[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Tweede termijn wetgevingsoverleg op 6 november 2024 over de Wet aanpassing termijnen en nabestaandenregeling hersteloperatie toeslagen (Kamerstuk 36577)

Wijziging van de Wet hersteloperatie toeslagen en van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen, houdende aanpassingen in de hersteloperatie toeslagen van bepaalde termijnen, van de peildatum voor brede ondersteuning voor gedupeerden in het buitenland en van de nabestaandenregeling (Wet aanpassing termijnen en nabestaandenregeling hersteloperatie toeslagen)

Brief regering

Nummer: 2024D41063, datum: 2024-10-25, bijgewerkt: 2024-11-05 10:22, versie: 2

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 36577 -11 Wijziging van de Wet hersteloperatie toeslagen en van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen, houdende aanpassingen in de hersteloperatie toeslagen van bepaalde termijnen, van de peildatum voor brede ondersteuning voor gedupeerden in het buitenland en van de nabestaandenregeling (Wet aanpassing termijnen en nabestaandenregeling hersteloperatie toeslagen).

Onderdeel van zaak 2024Z17050:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


36577 Wijziging van de Wet hersteloperatie toeslagen en van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen, houdende aanpassingen in de hersteloperatie toeslagen van bepaalde termijnen, van de peildatum voor brede ondersteuning voor gedupeerden in het buitenland en van de nabestaandenregeling (Wet aanpassing termijnen en nabestaandenregeling hersteloperatie toeslagen)

Nr. 11 Brief van de staatssecretaris van Financiën

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 oktober 2024

Tijdens het wetgevingsoverleg (WGO) over de Wet aanpassing termijnen en nabestaandenregeling hersteloperatie toeslagen van 7 oktober jl. heb ik met uw Kamer gesproken over verschillende onderdelen van de hersteloperatie die niet zo snel en zo goed lopen als dat wij allemaal zouden willen. Wij spraken over een andere aanpak voor nabestaanden van gedupeerden, die model zou kunnen staan voor een sneller en meer integraal, mensgericht herstelproces.

In deze brief sta ik allereerst stil bij de nabestaandenregeling en ga ik daarna in op het schikkingsvoorstel bezwaar, de aanpassing van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift naar zestien weken, de brede ondersteuning door gemeenten en de verlengde termijn voor het doen van een aanvraag voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. Daarnaast maak ik van de gelegenheid gebruik om in te gaan op de actualiteit rondom de Stichting (Gelijk)waardig Herstel (SGH) en voeg ik als bijlage de dienstverleningsovereenkomst (DVO) met SGH toe. Ook heb ik een aanvulling opgenomen op hoofdstuk 5.1 van de 18e Voortgangsrapportage met betrekking tot het handhavingsmoratorium.

Nabestaandenregeling

Ik heb de sterke wens om zo snel mogelijk de nabestaandenregeling in werking te laten treden en uit te voeren, op een manier die aansluit bij de wensen van nabestaanden en van uw Kamer.

Nabestaanden vormen een groep die dubbel getroffen is; zowel door de toeslagenaffaire als door het verlies van een dierbare. Er is mij daarom veel aan gelegen om deze mensen nu op de kortst mogelijke termijn goed en integraal herstel te kunnen bieden. Daarbij heb ik ook uw inbreng in het WGO goed gehoord, en uw begrijpelijke wens om de uitvoering in lijn te brengen met het gewijzigde amendement Leijten: persoonlijke en snelle afdoening voor nabestaanden, met zoveel mogelijk informatieverzameling zonder de nabestaande daarmee extra te belasten.1 Uitgangspunt hierbij is maximale zeggenschap en regie voor nabestaanden zelf.

Na het WGO heb ik het Instituut voor Publieke Waarden (IPW) gevraagd of zij een rol kunnen spelen in de uitvoering van de nabestaandenregeling. IPW heeft namelijk brede ervaring met een integrale totaalaanpak die de mens centraal stelt, zowel binnen als buiten de hersteloperatie. IPW is als geen ander in staat om mensen en organisaties samen te brengen in het brede sociaal-maatschappelijk domein, met behulp van een speciale ‘doorbraakmethode’. Ook als deze organisaties niet direct binnen de huidige hersteloperatie vallen, maar wel een cruciale rol hebben in het leven van mensen. Die verbindende kracht is precies wat we voor nabestaanden nodig hebben.

