Verslag van een schriftelijk overleg over antwoorden op aanvullende vragen commissie over de eerste fase onderzoek Clingendael naar het Turkse diasporabeleid in Nederland (Kamerstuk 32824-414)
Integratiebeleid
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2024D42261, datum: 2024-11-06, bijgewerkt: 2024-11-11 10:15, versie: 2
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (VVD)
- Mede ondertekenaar: E.E. van den Broek, adjunct-griffier
- Aanbiedingsbrief
- Beslisnota bij Kamerbrief Verslag van een schriftelijk overleg over antwoorden op aanvullende vragen commissie over de eerste fase onderzoek Clingendael naar het Turkse diasporabeleid in Nederland (Kamerstuk 32824-414)
Onderdeel van kamerstukdossier 32824 -444 Integratiebeleid.
Onderdeel van zaak 2024Z17552:
- Indiener: J.N.J. Nobel, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Volgcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Volgcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- Volgcommissie: vaste commissie voor Buitenlandse Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2024-11-12 15:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-11-19 16:30: Procedures en brieven SZW (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Preview document (🔗 origineel)
32 824 Integratiebeleid
Nr.444 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 6 november 2024
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid een aantal aanvullende vragen en opmerkingen voorgelegd aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het verslag van een schriftelijk inzake de eerste fase onderzoek Clingendael naar het Turkse diasporabeleid in Nederland (Kamerstuk 32824, nr. 414).
De vragen en opmerkingen zijn op 15 mei 2024 de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 6 november 2024 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Tielen
Adjunct-griffier van de commissie,
Van den Broek
Inhoudsopgave
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de DENK-fractie
II Antwoord/Reactie van de minister
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel Turkse weekendscholen er op dit moment actief zijn in Nederland. Als dit niet bekend is, is de minister bereid om een onderzoek te laten uitvoeren naar hoeveel Turkse weekendscholen er op dit moment in Nederland actief zijn? Zo ja, hoe ziet de minister het tijdspad voor zich van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Deze leden vragen hoeveel van deze weekendscholen gefinancierd worden door de Turkse overheid. Als dit niet bekend is, is de minister bereid om een onderzoek te laten uitvoeren naar welke weekendscholen door Turkije worden gefinancierd? Zo ja, hoe ziet de minister het tijdspad voor zich van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Is bekend van de overige weekendscholen hoe zij gefinancierd worden? Als dit niet bekend is, is de minister bereid om hier een onderzoek naar te laten uitvoeren? Zo ja, hoe ziet de minister het tijdspad voor zich van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie vragen of er andere projecten zijn die de Turkse overheid in Nederland financiert. Zo ja, kan de minister voorbeelden geven? Zo nee, is dit de minister niet bekend? Daarnaast vragen deze leden wat het kabinet concreet doet om Nederlanders met een Turkse achtergrond te beschermen tegen bemoeienis vanuit Turkije.
De leden van de VVD-fractie vragen of er zicht is op hoe subsidies voor het comité voor Turken in het buitenland (YTB) worden gebruikt. Voor welke projecten worden deze subsidies gebruikt? In welke steden worden deze subsidies gebruikt?
Wie beslist er binnen YTB hoe de subsidies worden gebruikt? Mocht de minister dit niet bekend zijn, is de minister dan bereid om hier onderzoek naar te doen? Zo ja, hoe ziet de minister het tijdspad voor dit onderzoek? Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de minister aangeeft dat bij het kabinet geen signalen bekend zijn dat specifieke groepen Turken buitengesloten en buitenspel gezet worden door de Turkse regering als hun identiteit niet strookt met de gewenste karakteristieken van de Turkse staatsburgers. Hoe kan het dat dit niet bekend is bij het kabinet terwijl de onderzoekers schrijven in hun onderzoek dat dit in Nederland voorkomt? Op welke manieren wordt er vanuit het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) contact onderhouden met de Turkse gemeenschap in Nederland? Is de minister bereid om, zoals wordt gevraagd in de motie- Becker1, een lijst te delen met de Kamer waarin alle gesprekspartners van het ministerie staan?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de onderzoekers aangeven dat het Turkse diasporabeleid meer en meer een assertieve opvatting van Turkije is gaan reflecteren, alsook een meer nationalistische notie van het “Turk-zijn” in de zin van loyaliteit aan de staat en vaderlandsliefde. Hierdoor is het diasporabeleid voor in Turkije uitgesloten groepen in sommige gevallen bedreigend geworden. Hoe strookt deze analyse van het Turkse diasporabeleid in Nederland met de visie van de minister dat het diasporabeleid van een ander land niet de grenzen van de Nederlandse rechtstaat overschrijft, dan wel de participatie van Nederlanders met een bi-culturele achtergrond belemmert?
