Lijst van vragen en antwoorden over de Voortgang versterking VTH-stelsel juni 2024 (Kamerstuk 22343-397)
Handhaving milieuwetgeving
Lijst van vragen en antwoorden
Nummer: 2024D42020, datum: 2024-11-05, bijgewerkt: 2024-11-12 11:19, versie: 2
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: P.C. (Peter) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat (VVD)
- Mede ondertekenaar: G.B. Koerselman, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 22343 -402 Handhaving milieuwetgeving.
Onderdeel van zaak 2024Z17451:
- Indiener: C.A. Jansen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2024-11-07 13:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-11-20 10:15: Procedurevergadering IenW (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2024-12-10 16:30: Vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH-stelsel) (Commissiedebat), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
Preview document (🔗 origineel)
22 343 Handhaving milieuwetgeving
28 663 Milieubeleid
Nr. 402 Lijst van vragen en antwoorden
Vastgesteld 5 november 2024
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen voorgelegd aan de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 27 juni 2024 inzake de Voortgang versterking VTH-stelsel juni 2024 (Kamerstukken 22 343 en 28 663, nr. 397).
De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 5 november 2024. Vragen en antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie,
Peter de Groot
Adjunct-griffier van de commissie,
Koerselman
Inleiding
Met deze brief beantwoord ik de vragen die op 17 september jl. schriftelijk zijn ingediend door de vaste commissie van Infrastructuur en Waterstaat. Deze vragen hebben betrekking op het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) en zijn ontvangen naar aanleiding van de Kamerbrief van 27 juni jl.1 over de voortgang van de versterking van het VTH-stelsel.
De antwoorden op de vragen 14, 15, 16, 18, 19, 20, 21, 22, 23 en 24 zijn afgestemd met het ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De antwoorden op de vragen 33 en 45 zijn afgestemd met het ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV).
Vragen en antwoorden
Vraag 1 Hoe worden de verschillende (overheids)organisaties die alle voor een deel van het milieu verantwoordelijk zijn binnen de versterkte vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) tot samenwerking aangezet dan wel verplicht? Antwoord 1 Al jaren bestaat het Bestuurlijk Omgevingsberaad2 waarin alle bestuurlijke partijen binnen het VTH-stelsel vertegenwoordigd zijn. Gedurende de looptijd van het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel ) zijn de banden extra aangehaald. Deze samenwerking wordt voortgezet nu dit programma is afgelopen. De verplichting tot samenwerking binnen het werkgebied en voor de taken van een omgevingsdienst is bovendien geborgd via het Omgevingsbesluit3. Hierin wordt onder andere voorzien in een actieve samenwerking en informatie-uitwisseling. Vraag 2 Hoe is de samenwerking en afstemming tussen de omgevingsdienst die de milieuvergunning verleent (namens het bevoegd gezag/mandaat) en de omgevingsdienst die toezicht en handhaving hierop moet uitvoeren in de wet of andere regelgeving geregeld? Antwoord 2 In de Omgevingswet is bepaald dat gemeenten en provincies het bevoegd gezag zijn voor de VTH-taken milieu. Het bevoegd gezag is op grond van de Omgevingswet verplicht om de uitvoering van de VTH-milieutaken die onder het basistakenpakket vallen onder te brengen bij de omgevingsdienst. In het Omgevingsbesluit is vastgelegd dat er een functiescheiding moet zijn tussen de persoon die de vergunning opstelt en de persoon die toezicht houdt op de naleving van de vergunning. Deze personen werken wel binnen dezelfde omgevingsdienst. De samenwerking tussen de vergunningverlener en de toezichthouder is verplicht vanuit het Omgevingsbesluit4 voor de afstemming rond de jaarlijkse uitvoerings- en handhavingsstrategie uitvoeringsprogramma. Vraag 3 Hoe waarborgt u in de tussentijd de onafhankelijkheid van de omgevingsdiensten ten opzichte van het bevoegd gezag, gelet op het feit dat de omgevingsdiensten worden gefinancierd door ditzelfde bevoegd gezag? Antwoord 3 In de Omgevingswet is bepaald dat gemeenten en provincies het bevoegd gezag zijn voor de VTH-taken milieu. Het bevoegd gezag is op grond van de Omgevingswet verplicht om de uitvoering van de VTH-milieutaken die onder het basistakenpakket vallen onder te brengen bij de omgevingsdienst. Voor een goede onafhankelijke uitvoering van deze taken is het noodzakelijk dat het bevoegd gezag aan de directeur van een omgevingsdienst een volledig mandaat geeft. In het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel is gewerkt aan een modelmandaat. Werken volgens dit model moet een grotere onafhankelijkheid van de omgevingsdienst waarborgen. Het modelmandaat wordt nu geïmplementeerd. Verder is in het interbestuurlijk programma gewerkt aan een goede financieringssystematiek die bevoegde gezagen en omgevingsdiensten kunnen gebruiken. Bij deze voorgestelde financieringssystematiek wordt het bevoegd gezag vooral betrokken bij het bepalen van de doelen en het vastleggen van de middelen van de omgevingsdienst. Bij de uitvoering wordt het bevoegd gezag minder betrokken. Vraag 4 Gaat het VTH-stelsel ervoor zorgen dat er geen vergunningen meer gegeven kunnen worden als normen bereikt zijn? Antwoord 4 Het is al mogelijk om een vergunning te weigeren bij een overschrijding van een norm. Beoordelingsregels5 schrijven voor hoe met een overschrijding om moet worden gegaan en in welke gevallen om die reden de omgevingsvergunning geweigerd moet worden. Het VTH-stelsel zorgt ervoor dat de uitvoerende diensten toegerust zijn om een goede beoordeling te geven. Vraag 5 Wat kunnen burgers doen als ze merken, zien, weten en ook nog het gevoel hebben dat het toezicht tekortschiet en/of er niet gehandhaafd wordt? Antwoord 5 Burgers kunnen een verzoek tot handhaving indienen bij het bevoegd gezag (provincies en gemeenten). Het bevoegd gezag moet dan een besluit nemen over dit verzoek waarin wordt aangegeven waarom wel/niet bestuursrechtelijk handhavend wordt opgetreden. Bij het uitblijven van een besluit op het handhavingsverzoek of een in de ogen van de verzoeker kwalitatief onvoldoende besluit kunnen rechtsmiddelen worden ingezet, waarmee het