Amendement van het lid Van Eijk over inwerkingtreding van de materiële bepalingen uit de Wet FKR per 2026
Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2025)
Amendement
Nummer: 2024D42913, datum: 2024-11-08, bijgewerkt: 2024-11-08 13:31, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: W.P.J. van Eijk, Tweede Kamerlid (VVD)
Onderdeel van kamerstukdossier 36602 -64 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2025).
Onderdeel van zaak 2024Z17913:
- Indiener: W.P.J. van Eijk, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (🔗 origineel)
TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL | 2 | |
Vergaderjaar 2024-2025 | ||
36 602 | Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2025) | |
Nr. 64 | AMENDEMENT VAN HET LID Van eijk | |
Ontvangen 8 november 2024 | ||
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor: |
I
Artikel I, onderdeel O, onder 2, vervalt.
II
Artikel XV, onderdeel A, vervalt.
III
Artikel XV, onderdeel B, vervalt.
IV
In artikel XV, onderdeel C, wordt “derde lid, onderdeel b” vervangen door “eerste lid, onderdeel c” en wordt “alsmede zijn zelfstandige onderdelen en lichamen waarin het is verenigd” vervangen door “en fondsen voor gemene rekening”.
V
Artikel XV, onderdeel E, onder 2, vervalt.
VI
Artikel XV, onderdeel F, vervalt.
VII
Artikel XV, onderdeel G, onder 3 en 4, vervalt.
VIII
Na artikel XVA worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
ARTIKEL XVB
De Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel IV, eerste, tweede, derde en vijfde lid, wordt “1 januari 2025” telkens vervangen door “1 januari 2026”.
B
Artikel V wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste tot en met derde lid wordt “1 januari 2025” telkens vervangen door “1 januari 2026”.
2. In het vierde lid wordt “31 december 2024” vervangen door “31 december 2025”.
C
In artikel VI, eerste lid, wordt “31 december 2024” vervangen door “31 december 2025”.
D
Artikel X wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt “de artikelen I, II, III en VII” vervangen door “de artikelen I, II, onderdeel A, en III” en wordt “1 januari 2025” vervangen door “1 januari 2026”.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. In afwijking van het eerste lid treden de artikelen II, onderdeel B, en VII in werking met ingang van 1 januari 2025.
ARTIKEL XVC
De Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel I, onderdeel H, wordt “de artikelen 2, derde lid, en 2.14bis, derde lid, van die wet” vervangen door “artikel 2, derde lid, van die wet en artikel 2.14bis, derde lid,”.
B
Artikel II wordt als volgt gewijzigd:
1. In het in onderdeel A opgenomen artikel 1a, eerste lid, wordt “kerkgenootschappen” vervangen door “kerkgenootschappen alsmede hun zelfstandige onderdelen en lichamen waarin zij zijn verenigd”.
2. In het in onderdeel B, onder 1, subonderdeel b, opgenomen artikel 2, eerste lid, onderdeel e, wordt “kerkgenootschappen” vervangen door “kerkgenootschappen alsmede hun zelfstandige onderdelen en lichamen waarin zij zijn verenigd”.
3. In het in onderdeel C, onder 3, opgenomen artikel 3, derde lid, onderdeel b, wordt na “kerkgenootschap” vervangen door “kerkgenootschap alsmede zijn zelfstandige onderdelen en lichamen waarin het is verenigd”.
4. Onderdeel I wordt als volgt gewijzigd:
a. Voor het eerste onderdeel wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
a1. Het derde lid komt te luiden:
3. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen is artikel 2.14bis, eerste tot en met derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 van overeenkomstige toepassing.
b. Het tweede onderdeel vervalt.
5. Na onderdeel K wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ka
Artikel 10a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het zesde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Aan de eerste zin wordt toegevoegd “, waarbij onder een dergelijk lichaam of dergelijke andere lichamen mede worden verstaan commanditaire vennootschappen, lichamen opgericht of aangegaan naar het recht van een andere staat die een met een commanditaire vennootschap vergelijkbare rechtsvorm hebben en lichamen als bedoeld in artikel 2.14bis, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001”.
b. Aan de tweede zin wordt toegevoegd “, waarbij onder een dergelijk lichaam of dergelijke lichamen mede worden verstaan commanditaire vennootschappen, lichamen opgericht of aangegaan naar het recht van een andere staat die een met een commanditaire vennootschap vergelijkbare rechtsvorm hebben en lichamen als bedoeld in artikel 2.14bis, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001”.