Ik ben blij dat IPW bereid is om een belangrijke rol te gaan spelen in de uitvoering van de nabestaandenregeling, in aanvulling op alle voorbereidingen die voor de nabestaanden al getroffen waren. IPW zal samen met de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) en alle andere betrokkenen een integrale aanpak organiseren, met één gezamenlijk startpunt en één gezamenlijke afsluiting, voor nabestaanden die daar behoefte aan hebben. Dat is een begrijpelijke en belangrijke wens van uw Kamer en ook een behoefte die ik in veel oudergesprekken zelf hoor. Tussen beide momenten regisseren en bewaken IPW en UHT de verschillende onderdelen van het herstelproces bij de verschillende ketenpartners.

De nabestaanden zijn een diverse groep. Die diversiteit wordt nog vergroot door het feit dat de overleden aanvragers van kinderopvangtoeslag zich op verschillende momenten in het herstelproces konden bevinden bij overlijden. Van sommige overledenen was de integrale beoordeling (IB) al afgerond, van sommigen moest deze nog gestart worden en voor anderen gold weer dat zij het herstelproces al bijna geheel hadden doorlopen. Dat betekent dat we in alle gevallen zullen zoeken naar maatwerk, met de wensen en de behoeften van nabestaanden voorop.

Voor een indruk van de manier waarop UHT, IPW en alle partners de nabestaandenregeling gaan uitvoeren beschrijf ik hieronder een basisproces voor de nabestaande toeslagpartner van een overleden aanvrager kinderopvangtoeslag.2 Zie ook de visualisatie hiervan in de bijlage. Het gaat in dit geval om een overledene waarvan de IB nog niet is afgerond.3

  • Als de nabestaande bij UHT een aanvraag doet voor de nabestaandenregeling, dan start direct de IB.

  • Binnen drie tot vier weken rond UHT de IB van de overleden partner of ouder die bij de nabestaande hoort af. Dit is drie tot vier keer sneller dan het reguliere IB-proces, omdat UHT de bijzondere groep nabestaanden bij alle processtappen voorrang geeft. De IB vormt vervolgens de basis voor het vervolg, omdat de informatie uit de IB essentieel is voor een goede afhandeling van de schulden en het bepalen van het bedrag voor aanvullende schade.

  • Naar aanleiding van de uitkomst van de IB neemt de persoonlijk begeleider nabestaanden van UHT contact op met de nabestaande. Als de nabestaande daar behoefte aan heeft betrekt de persoonlijk begeleider IPW bij het vervolg, waarna IPW samen met de nabestaande een integraal startgesprek plant.

  • IPW brengt iedereen die betrokken is bij het herstel aan één tafel. Dat gaat dus in elk geval om de nabestaande en eventueel andere mensen die voor de nabestaande belangrijk zijn (bijv. familie, een hulpverlener of een advocaat). Ook UHT, de gemeente en experts op het gebied van schulden en compensatie van aanvullende schade zullen hierbij vrijwel altijd aanwezig zijn.

  • In één gesprek stellen alle betrokkenen samen een integraal Plan van Aanpak op, met de behoeften van de nabestaande centraal. Hierin staan onder andere afspraken over:

    • De afwikkeling van schulden, met daarbij in ieder geval de schulden die de nabestaande van de overledene heeft overgenomen (zowel de publiek schulden als de opeisbare achterstanden op private schulden).

    • De route voor het vaststellen van aanvullende schade (bestuursrechtelijk met CWS, of met een VSO)

    • De gemeentelijke ondersteuning (zowel vanuit de brede ondersteuning als regulier).

  • Alle partners voeren zo veel mogelijk parallel het plan uit, omdat zij de nabestaanden in hun uitvoering voorrang geven. IPW bewaakt die uitvoering en legt waar nodig ook verbinding met mensen, organisaties of regelingen buiten de hersteloperatie. IPW verwacht vanuit haar ervaring gemiddeld circa twee tot drie maanden nodig te hebben voor de uitvoering van de totaalaanpak.

