worden verlengd. De aanvrager wordt daarvan zo spoedig mogelijk doch in ieder geval voor de afloop van de eerste termijn, schriftelijk in kennis gesteld.
3. Indien de aanvraag een persoon betreft op wie een mededeling als bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de Paspoortwet van toepassing is en de autoriteit in een openbaar lichaam die de aanvraag in ontvangst heeft genomen niet tevens de ingevolge artikel 25 tot verstrekking bevoegde autoriteit is, legt hij de aanvraag onverwijld voor aan de tot verstrekking van dat document bevoegde autoriteit. Van de voorlegging wordt de aanvrager terstond in kennis gesteld.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de termijnen van of de procedures ten aanzien van de verstrekking van Nederlandse identiteitskaarten.
Artikel 27
1. Bevoegd tot uitreiking van Nederlandse identiteitskaarten zijn de autoriteiten, die ingevolge artikel 15 bevoegd zijn de aanvragen daarvoor in ontvangst te nemen.
2. De uitreiking volgt in het Koninkrijk uiterlijk binnen twee weken, buiten het Koninkrijk uiterlijk binnen vier weken na de verstrekking.
3. Uitreiking van de Nederlandse identiteitskaart vindt niet plaats, indien:
a. de aanvrager van een Nederlandse identiteitskaart niet, ingevolge het bepaalde in artikel 20, eerste lid, alle identiteitskaarten die op zijn naam zijn gesteld inlevert bij de uitreiking;
b. de aanvrager van een vervangende Nederlandse identiteitskaart niet, ingevolge het bepaalde in artikel 20, tweede lid, alle reisdocumenten die op zijn naam zijn gesteld inlevert bij de uitreiking;
c. de tot uitreiking bevoegde autoriteit een mededeling heeft ontvangen tot inhouding als bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de Paspoortwet;
d. ten aanzien van de aanvrager van de uit te reiken identiteitskaart zich een omstandigheid als bedoeld in artikel 30, eerste lid, onder a, c, d, f of g, blijkt voor te doen.
4. De Nederlandse identiteitskaart die niet binnen drie maanden nadat het voor uitreiking beschikbaar is gesteld, door de aanvrager in ontvangst is genomen, wordt door de daartoe bevoegde autoriteit definitief aan het verkeer onttrokken.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de termijnen van of de procedures ten aanzien van de uitreiking van Nederlandse identiteitskaarten.
HOOFDSTUK VI. WEIGERING
Artikel 28
1. Bevoegd tot weigering van de Nederlandse identiteitskaart op grond van artikel 13 zijn de autoriteiten bedoeld in artikel 25.
2. De tot weigering bevoegde autoriteit die een aanvraag in behandeling neemt betreffende een persoon ten aanzien van wie een mededeling als bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de Paspoortwet is gedaan, overtuigt zich er terstond van of de gronden tot weigering ten aanzien van betrokkene nog bestaan.
3. Op verzoek van de tot weigering bevoegde autoriteit zendt Onze Minister aan deze de in het register opgenomen gegevens van de betrokkene toe.
4. Een vervangende Nederlandse identiteitskaart kan niet worden geweigerd.
Artikel 29
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de termijnen of de procedures ten aanzien van de weigering van een Nederlandse identiteitskaart.
HOOFDSTUK VII. VERVAL VAN RECHTSWEGE
§ 1. Algemeen
Artikel 30
1. Een Nederlandse identiteitskaart vervalt van rechtswege, indien:
a. de houder van de identiteitskaart het Nederlanderschap heeft verloren;
b. de geldigheidsduur daarvan is verstreken;
c. de geslachtsnaam, de voornamen, de geboortedatum, het geslacht of het burgerservicenummer van de houder zijn gewijzigd;
d. de houder is overleden;
e. ingevolge artikel 19 schriftelijk is verklaard dat het door een daartoe bevoegde autoriteit is ingenomen;
f. door een met de uitvoering van deze wet belaste autoriteit is vastgesteld dat bij de aanvraag gebruik is gemaakt van onjuiste gegevens, die hebben geleid tot het verstrekken van het document;
g. aan de houder van de identiteitskaart een verbod is opgelegd als bedoeld in artikel 3 van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding en de identiteitskaart geen vervangende Nederlandse identiteitskaart is;
h. de houder op de krachtens artikel 7 bepaalde wijze heeft verklaard dat de identiteitskaart is vermist of mogelijk voorwerp is van fraude.