2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
9. Voor de toepassing van het eerste, tweede, derde en vijfde lid wordt onder lichaam als bedoeld in het vierde lid, onderdelen a tot en met d, mede verstaan een commanditaire vennootschap, een lichaam opgericht of aangegaan naar het recht van een andere staat dat een met een commanditaire vennootschap vergelijkbare rechtsvorm heeft en een lichaam als bedoeld in artikel 2.14bis, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
10. Een rechtshandeling als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, die wordt verricht door een commanditaire vennootschap, een lichaam opgericht of aangegaan naar het recht van een andere staat dat een met een commanditaire vennootschap vergelijkbare rechtsvorm heeft of een lichaam als bedoeld in artikel 2.14bis, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt voor de toepassing van dit artikel toegerekend aan haar, onderscheidenlijk zijn, participanten.
C
Artikel V, onderdeel C, vervalt.
D
Artikel IX wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt “31 december 2024” vervangen door “31 december 2025” en wordt “1 januari 2025” telkens vervangen door “1 januari 2026”.
2. In het tweede en derde lid wordt “1 januari 2025” telkens vervangen door “1 januari 2026”.
E
Artikel X wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt “1 januari 2025” telkens vervangen door “1 januari 2026” en wordt “31 december 2024” vervangen door “31 december 2025”.
2. In het tweede en derde lid wordt “1 januari 2025” vervangen door “1 januari 2026”.
3. In het vierde lid wordt “31 december 2024” vervangen door “31 december 2025”.
F
In artikel XI wordt “31 december 2024” vervangen door “31 december 2025”.
G
Artikel XII wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, wordt “31 december 2024” vervangen door “31 december 2025”.
2. In het zesde lid vervalt “van één jaar, onderscheidenlijk vijf jaren” en wordt “artikel 35d, eerste lid,” vervangen door “artikel 35d”.3. In het zevende lid vervalt “van één jaar, onderscheidenlijk vijf jaren” en wordt “artikel 35d, eerste lid,” vervangen door “artikel 35d”.
H
Artikel XIII wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt “1 januari 2025” telkens vervangen door “1 januari 2026”.
2. In het derde lid wordt “1 januari 2025” telkens vervangen door “1 januari 2026” en vervalt “van één jaar, onderscheidenlijk vijf jaren”. Voorts wordt “artikel 35d, eerste lid,” vervangen door “artikel 35d”.
3. In het vierde lid wordt “1 januari 2025” telkens vervangen door “1 januari 2026” en wordt “voortzettingsvereiste gedurende de periode van vijf jaren, bedoeld in artikel 35b, vijfde lid, van de Successiewet 1956,” vervangen door “voor de bedrijfsopvolgingsregeling, bedoeld in hoofdstuk IIIA van de Successiewet 1956, geldende voortzettingsvereiste”.
I
Artikel XIIIA wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst en wordt “op grond van artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e” vervangen door “voordeelgerechtigde is als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onderdeel a”. Voorts vervalt “belastingplichtig is voor de bronbelasting met betrekking tot voordelen als bedoeld in artikel 3.1, onderdeel c, van die wet”.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Indien zonder toepassing van dit artikel een open commanditaire vennootschap als bedoeld in artikel IX, eerste lid, op grond van hoofdstuk I van de Wet op de dividendbelasting 1965 opbrengstgerechtigde is met betrekking tot een opbrengst van aandelen, winstbewijzen, kapitaalverstrekkingen of geldleningen als bedoeld in artikel 1, eerste lid van die wet wordt voor de toepassing van die wet en de daarop berustende bepalingen niet die open commanditaire vennootschap maar elke achterliggende gerechtigde die een belang heeft in die open commanditaire vennootschap aangemerkt als de gerechtigde tot die opbrengst, zulks naar rato van ieders gerechtigdheid.
J
Artikel XIV wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt “1 januari 2025” vervangen door “1 januari 2026”.
2. In het tweede lid vervalt “van één jaar, onderscheidenlijk vijf jaren” en wordt “artikel 35d, eerste lid,” vervangen door “artikel 35d”.
3. In het derde lid wordt “de periode van vijf jaren, bedoeld in artikel 35e van die wet” vervangen door “het voor de bedrijfsopvolgingsregeling, bedoeld in hoofdstuk IIIA van de Successiewet 1956, geldende voortzettingsvereiste”.
K
In artikel XVII wordt “1 januari 2025” telkens vervangen door “1 januari 2026”.
L
In artikel XVIII, tweede lid, wordt “1 januari 2025” vervangen door “1 januari 2026”.
