[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Derde nota van wijziging

Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2025)

Nota van wijziging

Nummer: 2024D42445, datum: 2024-11-11, bijgewerkt: 2024-11-12 16:36, versie: 2

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 36602 -65 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2025).

Onderdeel van zaak 2024Z13666:

Onderdeel van zaak 2024Z17640:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


36 602 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2025)
Nr. 65

DERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 11 november 2024

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

Na artikel LIII wordt een artikel ingevoegd:

1

ARTIKEL LIIIA

De Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel IX wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IXA

De bewijzen van deelgerechtigdheid in een fonds worden geacht met ingang van 1 januari 2025 niet verhandelbaar te zijn indien:

a. het fonds voor gemene rekening of het lichaam opgericht of aangegaan naar het recht van een andere staat dat een met een fonds voor gemene rekening vergelijkbare rechtsvorm heeft zonder toepassing van dit artikel met ingang van 1 januari 2025 belastingplichtig zou zijn op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, onderscheidenlijk artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van die wet;

b. het fonds onmiddellijk voorafgaand aan 1 januari 2025 niet belastingplichtig was op grond van artikel 2 of 3 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969;

c. uiterlijk op 31 december 2025 de vervreemding van de bewijzen van deelgerechtigdheid in het fonds uitsluitend kan plaatsvinden aan het fonds voor gemene rekening; en

d. reeds vóór 1 januari 2025 het voornemen bestond om aan de voorwaarde in onderdeel c te voldoen.

B

In de Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling wordt in artikel X, tweede lid, “,III en VII” vervangen door “III, VII en IXA”.

ALGEMENE TOELICHTING

Wijziging Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling

Met deze nota van wijziging wordt in het wetsvoorstel Belastingplan 2025 een artikel opgenomen waarmee de Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling wordt gewijzigd. Ingevolge de Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling wordt met ingang van 1 januari 2025 onder meer de definitie van het fonds voor gemene rekening (fgr) aangepast. Kort gezegd komt het toestemmingsvereiste dat in de huidige definitie van fgr is opgenomen te vervallen. Daarnaast wordt in de nieuwe definitie van fgr aansluiting gezocht bij de in de Wet op het financieel toezicht gehanteerde begrippen beleggingsfonds en fonds voor collectieve belegging in effecten. Hiermee is beoogd het gebruik van het fgr meer in overeenstemming te brengen met de oorspronkelijke doelstelling en onbedoeld gebruik van het fgr te voorkomen.1 Dit kan tot gevolg hebben dat lichamen die onder het huidige recht als transparant worden aangemerkt met ingang van 1 januari 2025 zelfstandig belastingplichtig worden omdat zij vanaf dat moment voldoen aan de voorwaarden voor het zijn van fgr. Die zelfstandige belastingplicht als fgr geldt echter niet indien sprake is van een fonds waarvan de bewijzen van deelgerechtigdheid uitsluitend vervreemd kunnen worden aan het fonds zelf (hierna ook: inkoopfonds). Inkoopfondsen worden onder de huidige wettelijke regeling ook als transparant aangemerkt. Het kabinet ontvangt vanuit de praktijk en vanuit de Belastingdienst signalen dat in bepaalde gevallen de tijdsdruk toeneemt, omdat blijkt dat bepaalde beleggingsfondsen wel de intentie hebben om met ingang van 1 januari 2025 een inkoopfonds (en daarmee niet zelfstandig belastingplichtig) te zijn, maar dat dat om praktische redenen niet altijd haalbaar is. Het niet tijdig kunnen voldoen aan de voorwaarden om als een inkoopfonds aangemerkt te worden, komt bijvoorbeeld omdat de bestaande overeenkomsten van (thans transparante) beleggingsfondsen in overleg met alle medebeleggers moeten worden gewijzigd om te voldoen aan de voorwaarden voor het zijn van inkoopfonds. Deze vertraagde herstructureringen kunnen tot gevolg hebben dat fondsen voor een korte periode zelfstandig belastingplichtig worden, en die zelfstandige belastingplicht verliezen als zij later in het jaar alsnog aan de voorwaarden voor het zijn van inkoopfonds voldoen. Terwijl het om beleggingsfondsen gaat die thans al transparant zijn en deze status ook na 1 januari 2025 wensen te continueren. Het kabinet is van mening dat deze uitkomst en de daarmee gepaard gaande discussies ongewenst zijn voor zowel de fondsen als de Belastingdienst. Om aan deze signalen tegemoet te komen, stelt het kabinet voor om in het wetsvoorstel Belastingplan 2025 een bepaling aan de Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling toe te voegen. Ingevolge deze overgangsbepaling wordt een fgr geacht met ingang van 1 januari 2025 een zogenoemd inkoopfonds te zijn, indien reeds voor die datum het voornemen bestond om te herstructureren en het fonds uiterlijk op 31 december 2025 aan de voorwaarde voor het zijn van inkoopfonds voldoet.

Budgettaire aspecten

Deze nota van wijziging voorkomt een onbedoeld gevolg van de Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling nog voordat de materiële bepalingen van deze wet in werking treden op 1 januari 2025. Met dit onbedoelde gevolg is ten tijde van de raming van de budgettaire gevolgen van deze wet ook geen rekening gehouden. Het voorkomen van dit onbedoelde gevolg heeft geen budgettaire gevolgen.