2. Onze Minister kan, al dan niet op verzoek van een met de uitvoering van deze wet belaste autoriteit die het aangaat, besluiten dat de houder van een Nederlandse identiteitskaart die op grond van het bepaalde in het eerste lid, onder a, c, e, f, g of h, van rechtswege is vervallen, wordt vermeld in het register dat door Onze Minister wordt bijgehouden op grond van artikel 25 van de Paspoortwet. Deze vermelding kan geen andere gegevens van de betrokken persoon omvatten dan die, bedoeld in artikel 3 en artikel 5, eerste lid, onderdeel b. Artikel 25, vierde lid, van de Paspoortwet is van overeenkomstige toepassing.
3. Onze Minister draagt zorg voor de vermelding, bedoeld in het tweede lid, alsmede voor de verwijdering daarvan, zodra de desbetreffende Nederlandse identiteitskaart door hem, dan wel de met de uitvoering van deze wet belaste autoriteit die het verzoek tot de vermelding, bedoeld in het tweede lid, heeft gedaan, is ontvangen of ingehouden. De autoriteit die het verzoek tot vermelding, bedoeld in het tweede lid, heeft gedaan, geeft van de ontvangst of de inhouding van de identiteitskaart onverwijld kennis aan Onze Minister.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de vermelding bedoeld in het tweede lid, alsmede over de verwijdering daarvan.
§ 2. Nederlandse identiteitskaarten van minderjarigen jonger dan twaalf jaar
Artikel 31
1. Degene, die de verklaring van toestemming als bedoeld in de artikelen 22, eerste lid, intrekt, geeft hiervan onverwijld schriftelijk kennis aan de ten aanzien van de houder tot verstrekking bevoegde autoriteit dan wel, indien deze autoriteit niet bekend is, aan Onze Minister.
2. De in het eerste lid bedoelde autoriteit deelt de houder of diens wettelijke vertegenwoordiger schriftelijk mede dat de Nederlandse identiteitskaart wegens intrekking van de verklaring van toestemming van rechtswege vervalt, indien:
a. de houder of diens wettelijke vertegenwoordiger niet binnen vier weken na deze mededeling gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid tot het doen van het verzoek om een vervangende verklaring van toestemming ingevolge artikel 22, tweede lid, en hem daarvan schriftelijke mededeling heeft gedaan, dan wel indien geen verzoek als bedoeld in artikel 23, eerste lid, is gedaan;
b. de houder of diens wettelijke vertegenwoordiger het verzoek tot het verkrijgen van een vervangende verklaring van toestemming als bedoeld onder a, intrekt dan wel de afwijzende beschikking van de rechter op dit verzoek in kracht van gewijsde is gegaan.
Artikel 32
1. Bij de mededeling, bedoeld in artikel 31, tweede lid, wijst de in artikel 31, eerste lid, bedoelde autoriteit de houder of diens wettelijke vertegenwoordiger erop, dat deze verplicht is de Nederlandse identiteitskaart bij hem in te leveren.
2. De in artikel 31, eerste lid, bedoelde autoriteit draagt zorg dat de houder wiens Nederlandse identiteitskaart ingevolge het eerste lid moet worden ingeleverd onverwijld in het register dat door Onze Minister wordt bijgehouden op grond van artikel 25 van de Paspoortwet, wordt vermeld. Deze vermelding kan geen andere gegevens van de betrokken persoon omvatten dan die, bedoeld in artikel 3 en artikel 5, eerste lid, onderdeel b.
Artikel 33
1. Zodra de vervangende verklaring van toestemming op de wijze, bedoeld in artikel 31, tweede lid, onder a, wordt overgelegd, wordt de Nederlandse identiteitskaart indien die ingevolge artikel 32, eerste lid, is ingeleverd aan de houder teruggegeven.