  • Er volgt een gezamenlijk einde: een expliciete markering van het moment waarop alle onderdelen in het plan tot een goed einde gebracht zijn (bijvoorbeeld met een VSO) en waarop er concrete afspraken zijn gemaakt over de langer durende stappen die nog volgen (bijvoorbeeld voor de ondersteuning door de gemeente of maatschappelijke organisaties).

Met deze inzet van IPW en alle andere betrokkenen ben ik er van overtuigd dat het herstel voor nabestaanden persoonlijk, snel en integraal kan verlopen. Alle organisaties zijn gereed om van start te gaan zodra het wetsvoorstel in werking treedt. Ik kijk er daarom naar uit om hier op woensdag 6 november met u over te spreken.

Schikkingsvoorstel bezwaar

De leden Inge van Dijk (CDA) en Vlottes (PVV) hebben gevraagd naar het besluitvormingsproces om tot het schikkingsvoorstel op bezwaar te komen en naar de subsidiariteit en de proportionaliteit ervan. Specifiek vragen zij op basis waarvan er voor het bedrag van €5.000 is gekozen.

Dit voorstel is tot stand gekomen vanuit het gegeven dat er een grote achterstand is op de bezwaarafhandeling en dat hier tot op heden, ondanks de grote inzet die hier al op is gepleegd, onvoldoende versnelling op is gekomen. Ook vanuit de Kamer is terecht gevraagd om versnelling op dit punt. Uw Kamer is in de brief van 31 mei 2024 geïnformeerd over het schikkingsvoorstel als mogelijk effectieve maatregel om ouders een snellere oplossing te bieden.4

Er is gekeken naar de positieve ervaringen met een vergelijkbare maatregel in de Groningse hersteloperatie, die ook hier toepasbaar lijkt. Aan ouders die erkend gedupeerd zijn en die vóór 1 juni een bezwaar hebben ingediend tegen de IB wordt een eenmalig gestandaardiseerd schikkingsvoorstel van €5.000 gedaan. Dat geldt voor ouders die op 1 september 2024 nog geen beslissing op bezwaar hebben ontvangen.

Het schikkingsbedrag van €5.000 is vastgesteld op basis van aannames en ervaringsgegevens. Zoals in de 18e VGR is opgenomen (Kamerstuk 31 066, nr. 1428), heeft van alle tot nu toe inhoudelijk behandelde IB-bezwaren circa 75% niet geleid tot een extra uitbetaling of tot uitbetaling van een bedrag hoger dan €5.000. Met het bedrag is een balans getroffen, waarbij oog is gehouden op meerdere aspecten, waaronder rechtmatigheid en het voorkomen van rechtsongelijkheid. De verwachting is dat €5.000 voor veel ouders een in financieel opzicht ruimhartige afronding is van het bezwaar.

Bij het ontwerp van het schikkingsvoorstel is gezocht naar een optimale balans tussen recht doen aan het bezwaar van ouders, het perspectief om ouders snel duidelijkheid te kunnen bieden, de verwachte adoptie (en dus versnelling) en het risico op overcompensatie.

Wanneer (veel) ouders gebruik maken van het schikkingsvoorstel, betekent dit dat de wachtrij korter wordt en dat daarmee andere ouders sneller aan de beurt zijn voor inhoudelijke behandeling van hun bezwaar. Daarnaast is ook van belang dat het ouders een extra, alternatieve wijze geeft om hun bezwaar afgehandeld te krijgen. En dat het enkel gaat om ouders die gedupeerd zijn. Uit de vaststelling van die gedupeerdheid volgt het recht op andere, aanvullende regelingen, zoals de schuldenregeling, de brede ondersteuning en het vergoeden van aanvullende werkelijke schade. Het accepteren van het schikkingsvoorstel brengt geen verandering in het kunnen aanspreken van dergelijke regelingen.