oordeel van een rechter (rechtbank en Raad van State) kan worden gevraagd. Naast deze bestuursrechtelijke weg kunnen burgers ook aangifte doen of een melding bij Meldmisdaad Anoniem maken. Vraag 6 Bij welke omgevingsdiensten precies speelt zodanig capaciteitsgebrek dat ze niet aan alle handhavende en toezichthoudende taken toekomen? Antwoord 6 Krapte op de arbeidsmarkt is geen exclusief vraagstuk voor de omgevingsdiensten. Meer organisaties, overheden en bedrijven vissen in dezelfde vijver van specialisten en (milieu)technisch opgeleide medewerkers. Het aantal openstaande vacatures kan per omgevingsdienst sterk verschillen. Omgevingsdiensten hebben 5%-20% van het personeelsbestand aan vacatures open staan. Overigens voorkomen omgevingsdiensten dat de krapte op de arbeidsmarkt leidt tot minder controles bij de meest risicovolle bedrijven. Hiervoor passen ze in de planning de controlefrequentie aan. Hierbij wordt geprioriteerd op basis van risicoprofielen. Vraag 7 Kunt u bij omgevingsdiensten opvragen hoeveel minder toezicht en handhaving ze kunnen doen bij bedrijven door capaciteitsgebrek? Antwoord 7 Uit het tweejaarlijkse onderzoek naar de kwaliteit van de uitvoering van VTH uit 20236 is op te maken dat er ongeveer 70.000 milieucontroles zijn uitgevoerd in 2022. Controles bij bedrijven met een laag risicoprofiel worden soms later of minder vaak uitgevoerd als gevolg van de krapte. Per dienst gaat het hierbij om kleine aantallen. Vraag 8 Kunt u vertellen hoeveel omgevingsdiensten gebruik maken van camera’s en/of artificiële intelligentie (AI) om toezicht te houden en om hoeveel camera’s het dan gaat? Antwoord 8 Alle diensten werken met camera's en AI, maar enkele, vaak grotere, omgevingsdiensten lopen voorop. In toenemende mate slagen omgevingsdiensten erin kennis en ervaring hierin uit te wisselen mede door het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel. Het data-gestuurd risicoprofielen samenstellen en daar de toezichtstrategie op aanpassen, wordt de komende jaren verder ontwikkeld door de omgevingsdiensten. De omgevingsdiensten zien de meerwaarde van data bij toezicht. Vraag 9 Hoeveel water gebruiken de tien grootste uitstoters van CO2 en stikstof van Nederland afzonderlijk en hoeveel betalen ze daarvoor per jaar? Antwoord 9 Het ministerie beschikt niet over watergebruikscijfers van individuele bedrijven. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) geeft wel gebruikscijfers op bedrijfstakniveau. Uit CBS-statistiek blijkt dat de chemische industrie, de aardolie-industrie en de basismetaalindustrie de meeste broeikasgassen uitstoten. Het watergebruik van deze sectoren is te vinden op de website van het CBS7. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen het gebruik van leidingwater en het gebruik en de onttrekking van grondwater en van oppervlaktewater. Bij leidingwater maakt het CBS onderscheid tussen leidingwater van drinkwaterkwaliteit en industriewater. Het CBS definieert industriewater als leidingwater met een mindere kwaliteit dan drinkwater, of soms juist met een hogere kwaliteit, zoals gedemineraliseerd water. Dit industriewater wordt met name gebruikt door de industrie (de (basis)chemie, metaalindustrie en raffinaderijen) en de elektriciteit-producenten. Bij oppervlaktewater wordt onderscheid gemaakt tussen zoet en zout oppervlaktewater. Bij alle watersoorten, behalve drinkwater, zijn de gebruikte volumes vervolgens nog opgesplitst in gebruik voor koeling en overig gebruik. De energiebedrijven gebruiken vrijwel alleen oppervlaktewater voor koeling. Ook voor de genoemde industriële bedrijven geldt dat het grootse aandeel oppervlaktewater voor koeling wordt gebruikt. Voor onttrekking van oppervlaktewater hoeven bedrijven niet te betalen. Het oppervlaktewater wordt voor het overgrote deel – met een hogere temperatuur - weer teruggevoerd naar het watersysteem ter plaatse. De hoeveelheid leidingwater die genoemde bedrijven innemen is, vergeleken met de hoeveelheden oppervlaktewater, relatief laag. Steeds meer bedrijven rapporteren over hun watergebruik. Dat zal naar verwachting toenemen vanwege de eisen die de Corporate Sustainability Reporting Directive8 met zich meebrengt. Vraag 10 Wie is precies verantwoordelijk voor de VTH-taken als het gaat om lozing van direct vervuild water door de tien grootste uitstoters van CO2 en stikstof van Nederland, en wie is verantwoordelijk voor VTH van indirecte lozing van vervuild water? Antwoord 10 De verantwoordelijkheid voor de VTH-taken voor directe lozingen is afhankelijk van het soort water waarin wordt geloosd en niet van de herkomst van die lozing. Voor de Rijkswateren ligt de bevoegdheid bij Rijkswaterstaat (RWS), namens de minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW). Lozingen in regionale wateren vallen onder de verantwoordelijkheid van het Waterschap. Indirecte lozingen vallen, afhankelijk van de complexiteit van het bedrijf, onder de bevoegdheid van de gemeente of provincie. Volgens de Omgevingswet valt deze taak binnen het basistakenpakket en is de gemeente of provincie verplicht deze onder te brengen bij de omgevingsdienst. Deze bevoegdheidsverdeling is ook van toepassing op de tien grootste uitstoters van CO2 en stikstof van Nederland. Vraag 11 Wie is precies verantwoordelijk voor de VTH van indirecte en directe lozingen van vervuild water door Tata Steel en zijn verschillende bedrijven en bedrijfsonderdelen (graag in detail aangeven)? Antwoord 11 Indirecte waterlozingen worden, afhankelijk van de complexiteit van het bedrijf, gereguleerd door de gemeente of provincie. In beide gevallen voert de omgevingsdienst deze taken uit. Voor alle bedrijfseenheden van Tata Steel, Pelt & Hooykaas en Harsco is de provincie Noord-Holland bevoegd gezag en voert de omgevingsdienst de VTH-taken uit als het gaat om indirecte waterlozingen. De bevoegdheid voor directe waterlozingen in Rijkswateren ligt bij RWS, namens de minister van IenW. RWS heeft de volgende (directe) lozingsvergunningen aan Tata Steel verleend:
