Toekomst samenwerking met maatschappelijke organisaties in ontwikkelingshulp
Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp (XVII) voor het jaar 2025
Brief regering
Nummer: 2024D43012, datum: 2024-11-11, bijgewerkt: 2024-11-11 14:04, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: R.J. Klever, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp (Ooit PVV kamerlid)
- Lopende thematische subsidiebeleidskaders gefinancierd uit de BHO-begroting
- Beslisnota bij Kamerbrief Toekomst samenwerking met maatschappelijke organisaties in ontwikkelingshulp
Onderdeel van kamerstukdossier 36600 XVII-13 Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp (XVII) voor het jaar 2025.
Onderdeel van zaak 2024Z17945:
- Indiener: R.J. Klever, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp
- 2024-11-12 15:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-11-21 13:30: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp
Preview document (🔗 origineel)
Geachte voorzitter,
Met deze brief geef ik invulling aan de toezegging1 aan het lid Boswijk tijdens de begrotingsbehandeling op 31 januari 2024, om de Kamer in 2024 per brief te informeren over het nieuwe programma voor het maatschappelijk middenveld na 2025, door mij bevestigd2 tijdens het Tweeminutendebat over de Mondiale Gezondheidsstrategie op 3 oktober 2024.
Ook informeer ik uw Kamer over de opvolging van de toezegging aan het lid Kamminga om de Kamer te informeren over de kansen en risico’s van het verplichten van 50 procent eigen inkomsten voor (categorieën van) subsidie-ontvangende organisaties3; over andere criteria voor breed draagvlak in de Nederlandse samenleving (aanvulling van het lid Hirsch)4; en over acceptatie van subsidie-ontvangende ngo’s door de mensen in de regio’s in hun culturen en gebruiken, het lokale eigenaarschap (aanvulling van het lid Tuinman)5.
De in deze brief opgenomen beleidswijzigingen hebben betrekking op de samenwerking met Nederlandse en niet-Nederlandse maatschappelijke organisaties op het terrein van ontwikkelingshulp en zullen niet gelden voor het terrein van noodhulp.
Hieronder volgt eerst een uiteenzetting van de toekomstige samenwerking met maatschappelijke organisaties in ontwikkelingshulp. Daarna volgt een toelichting op het voornemen van het kabinet om de onafhankelijkheid van maatschappelijke organisaties van BHO-financiering verder te stimuleren, via een verhoging van het drempelcriterium van 25% naar 50% niet-BZ-inkomsten voor maatschappelijke organisaties die middelen wensen te ontvangen uit het nieuwe beleidskader, met daarbij ruimte voor maatwerk.
Toekomstige samenwerking met maatschappelijke organisaties in ontwikkelingshulp
Het beleid door de jaren heen
Maatschappelijke organisaties zijn sinds de jaren zestig een belangrijke partner in de Nederlandse ontwikkelingshulp. Afhankelijk van de beleidsprioriteiten en de beschikbare budgettaire ruimte hebben kabinetten door de jaren heen op verschillende wijze invulling gegeven aan deze samenwerking. Zo startte toenmalig minister van Buitenlandse Zaken, Joseph Luns, in 1965 met financiering van vier brede maatschappelijke organisaties6. Hierbij was het van belang dat zij “ieder voor zich en gezamenlijk een bepaald draagvlak vertegenwoordigden in de Nederlandse samenleving”.7 Het doel van het Medefinancieringsprogramma was bij te dragen aan structurele vermindering van armoede, aan maatschappij-opbouw en aan beleidsbeïnvloeding, niet alleen in het mondiale zuiden maar ook in de armste landen van Midden- en Oost-Europa. In 2003 waren die doelstellingen en de regionale focus nog steeds dezelfde, maar koos minister voor Ontwikkelingssamenwerking Herfkens ervoor deze deels te koppelen aan de financiering van thematische maatschappelijke organisaties op de toen voor Nederland prioritaire onderwerpen, zoals basisonderwijs, communicatie en cultuur. Zo ontstond langzaamaan een themabeleid, waarin eigenaarschap en vraaggerichtheid voorop stonden.8
In 2013 kondigde minister Ploumen aan om alleen nog versterking van het maatschappelijk middenveld in zijn rol als pleitbezorger en beïnvloeder te financieren.9 Omdat dit aansloot bij de visie van het kabinet dat duurzame en inclusieve ontwikkeling alleen kan met een maatschappelijk middenveld dat de capaciteit heeft om overheden effectief aan te spreken op de uitvoering en handhaving van wetten. Deze visie kreeg vorm in het beleidskader Samenspraak en Tegenspraak (2016-2020), opgevolgd door het huidige beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld (2021-2025)10.