In het debat op 7 oktober heb ik aangegeven dat uw Kamer wellicht beter had kunnen worden meegenomen in de uitwerking van het schikkingsvoorstel. Dit geldt ook voor ouders en advocaten. Er heeft inmiddels een evaluatie plaatsgevonden van de maatregel, waarbij naast de input van betrokken ouders en gemachtigden, ook een aantal advocaten en de Bezwaarschriftenadviescommissie (BAC) om input is gevraagd over het proces en de communicatie. Een samenvatting van deze evaluatie is als bijlage bijgevoegd bij deze brief. De eerste ervaringen zijn overwegend positief, en in zoverre lijkt deze regeling te hebben voorzien in een behoefte. Wel heeft UHT op basis van de opgehaalde input een aantal verbeteringen in de communicatie en het proces doorgevoerd.

Daarnaast is gesproken met de Oudercommissie. Zij geeft aan zeer kritisch te zijn op deze maatregel. De leden maken zich onder meer zorgen over de informatiepositie van de ouder en de gevolgen van een schikking voor de hoogte van eventuele compensatie voor aanvullende schade. Ik begrijp die zorgen. Daarom wil ik andermaal benadrukken dat het gedupeerden geheel vrij staat om - samen met een meestal betrokken gemachtigde - de afweging te maken om wel of geen gebruik te maken van het schikkingsvoorstel.

Handhaven op bezwaartermijn van zestien weken

Het lid Stultiens (GL/PvdA) heeft gevraagd waarom is gekozen voor het hanteren van een bezwaartermijn van zestien weken. In de praktijk wordt op basis van het met ingang van 10 juli 2024 in werking getreden Beleid procesrecht herstel toeslagen reeds een bezwaartermijn van zestien weken toegepast, door tien weken coulance te bieden in aanvulling op de wettelijke zes weken termijn. De Raad voor de rechtspraak en de Nederlandse Orde van Advocaten waren kritisch op dit punt. Het lid Stultiens heeft gevraagd om een reflectie op de eerdere kritiek en hij vraagt wat deze twee organisaties van het huidige voorstel vinden.

De Raad voor de Rechtspraak vond de oorspronkelijke onderbouwing van de maatregel nog niet voldoende overtuigend om daarmee af te wijken van de voor het gehele bestuursrecht geldende, tien weken kortere, termijn en de Nederlandse orde van advocaten wees op een verminderd niveau van rechtsbescherming van ouders, vergeleken met de oude situatie waarin alle bezwaarschriften (ook degenen die te laat zijn ingediend) in behandeling werden genomen.

In reactie hierop is in paragraaf 3 van de Memorie van toelichting toegelicht waarom een bezwaartermijn van zestien weken wordt voorgesteld. Dit is de gemiddelde tijd die ouders op dit moment gebruiken om hun bezwaar tegen de IB in te dienen. Ongeveer 85% van bezwaren tegen de IB is sinds de start van de hersteloperatie binnen zestien weken ingediend, terwijl die termijn tot voor kort helemaal nog niet gold of werd gehandhaafd. Door een veel ruimere termijn te kiezen dan zes weken, wordt mensen ruim de tijd geboden om de balans op te maken en zo nodig rechtsbijstand te zoeken. Hiermee wordt voorkomen dat iedereen die overweegt een bezwaar in te dienen zich onder druk gezet voelt om snel een bezwaar in te dienen of zelfs helemaal geen bezwaar meer indienen. In de beschikking wordt er ook uitdrukkelijk op gewezen dat er bezwaar kan worden ingediend, zonder al de redenen voor dat bezwaar aan te voeren. Die redenen kunnen op basis van het dossier alsnog worden aangevoerd, er wordt een termijn van minimaal vier weken geboden om alsnog gronden aan te voeren.

Op basis van de verschoonbare termijnoverschrijding kunnen bezwaren die na zestien weken worden ingediend alsnog in behandeling worden genomen. Die beoordeling is individueel van aard en biedt bijvoorbeeld ruimte om rekening te houden met het doenvermogen van de bezwaarmaker, in het bijzonder als deze geen professionele rechtsbijstand heeft.