Vraag 12 Hoe vaak vindt er controle plaats bij de tien grootste uitstoters van CO2 en stikstof van Nederland afzonderlijk? Antwoord 12 In de inspectieresultaten van het samenwerkingsprogramma SEVESO+9, wat toezicht houdt op de meest risicovolle bedrijven, is meer informatie over de meest risicovolle bedrijven te vinden. Ook wordt hier per regio en per branche het aantal geïnspecteerde bedrijven weergeven. Cijfers over het aantal controles bij de tien grootste uitstoters van CO2 en stikstof zijn onbekend. De controlefrequentie is zoals vermeld in de brief van 27 augustus jl.10 afhankelijk van de afstemming tussen bevoegd gezag en de omgevingsdiensten over hoe zij het werk prioriteren. Vraag 13 Hoe vaak wordt er gecontroleerd op veehouderij? Antwoord 13 Over het algemeen worden veehouderijen een keer per drie tot een keer per vijf jaar gecontroleerd door een omgevingsdienst. Veehouderijen met mestvergistingsinstallaties op hun erf en veehouderijen met een hoog risicoprofiel worden jaarlijks gecontroleerd. Vraag 14 Klopt het dat een agrariër die bestrijdingsmiddelen gebruikt, verplicht is ervoor te zorgen dat die middelen niet naar de omliggende percelen verwaaien of op een andere manier op de percelen van iemand anders terechtkomen, en zo ja, welke maatregelen is hij verplicht te nemen? Antwoord 14 Professionele gebruikers, zo ook agrariërs, moeten zich te allen tijde houden aan de voorschriften uit het Besluit activiteiten leefomgeving11 én aan de aanvullende specifieke voorschriften die in het wettelijk gebruiksvoorschrift van een gewasbeschermingsmiddel zijn opgenomen. Het betreft hier bijvoorbeeld voorschriften welke teeltvrije zones en driftreducerende spuittechnieken moeten worden gebruikt om veilig gebruik te garanderen. Daarnaast mogen gewasbeschermingsmiddelen niet worden gebruikt bij een windsnelheid groter dan 5 meter per seconde (ongeveer windkracht 3). Ook moet een toepasser een spuitlicentie hebben om gewasbeschermingsmiddelen te mogen toepassen en zijn toepassers verplicht om toepassingsapparatuur periodiek te laten keuren. Dit is verplicht voor alle toepassingsapparatuur van 3 jaar en ouder, behalve eenvoudige apparatuur (bijvoorbeeld rug- en handgedragen spuiten). Verder is het raadzaam, maar niet verplicht, dat agrariërs in gesprek gaan met hun buren over toepassing van gewasbeschermingsmiddelen. Er bestaan handreikingen om dat op een goede manier te doen, zoals de handreiking: ‘Nabuurschap’ bij gebruik van gewasbeschermingsmiddelen12. Vraag 15 Wie controleert (en handhaaft) of een agrariër die bestrijdingsmiddelen gebruikt, er goed voor zorgt dat de bestrijdingsmiddelen niet bij de buren terechtkomen? Antwoord 15 De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) houdt samen met de Waterschappen toezicht op de naleving van wettelijke regels voor gewasbeschermingsmiddelen. Zij voeren inspecties uit bij land- en tuinbouwbedrijven. Jaarlijks publiceert de NVWA de inspectieresultaten13. Vraag 16 Mogen agrariërs water waar bestrijdingsmiddelen in zitten in het milieu lozen en, zo ja, welke normen gelden daarvoor? Antwoord 16 In het Besluit activiteiten leefomgeving zijn voorschriften vastgelegd over het lozen van afvalwater voor activiteiten waarbij mogelijk gewasbeschermingsmiddelen in het afvalwater terechtkomen. Het gaat om activiteiten als het spoelen en sorteren van gewassen, het reinigen van verpakkingen en reinigen van voertuigen of werktuigen voor agrarische activiteiten. Onder bepaalde omstandigheden kan dit afvalwater gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden (waar gewasbeschermingsmiddelen zijn gebruikt) of is lozen op vuilwaterriool toegestaan. Voor het lozen van drain(age)water en filterspoelwater met gewasbeschermingsmiddelen vanuit de glastuinbouw geldt een zuiveringsplicht. Hierbij moet 95% van de gewasbeschermingsmiddelen uit het te lozen afvalwater worden verwijderd. Meer informatie over het lozen van afvalwater van genoemde activiteiten is te vinden op het Informatiepunt Leefomgeving14. Vraag 17 Wie doet de VTH als het gaat om waterlozingen door agrariërs? Antwoord 17 De verantwoordelijkheid voor de VTH-taken voor directe lozingen is afhankelijk van het soort water waarin wordt geloosd en niet van de herkomst van die lozing. Voor de Rijkswateren ligt de bevoegdheid bij Rijkswaterstaat (RWS), namens de minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW). Lozingen in regionale wateren vallen onder de verantwoordelijkheid van het Waterschap. Indirecte lozingen vallen, afhankelijk van de complexiteit van het bedrijf, onder de bevoegdheid van de gemeente of provincie. Volgens de Omgevingswet valt deze taak binnen het basistakenpakket en is de gemeente of provincie verplicht deze onder te brengen bij de omgevingsdienst. Vraag 18 Hoeveel slachthuizen zijn er en hoeveel handhavers zijn er om die slachthuizen te controleren? Antwoord 18 In Nederland zijn 156 erkende slachthuizen. De 38 grote roodvlees- en pluimveeslachthuizen staan onder permanent toezicht van de NVWA[1]. Toezicht op de slachthuizen is primair een verantwoordelijkheid van de NVWA. De NVWA is een landelijke inspectie en valt onder de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN). Omgevingsdiensten houden namens de gemeenten (het bevoegd gezag) toezicht op de milieuvergunning van de slachthuizen. Het exacte aantal controleurs vanuit omgevingsdiensten en de NVWA dat specifiek slachthuizen controleert is niet te geven. Voor omgevingsdiensten geldt dat in principe alle milieutoezichthouders dit werk doen. Vraag 19 Hoeveel diertransporten vinden dagelijks plaats, hoe vaak worden hierop controles verricht en hoeveel handhavers zijn beschikbaar hiervoor? Antwoord 19 Omgevingsdiensten houden geen toezicht op het vervoer van dieren. Deze taak is belegd bij de NVWA. Het aantal diertransporten is niet bekend. Wel heeft de NVWA inspectieresultaten over het vervoer van kwetsbare dieren, de transportwaardigheid en het vervoer bij extreme temperaturen15. Vraag 20 Kunt u schetsen wat de handhavingscapaciteit is als het gaat om controle bij veehouderijen, hoe dat zich heeft ontwikkeld afgelopen tien jaar en hoe groot de kans is dat een veehouderij wordt gecontroleerd op naleving van wet- en regelgeving? Antwoord 20 De handhavingscapaciteit verschilt per omgevingsdienst. In regio’s met een agrarisch karakter is de capaciteit groter. Het exacte aantal milieutoezichthouders en -handhavers voor deze taken is niet te geven, omdat zij ook andere taken hebben. Het tweejaarlijks onderzoek naar de kwaliteit van de uitvoering van VTH uit 202316 geeft de toezicht en handhavingscapaciteit in fte’s per omgevingsdienst. Echter een specificering naar veehouderij is niet