2. Indien de eerder uitgereikte Nederlandse identiteitskaart buiten schuld van de houder niet is ingeleverd of ingehouden, wordt hem met inachtneming van het bepaalde in het eerste lid op zijn aanvraag een nieuwe identiteitskaart verstrekt. De eerder uitgereikte identiteitskaart vervalt in dat geval van rechtswege.
3. De in artikel 31, eerste lid, bedoelde autoriteit draagt zorg voor de verwijdering van de vermelding van de houder uit het register dat door Onze Minister wordt bijgehouden op grond van artikel 25 van de Paspoortwet, zodra ingevolge het eerste lid de Nederlandse identiteitskaart aan de houder is teruggegeven, dan wel ingevolge het tweede lid aan de houder een nieuwe identiteitskaart is verstrekt en de eerder uitgereikte identiteitskaart door hem is ontvangen.
Artikel 34
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de procedures ten aanzien van het vervallen van rechtswege van Nederlandse identiteitskaarten van minderjarigen jonger dan twaalf jaar.
HOOFDSTUK VIII. INHOUDING EN INLEVERING
Artikel 35
Bevoegd tot het inhouden van Nederlandse identiteitskaarten zijn:
a. de autoriteiten, die bevoegd zijn tot het in ontvangst nemen van een aanvraag voor een Nederlandse identiteitskaart;
b. de autoriteiten, die op grond van artikel 26 van de Paspoortwet bevoegd zijn tot het in ontvangst nemen van een aanvraag voor reisdocumenten;
c. de autoriteiten belast met de grensbewaking, de politie en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen.
Artikel 36
Een Nederlandse identiteitskaart kan worden ingehouden door Onze Minister van Buitenlandse Zaken die aan de houder een geldlening heeft verstrekt of ten behoeve van de houder kosten heeft gemaakt. De houder wordt hiervan terstond in kennis gesteld. De identiteitskaart wordt teruggegeven wanneer de betrokken houder in zijn woonplaats is teruggekeerd.
Artikel 37
1. Een Nederlandse identiteitskaart wordt ingehouden, indien:
a. het van rechtswege is vervallen ingevolge artikel 30 of 31;
b. het zodanig is beschadigd dat daarin opgenomen beveiligingskenmerken zijn aangetast, gegevens niet meer leesbaar zijn of een deel ervan ontbreekt;
c. in of aan het document wijzigingen zijn aangebracht of aantekeningen zijn gesteld door een onbevoegde;
d. de gezichtsopname van de houder niet langer voldoende gelijkenis vertoont;
e. blijkt dat daarin abusievelijk verkeerde gegevens zijn vermeld dan wel anderszins fouten zijn gemaakt bij de vervaardiging van de identiteitskaart.
2. De houder van een Nederlandse identiteitskaart die van rechtswege is vervallen ingevolge het bepaalde in artikel 30, eerste lid, onder a, c, f of g, wordt hiervan op het moment van de inhouding in kennis gesteld door de tot inhouding van de identiteitskaart bevoegde autoriteit.
3. De daartoe bevoegde autoriteit onttrekt de ingehouden Nederlandse identiteitskaart definitief aan het verkeer, tenzij nog een beroepstermijn openstaat, een beroepsprocedure aanhangig is of de identiteitskaart anderszins in een gerechtelijke procedure nodig is.
4. Indien de autoriteit die de Nederlandse identiteitskaart heeft ingehouden, niet bevoegd is tot definitieve onttrekking van identiteitskaarten aan het verkeer, zendt hij de ingehouden identiteitskaart onverwijld aan een daartoe wel bevoegde autoriteit. De houder wordt hiervan terstond in kennis gesteld.
5. Indien de van rechtswege vervallen Nederlandse identiteitskaart is ingehouden naar aanleiding van een mededeling van Onze Minister als bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de Paspoortwet, wordt Onze Minister van de inhouding onverwijld in kennis gesteld.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de procedures ten aanzien van de inhouding van Nederlandse identiteitskaarten.