De leden van de VVD-fractie lezen dat er wordt geantwoord dat burgers signalen en meldingen van vermeend ongewenste buitenlandse inmenging kunnen delen met verschillende onderdelen van de Rijksoverheid. Krijgen deze burgers vervolgens een terugkoppeling wat er met hun melding is gedaan? Als Nederlandse burgers met een dubbel paspoort zich werkelijk zorgen maken om hun eigen veiligheid, waar kunnen zij dan heen? Kan de minister de Kamer verzekeren dat er binnen de politie voldoende kennis over ongewenste buitenlandse inmenging (OBI) is, zodat melders en potentiële slachtoffers voldoende kunnen worden geholpen?
De leden van de VVD-fractie vragen hoe het staat met de campagne die door de minister is toegezegd als antwoord op het meldpunt dat door het lid Becker is aangevraagd. De toezegging is gedaan dat deze campagne eind 2023 live zou gaan. Is de campagne al live? Zo ja, wat zijn de eerste signalen? Zo nee, waarom is de campagne nog niet live?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de minister beschrijft dat het ministerie van SZW niet bevoegd is om personen of organisaties te duiden. Kan de minister de Kamer een complete lijst verstrekken welke ministeries of overheidsinstanties op dit moment wél de bevoegdheid hebben om personen en organisaties te duiden?
In het onderzoek lezen de leden van de VVD-fractie dat wordt beschreven dat Diyanet mogelijk, in politiek gevoelige kwesties, als verlengstuk van de Turkse staat kan opereren. Deze leden willen weten hoe dit eruitziet in Nederland zonder een uitleg van wat Diyanet is. Kan de minister de Kamer voorzien van concrete voorbeelden? Zo niet, zijn deze voorbeelden er niet? Hoe strookt de minister dat er bij het ministerie geen voorbeelden bekend zijn, terwijl dit wel wordt beschreven in dit onderzoek?
De leden van de VVD-fractie vragen hoe het beleid van de minister zich richt, naast het tegengaan van discriminatie en uitsluiting en mét het stimuleren van inclusie, veerkracht en weerbaarheid, op de voedingsbodem die in Nederland bestaat voor 60% van de Nederlanders met een Turkse achtergrond die zich meer Turks dan Nederlands voelen. Hoe ziet de minister deze ontwikkeling? Welke concrete elementen in haar beleid zien erop toe dat deze 60% daalt? Wat is, volgens de minister, de reden dat dit cijfer zo hoog ligt?
De leden van de VVD-fractie vragen hoe het staat met het onderzoek dat wordt benoemd op pagina 7, waarin onderzoek wordt gedaan naar of het hebben van een dubbele nationaliteit gewenst of ongewenst is.
De leden van de VVD-fractie constateren dat er tijdens de Turkse verkiezingen in 2023 meerdere meldingen geweest zijn waarbij Turkse overheidsvertegenwoordigers binnen drie maanden voor de verkiezingen campagne hebben gevoerd in Nederland. Hoeveel meldingen zijn er gedaan? Door wie zijn deze meldingen gedaan? De afgesproken regel is dat buitenlandse politici drie maanden voor de verkiezingen geen campagne mogen voeren in Nederland. Hoe strookt deze regel met het dan toch toelaten van Turkse overheidsvertegenwoordigers? Waarom heeft het kabinet zich niet aan bovenstaande regel gehouden voor de Turkse verkiezingen? Waarom heeft het kabinet Nederlanders met een Turkse achtergrond niet beschermd voor mogelijk intimideren door campagneactiviteiten voor de Turkse verkiezingen? Waarom wordt er geen overzicht bijgehouden van deze meldingen? Hoe zag het maatwerk, waarover wordt gesproken in de antwoorden, eruit bij deze meldingen? Voor welke steden zijn deze meldingen gedaan?
Tenslotte vragen de leden van de VVD-fractie of er sinds 2021 een wijziging opgetreden is in de Nederlandse situatie rondom de Grijze Wolven. Wordt dit nog steeds gemonitord?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie danken de minister voor de beantwoording. Deze leden hebben nog enkele aanvullende vragen.