opgenomen. Afgelopen jaren zijn als gevolg van het stikstofbeleid de milieucontroles complexer geworden. Toezicht op stikstofbeleid en Wet natuurbescherming-vergunningen ligt in de meeste regio’s bij de provincies. Enkele omgevingsdiensten voeren deze taken namens de provincie uit. Vraag 21 en 22 Kunt u aangeven hoeveel geld er per jaar aan VTH voor bescherming van dieren en milieu is uitgegeven? Kunt u aangeven hoeveel geld er per jaar aan VTH voor bescherming van dieren en het milieu de komende vier jaar gaat worden uitgegeven? Antwoord 21 en 22 In Omgevingsdiensten in Beeld 202317 is geïnventariseerd wat de totale omzet is van de 28 omgevingsdiensten in Nederland. In 2022 ging het in totaal om ruim €642 miljoen. Daarin is geen onderscheid te maken tussen specifiek bescherming van dieren en bescherming van milieu. De rol van omgevingsdiensten in de bescherming van dieren in professionele dierhouderij is met name gericht op de milieuvergunningen en de bouwkundige aspecten. Zo wordt bijvoorbeeld gekeken of de stallen en hokken aan bouwkundige eisen voldoen en of de dierhouderij niet strijdig is met het lokale bestemmingsplan. Het toezicht op het houderijsysteem als zodanig is primair een verantwoordelijkheid van de NVWA. Enkele omgevingsdiensten hebben ook een taak in toezicht en handhaving van ‘groene wetgeving’ (natuur) en hebben daar groene buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) voor in dienst. Deze zien toe op veiligheid in natuurgebieden en daarmee indirect op de bescherming van dieren. Verder is in de bouwvergunningverlening aandacht voor bijvoorbeeld huisvesting van vleermuizen en kan de bouw worden stilgelegd als sprake is van verstoring van leefgebieden van beschermde dieren. Omgevingsdiensten worden gefinancierd door gemeenten en provincies, welke opdrachtgever en eigenaar zijn van de omgevingsdienst. Naast de milieutaken uit het basistakenpakket kunnen de omgevingsdiensten afspraken maken met hun opdrachtgevers om extra taken (plustaken) uit te voeren. Bijvoorbeeld ten aanzien van bescherming van dieren. Omgevingsdienst NL heeft geen overzicht van de (extra) budgetten voor de bescherming van dieren. Vraag 23 en 24 Hoeveel geld is er afgelopen vier jaar naar de VTH-taken van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) gegaan en hoeveel geld gaat er komende vier jaar heen? Wordt het budget voor de NVWA opgehoogd? Antwoord 23 en 24 Gemeenten en provincies zijn verantwoordelijk voor VTH van de milieutaken. Zij kunnen VTH voor de milieutaken waarvoor ze verantwoordelijk zijn, laten uitvoeren door een omgevingsdienst. Voor milieutaken die onderdeel zijn van het basistakenpakket18 is dit op grond van de Omgevingswet zelfs verplicht. De omgevingsdienst mag dan in opdracht van gemeente of provincie vergunningen verlenen, toezicht houden en handhaven. De NVWA is geen onderdeel van het VTH-stelsel, maar ziet toe op de veiligheid van voedsel en consumentenproducten, dierenwelzijn en de bescherming van natuur. Meer informatie over het budget van de NVWA is te vinden via hun website[3] en in de begroting van het ministerie van LVVN[4]. Vraag 25 Hoe gaat de VTH ervoor zorgen dat de omgevingsdiensten zicht krijgen op piekemissies? Antwoord 25 Het bevoegd gezag (provincies en gemeenten) is er primair verantwoordelijk voor dat de omgevingsdienst beschikt over de benodigde apparatuur. Het belang van goede metingen gemaakt door omgevingsdiensten is groot. Daarom maakt het ministerie van IenW uit de beschikbare Rijksmiddelen voor de versterking van het VTH-stelsel geld vrij voor omgevingsdiensten om meetapparatuur aan te schaffen. Dit verloopt via een subsidie aan Omgevingsdienst NL. In het kader van de Actieagenda Industrie en Omwonenden19 zal een onderzoek uitgevoerd worden naar het vóórkomen van piekemissies in de industrie, de gevolgen van de gezondheid van omwonenden van deze emissies en de mogelijke maatregelen (Actie 6). Tevens zal er in de actielijn Meten en Weten van de Actieagenda onderzoek gedaan worden naar mogelijkheden om emissies van bedrijven beter in beeld te krijgen. Daarbij zal ook expliciet aandacht zijn voor het meten van tijdelijke (piek)emissies (Actie 7). Vraag 26 Hebben de omgevingsdiensten onder het VTH-stelsel de bevoegdheid om de uitstoot bij bedrijven te meten? Antwoord 26 Ja, toezichthouders hebben die bevoegdheid op grond van hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht20. Hierin is vastgelegd dat toezichthouders meetapparatuur kunnen meenemen en bevoegd zijn zaken te onderzoeken, aan opneming te onderwerpen en monsters te nemen. Daarnaast geeft de Algemene wet bestuursrecht de inspecteur de bevoegdheid om zich te laten begeleiden door een externe deskundige. Vraag 27 Zal er onder het VTH-stelsel verder gekeken kunnen worden dan de lijst met beste beschikbare technieken (BBT) uit de BBT-referentiedocumenten (BREF’s) in de Europese Richtlijn Industriële Emissies als de volksgezondheid daar aanleiding toe geeft? Antwoord 27 Het klopt dat binnen het stelsel van de Omgevingswet het bevoegd gezag (provincies en gemeenten) voor vergunningen ook een beoordeling moet maken op basis van een gezonde leefomgeving, en dat bedrijven op basis daarvan maatregelen moeten nemen. Het toetsen aan de beste beschikbare technieken is slechts een onderdeel van de beoordeling die het bevoegd gezag maakt. Over het algemeen vallen de grotere bedrijven onder de reikwijdte van de Richtlijn Industriële Emissies21 (RIE). Hun vergunningen worden door het bevoegd gezag getoetst aan de Europese documenten met beste beschikbare technieken (BBT), zoals vastgelegd in de Best Available Technique Reference Documents (BREF’s). Er wordt echter ook getoetst of de activiteiten niet leiden tot overschrijding van omgevingswaarden, zoals die voor de luchtkwaliteit in de omgeving. Die beoordeling van geval tot geval kan er toe leiden dat aanvullende maatregelen nodig zijn. Omgevingsdiensten passen dit nu al toe. Verder onderzoekt het Rijk op dit moment samen met gemeenten en provincies hoe gezondheid volwaardig kan meewegen bij afwegingen rond vergunningverlening binnen het stelsel van de Omgevingswet. Vraag 28 Hoe heeft u de motie-Gabriëls (Kamerstuk 36 410 XII, nr. 39) over het bezien of structurele aanvullende bekostiging mogelijk is voor versterking van de kwaliteit van de omgevingsdiensten uitgevoerd? Antwoord 28 In de