IX
Na artikel LXV, eerste lid, onderdeel e, worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:
ea. artikel XVB toepassing vindt voordat artikel X, tweede en derde lid, van de Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling worden toegepast;
eb. artikel XVC toepassing vindt voordat artikel XVIII, tweede lid, van de Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen wordt toegepast;
Toelichting
Onderdelen I tot en met III en V tot en met VII (artikelen I, onderdeel O, en XV, onderdelen A, B, E, F en G, van het Belastingplan 2025)
Artikel I, onderdeel O, onder 2, van het Belastingplan 2025 beoogt met ingang van 1 januari 2025 een redactionele onjuistheid te herstellen in artikel 7.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) zoals dit luidt na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel H, van de Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen (Wet FKR). De artikelen XV, onderdelen A, B, E, onder 2, F, en G, onder 3 en 4, van het Belastingplan 2025 beogen met ingang van 1 januari 2025 in de artikelen 1a, 2, 8, 10, onderscheidenlijk 10a, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969) redactionele onjuistheden of onbedoelde gevolgen te herstellen die samenhangen met inwerkingtreding van de Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling (Wet fgr en vbi).
Dit amendement stelt voor om de materiële bepalingen uit de Wet FKR in werking te laten treden met ingang van 1 januari 2026 in plaats van 1 januari 20251. Als de Wet FKR in werking treedt met ingang van 1 januari 2026, zijn de in het Belastingplan 2025 opgenomen wijzingen van de Wet IB 2001 en Wet Vpb 1969 die samenhangen met inwerkingtreding van de Wet FKR niet langer met ingang van 1 januari 2025 mogelijk. In dat kader wordt voorgesteld om de artikelen I, onderdeel O, onder 2, en XV, onderdelen A, B, E, onder 2, F, en G, onder 3 en 4, van het Belastingplan 2025 te laten vervallen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat met onderdeel VIII van dit amendement onder meer wordt voorgesteld om de Wet FKR aan te passen om voornoemde redactionele onjuistheden en onbedoelde gevolgen te herstellen.
Onderdeel IV (artikel XV, onderdeel C, Belastingplan 2025)
De in artikel XV, onderdeel C, van het Belastingplan 2025 voorgestelde wijziging van artikel 3, derde lid, onderdeel b, Wet Vpb 1969 houdt ook verband met inwerkingtreding van de Wet FKR en is daarom eveneens niet langer per 1 januari 2025 mogelijk. Wel is het wenselijk om te zorgen dat het fonds voor gemene rekening (fgr) wettelijk als buitenlands vennootschapsbelastingplichtig lichaam wordt vastgelegd. Dit houdt verband met het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2024.2 Om deze lacune te herstellen en een budgettaire derving als gevolg van het uitstel van de Wet FKR te voorkomen, wordt voorgesteld artikel XV, onderdeel C, van het Belastingplan 2025 zo aan te passen dat in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, Wet Vpb 1969 het fgr aan de opsomming van in Nederland buitenlands belastingplichtige lichamen wordt toegevoegd. Met deze toevoeging worden lichamen die voldoen aan de definitie van het fgr in artikel 2, vierde lid, Wet Vpb 1969 en die niet in Nederland gevestigd zijn buitenlands belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting indien zij Nederlands inkomen genieten. Het gaat dan bijvoorbeeld om een naar Duits recht opgericht Immobilien-Sondervermögen dat belegt in in Nederland gelegen vastgoed.
Onderdeel VIII (artikelen XVB en XVC van het Belastingplan 2025)
Met onderdeel VIII van dit amendement wordt voorgesteld om in het Belastingplan 2025 twee artikelen in te voegen. Het voorgestelde artikel XVB van het Belastingplan 2025 wijzigt de Wet fgr en vbi en het voorgestelde artikel XVC van het Belastingplan 2025 wijzigt de Wet FKR.