De leden van de D66-fractie lezen dat de minister voornemens is om het onderzoek naar het Turkse diasporabeleid in Nederland te verbreden naar andere gemeenschappen. Kan de minister hiertoe de beoogde stappen inclusief het tijdspad schetsen, zo vragen deze leden. Aanvullend, kan de minister aangeven welke gemeenschappen zij wenst mee te nemen in verder onderzoek?
Vragen en opmerkingen van de leden van de DENK-fractie
De leden van de DENK-fractie hebben kennisgenomen van de stukken behorend bij het schriftelijk overleg eerste fase onderzoek Clingendael naar het Turkse diasporabeleid in Nederland en hebben de volgende vragen. Ten eerste vragen deze leden wat de stand van zaken is met betrekking tot de tweede fase van het onderzoek en wat de verwachte datum van oplevering is. Ten tweede vragen deze leden of de minister uiteen kan zetten wat het diasporabeleid is van Nederland. Kan de minister daarbij ook aangeven welke overeenkomsten en verschillen er zijn tussen het Turkse en Nederlandse diasporabeleid?
Tenslotte vragen zij of de minister nader kan toelichten wat de maatschappelijke meerwaarde is van stichtingen, zoals Islamitische Stichting Nederland, in het bevorderen van de sociale cohesie, participatie en gemeenschapszin. Kan de minister deze maatschappelijke meerwaarde ook kwantificeren?
II Antwoord/Reactie van de minister
De beantwoording is naar onderwerp ingedeeld, te weten: A) diasporabeleid van Turkije, B) ongewenste buitenlandse inmenging en C) overige vragen.
Het Turks Diasporabeleid
Diasporabeleid algemeen
De leden van de VVD-fractie vragen naar de ontwikkeling van het assertievere Turkse diasporabeleid, wat Nederland concreet doet aan bescherming en naar de signalen over het ‘buitenspel zetten van specifieke groepen Turken’ door de Turkse regering.
Zoals gesteld in de beantwoording van het eerste Schriftelijk Overleg over het onderzoek van Clingendael2, voeren veel landen beleid en organiseren activiteiten om een band te behouden met de staatsburgers die in het buitenland wonen. Nederland doet dit zelf ook. Het kabinet herkent dat de Turkse regering al jaren openlijk een actief diasporabeleid voert richting de Turkse diasporagemeenschappen, zowel in Nederland als in andere landen. Ongewenste buitenlandse inmenging, echter, is onacceptabel. Het zorgt ervoor dat sommige burgers zich onveilig voelen en beperkt hen in hun vrijheid van meningsuiting en handelen. Dit leidt tot verdeeldheid en wantrouwen binnen gemeenschappen en de samenleving. Het is belangrijk om duidelijk de norm te stellen dat dit soort inmenging niet wordt getolereerd. Hoewel landen het recht hebben om diasporabeleid te voeren in Nederland, moet dit altijd binnen de grenzen van onze rechtsstaat blijven en mag het de participatie van individuen in onze samenleving niet in de weg staan.
Het kabinet baseert zijn beleid met betrekking tot het tegengaan van ongewenste buitenlandse inmenging op openbare analyses, zoals het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren en jaarverslagen van inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Daarnaast maakt het gebruik van onderzoeken, zoals die van Clingendael, en staat het in contact met leden en vertegenwoordigers van diasporagemeenschappen over signalen van ongewenste buitenlandse inmenging.
Wanneer bij het kabinet toch signalen binnenkomen dat het Turkse diasporabeleid de grenzen van de Nederlandse rechtsstaat overschrijdt, aarzelt het kabinet niet de betreffende autoriteiten daarop aan te spreken – conform de integrale aanpak van ongewenste buitenlandse inmenging. Dit is in eerdere gevallen ook gebeurd, waarover u in 2020 per kamerbrief bent geïnformeerd3.
Daar waar het de fysieke veiligheid van individuele personen betreft, kan de overheid, op basis van actuele dreigingsinformatie en daar waar nodig, aanvullende beveiligingsmaatregelen treffen. Hierover worden in het openbaar geen uitspraken gedaan.
Financiering
De leden van de VVD-fractie vragen zich af of er zicht is op hoe de subsidies verstrekt door YTB worden gebruikt en wie hierover beslist. Daarnaast vragen de leden van de fractie van de VVD of er nog andere projecten zijn die de Turkse overheid in Nederland financiert.