Uitvoeringsgevolgen Belastingdienst

De nota van wijziging is door de Belastingdienst beoordeeld met de uitvoeringstoets. De wijziging is uitvoerbaar en levert een verbetering in handhaafbaarheid op in vergelijking met de huidige situatie waarin een gewenste herstructurering niet tijdig haalbaar is waardoor belastingplichtigen voor korte tijd - namelijk totdat herstructurering is gerealiseerd - zelfstandig belastingplichtig worden. De uitvoeringstoets is opgenomen in de bijlage.

Gevolgen voor burgers en bedrijfsleven

De voorgestelde maatregel beoogt ten opzichte van de Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling geen inhoudelijke beleidswijziging. Er zijn daarom naar inschatting geen extra noemenswaardige gevolgen voor de administratieve lasten van bedrijven ten opzichte van wat reeds is vermeld in paragraaf 7 van de memorie van toelichting bij de Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling.2

Doenvermogen

De verwachting is dat de personen en bedrijven die in aanraking komen met de voorgestelde maatregel een adviseur hebben of gebruikmaken van een dienstverlener, dan wel dat zij zelf de benodigde vaardigheden en kennis hebben, waardoor doenlijkheid naar verwachting geen aandachtspunt zal zijn.

ONDERDEELSGEWIJZE TOELICHTING

Onderdeel 1

Artikel LIIIA, onderdeel a (artikel IXA van de Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling)

Ingevolge de Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling wordt met ingang van 1 januari 2025 de definitie van het fgr in artikel 2, vierde lid, Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969) aangepast.3 Zowel in de huidige definitie van het fgr als in de definitie van het fgr met ingang van 1 januari 2025 is opgenomen dat geen sprake is van een zelfstandig belastingplichtig fgr, indien de vervreemding van de bewijzen van deelgerechtigdheid uitsluitend kan plaatsvinden aan het fonds voor gemene rekening.

Op grond van het voorgestelde artikel IXA wordt een fonds voor gemene rekening met ingang van 1 januari 2025 geacht een inkoopfonds te zijn, indien a) het fonds – zonder toepassing van de onderhavige overgangsbepaling – per 1 januari 2025 belastingplichtig zou worden als fonds voor gemene rekening of als lichaam met een rechtsvorm4 die daarmee vergelijkbaar is; b) het fonds onmiddellijk voorafgaand aan 1 januari 2025 – dus op grond van de wet zoals die luidt op 31 december 2024 – niet zelfstandig belastingplichtig was voor de vennootschapsbelasting; c) de bewijzen van deelgerechtigdheid in dat fonds uiterlijk op 31 december 2025 uitsluitend kunnen worden vervreemd door inkoop door het fgr en d) reeds vóór 1 januari 2025 het voornemen bestond om te herstructureren.

Met betrekking tot de voorwaarde uit onderdeel a geldt dat het moet gaan om een fonds dat zonder toepassing van het voorgestelde artikel IXA met ingang van 1 januari 2025 belastingplichtig zou zijn als fonds voor gemene rekening of als lichaam met een rechtsvorm die daarmee vergelijkbaar is.

Met betrekking tot de voorwaarde uit onderdeel b geldt dat het fonds als bedoeld in voorwaarde a op 31 december 2024 niet zelfstandig belastingplichtig mag zijn. Daarmee wordt voorkomen dat een op dat moment zelfstandig belastingplichtig lichaam niet als gevolg van het voorgestelde artikel IXA per 1 januari 2025 transparant wordt. Het voorgestelde artikel IXA is bedoeld om een kortstondige belastingplicht te voorkomen, en niet voor de situatie waarin een lichaam reeds voor 1 januari 2025 zelfstandig belastingplicht is en na die datum zelfstandige belastingplichtig blijft.

Met betrekking tot de voorwaarde uit onderdeel c geldt dat uiterlijk op 31 december 2025 moet zijn voldaan aan de voorwaarden voor het zijn van een inkoopfonds. De inkoopverplichting moet blijken uit de fondsvoorwaarden. In het geval ook aan de overige voorwaarden voor toepassing van het voorgestelde artikel IXA wordt voldaan, wordt deze inkoopverplichting geacht het hele jaar te hebben gegolden. Als gevolg daarvan ontstaat voor het fonds met ingang van 1 januari 2025 niet een zelfstandige belastingplicht als fgr.

Met betrekking tot de voorwaarde uit onderdeel d geldt dat (de beheerder van) het fonds aannemelijk moet kunnen maken dat reeds vóór 1 januari 2025 bij (de beheerder van) dat fonds het voornemen bestond om aan de voorwaarde in onderdeel a te voldoen. Aan deze voorwaarde kan bijvoorbeeld worden voldaan door het verstrekken van notulen of correspondentie waaruit blijkt dat dit voornemen al voor 1 januari 2025 bestaat.

Artikel LIIIA, onderdeel b (artikel XI van de Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling)

Dit artikel regelt de inwerkingtreding. Hiermee wordt geregeld dat het voorgestelde artikel IXA in werking treedt met ingang van 1 januari 2025. Dezelfde inwerkingtredingsdatum geldt voor de wijziging van de definitie van fgr ingevolge artikel II, onderdeel a, Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling.

De Minister van Financiën,

E. Heinen


  1. Kamerstukken II 2023/24, 36423, nr. 3, p. 1-2.↩︎

  2. Kamerstukken II 2023/24, 36423, nr. 3, p. 10.↩︎

  3. Artikel II, onderdeel A, Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling.↩︎

  4. Hoewel het fgr een fiscale rechtsfiguur is dat geen rechtsvormvereiste kent, wordt het hier ten behoeve van eenvoud toch aangemerkt als rechtsvorm. Dit overeenkomstig de memorie van toelichting bij de Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen.↩︎