Kamerbrief van 19 maart jl.22 is aangegeven hoe de motie Gabriëls is uitgevoerd. Vraag 29 Hoeveel mensen zijn er in 2024 in dienst bij de omgevingsdiensten en hoe verhoudt zich dit tot eerdere jaren? Antwoord 29 Wat betreft de capaciteit bij de omgevingsdiensten, blijkt uit het tweejaarlijkse onderzoek naar de kwaliteit van de uitvoering van VTH uit 202323 dat er in 2022 in totaal 5.086 fte werkzaam waren bij de omgevingsdiensten. Dit betekende een stijging van 8,6% ten opzichte van 2020. Deze groei was vooral zichtbaar in een toename van het aantal toezichthouders (6,6%), boa’s (22%), en juristen (18%). In 2025 wordt op basis van de data van de omgevingsdiensten van 2024 het volgende tweejaarlijkse onderzoek uitgevoerd welke een geactualiseerd inzicht geeft in het personeelsbestand van de omgevingsdiensten. Vraag 30 Kunt u een historisch overzicht geven van de takenpakketten die belegd zijn bij de omgevingsdiensten? Antwoord 30 In 2009 zijn afspraken gemaakt bij de oprichting van de omgevingsdiensten. Deze zogeheten packagedeal tussen het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Rijk had onder andere betrekking op het werkpakket van de omgevingsdiensten, het basistakenpakket. In 2016 is via de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaald dat provincies en gemeenten de uitvoering van het basistakenpakket moeten beleggen bij een omgevingsdienst. Hierbij is het basistakenpakket zoals vastgelegd in de package deal vertaald naar het Besluit Omgevingsrecht (Bor). Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de betreffende bepaling uit de Wabo opgegaan in de Omgevingswet en is het basistakenpakket verankerd in het Omgevingsbesluit. Vraag 31 Kunt u een overzicht geven van alle omgevingsdiensten en daarin aangeven of zij voldoen aan de geformuleerde robuustheidscriteria? Antwoord 31 In de Kamerbrief voortgang versterking VTH-stelsel van 24 oktober jl.24 is de Kamer nader geïnformeerd over het proces om via het voldoen aan de robuustheidscriteria te komen tot robuuste omgevingsdiensten. Vraag 32 Waarom gaat het niet lukken om het verbeteren van informatie-uitwisseling binnen het interbestuurlijk programma (IBP) VTH af te ronden? Antwoord 32 Op dit moment hebben de individuele partijen binnen het VTH-stelsel de informatievoorziening elk voor hun eigen organisatie geoptimaliseerd. Er zijn echter nauwelijks afspraken over informatie-uitwisseling op stelselniveau tussen deze partijen. Hierdoor is het lastig om informatie tussen partijen uit te wisselen. Er is dus geen sprake van een digitaal stelsel. Voor het uitwisselen van informatie moeten partijen op stelselniveau afspraken met elkaar maken over gezamenlijke taal, gedefinieerde producten en gedefinieerde processen. Dit moeten zij vervolgens binnen de eigen organisaties implementeren zodat zij de landelijke afspraken nakomen. Deze transitie naar een andere manier van werken, waarbij aan partijen wordt gevraagd te denken vanuit stelselbelang in plaats vanuit organisatiebelang, kost tijd. Voor een dergelijke transitie is meer tijd nodig dan de looptijd van het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel. In de Kamerbrief voortgang versterking VTH-stelsel van 24 oktober jl.25 is de kamer nader geïnformeerd over de vervolgstappen. Vraag 33 Kunt u per organisatie/VTH-partner aangeven welke concrete stappen er zijn gezet om de capaciteit en de prioriteit te verhogen: boa’s, politie, Openbaar Ministerie (OM) en zittende magistratuur (ZM)? Antwoord 33 Voor de versterking van het VTH-stelsel heeft het vorige kabinet structureel € 18 miljoen per jaar beschikbaar gesteld. Daar bovenop is structureel € 6 miljoen per jaar beschikbaar voor de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT-IOD) om de opsporingscapaciteit te vergroten. In 2023 is de ILT-IOD uitgebreid van 70 naar 132 medewerkers. De extra capaciteit zal zich naar verwachting eind 2024 vertalen in meer onderzoeken en zichtbare resultaten26. Uit het laatste tweejaarlijkse onderzoek27 volgt dat er een personele groei te zien is bij omgevingsdiensten van 22% specifiek bij boa’s. In 2025 is wederom een tweejaarlijks onderzoek voorzien waarin gekeken wordt of deze positieve trend zich blijft door ontwikkelen. Daarnaast is in het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel gewerkt om overlegstructuren en informatie-uitwisseling te stroomlijnen om zo capaciteit gerichter in te kunnen zetten en prioriteiten tussen alle betrokkenen uit te lijnen. Deze overlegstructuren worden het komende jaar verder uitgedragen en geïmplementeerd door de diverse partners. Via een subsidie aan Omgevingsdienst NL worden de omgevingsdiensten gefaciliteerd ook op dit onderwerp. Het is belangrijk te benoemen dat boa’s bij omgevingsdiensten medewerkers zijn die betaald worden door de opdrachtgevers van de omgevingsdienst (provincies en gemeenten) maar bij hun taakuitvoering vallen onder het gezag van de Officier van Justitie. Werkzaamheden uitgevoerd door boa’s kunnen voor opdrachtgevers daarom niet altijd als direct resultaat worden ervaren. Met het vaststellen van de landelijke strategie van de politie op de aanpak van milieucriminaliteit (Politiemilieutaak 2.0) in 2022 heeft de politie zich gecommitteerd aan het uitvoeren van de aanbevelingen voor de politie van de commissie van Aartsen in het rapport ‘Om de leefomgeving’28. Om de formatie van de aangewezen 406 fte milieuopsporing bij de politie ook daadwerkelijk volledig ingericht en bezet te krijgen, wordt extra ingezet op werving- en selectiecapaciteit. Dit gebeurt mede om de effecten van een uitdagende arbeidsmarkt, de natuurlijke en overige uitstroom in de milieuopsporing te kunnen compenseren. Daarnaast is de politie in 2023 reeds gestart met het versterken van de milieuhandhavingscapaciteit door het werven van extra milieutaakaccenthouders in de basisteams en het vergroten van hun inzet op de politiemilieutaak.
Het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie (OM) heeft van de 2 miljoen euro die structureel sinds 2023 wordt ontvangen, extra medewerkers geworven onder andere om de afstemming met de bestuurlijke toezichthouders en handhavers te organiseren. Uit de aanpak van criminele samenwerkingsverbanden (CSV’s) volgen ook afspraken over de hoeveelheid grote/zwaardere milieuonderzoeken. Deze afspraken zijn recent door OM en politie herbevestigd.