Artikel XVB van het Belastingplan 2025
Dit amendement stelt voor om de wijziging van de definitie van fgr op grond van artikel II, onderdeel A, van de Wet fgr en vbi in werking te laten treden met ingang van 1 januari 2026 in plaats van 1 januari 20253. Dit wordt bewerkstelligd door het in onderdeel VIII van dit amendement voorgestelde artikel XVB, onderdeel D, van het Belastingplan 2025. Door de voorgestelde wijziging van artikel X, tweede lid, Wet fgr en vbi treedt de wijziging van de definitie van fgr in werking met ingang van 1 januari 2026. Dit artikel regelt daarnaast dat in artikel X, derde lid, Wet fgr en vbi (inwerkingtreding) specifiek wordt verwezen naar de artikelen II, onderdeel B, en VII van die wet, waardoor alleen de wijziging van het regime voor de vrijgestelde beleggingsinstelling in werking treedt met ingang van 1 januari 2025. Ook wordt voorgesteld om de fictieve vervreemding op het niveau van het fonds dat als gevolg van de Wet fgr en vbi niet langer aan de definitie van fgr voldoet en de fictieve vervreemding op het niveau van de deelgerechtigden in dat fgr met een jaar uit te stellen van 1 januari 2025 naar 1 januari 2026. Tot slot wordt voorgesteld het overgangsrecht in de Wet fgr en vbi te verlengen tot en met 31 december 2025 (was 31 december 2024). Hiertoe regelt het voorgestelde artikel XVB, onderdelen A, B en C, van het Belastingplan 2025 dat in de relevante artikelen van de Wet fgr en vbi de verwijzingen naar 31 december 2024 en 1 januari 2025 worden vervangen door verwijzingen naar 31 december 2025, onderscheidenlijk 1 januari 2026.
Artikel XVC van het Belastingplan 2025
Het voorgestelde artikel XVC, onderdeel L, van het Belasting 2025 regelt dat in artikel XVIII, tweede lid, Wet FKR (inwerkingtreding) de inwerkingtreding van de materiële bepalingen van de Wet FGR met ingang van 1 januari 2025 wordt vervangen door een inwerkingtreding met ingang van 1 januari 2026.
Zoals toegelicht in de toelichting op de onderdelen I tot en VII van dit amendement wordt in samenhang met de uitgestelde inwerkingtreding, voorgesteld de in het Belastingplan 2025 voorgestelde wijzigingen van de Wet IB 2001 en de Wet Vpb 1969 die ten doel hebben om redactionele onjuistheden en onbedoelde gevolgen van de Wet FKR te herstellen op te nemen in de Wet FKR zelf. Hiertoe dient het in onderdeel VIII van dit amendement voorgestelde artikel XVC, onderdelen A en B, van het Belastingplan 2025. Dit artikel past de artikelen I en II van de Wet FKR op de relevante punten aan. Voor een inhoudelijk toelichting op de hiermee voorgestelde wijzigingen wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting op de artikelen I, onderdeel O, en XV, onderdelen A tot en met C en E tot en met G, van het Belastingplan 2025.4
In het voorgestelde artikel XVC, onderdelen C, G, onder 2 en 3, H, onder 2 en 3, en J, onder 2 en 3 zijn wijzigingen opgenomen die verband houden met het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2025. In de eerste plaats wordt in artikel XVC, onderdeel C, voorgesteld om artikel V, onderdeel C, Wet FKR te laten vervallen, omdat de verwijzing naar artikel 4.5a van de Wet inkomstenbelasting 2001 per 1 januari 2026 vervalt op grond van artikel IV, onderdeel A, onder 9, van de Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2025. Voorts wordt in artikel XVC, onderdelen G, onder 2 en 3, H, onder 2 en 3, en J, onder 2, voorgesteld om in de artikelen XII, XIII en XIV Wet FKR de zinsnede ‘van één jaar, onderscheidenlijk vijf jaren’ te laten vervallen en te verwijzen naar artikel 35d in plaats van artikel 35d, eerste lid, van de Successiewet 1956. Ten slotte wordt in artikel XVC, onderdelen H, onder 3, en J, onder 3, van het Belastingplan 2025 voorgesteld om in de artikelen XIII en XIV Wet FKR de verwijzing naar de voorzettingsperiode te wijzigen. Deze wijzigingen houden allen verband met de wijzigingen die zijn opgenomen in artikel III en IV van de Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2025 en per 1 januari 2025 of 1 januari 2026 in werking zullen treden. Dit heeft te maken met het feit dat door de voorgestelde maatregelen in het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2025 de voortzettingseis een andere lengte kan hebben (bijvoorbeeld als sprake is van rollatorinvesteringen) en ook niet meer alleen in artikel 35d, eerste lid, van de Successiewet 1956 is geregeld.
Daarnaast wordt, kortgezegd, voorgesteld het vervallen van de zelfstandige belastingplicht van de open commanditaire vennootschap (cv)5 en de daarmee gepaard gaande fictieve vervreemding op het niveau van een open cv en de fictieve vervreemding op het niveau van de participanten in die open cv met een jaar uit te stellen van 1 januari 2025 naar 1 januari 2026. Ook wordt voorgesteld de toepassing van het overgangsrecht (meer specifiek de doorschuiffaciliteit en aandelenfusie) met een jaar te verlengen van 31 december 2024 naar 31 december 2025. Hiertoe regelt het voorgestelde artikel XVC, onderdelen D, E, F, G, onder 1, H, onder 1 tot en met 3, J, onder 1 en K, van het Belastingplan 2025 dat in de relevante artikelen van de Wet FKR de verwijzingen naar 31 december 2024 en 1 januari 2025 worden vervangen door verwijzingen naar 31 december 2025, onderscheidenlijk 1 januari 2026.