Voor de beoordeling van de verschoonbare termijnoverschrijding wordt een zorgvuldig proces ingericht. De indieners van te late bezwaren worden actief bevraagd op verschoonbaarheid, hetgeen daarna multidisciplinair wordt bekeken. Daarbij wordt gebruik gemaakt van reeds opgedane expertise van het team dat de verschoonbare termijnoverschrijding op de aanmeldingen bij UHT heeft beoordeeld. Ik heb UHT meegegeven dat eventuele verschoonbaarheid ruimhartig en niet formalistisch moet worden beoordeeld. Andere waarborgen zijn dat extra zorgvuldig wordt gelet op bezwaarmakers zonder gemachtigde en dat bezwaarmakers zo nodig worden geholpen bij het bepalen wat relevante omstandigheden zijn om naar voren te brengen bij hun beroep op verschoonbare termijnoverschrijding. Ook neemt UHT geen onnodig formele standpunten in: als het bezwaar zich richt (of lijkt te richten) tegen een andere beschikking dan waartegen formeel bezwaar is gemaakt, dan kan alsnog bezwaar worden ingesteld tegen die betreffende beschikking.

Het wetsvoorstel verankert de beleidsaanpassing tot een bezwaartermijn van zestien weken ook in de wet. Hiermee biedt het kabinet enerzijds duidelijkheid aan bezwaarmakers en krijgt anderzijds de Dienst Toeslagen de mogelijkheid om beter in te spelen op de instroom aan bezwaren en op de instroom aan aanvragen tot het toekennen van aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. Voor al ingediende bezwaren zal een coulanter uitgangspunt wordt gehanteerd, dat is ook opgenomen in het Beleid procesrecht herstel toeslagen. Voor oude bezwaren geldt ruim overgangsrecht. Het gaat dan om beschikkingen waarin nog niet de beleidsmatige coulance termijn van tien weken is geboden. In die gevallen kan tot een jaar na de beschikking nog in bezwaar worden gegaan en in ieder geval nog heel 2024.

De rechtsbescherming van ouders is met het handhaven van een bezwaartermijn weliswaar minder dan bij het oneindig accepteren van termijnoverschrijdingen, maar groter dan wanneer de wettelijke zes weken wordt gehandhaafd.

Ik heb de input van de Nederlandse Orde van Advocaten en de Raad voor de Rechtspraak zorgvuldig gewogen en ik heb er, alles afwegende, voor gekozen de kern van het voorstel te handhaven. Aan de bovenstaande argumentatie, waarvan de essentie is opgenomen in de Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel, wil ik nog toevoegen dat het belang van duidelijkheid richting het einde van de hersteloperatie groter wordt. Als gedupeerden weten binnen welke termijn er nog bezwaar kan worden gemaakt, kan UHT het aantal bezwaarmedewerkers en de vereiste expertise op peil houden, ook bij de BAC. Op die manier kunnen betrokkenen beter worden geholpen dan in het geval ze het recht krijgen onbeperkt – mogelijk zelfs jaren later – nog in bezwaar te gaan.

Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is wel een aanpassing gedaan in het voorstel om ervoor te zorgen dat de beslistermijn voor UHT voor het afdoen van een bezwaar niet langer wordt als gevolg van het voorstel. De aanpassing houdt in dat de beslistermijn op bezwaar voor UHT aanvangt op het moment van dagtekening van het bezwaar. Wel geldt hierbij een minimum van zes weken na dagtekening van de beschikking, waarmee wordt voorkomen dat de aanpassing van de termijn om in bezwaar te gaan niet leidt tot een eerdere start van de beslistermijn dan de zes weken die daar in de huidige wetgeving voor geldt (namelijk de in de Awb opgenomen periode tot wanneer een belanghebbende een bezwaar kan indienen).

Gelet op het bovenstaande heb ik er niet voor gekozen om het aangepaste wetsvoorstel opnieuw aan de NOvA en de RvR voor te leggen. Hun bezwaren ten aanzien van de eerdere versie van het wetsvoorstel zijn mijns inziens voldoende toegelicht en opnieuw voorleggen van het voorstel zal voor mij naar verwachting niet tot een aangepaste uitkomst leiden.

Brede ondersteuning

Het lid Inge van Dijk (CDA) vraagt wat er gebeurt met ouders voor wie na twee jaar de brede ondersteuning op houdt, maar die nog niet financieel hersteld zijn. Ook heeft zij gevraagd hoe dit op elkaar wordt afgestemd.