Er zijn geen concrete stappen gezet om de milieustrafzaken bij de zittende magistratuur (ZM) anders te prioriteren. Wel vinden binnen de ZM gesprekken plaats over het anders inrichten van de zaakstroom. Vraag 34 Kunt u een overzicht geven van de nieuwe robuustheidscriteria voor omgevingsdiensten? Antwoord 34 De robuustheidscriteria zijn gezamenlijk door de partners29 binnen het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel opgesteld en in het tweede kwartaal 2023 bestuurlijk vastgesteld30. De robuustheidscriteria bestaan uit kritische prestatie-indicatoren en randvoorwaarden. De kritische prestatie-indicatoren zijn eerder met de Kamer gedeeld31. De robuustheidscriteria zijn effectiviteit, ontwikkelvermogen, wendbaarheid en efficiency. Deze criteria zijn omgezet naar zes kritische prestatie-indicatoren (kpi’s). Deze kpi’s vormen de ondergrens waar omgevingsdiensten aan moeten voldoen en luiden als volgt:
De randvoorwaarden waaraan getoetst worden zijn:
Bij de toetsing aan de randvoorwaarden moet rekening gehouden worden met de robuustheid in de toekomst. Hierbij wordt gekeken naar een meerjarig perspectief, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen structurele en incidentele middelen. Vraag 35 Welke vervolgstappen zullen er worden gezet om de datakwaliteit en de informatie-uitwisseling op peil te krijgen? Antwoord 35 Het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel heeft de huidige situatie van de informatievoorziening in het VTH-stelsel in beeld gebracht en een toekomstbeeld voor de informatievoorziening in het VTH-stelsel neergezet32. Ook is een mogelijke route naar dit toekomstbeeld opgesteld in de vorm van een roadmap. De roadmap wordt door het ministerie van IenW in samenwerking met de partijen in het VTH-stelsel uitgewerkt in een uitvoeringsplan. Hierin staan de acties die nodig zijn om de informatie-uitwisseling te versterken en de slagkracht van de uitvoerende partijen daarmee te vergroten. Vooruitlopend op het uitvoeringsplan worden de volgende acties opgepakt/voortgezet:
Vraag 36 Hoe staat het nu met de eerdere berichten vanuit de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) dat zij de veiligheid in diverse sectoren niet kan garanderen en hoe verhoudt dat zich tot haar relatie met de omgevingsdiensten? Antwoord 36 Toezichtscapaciteit is beperkt en de ILT moet als toezichthouder altijd keuzes maken over aan welke zaken zij prioriteit geeft. Voor het onderwerp milieu geldt dat de primaire verantwoordelijkheid voor de veiligheid bij de bedrijven en instellingen ligt die de normen na moeten leven. Vervolgens bij de omgevingsdiensten die namens provincies en gemeenten voor de meeste bedrijven belast zijn met VTH op deze bedrijven. De ILT zet in op de samenwerking met omgevingsdiensten, zoals bij de aanpak van ketenproblemen en milieucriminaliteit en bij het verbeteren van de kennis- en informatie-uitwisseling. In deze samenwerking geeft de ILT prioriteit aan de onderwerpen waarbij zij de grootste milieurisico’s ziet. Daarnaast zet de ILT als landelijke toezichthouder in op het interbestuurlijk toezicht (IBT) op de provincies, de advisering op de omgevingsvergunningen en de reflectieve onderzoeken op de werking van het VTH-stelsel milieu. Vraag 37 Klopt het dat de 18 miljoen die de afgelopen jaren structureel is uitgetrokken ter versterking van de omgevingsdiensten in 2025 niet wordt verlengd? Antwoord 37 Nee, dit klopt niet. Deze middelen staan structureel op de begroting van het ministerie van IenW voor versterking van het VTH-stelsel. In de Kamerbrief voortgang versterking VTH-stelsel van 24 oktober jl.33 is de Kamer nader geïnformeerd over de besteding van deze gelden in 2025. Vraag 38 Wat is, gezien de opmerking dat er grote vooruitgang is geboekt, de grote vooruitgang, naast het model mandaatbesluit en de handleiding regionale beleidscyclus? Antwoord 38 Binnen het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel zijn 58 producten afgerond door gemeenten, provincies, omgevingsdiensten en het Rijk. In de Kamerbrief voortgang versterking VTH-stelsel van 24 oktober jl.34 is het laatste overzicht in de voortgangsrapportage opgenomen. Naast de in de vraag genoemde producten zijn belangrijke producten de robuustheidscriteria waaraan omgevingsdiensten op 1 april 2026 aan moeten voldoen, de nieuwe set kwaliteitscriteria 3.0, de kennisinfrastructuur VTH en de financieringsystematiek voor omgevingsdiensten. Met al deze producten staat het licht op groen om te komen tot een sterk VTH-stelsel. Daarom moeten partijen zich nu inzetten voor het implementeren en borgen van deze producten. Vraag 39 Kunnen alle omgevingsdiensten hun basistakenpakket al uitvoeren? Zo nee, welke niet? Antwoord 39 Onder de Omgevingswet, die per 1 januari 2024 in werking is getreden, is het basistakenpakket gewijzigd. Uit de managementsamenvatting over de robuustheid van de omgevingsdiensten die naar u verstuurd is met de Kamerbrief van 24 oktober jl.35, blijkt dat nog niet overal alle basistaken bij de omgevingsdiensten zijn belegd. In het tweejaarlijks onderzoek in 2025 wordt onderzocht of alle bevoegde gezagen de basistaken onder de Omgevingswet belegd hebben bij de omgevingsdiensten. Vraag 40 Als het IBP VTH zo succesvol was, waarom komt er dan geen vervolg? Antwoord 40 Het I interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel is ingericht om opvolging te geven aan de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen36. Hiervoor heeft het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel 58 producten opgeleverd. Hiermee is een stevige basis gelegd voor partijen om deze producten te implementeren en te borgen in de VTH-praktijk. Dit moet echter door deze partijen gebeuren. Er wordt een verbindingsteam ingericht dat de implementatie van de verschillende producten coördineert. Daarnaast is het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel succesvol geweest in het samenbrengen van de verschillende partijen in het VTH-stelsel en het op gang brengen van het gesprek over de wijze waarop die partijen samenwerken. Dit gesprek tussen partijen blijft plaatsvinden na afloop van het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel. Over de wijze van samenwerken worden tussen partijen ook samenwerkingsafspraken gemaakt die later dit jaar worden vastgesteld. Vraag 41 Welke zaken zijn nog niet afgerond binnen het IBP VTH? Antwoord 41 In de voortgangsrapportage van september 2024, welke is bijgevoegd bij de Kamerbrief voortgang versterking VTH-stelsel van 24 oktober jl.37, is de laatste stand van zaken weergegeven. Hierin is bijvoorbeeld te lezen dat 6 van de 7 producten niet tijdig gerealiseerde producten onderdeel zijn van pijler 3, informatievoorziening. Gelet op de grote opgave op dit terrein was gedurende de looptijd van het programma al duidelijk dat deze opgave niet voor afronding van het programma gereed zou zijn. Op 1 oktober 2024 is deze pijler dan ook omgezet naar het programma digitaal VTH-stelsel milieu. Dit is een tijdelijke programmaorganisatie onder verantwoordelijkheid van IenW. Vraag 42 Wat is het (juridisch) instrumentarium om op rijksniveau in te kunnen grijpen als er op regionaal (provincie/gemeente) niveau onvoldoende toezicht wordt gehouden en/of daadwerkelijk wordt gehandhaafd? Antwoord 42 De mogelijkheden om op rijksniveau in te grijpen in een gedecentraliseerd stelsel, zijn beperkt. De uitvoering van regionale milieutaken wordt door gemeenten en provincie(s) in mandaat ondergebracht bij de omgevingsdiensten. Er vindt dus geen overdracht van bevoegdheden plaats. Als gevolg daarvan is geen direct Rijkstoezicht mogelijk, maar geldt op grond van de Wet revitalisering generiek toezicht dat de naast hoger gelegen bestuurslaag (interbestuurlijk) toezicht uitoefent. De minister houdt dus toezicht op de provincies en de provincies op de gemeenten. Vraag 43 Waarom is ervoor gekozen om de aanbeveling van de Commissie-Van Aartsen dat er rijkstoezicht moet komen op de omgevingsdiensten niet opgevolgd? Wat is daar nu de consequentie van? Antwoord 43 In de Kamerbrief van 13 december 202138 is aangegeven waarom ingezet is op een alternatieve invulling van deze aanbeveling van de commissie Van Aartsen. Dit heeft geresulteerd in de volgende opvolging van deze alternatieve invulling in het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel, over de voortgang bent u geïnformeerd via de Kamerbrief van 24 oktober jl.39.