In het voorgestelde artikel XVC, onderdeel I, van het Belastingplan 2025 wordt voorgesteld om artikel XIIIA Wet FKR te wijzigen. Als gevolg van artikel XIIIA Wet FKR wordt in bepaalde situaties vanaf 1 januari 2024 geen bronbelasting op dividenden geheven van de open cv (of een daarmee vergelijkbaar buitenlands lichaam), maar dient bij de achterliggers te worden bepaald of er sprake is van belastingplicht voor de bronbelasting op dividenden. Met de voorgestelde wijzigingen van artikel XIIIA Wet FKR worden de voornoemde reeds bestaande flankerende maatregelen voor de Wet bronbelasting 2021 uitgebreid en worden ook flankerende maatregelen voor de Wet op de dividendbelasting 1965 voorgesteld. Deze flankerende maatregelen houden kortgezegd in dat een open cv of een daarmee vergelijkbaar buitenlands lichaam niet opbrengstgerechtigde respectievelijk voordeelgerechtigde kunnen zijn voor de dividend- en bronbelasting. De opbrengsten en voordelen van een open cv worden voor toepassing van de dividend- en bronbelasting toegerekend aan de achterliggende gerechtigde die een belang heeft in die open commanditaire vennootschap, zulks naar rato van ieders gerechtigdheid. Dit betekent dat deze achterliggende gerechtigde met ingang van 1 januari 2025 de voordeelgerechtigde is voor de bronbelasting en de opbrengstgerechtigde is voor de dividendbelasting.
Onderdeel IX (artikel LXV van het Belastingplan 2025)
Het voorgestelde onderdeel IX regelt de inwerkingtreding van de met dit amendement voorgestelde wijzigingen in het Belastingplan 2025. Deze wijzigingen treden in werking met ingang van 1 januari 2025, waarbij de in dit amendement voorgestelde wijzigingen van de Wet fgr en vbi en de Wet FKR toepassing vinden, voordat artikel X, tweede en derde lid, Wet fgr en vbi en artikel XVIII, tweede lid, Wet FKR toepassing vinden.
Budgettaire gevolgen
Dit amendement heeft geen budgettair effect.
Toelichting Algemeen
Indiener beoogt met dit amendement de inwerkingtredingsdatum van onderdelen van de Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen (artikel XVIII, tweede lid) en de Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling (artikel X, tweede lid) met één jaar uit te stellen en het daarin opgenomen overgangsrecht met één jaar te verlengen.
Er komen geruime tijd signalen uit de praktijk dat de Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen op zichzelf bezien, maar ook in combinatie met de Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling nog (on)bedoelde gebreken bevat. Voorts is het definitieve concept van de algemene maatregel van bestuur voor wat betreft de (niet-)vergelijkbare rechtsvormen nog steeds niet openbaar, zodat er voor belastingplichtigen nog veel onduidelijkheid is over de rechtsgevolgen van de inwerkingtreding van de hiervoor genoemde wetten. Het door het kabinet aangekondigde beperkte overgangsrecht lost de knelpunten die uit de praktijk worden aangedragen niet op.
Met dit amendement hebben belastingplichtigen meer tijd om op basis van de algemene maatregel van bestuur de noodzakelijke aanpassingen te doen en heeft het Ministerie van Financiën meer tijd om samen met de praktijk oplossingen te vinden voor knelpunten die zijn opgekomen en wellicht nog zullen opkomen. Indiener beoogt dit uitstel budgetneutraal te bewerkstelligen.
Van Eijk
Artikel XVIII, tweede lid, Wet FKR.↩︎
Hoge Raad 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:862.↩︎
Artikel X, tweede lid, Wet FGR en artikel XVIII, tweede lid, Wet FKR.↩︎
Kamerstukken II 2024/25, 36602, nr. 3, p. 163, 169, 171-176.↩︎
Met open cv’s worden zowel naar Nederlands recht opgerichte open cv’s als naar buitenlands recht opgerichte of aangegane lichamen met een rechtsvorm die vergelijkbaar is met die van een open cv bedoeld (hierna beide tezamen kortweg aangeduid als: open cv).↩︎