Gemeenten hebben aangegeven behoefte te hebben aan duidelijkheid over de duur van de inzet van brede ondersteuning, zowel voor henzelf als voor de ouders die zij ondersteunen. Brede ondersteuning is bedoeld om ouders en hun kinderen een nieuwe start te bieden en vindt plaats op de vijf leefgebieden: financiën, wonen, zorg, gezin en werk.

In overleg met gemeenten, ouders en kinderen is twee jaar als redelijke termijn voor de brede ondersteuning vastgesteld. Binnen deze twee jaar wordt samen met de gedupeerde een plan van aanpak opgesteld en worden de noodzakelijke voorzieningen en begeleiding toegewezen. Dit betekent niet dat toegewezen voorzieningen na twee jaar stoppen. Als binnen de twee jaar bijvoorbeeld een driejarige opleiding of langdurige huiswerkbegeleiding wordt afgesproken als onderdeel van het herstel, dan kan die ondersteuning gewoon doorgaan, ook na de termijn van twee jaar.

De brede ondersteuning blijft maatwerk door gemeenten. Het is voor gemeenten mogelijk om af te wijken van de termijn van twee jaar, indien er sprake is van een onvoorziene of schrijnende situatie. Als die omstandigheden zich voordoen kan ook niet afgerond financieel herstel een reden zijn om de ondersteuning na twee jaar nog niet te beëindigen. En mocht blijken dat er na het beëindigen van het brede ondersteuningstraject nog steeds ondersteuning nodig is, dan blijft de reguliere gemeentelijke hulpverlening beschikbaar. Gemeenten zorgen in dat geval voor een warme overdracht naar deze reguliere ondersteuning, zodat niemand zonder hulp komt te zitten.

Door een duidelijker kader te stellen aan de brede ondersteuning zorgen we voor meer voorspelbaarheid. Ouders weten beter waar ze aan toe zijn en gemeenten kunnen hun capaciteit efficiënter inzetten. Zo wordt de ondersteuning gerichter en kunnen wachtlijsten verminderen. Hierdoor kunnen alle ouders tijdig gebruik maken van de brede ondersteuning waar zij recht op hebben.

Oudercommissie en verlengde aanmeldtermijn voor aanvullende schade

De Oudercommissie heeft in haar advies van 9 augustus jl. aangedrongen op verruiming van de aanmeldtermijn voor aanvullende schade. Daartoe is een voorstel opgenomen in dit wetsvoorstel. Het lid Van Eijk (VVD) heeft gevraagd of er van diezelfde Oudercommissie nog andere adviezen zijn die op de een of andere manier een relatie hebben met het voorliggende wetsvoorstel en zo ja hoe daarmee is omgegaan.

Naast de verruiming van de aanmeldtermijn voor aanvullende schade is met de Oudercommissie ook gesproken over de aanpassing van de peildatum voor de ondersteuning voor ouders in het buitenland. Op dit laatste punt adviseerde de Oudercommissie positief. Ook is de aanpassing van de beslistermijn met de Oudercommissie besproken, maar dat is niet langer onderdeel van dit wetsvoorstel. De Oudercommissie heeft ten slotte meermalen met de VNG en met ministerie over de brede ondersteuning door gemeenten gesproken. De oudercommissie ziet grote verschillen tussen gemeenten in de uitvoering van deze brede ondersteuning. Voor de Oudercommissie staat voorop dat deze verschillen worden verminderd door een duidelijker kaderstelling. Verder benadrukt de Oudercommissie dat deze kaders geen prikkel mogen en kunnen zijn voor gemeenten om de brede ondersteuning sneller te beëindigen dan voor gedupeerden te dragen is.

Daarnaast geeft het lid Van Eijk (VVD) aan dat op het punt van de verlengde aanmeldtermijn het ouderperspectief lijkt te concurreren met de uitvoerbaarheid. Zij vroeg naar de impact als de verwachte aanmeldpiek van meer dan 20.000 ouders in enkele maanden zich daadwerkelijk gaat voordoen.