Daarnaast is er gewerkt aan een Staat van VTH (SvVTH). Het doel van de SvVTH is inzicht bieden in het functioneren van het VTH-stelsel zodat alle partners kunnen leren en bij kunnen sturen op een adequate uitvoering van de VTH-taken. De SvVTH draagt hiermee ook bij aan checks and balances over de kwaliteit van de VTH-taak uitvoering. Onlangs is gestart met de voorbereiding van de SvVTH. Deze wordt getrokken door het ministerie van IenW met een werkgroep van voormalig interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel deelnemers vanuit alle partijen in het VTH-stelsel. De SvVTH omvat het tweejaarlijks onderzoek naar de kwaliteit van de uitvoering van VTH. De planning is dat deze medio 2025 gereed is. Vraag 44 Wanneer krijgt Omgevingsdienst NL de passende rechtsvorm? Antwoord 44 Omgevingsdienst NL (ODNL) is de landelijke vereniging van de 28 omgevingsdiensten in Nederland. ODNL is op dit moment bezig met gesprekken over de juridische entiteit. Het voorgenomen besluit in de algemene ledenvergadering van ODNL wordt eind november a.s. verwacht. Daarna volgt het besluitvormingsproces bij alle besturen van de omgevingsdiensten. Vraag 45 Wanneer is wel duidelijk wat de voor- en nadelen van een bijzondere opsporingsdienst zal zijn? En worden de resultaten met de Kamer gedeeld? Antwoord 45 Met de ingezette versterking van de politiemilieutaak, de inspanningen die de politie toont om de aangewezen milieucapaciteit te bezetten en het versterkte landelijk sturingsmodel voor inzet van die capaciteit, is gekozen om in te zetten op de huidige organisatiestructuur. De eerste effecten worden in de loop van het jaar zichtbaar. In 2025 wordt bekeken of het nieuwe sturingsmodel aan de verwachting voldoet en wordt de Kamer hierover geïnformeerd. In het verlengde hiervan verwijs ik naar het antwoord op vraag 33. Vraag 46 en 49 Over hoeveel verleende lozingsvergunningen gaat het? Om hoeveel lozingsvergunningen gaat het bij het waterschap en de omgevingsdiensten? Antwoord 46 Er is geen centraal overzicht van het aantal lozingsvergunningen waarvoor de waterschappen en omgevingsdiensten verantwoordelijk zijn. Het zou onevenredig veel inspanning vergen om deze landelijke overzichten te maken en bij te houden. Dit zou ten koste gaan van de tijd om vergunningen zelf op orde te brengen en te houden. Voor RWS zijn deze gegevens wel bekend. Zie hiervoor antwoord 47. Vraag 47 en 48 Aan hoeveel vergunningen kan Rijkswaterstaat (RWS) prioriteit geven? Aan hoeveel verleende vergunningen kan RWS geen prioriteit geven? Antwoord 47 en 48 RWS is namens de minister van IenW het bevoegd gezag voor 727 lozingsvergunningen op rijkswateren. Vanwege de beperkte capaciteit is prioritering noodzakelijk. Bij het bezien/herzien geeft RWS prioriteit aan de lozingsvergunningen die het meest relevant zijn voor het behalen van de doelen van de Kaderrichtlijn Water41 (KRW) in 2027. Dit zijn de lozingsvergunningen van de 211 voor Integrated Pollution Prevention Control (IPPC) installaties (de grotere industriële lozers die vallen onder de RIE42), en 15 vergunningen van kleinere afvalverwerkers. Ook vindt momenteel onderzoek naar KRW-probleemstoffen in oppervlaktewater plaats. Naar verwachting volgt hieruit later dit jaar een nauwkeuriger beeld van andere vergunningen die mogelijk relevant zijn voor het behalen van de KRW-doelen in 2027 (en daarmee ook prioriteit krijgen). Voor de overige vergunningen geldt dat deze eind 2029 worden bezien en indien nodig uiterlijk in 2033 worden herzien. Het bezien en indien nodig herzien van de 727 lozingsvergunningen is een omvangrijke klus. Dit vergt veel tijd en specialistische kennis die schaars is. Vraag 49 Om hoeveel lozingsvergunningen gaat het bij het waterschap en de omgevingsdiensten? Antwoord 49 Zie antwoord 46. Vraag 50 Hoever is RWS met het actualiseren van de lozingsvergunningen? En wat voor rol hebben de waterschappen hierin? is er een deadline gesteld wanneer het klaar moet zijn? Antwoord 50 Er zijn nu in totaal 211 vergunningen voor IPPC-installaties, waarvan er 172 zijn bezien (circa 80%). Van die 172 zijn er tot nu toe 60 herzien. Voor de overige 516 vergunningen zijn er in totaal 94 bezien. Van die 94 zijn er tot nu toe 61 herzien. De waterschappen hebben hier geen rol in. Alle lozingsvergunningen, die in de weg staan van het KRW-doelbereik, worden uiterlijk op 22 december 2027 bezien en indien nodig herzien. Vraag 51 Wat zijn de robuustheidscriteria precies en hoe zijn deze tot stand gekomen? Antwoord 51 Zie antwoord 34. Vraag 52 Hoe staat het met het verkleinen van het aantal omgevingsdiensten? Zijn er al plannen om bepaalde omgevingsdiensten samen te voegen voor meer slagkracht? Zo ja, welke? Antwoord 52 De omgevingsdiensten die nog niet robuust zijn, hebben eerder dit jaar een plan van aanpak opgesteld waarin zij aangeven hoe zij ervoor zorgen dat zij op 1 april 2026 wel robuust zijn. In deze plannen van aanpak heeft een aantal omgevingsdiensten aangegeven dat zij zich oriënteren op een mogelijke fusie. Mijn ambtsvoorganger heeft opgeroepen de mogelijkheid van fuseren serieus te bezien om het werkgebied te vergroten, zoals aangegeven in de Kamerbrief van januari 202443. Zoals vermeld in de Kamerbrief van 24 oktober jl.44 werken de twee omgevingsdiensten in de provincie Utrecht op dit moment samen met hun opdrachtgevers en eigenaren aan het realiseren van een fusie. Vraag 53 Hoe staat het met de aanbeveling van de Commissie-Van Aartsen om een ondergrens vast te stellen voor de omvang van een omgevingsdienst? Is dit al uitgevoerd? Antwoord 53 Deze is opgevolgd. De robuustheidscriteria vormen de ondergrens waar alle omgevingsdiensten aan moeten voldoen. Hierover is de Kamer geïnformeerd in de Kamerbrief van 4 juli 202345. Vraag 54 Over de omgevingsplannen: zijn er omgevingsdiensten/regionale uitvoeringsdiensten (RUD's) die niet voldoen aan de robuustheidscriteria? Antwoord 54 In de Kamerbrief voortgang versterking VTH-stelsel van 24 oktober jl.46 is de Kamer hierover nader geïnformeerd. Uit