Artikel 38
De houder van een Nederlandse identiteitskaart levert deze zo spoedig mogelijk in bij een tot inhouding bevoegde autoriteit of bij de Gouverneur van Aruba, Curaçao of Sint Maarten, die daartoe op grond van artikel 50b, tweede lid, van de Paspoortwet bevoegd is, indien de identiteitskaart van rechtswege is vervallen dan wel deze autoriteit om inlevering daarvan ter inhouding als bedoeld in de artikelen 32, 36 en 37 van deze wet respectievelijk artikel 50b, tweede lid, j° artikel 54 van de Paspoortwet verzoekt.
Artikel 39
Bevoegd tot het definitief aan het verkeer onttrekken van Nederlandse identiteitskaarten zijn de autoriteiten die bevoegd zijn tot verstrekking of weigering van identiteitskaarten of die op grond van de Paspoortwet bevoegd zijn tot verstrekking, weigering of vervallenverklaring van reisdocumenten. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de gronden voor en de wijze van het onttrekken aan het verkeer.
HOOFDSTUK IX. TOEZICHT
Artikel 40
Het toezicht op de uitvoering van deze wet berust bij Onze Minister. Aan hem en aan door hem aangewezen ambtenaren worden door de autoriteiten belast met de uitvoering van deze wet alle inlichtingen verstrekt welke zij in verband met de uitoefening van hun taak nodig hebben en wordt inzage verleend in alle bescheiden die verband houden met de uitvoering van deze wet.
Artikel 41
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over het aanvraag- en uitgifteproces en over verwerking van gegevens in het kader daarvan.
2. Onze Minister kan regels vaststellen voor de nadere uitwerking van de procedures betreffende het aanvraag- en uitgifteproces van Nederlandse identiteitskaarten, alsmede over de technische uitwerking en de beveiliging van dit proces.
HOOFDSTUK X. WIJZIGING ANDERE WETTEN
Artikel 42
In de bijlage bij artikel 124b, eerste lid, van de Gemeentewet wordt aan onderdeel A toegevoegd:
9. Wet op de Nederlandse identiteitskaart.
Artikel 43
In artikel J 24, tweede lid, van de Kieswet wordt «overeenkomstig artikel 5a van de Paspoortwet» vervangen door «overeenkomstig artikel 5a van de Paspoortwet of artikel 7 van de Wet op de Nederlandse identiteitskaart».
Artikel 44
Artikel 50 van de Wegenverkeerswet 1994 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «een document als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Paspoortwet» vervangen door «een document als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Paspoortwet, een document als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet op de Nederlandse identiteitskaart».
2. In het tweede lid wordt «een document als bedoeld in artikel 2 van de Paspoortwet» vervangen door «een document als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Paspoortwet, of een document als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet op de Nederlandse identiteitskaart».
Artikel 45
Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel 2° door een puntkomma wordt aan artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van de Wet basisadministraties persoonsgegevens BES een onderdeel toegevoegd, luidende:
3° gegevens, noodzakelijk in verband met de uitvoering van de Wet op de Nederlandse identiteitskaart.
Artikel 46
Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel 12° door een puntkomma wordt in artikel 2.7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet basisregistratie personen een onderdeel toegevoegd, luidende:
13° gegevens, noodzakelijk in verband met de uitvoering van de Wet op de Nederlandse identiteitskaart.
Artikel 47
In artikel 1, derde lid, van de Wet betreffende de positie van Molukkers wordt «in de zin van de Paspoortwet» vervangen door «in de zin van de Paspoortwet of Wet op de Nederlandse identiteitskaart» en wordt «artikel 3, zesde lid, eerste volzin, van de Paspoortwet» vervangen door «artikel 3, zesde lid, eerste volzin, van de Paspoortwet respectievelijk artikel 3, eerste lid, van de Wet op de Nederlandse identiteitskaart».
Artikel 48
Artikel 1, eerste lid, onder 1°, van de Wet op de identificatieplicht komt te luiden:
1°. een geldig reisdocument als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, b, c, d, e en g, van de Paspoortwet of een document als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet op de Nederlandse identiteitskaart.
Artikel 49
In artikel 10b, eerste lid, van de Wet op de orgaandonatie wordt «een Nederlandse identiteitskaart als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Paspoortwet» vervangen door «een Nederlandse identiteitskaart als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet op de Nederlandse identiteitskaart».