Veel landen financieren activiteiten in het buitenland die zich richten op de eigen diasporagemeenschappen door middel van subsidies of anderszins. Net zoals het deze landen vrij staat om banden te onderhouden met hun staatsburgers, staat het deze landen ook vrij om projecten te financieren met deze gemeenschap(pen) als doelgroep.
Tegelijkertijd is vastgesteld dat statelijke actoren burgers in Nederland als doelwit kunnen hebben van (heimelijke) beïnvloedingsactiviteiten. Dit is eerder naar voren gekomen in de jaarverslagen van de AIVD en in de Dreigingsbeelden Statelijke Actoren.4 In deze rapportages wordt aangegeven dat beïnvloedings- en inmengingsactiviteiten van derde landen mogelijk van invloed zijn op het gevoel van onveiligheid binnen diasporagemeenschappen. Bovendien kan dit, met name bij grotere gemeenschappen, gevolgen hebben voor de onderlinge cohesie binnen deze groepen. In sommige gevallen kan dit leiden tot zelfcensuur, spanningen binnen en tussen bevolkingsgroepen in Nederland en mogelijk zelfs tot verstoring van de democratische rechtsorde.
Het kabinet gaat onwenselijke beïnvloeding vanuit het buitenland tegen. In het regeerprogramma (bijlage bij Kamerstuk 36471, nr. 96) is een slim verbod op ongewenste buitenlande financiering van onder meer Nederlandse verenigingen, stichtingen, kerkgenootschappen of informele organisaties opgenomen.5 Het wetsvoorstel Transparantie maatschappelijke organisaties, dat ter behandeling voorligt in uw Kamer, is hierop gericht. Dit wetsvoorstel is tweeledig. Enerzijds krijgen de burgemeester, het OM en andere specifiek aangewezen overheidsinstanties de bevoegdheid om een informatieverzoek te doen aan een maatschappelijke organisatie over een of meer donaties.
Als de donaties substantieel blijken kan verder navraag gedaan worden naar de persoon van de donateur. De burgemeester kan een informatieverzoek doen wanneer er sprake is van een (dreigende) verstoring van de openbare orde. Het OM kan een informatieverzoek doen bij ernstige twijfel of de wet of de statuten te goeder trouw worden nageleefd dan wel of het bestuur naar behoren wordt gevoerd. Anderzijds worden stichtingen – die nu al verplicht zijn om een balans en staat van baten en lasten op stellen - verplicht om een balans en staat van baten en lasten te deponeren bij het handelsregister. Enkele daartoe bevoegde toezichts- en handhavingsinstanties van de overheid krijgen toegang tot deze stukken.
Campagne tijdens Turkse Verkiezingen
De leden van de VVD-fractie vragen naar de meldingen die zijn gedaan over Turkse overheidsvertegenwoordigers die binnen drie maanden voor de verkiezingen campagne hebben gevoerd in Nederland.
Zoals aangegeven in de beantwoording van de “Beantwoording schriftelijk overleg ‘Eerste fase onderzoek Clingendael naar het Turkse diasporabeleid in Nederland’6 zijn er enkele meldingen gedaan voorafgaand aan mogelijke campagne activiteiten. Deze meldingen zijn via verschillende instanties bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken binnengekomen. Meldingen zijn niet altijd gebonden aan een specifieke locatie. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft zorggedragen voor gepaste opvolging van de meldingen. Voorafgaand aan deze mogelijke campagneactiviteiten zijn in overleg met de betrokken partijen maatregelen getroffen om activiteiten te voorkomen en/of om de betrokken overheidsvertegenwoordigers niet te laten deelnemen binnen de gestelde termijn van drie maanden.
Informeel onderwijs
De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel Turkse weekendscholen er op dit moment actief zijn in Nederland en hoe deze en overige weekendscholen gefinancierd worden.
In 2022 is uw Kamer geïnformeerd7 over de verstrekking van middelen door het Turkse Ministerie voor Turken in het buitenland (Yurtdışı Türkler ve Akraba Topluluklar Başkanlığı, YTB) aan aanbieders van lessen in de Turkse taal, en de bijbehorende subsidievoorwaarden. Het kabinet heeft daarbij aangegeven dat de beschikbare informatie wees op zeer kleinschalige, legitieme ondersteuning van organisaties die taalles aanbieden, met geen aanleiding tot zorg over ongewenste beïnvloeding via deze taalsubsidies.