Zoals bekend heeft dit kabinet de ambitie om eind 2027 voor alle gedupeerde ouders hun aanvullende schade te hebben gecompenseerd. Hiertoe moeten alle schadeherstelroutes (SGH, CWS en regieroute VSO) zo snel mogelijk worden opgeschaald. Daarnaast introduceert het kabinet nog een vierde schadeherstelroute, de digitale route, met een potentieel grote capaciteit. De opschaling van de bestaande routes en de introductie van de digitale route is niet van de ene op de andere dag gerealiseerd, maar het is mijn verwachting dat wanneer deze routes op volle snelheid gaan draaien, we alle ouders op tijd zullen kunnen helpen. Daarmee is niet gezegd dat wanneer een plotselinge aanmeldpiek zich voordoet we alle ouders even snel zullen kunnen helpen. Er vindt daarom overleg plaats met de verschillende uitvoerders van de schaderoutes over hoe we zo’n eventuele aanmeldpiek het beste in goede banen kunnen leiden.

Stichting (Gelijk)waardig Herstel (SGH)

Het opschalen van de aanvullende schadeherstelroute via SGH loopt minder voorspoedig dan we hadden gehoopt. Dat is frustrerend voor de ouders die zich in die route bevinden. Het is in hun belang dat deze opschaling een succes wordt, zodat zij door kunnen met hun leven. Daarom heb ik de afgelopen week het gesprek gevoerd met SGH en hebben we met elkaar afgesproken de komende tijd door te praten over hoe we van deze route een succes kunnen maken.

Aan het lid Heite (NSC) heb ik toegezegd de DVO met SGH van 16 juli 2024 toe te sturen voor het commissiedebat over de hersteloperatie kinderopvangtoeslag. De DVO is als bijlage bij deze brief gevoegd.

Handhavingsmoratorium

De leden Van Eijk (VVD) en Inge van Dijk (CDA) hebben op 7 oktober kort het punt aangehaald over het dilemma van het handhaven op schijnzelfstandigheid versus de eisen die de hersteloperatie stelt. Ik heb daarop geantwoord dat het kabinet zich zeer bewust is van dit dilemma. De organisatie van Herstel Toeslagen doet er dan ook alles aan om de inzet van potentieel schijnzelfstandigen te beperken. Inmiddels zijn er per eind september 773 medewerkers bij UHT in vaste dienst. Daarnaast bieden we schijnzelfstandigen een vast dienstverband aan en zullen we dit blijven doen. Ook zullen de werkzaamheden de komende jaren in omvang af gaan nemen, waardoor minder inzet benodigd is. Ondanks deze maatregelen verwachten we voor 2025 en 2026 dat de inzet van zelfstandigen, waarover een fiscale kwalificatiediscussie kan ontstaan, nodig is om te voldoen aan het zo tijdig mogelijk helpen van de gedupeerde ouders.

Dit antwoord is uitgebreider dan hetgeen over dit onderwerp is opgenomen in hoofdstuk 5.1 van de meest recente Voortgangsrapportage Hersteloperatie Toeslagen van 4 oktober 2024. De daar opgenomen alinea over het handhavingsmoratorium is bedoeld gelijk bovenstaande tekst.

Met deze brief verwacht ik meer duidelijkheid te hebben gegeven over een aantal actuele ontwikkelingen in de hersteloperatie en over verschillende bij de commissie levende vragen en gemaakte opmerkingen. Ik zie uit naar een constructieve tweede termijn van het WGO en een goed commissiedebat.

De staatssecretaris van Financiën,
N. Achahbar


  1. Kamerstukken II 2022/23, 36 352, nr. 19.↩︎

  2. Als de overleden KOT-aanvrager geen toeslagpartner had, dan zijn de kinderen de nabestaanden in het kader van de nabestaandenregeling. Dat brengt een aantal juridische en uitvoeringstechnische bijzonderheden met zich mee, omdat we de aanspraak van de nabestaanden zo goed mogelijk willen verdelen over alle kinderen die daar recht op hebben. De uitvoering zal hier op basis van persoonlijk contact en maatwerk invulling aan geven.↩︎

  3. Als de overledene al verder gevorderd was in het herstelproces stapt de nabestaande op een later moment in het beschreven stappenplan in.↩︎

  4. Kamerstukken II, 2023/24, 31 066, nr. 1390↩︎