HOOFDSTUK XI. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 50
Met ingang van het tijdstip waarop de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding op grond van artikel 13, tweede lid, van die wet vervalt, wordt deze wet als volgt gewijzigd:
1. In artikel 1, eerste lid, vervalt de definitie van «vervangende Nederlandse identiteitskaart».
2. Artikel 2 komt te luiden:
Artikel 2
1. Identiteitskaart van het Europese deel van Nederland is de Nederlandse identiteitskaart.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden de geldigheidsduur en het model van de Nederlandse identiteitskaart vastgesteld.
3. Onze Minister draagt zorg voor de vervaardiging van het in het eerste bedoelde document.
4. Een Nederlandse identiteitskaart blijft na uitreiking rijkseigendom. Onze Minister oefent het eigendomsrecht uit.
3. Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid vervalt de tweede zin.
2. In het vijfde lid vervalt de tweede zin.
4. In artikel 4, eerste lid, vervalt de tweede zin.
5. In artikel 5, eerste lid, onderdeel f, en artikel 5a wordt «artikel 30, eerste lid, onder a, c, d, f, g of h» vervangen door «artikel 30, eerste lid, onder a, c, d, f of g».
6. Artikel 9, zesde lid, vervalt.
7. Artikel 12 en hoofdstuk III vervallen.
8. Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid vervalt.
2. In het derde lid wordt «als bedoeld in het eerste en tweede lid» vervangen door «als bedoeld in het eerste lid».
9. In artikel 23, tweede lid, wordt «Daarbij kan als voorwaarde worden gesteld dat de geldigheidsduur of, van de vervangende Nederlandse identiteitskaart, de territoriale geldigheid van de aangevraagde identiteitskaart wordt beperkt.» vervangen door «Daarbij kan als voorwaarde worden gesteld dat de geldigheidsduur van de aangevraagde identiteitskaart wordt beperkt.»
10. Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder verlettering van de onderdelen c en d tot b en c, vervalt het derde lid, onderdeel b.
2. In het derde lid wordt «, f of g» vervangen door «of».
11. Hoofdstuk IV vervalt.
12. Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel g, komt te luiden:
g. de houder op de krachtens artikel 7 bepaalde wijze heeft verklaard dat de identiteitskaart is vermist of mogelijk voorwerp is van fraude.
2. Het eerste lid, onderdeel h, vervalt.
3. In het tweede lid wordt «, g of h» vervangen door «of g».
13. In artikel 37, tweede lid, wordt «, f of g» vervangen door «of f».
Artikel 51
Indien artikel I, onderdeel Cc, van de Rijkswet van 6 maart 2020 houdende wijziging van de Paspoortwet in verband met de invoering van elektronische identificatie met een publiek identificatiemiddel en het uitbreiden van het basisregister reisdocumenten (Stb. 2020, 104) in werking treedt of is getreden, vervalt hoofdstuk 1, paragraaf 3a van deze wet op hetzelfde tijdstip.
Artikel 52
Indien de Wet van 10 mei 2023 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de modernisering van het erkenningenstelsel, het verbeteren van de handhaafbaarheid en enkele andere wijzigingen van technische aard (Stb. 2023, 195) eerder in werking is getreden of treedt dan 44 van deze wet, dan vervalt artikel 44 van deze wet.
Artikel 53
Indien het bij koninklijke boodschap van 4 juli 2024 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Paspoortwet in verband met het schrappen van de geslachtsvermelding op de Nederlandse identiteitskaart (Kamerstukken 36587 (R2197) tot wet is of wordt verheven en die wet eerder in werking is getreden of treedt dan deze wet, wordt deze wet als volgt gewijzigd:
A
In artikel 3, eerste lid, vervalt «geslacht,».
B
Artikel 30, eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. de geslachtsnaam, de voornamen, de geboortedatum, het geslacht of het burgerservicenummer van de houder zijn gewijzigd, behalve als het een wijziging van het geslacht betreft van de houder van een Nederlandse identiteitskaart waarop het geslacht niet is vermeld;
Artikel 54
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Artikel 55.
Deze wet wordt aangehaald als: Wet op de Nederlandse identiteitskaart.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,