Het kabinet beschikt niet over cijfers van instellingen voor informeel onderwijs, waaronder weekendscholen, of kennis van de financieringsstructuur van deze instellingen. Het kabinet houdt namelijk geen lijst bij van weekendscholen in Nederland. Er bestaat geen specifieke vergunning of aanvraagprocedure voor weekendscholen.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap werkt aan het realiseren van wettelijk toezicht op informeel onderwijs aan kinderen, waaronder ook weekendscholen vallen. Uw Kamer is in mei 2023 en maart 2024 geïnformeerd over de contouren en uitwerking van dit wetsvoorstel8 en het wetvoorstel wordt in de tweede helft van 2024 in internetconsultatie gebracht.
Landenneutraal onderzoek ervaren diasporabeleid
De leden van de D66-fractie vragen naar het voornemen om het onderzoek naar het Turkse diaspora in Nederland te verbreden naar andere gemeenschappen en wat hiertoe de beoogde stappen zijn.
Instituut Clingendael onderzocht reeds hoe diasporabeleid binnen Turks-Nederlandse gemeenschappen ervaren wordt. In het kader van generiek beleid heeft SZW-onderzoek uitgezet naar beschermende- en risicofactoren van diasporabeleid, waar ook bredere ervaringen met diasporabeleid zijn opgehaald.
Naar verwachting wordt dit onderzoek in het najaar van 2024 gepubliceerd. De uitkomsten van dit onderzoek, tezamen met eerder opgehaalde ervaringen in het kader van het hebben van meervoudige nationaliteiten, vormen de basis voor het vergroten van bewustwording bij lokale professionals, koepelorganisaties en andere vertegenwoordigers van gemeenschappen over gewenste en ongewenste vormen van diasporabeleid.
Ongewenste Buitenlandse inmenging
Meldpunt
De leden van de VVD-fractie vragen of burgers een terugkoppeling ontvangen van hun melding, en waar Nederlandse burgers met een dubbel paspoort terecht kunnen wanneer zij zich zorgen maken om hun eigen veiligheid.
Eenieder die slachtoffer is van een misdrijf (zoals bedreiging) kan hiervan aangifte doen bij de politie. Dit geldt vanzelfsprekend ook voor burgers met een dubbel paspoort.
Daarnaast is door het kabinet een centrale plek binnen de Rijksoverheid gerealiseerd voor het delen van OBI-signalen en meldingen die binnenkomen bij de verschillende onderdelen van de Rijksoverheid. Op deze centrale plek worden periodiek de relevante signalen en eventueel ontvangen OBI-meldingen geanonimiseerd bijeengebracht. Dit draagt bij aan een integraal en gezamenlijk beeld van mogelijke dreiging en eventueel beleidsmatige opvolging. Indien van toepassing worden passende maatregelen getroffen, waar dit mogelijk en noodzakelijk is in het kader van de bestaande taken en bevoegdheden. In beginsel krijgen melders daar geen terugkoppeling van, gelet op het anonieme karakter van de binnengekomen meldingen en signalen. Door binnen de Rijksoverheid verschillende ingangen te bieden om meldingen te kunnen doen en signalen te kunnen delen, houdt het kabinet de drempel voor burgers zo laag mogelijk.
Aanvullend is het kabinet gestart met een pilot voor de inrichting van een centraal OBI-meldpunt, waar uw Kamer om heeft verzocht. Het opzetten van een dergelijk centraal punt buiten de Rijksoverheid vraagt om een aantal randvoorwaarden. Op dit moment worden de mogelijkheden daartoe gedetailleerd onderzocht. Belangrijke uitgangspunten in dit proces zijn een zorgvuldige weging rond privacy- en veiligheidsvraagstukken, bijvoorbeeld ten aanzien van gegevensverwerking en op het gebied van cybersecurity, en het vergt een gedegen uitwerking van de vraag hoe opvolging te geven aan OBI-meldingen. Het is daarbij van belang aan (potentiële) melders en uw Kamer een realistisch beeld te geven van de handelingsperspectieven die geboden kunnen worden: wat kan de overheid wel en niet doen om deze vorm van dreiging aan te pakken? Veel vormen van OBI, zoals manipulatie en beïnvloeding, vinden immers plaats onder de drempel van het strafrecht en kunnen daarom niet strafrechtelijk worden vervolgd. Ten slotte zijn er financiële consequenties verbonden aan de keuze voor de externe inrichting van een centraal meldpunt. Na afronding van deze pilot-fase, wordt uw Kamer over de inrichting van het meldpunt nader geïnformeerd.9
Campagne meldpunt
De leden van de VVD-fractie informeren naar de stand van zaken van de campagne met betrekking tot het OBI-meldpunt.