de beoordeling is dat op dit moment twaalf omgevingsdiensten (inclusief de twee omgevingsdiensten die nu al aan de robuustheidscriteria voldoen) op 1 april 2026 robuust zijn. Van negen omgevingsdiensten was het op het moment van de beoordeling niet aannemelijk dat zij op 1 april 2026 aan de robuustheidscriteria zullen voldoen. Voor de overige zes omgevingsdiensten is het lastig om een juiste inschatting te maken, omdat de acties nog globaal zijn omschreven of omdat de betreffende omgevingsdienst aangeeft dat de uitwerking van de maatregel in de (verdere) toekomst pas plaatsvindt. Vraag 55 Wanneer is de volgende brief aan de Kamer te verwachten over het monitoringsinstrument? Antwoord 55 In de Kamerbrief voortgang versterking VTH-stelsel van 24 oktober jl.47 is de Kamer nader geïnformeerd over het monitoringsinstrument. Vraag 56 Wordt bij de ‘Handhavingsbesluiten openbaar’ rekening gehouden met AVG? Antwoord 56 Ja, er is een uitgebreide handreiking opgesteld door de SEVESO-omgevingsdiensten. Hierin is de AVG betrokken. Deze handreiking is met u gedeeld in de Kamerbrief over stand van zaken opvolging adviezen uit het rapport van de Algemene Rekenkamer over handhaven48. Vraag 57 Wie beoordeelt de ingediende plannen van de omgevingsdiensten? Antwoord 57 In opdracht van het ministerie van IenW heeft TwynstraGudde alle plannen van aanpak geanalyseerd en beoordeeld. Er is op basis van een monitoringsinstrument een beoordelingsadvies gegeven. Bij de opbouw van het monitoringsinstrument was een begeleidingscommissie betrokken, bestaande uit deelnemers van de VNG, IPO, ODNL, het IBP VTH en IenW. Hierover bent u op 24 oktober jl49. met de Kamerbrief voortgang versterking VTH-stelsel nader geïnformeerd. Vraag 58 Worden er per gemeente en per provincie jaarlijks risicoanalyses gemaakt van bestaande reeds vervuilde locaties en van fabrieken die een grootschalige impact op het milieu (kunnen) hebben? Antwoord 58 Ja, op grond van het Omgevingsbesluit50 zijn alle gemeenten en provincies als bevoegd gezag verplicht de prioriteiten aan te geven in een uitvoerings- en handhavingsstrategie. Deze prioriteiten en een risicoanalyse moet getoetst worden aan deze (gezamenlijke) doelstellingen. Vraag 59 Wordt de tool voor de Landelijke vergunningenstrategie (LVS) verplicht om te gebruiken door omgevingsdiensten? Zo nee, waarom niet? Antwoord 59 De Landelijke vergunningenstrategie is een waardevolle ICT-tool om vergunningaanvragen risicogericht te kunnen beoordelen. Het instrument kan worden gebruikt door de omgevingsdiensten, maar er is geen concreet overzicht of alle diensten de LVS gebruiken of gaan gebruiken. Het is niet verplicht. |
---|
Kamerstukken 22 343 en 28 663, nr. 397↩︎
Het Bestuurlijk Omgevingsberaad (BOb) bestaat uit de (bestuurlijke) vertegenwoordigers vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV), Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Openbaar Ministerie (OM), Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), Interprovinciaal Overleg (IPO), en Unie van Waterschappen (UvW) en wordt voorgezet door de Staatssecretaris van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW). Het BOb komt drie keer per jaar bijeen.↩︎
Paragraaf 13.3.2. Strategische en programmatische uitvoering en handhaving↩︎
Artikel 13.8. Uitvoeringsprogramma↩︎
De beoordelingsregels voor de omgevingsvergunningen zijn te vinden in het Besluit kwaliteit leefomgeving in hoofdstuk 8 onder de Omgevingswet↩︎
Kamerstukken 22 343 en 28 663, nr. 368↩︎
Zie: https://www.cbs.nl/nl-nl/cijfers/detail/82883NED?dl=3B958↩︎
Zie: https://finance.ec.europa.eu/capital-markets-union-and-financial-markets/company-reporting-and-auditing/company-reporting/corporate-sustainability-reporting_en↩︎
Zie: https://seveso-plus.nl/inspectieresultaten/jaarverslag-brzo/↩︎
Aanhangsel Handelingen II 2023/24, nr. 2346↩︎
Zie: https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0041330&z=2024-07-01&g=2024-07-01↩︎
Kamerstuk 27 858, nr. 611↩︎
Zie: https://www.nvwa.nl/onderwerpen/gewasbescherming/inspectieresultaten↩︎
Zie: https://iplo.nl/regelgeving/regels-voor-activiteiten/milieubelastende-activiteiten-hoofdstuk-3-bal/↩︎
https://www.nvwa.nl/onderwerpen/vervoer-levende-dieren/inspectieresultaten↩︎
Kamerstukken 22 343 en 28 663, nr. 368↩︎
Kamerstukken 22 343 en 28 663, nr. 368↩︎
[1] Zie: Basistakenpakket, uitgevoerd door omgevingsdiensten | Informatiepunt Leefomgeving (iplo.nl)↩︎
Kamerstuk 28 089, nr. 273↩︎
Titel 5.2. Toezicht op de naleving↩︎
Kamerstukken 22 343 en 28 663, nr. 394↩︎
Kamerstukken 22 343 en 28 663, nr. 368↩︎
Kamerstukken 22 343 en 28 663, nr. 401↩︎
Kamerstukken 22 343 en 28 663, nr. 401↩︎
https://www.ilent.nl/documenten/jaarverslagen/2024/06/07/ilt-iod-jaarverslag-2023↩︎
Kamerstukken 22 343 en 28 663, nr. 368↩︎
Kamerstukken 22 343 en 28 663, nr. 295↩︎
Dit zijn: de Ministeries van JenV, BZK, en IenW, VNG/ gemeenten, IPO/ provincies, UvW/ waterschappen en Omgevingsdiensten Nederland/ omgevingsdiensten.↩︎
De percentages zijn later aangevuld in het bestuurlijke overleg.↩︎
Kamerstukken 22 343 en 28 663, nr. 360.↩︎
Kamerstukken 22 343 en 28 663, nr. 397↩︎
Kamerstukken 22 343 en 28 663, nr. 401↩︎
Kamerstukken 22 343 en 28 663, nr. 401↩︎
Kamerstukken 22 343 en 28 663, nr. 401↩︎
Kamerstukken 22 343 en 28 663, nr. 295↩︎
Kamerstukken 22 343 en 28 663, nr. 401↩︎
Kamerstukken 22 343 en 28 663, nr. 311↩︎
Kamerstukken 22 343 en 28 663, nr. 401↩︎
Kamerstuk 22 343, nr. 357, Kamerstukken 22 343 en 28 663., nr. 390 en Kamerstukken 22 343 en 28 663, nr. 397↩︎
Zie: https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:32000L0060 en https://iplo.nl/thema/water/oppervlaktewater/kaderrichtlijn-water/↩︎
Kamerstukken 22 343 en 28 663, nr. 390↩︎
Kamerstukken 22 343 en 28 663, nr. 401↩︎
Kamerstukken 22 343 en 28 663, nr. 360↩︎
Kamerstukken 22 343 en 28 663, nr. 401↩︎
Kamerstukken 22 343 en 28 663, nr. 401↩︎
Kamerstuk 22 343, nr. 398↩︎
Kamerstukken 22 343 en 28 663, nr. 401↩︎
Paragraaf 13.3.2. Strategische en programmatische uitvoering en handhaving↩︎