Vaststelling AOW-leeftijd 2030 en pensioenrichtleeftijd 2026
Verhoging AOW-leeftijd
Brief regering
Nummer: 2024D42839, datum: 2024-11-08, bijgewerkt: 2024-11-11 10:28, versie: 2
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: Y.J. van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ooit Nieuw Sociaal Contract kamerlid)
- Beslisnota bij Kamerbrief Vaststelling AOW-leeftijd 2030 en pensioenrichtleeftijd 2026
- Mededeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 8 november 2024, nr. tot bekendmaking van de pensioengerechtigde leeftijd en de aanvangsleeftijd in 2030
Onderdeel van kamerstukdossier 32163 -61 Verhoging AOW-leeftijd.
Onderdeel van zaak 2024Z17880:
- Indiener: Y.J. van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2024-11-12 15:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-11-19 16:30: Procedures en brieven SZW (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Preview document (🔗 origineel)
32163 Verhoging AOW-leeftijd
Nr. 61 Brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 november 2024
In de Algemene Ouderdomswet (AOW) is de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd en de bijbehorende aanvangsleeftijd (de leeftijd waarop de AOW-opbouw begint) geregeld. De AOW-leeftijd en aanvangsleeftijd zijn vanaf 2026 gekoppeld aan de ontwikkeling van de levensverwachting. Daarvoor is in de wet vastgelegd dat een verdere verhoging van de AOW-leeftijd en aanvangsleeftijd jaarlijks wordt bepaald aan de hand van de gemiddelde resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd. De AOW-leeftijd wordt telkens vijf jaar van tevoren aangekondigd.
Vorig jaar zijn de AOW-leeftijd en aanvangsleeftijd voor 2029 vastgesteld op respectievelijk 67 jaar en drie maanden en 17 jaar en drie maanden.
Mede namens de Minister van Financiën deel ik met u het volgende. Het CBS heeft recent de raming van de gemiddelde resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd voor 2030 en 2036 bekend gemaakt. Mijn ambtsvoorganger gaf in de aankondigingsbrief van de AOW-leeftijd in 2029 al aan dat het herstel van de opwaartse trend van de structurele levensverwachting langzamer verloopt dan eerder verwacht.1 De nieuwste prognoses bevestigen dit beeld en laten zien dat het herstel iets langzamer gaat dan het CBS vorig jaar verwachtte. De belangrijkste oorzaak hiervan blijft de hogere oversterfte. Het CBS veronderstelt dat de achterstand zich voor een deel herstelt, maar voor een deel ook blijvend is. Dat houdt in dat de levensverwachting blijft stijgen, maar in een langzamer tempo dan voor de coronapandemie werd verondersteld.
De prognose van de geslachtsneutrale levensverwachting op 65-jarige leeftijd in 2030 komt uit op 20,96 jaar. Dit is 0,04 lager dan de prognose van vorig jaar voor 2030. Deze prognose impliceert dat de AOW-leeftijd ook in 2030 nog niet zou zijn verhoogd naar 67 jaar en drie maanden, maar op 67 jaar zou zijn gebleven. Om iedereen tijdig zekerheid te bieden over de AOW-leeftijd en om een jojo-effect te voorkomen is in de wet vastgelegd dat deze niet kan dalen en vijf jaar van tevoren wordt vastgesteld. Daarvoor worden de meest actuele CBS-cijfers over de levensverwachting op dat moment benut om de formule voor de AOW-leeftijd uit te rekenen. Een eenmaal vastgestelde leeftijd kan om die reden zonder wetswijziging niet meer aangepast worden.
In een eerdere Kamerbrief van de toenmalig Minister van SZW van 4 februari 2021 wordt deze systematiek nader toegelicht.2
In deze brief is aangegeven dat de systematiek in de AOW niet voorziet in een daling van de AOW-leeftijd om iedereen tijdig zekerheid te bieden en een jojo-effect te voorkomen. Indien voor de lange termijn sprake zou zijn van een trendbreuk in de ontwikkeling van de levensverwachting, waarbij voor langere tijd een daling zou worden voorzien, dan zou overwogen kunnen worden om over te schakelen naar een aangepaste systematiek voor het vaststellen van de AOW-leeftijd. In de huidige situatie is echter geen sprake van een structureel dalende levensverwachting. De levensverwachting stijgt structureel nog steeds, zij het in een langzamer tempo. De verhoging naar 67 jaar en 3 maanden is enkele jaren eerder gekomen dan de prognose nu impliceert.
Op grond van artikel 7a, tweede lid, van de Algemene Ouderdomswet en de vastgestelde AOW-leeftijd voor 2029 wordt de AOW-leeftijd voor 2030 vastgesteld. Dit gebeurt aan de hand van de formule die in dit wetsartikel staat. Deze formule in de wet voorziet in een opwaartse koppeling bij stijging van de resterende levensverwachting. Na het toepassen van deze formule volgt dat de AOW-leeftijd en aanvangsleeftijd voor 2030 niet worden verhoogd. Deze blijven evenals 2029 vastgesteld op respectievelijk 67 jaar en drie maanden en 17 jaar en drie maanden. De volgens de wet voorgeschreven mededeling hiervan zal in de Staatscourant worden gepubliceerd.
De pensioenrichtleeftijd is op een vergelijkbare wijze gekoppeld aan de levensverwachting. Op grond van artikel 18a, achtste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat luidde op 30 juni 2023, de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, en de prognose van de gemiddelde resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd in 2036 blijft de pensioenrichtleeftijd ook in 2026 68 jaar. Sinds de inwerkingtreding per 1 juli 2023 van de Wet toekomst pensioenen komt de fiscale pensioenrichtleeftijd als zodanig niet meer terug in het fiscale kader. De fiscale pensioenrichtleeftijd blijft nog wel van belang voor het overgangsrecht.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Y.J. van Hijum