Er is een OBI communicatieaanpak ontwikkeld.10 Met de communicatieaanpak wil de Rijksoverheid meer maatschappelijk bewustzijn over OBI creëren en het normatieve standpunt uitdragen, dat OBI in Nederland niet wordt geaccepteerd. De aanpak is er daarnaast op gericht om doelgroepen en (potentiële) doelwitten van OBI erop te wijzen, dat zij een melding kunnen doen wanneer zij OBI vermoeden of wanneer OBI daadwerkelijk plaatsvindt. Uw kamer is hierover in meer detail geïnformeerd in de Kamerbrief ‘Stand van zaken aanpak ongewenste buitenlandse inmenging (OBI).’11
Kennis bij de politie
De leden van de VVD-fractie informeren naar de kennispositie binnen de politie en vragen of melders en potentiële slachtoffers voldoende kunnen worden geholpen.
De OBI-aanpak betreft een rijksbrede opgave. Als uitvoeringsorganisatie heeft de politie de afgelopen jaren geïnvesteerd in het verhogen van de bewustwording van statelijke dreigingen en OBI in het bijzonder. Daarnaast zet het kabinet in op de signalerende en handhavende taak van de politie op het vlak van nationale veiligheid. Er wordt daarom geïnvesteerd in de aanpak van spionage door politie en OM. Ook wordt er daarmee ingezet op het vergroten van de deskundigheid bij de politie tegen ongewenste buitenlandse inmenging en statelijke dreigingen. Indien personen slachtoffer zijn van een strafbaar feit kijkt de politie in afstemming met het Openbaar Ministerie naar de wettelijke mogelijkheden die het strafrecht biedt.
Zoals in het antwoord hierboven is aangegeven is het kabinet gestart met een pilot voor een centraal meldpunt voor Ongewenste Buitenlandse Invloed (OBI), zoals verzocht door de Kamer. Het opzetten van dit meldpunt buiten de Rijksoverheid vereist het zorgvuldig afwegen van privacy- en veiligheidskwesties, zoals gegevensverwerking en cybersecurity. Daarnaast moet duidelijk worden wat de overheid kan doen bij OBI-meldingen, aangezien veel gevallen niet strafrechtelijk vervolgd kunnen worden. Ook worden de financiële gevolgen van een extern meldpunt onderzocht. Na afronding van deze pilot-fase, wordt uw Kamer over de inrichting van het meldpunt nader geïnformeerd.12
Duiden
De leden van de VVD-fractie vragen zich af welke ministeries of overheidsinstanties op dit moment de bevoegdheid hebben om personen en organisaties te duiden.
De politie, de AIVD en het Ministerie van OCW beschikken over een grondslag voor het verwerken van persoonsgegevens, deze geldt echter alleen voor het uitoefenen van hun eigen specifieke wettelijke taak. Voor een toelichting op deze taken verwijs ik u graag naar de Kamerbrief van de voormalige minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Karien van Gennip, die op 23 oktober 2023 is verzonden en gaat over de geleerde lessen van de Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering.13
Diyanet
De leden van de VVD fractie vragen zich af hoe Diyanet ‘’als’’ verlengstuk van de Turkse staat kan opereren en of de minister hier concrete voorbeelden van kan geven.
Nederlandse burgers hebben het recht om vrijelijk hun geloofsovertuiging te belijden, in overeenstemming met de vrijheid van godsdienst. Deze vrijheid stelt Nederlandse burgers in staat om zelfstandig keuzes te maken betreffende de invulling van hun religieuze overtuigingen.
Zoals eerder in deze beantwoording al aangegeven, zal het kabinet niet aarzelen de Turkse autoriteiten aan te spreken, wanneer het Turkse diasporabeleid de grenzen van onze rechtstaat overschrijdt of de participatie van Nederlanders met een Turkse achtergrond belemmert. In 2016 is dit bijvoorbeeld gebeurd naar aanleiding van berichten over rapportages die de attaché Religieuze Zaken van de Turkse ambassade in Nederland, destijds tevens voorzitter van de Islamitische Stichting Nederland (de Nederlandse koepelorganisatie van de Diyanet-moskeeën), naar Ankara stuurde over vermeende banden met de Gülenbeweging. In goed onderling overleg, is de attaché teruggetrokken uit Nederland. Om (de schijn van) mogelijke vermenging van politiek en religie te voorkomen, zijn de autoriteiten overeengekomen dat de attaché Religieuze Zaken, of een andere vertegenwoordiger met diplomatieke of consulaire status, voortaan geen rol vervult in het bestuur van ISN.
Overig
Nederlands diasporabeleid
De leden van de DENK-fractie vragen naar een uiteenzetting naar het diasporabeleid van Nederland en een vergelijking met die van Turkije.
Nederland kent niet één integraal of gecoördineerd beleid voor Nederlanders in het buitenland. Er zijn verschillende departementen die een verantwoordelijkheid hebben voor een gedeelte van het beleid voor personen met een Nederlandse nationaliteit die zich in het buitenland begeven. Omdat deze verantwoordelijkheden verschillende beleidsterreinen raken worden ze uitgevoerd door verschillende departementen. Zo is het ministerie van Buitenlandse Zaken bijvoorbeeld verantwoordelijk voor het mogelijk maken van Nederlandse verkiezingen in het buitenland, consulaire bijstand en reisadviezen. Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft beleid opgesteld voor Nederlands taal- en cultuuronderwijs in het buitenland om ervoor te zorgen dat kinderen bij terugkeer naar Nederland aansluiting kunnen vinden op het Nederlandse onderwijs. Er wordt geen overzicht bijgehouden van alle beleidsterreinen die Nederlanders in het buitenland raken.
Binding
De leden van de VVD-fractie vragen hoe het beleid van de minister zich richt, naast het tegengaan van discriminatie en uitsluiting en mét het stimuleren van inclusie, veerkracht en weerbaarheid, op de voedingsbodem die in Nederland bestaat voor 60% van de Nederlanders met een Turkse achtergrond die zich meer Turks dan Nederlands voelen. Hoe ziet de minister deze ontwikkeling? Welke concrete elementen in haar beleid zien erop toe dat deze 60% daalt? Wat is, volgens de minister, de reden dat dit cijfer zo hoog ligt?
Zoals eerder door mijn voorganger aangegeven, vind ik het zorgelijk dat circa 60% van de respondenten zich primair identificeert met de Turkse identiteit. Uit hetzelfde onderzoek blijkt namelijk dat een vergelijkbaar percentage aangeeft zich óók verbonden te voelen met Nederland.
Positief is dat de identificatie met Nederland groeit. In 2023 heeft het Rotterdams Instituut voor Sociaal Beleidsonderzoek van de Erasmus Universiteit, in opdracht van mijn ministerie, een rapport uitgebracht over de integratie en het samenleven van verschillende etnische groepen, waaronder de Turkse gemeenschap14. Hieruit blijkt dat de tweede generatie Turkse Nederlanders zich in aanzienlijk grotere mate zowel met Nederland als met hun herkomstgroep identificeert, meer dan de eerste generatie. Dit is een positieve ontwikkeling die ik graag wil onderstrepen.
Tegelijkertijd blijft deze tweede generatie, ondanks verbeteringen in hun maatschappelijke positie, discriminatie ervaren vanwege hun afkomst. Dit sluit aan bij de zogeheten integratieparadox: hoe meer mensen met een migratieachtergrond geïntegreerd raken, hoe meer zij discriminatie en uitsluiting ervaren. Dit is ook bevestigd in het rapport "Gevestigd, maar niet thuis" van het Sociaal en Cultureel Planbureau (2022). Deze belemmeringen dragen bij aan een gevoel van vervreemding en verhinderen dat mensen zich volledig thuis en verbonden voelen met Nederland.
Daarom blijf ik mij inzetten voor een inclusieve samenleving, waarin iedereen zich welkom en gewaardeerd voelt. Het aanpakken van discriminatie en racisme is daarbij een onmisbaar onderdeel. Evenals het aanpakken van ongewenste buitenlandse inmenging.
Dubbele nationaliteit
De leden van de VVD-fractie vragen hoe het staat met het onderzoek dat wordt benoemd op pagina 7, waarin onderzoek wordt gedaan naar of het hebben van een dubbele nationaliteit gewenst of ongewenst is.
Het ministerie van SZW doet geen onderzoek naar de wenselijkheid van een dubbele nationaliteit. Het kabinet vindt het hebben van een meervoudige nationaliteit per definitie ongewenst.
In de vorige beantwoording werd verwezen naar een onderzoek over het verband tussen het behoud van de dubbele nationaliteit en een gevoel van vervreemding van/verbondenheid met de Nederlandse samenleving. Dit betreft een toezegging naar aanleiding van de VVD-vraag hierover uit het eerdere schriftelijk overleg van 26 maart jl.15 Het ministerie van SZW verkent de mogelijkheden om hiervoor een kwantitatieve analyse uit te laten voeren binnen de Survey Integratie Minderheden (SIM). Naar verwachting kan de Kamer hier medio 2025 nader over geïnformeerd worden.
Contacten met de Turks-Nederlandse gemeenschappen
De leden van de VVD-fractie zich af op welke manieren vanuit het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid contact onderhouden wordt met de Turkse gemeenschap in Nederland. Daarnaast vragen de leden van de DENK-fractie naar de maatschappelijke meerwaarde van stichtingen, zoals Islamitische Stichting Nederland’ in het bevorderen van sociale cohesie, participatie en gemeenschapszin.
Ten aanzien van de maatschappelijke organisaties gaat dit om organisaties die zich inzetten voor bepaalde maatschappelijke vraagstukken en/of die specifieke gemeenschappen vertegenwoordigen. Zij kunnen een belangrijke rol spelen in het organiseren van activiteiten ten aanzien van sociale cohesie en participatie, het verbinden van diverse groepen in de samenleving en het agenderen van zaken die leven binnen een (deel van) gemeenschap bij de overheid en andere partners. Het uitgangspunt van SZW is dat, afhankelijk van het vraagstuk, een duurzame en constructieve dialoog wordt gevoerd met verschillende gesprekspartners. Gesprekken worden gevoerd met diegenen die een rol kunnen spelen in de aanpak van deze samenlevingsvraagstukken.
De motie-Becker16 waar de leden van de VVD naar informeren, ziet toe op het voorkomen dat de overheid aan tafel gaat met organisaties die (aantoonbaar) integratie hebben tegengewerkt en/of een ongewenste agenda van buitenlandse beïnvloeding voorstaan en verzoekt de regering hierover een jaarlijks overzicht te verstrekken. Deze motie wordt momenteel onderzocht gezamenlijk met Motie-Palland17 die toeziet op contacten van de overheid met verschillende (religieuze) gemeenschappen en maatschappelijke partners. Uw kamer wordt hier binnenkort over geïnformeerd.
Onderzoek
De leden van de DENK-fractie vragen naar de publicatie van de tweede fase van het onderzoek van Clingendael.
Bij navraag bij het Clingendael Instituut wordt verwacht dat het tweede deel van het Clingendael-rapport eind oktober zal worden gepubliceerd.
Grijze wolven
Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie of sinds 2021 een wijziging opgetreden is in de Nederlandse situatie rondom de Grijze Wolven.
Over het actuele kennisniveau van de Inlichtingen en Veiligheidsdiensten worden in het openbaar geen uitspraken gedaan. In algemene zin geldt dat dreigingen die de sociale en politieke stabiliteit kunnen aantasten doorlopend worden gemonitord. Indien dit aanleiding geeft eerdere inschattingen of oordelen te herzien, zal dit vanzelfsprekend gebeuren. Dit geldt ook voor eventuele veranderingen in de aanpak van dergelijke dreigingen.
Kamerstuk 35228, nr. 45.↩︎
Kamerstukken II 2023-2024, 32 824, nr. 414↩︎
Kamerstukken II 2019-2020, 30 821, nr. 114↩︎
Kamerstukken II 2020-2021, 30 821, nrs. 124 en 175↩︎
Regeerprogramma kabinet-Schoof, 13 september 2024, p. 97.↩︎
Kamerstukken II 2023-2024, 32 824, nr. 414↩︎
Kamerstukken II 2021-2022, 32 824, nr. 358↩︎
Kamerstukken II 2022-2023, 29 614, nr. 169↩︎
Kamerstukken II 2024-2025, 30821, nr. 241↩︎
Meer informatie over dit onderwerp is te vinden op de website van de Rijksoverheid.↩︎
Kamerstukken II 2024-2025, 30821, nr. 241↩︎
Kamerstukken II 2024-2025, 30821, nr. 241↩︎
Kamerstukken II 2023-2024, 35 228, nr. 43.↩︎
De Boom, J., et al. (2023). Ontwikkelingen in integratie: De maatschappelijke positie van zeven groepen met een migratieachtergrond in kaart gebracht.↩︎
https://open.overheid.nl/documenten/ca6bf4c3-37b0-4dcc-9f5f-9a89787fdedd/file↩︎
Kamerstuk 35228, nr. 45↩︎
Kamerstuk 32824, nr. 403↩︎