Het huidige beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld (2021-2025; ca. EUR 1,47 miljard) streeft naar een krachtig maatschappelijk middenveld, dat vanuit een mensenrechtenbenadering de stemmen en behoeften van burgers vertolkt en hiermee bijdraagt aan verbetering van het sociale contract tussen burgers en overheid, en aan een inclusieve en duurzame samenleving. Het bestaat uit zeven verschillende instrumenten. Er zijn vier partnerschapsinstrumenten (het SRGR Partnerschapsfonds; Power of Women; Women, Peace and Security en Power of Voices Partnerschappen) waaruit 42 partnerschappen van maatschappelijke organisaties uit Nederland en/of lage en middeninkomenslanden financiering ontvangen. Daarnaast ontvangen maatschappelijke organisaties uit ontwikkelingslanden rechtstreeks financiering via drie instrumenten: het Voice-Fund gericht op kwetsbare groepen in ontwikkelingslanden, Leading from the South gericht op het ondersteunen van Vrouwenorganisaties en het Civic Space Fund, dat ambassades in de gelegenheid stelt maatschappelijke organisaties in hun land te ondersteunen.
Alle zeven instrumenten onder het huidige beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld lopen eind 2025 of eerder (Voice-Fund) af.
Het nieuwe beleidskader
Met het oog op het aflopen van het huidige beleidskader eind 2025, met bijbehorende subsidierelaties, is het van belang uw Kamer en maatschappelijke organisaties tijdig duidelijkheid te geven over de hoofdlijnen van de opvolging ervan.
Maatschappelijke organisaties zijn belangrijk voor effectieve ontwikkelingshulp. Het kabinet heeft daarom besloten tot een nieuw beleidskader voor de samenwerking met maatschappelijke organisaties. Ook kunnen maatschappelijke organisaties na 2025 een beroep blijven doen op dan beschikbare subsidiemiddelen, voor bijvoorbeeld thematische prioriteiten of humanitaire hulp, mits zij voldoen aan de betreffende subsidievereisten. Voor een overzicht wordt verwezen naar de jaarlijkse subsidiebijlage bij de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp.
Het beleidskader voor de samenwerking met maatschappelijke organisaties voor de periode 2026-2030 zal aansluiten bij de prioriteiten van dit kabinet en de beschikbare budgettaire ruimte, en houdt rekening met de visie van uw Kamer11. Hierbij zijn evaluaties voor zover beschikbaar in ogenschouw genomen, als ook internationale inzichten.12 Hoewel het beleid en de nadere invulling van de bezuinigingen op ontwikkelingshulp pas dit voorjaar zijn beslag krijgen, kiest het kabinet ervoor om nu reeds het nieuwe beleidskader voor de samenwerking met maatschappelijke organisaties in hoofdlijnen aan te kondigen om zodoende al richting te kunnen geven voor de organisaties die het betreft. Het alternatief, uw Kamer informeren over de afloop van het lopende beleidskader zonder informatie over het vervolg, zou leiden tot onzekerheid die kan worden vermeden. Bovendien geeft het kabinet hiermee antwoord op het verzoek van de Kamer. De verdere uitwerking van het nieuwe beleidskader kent de nodige flexibiliteit en komt terug in de Beleidsbrief begin 2025.
Leidend voor het nieuwe kader is de wens van het kabinet om lokale maatschappelijke organisaties in ontwikkelingslanden te versterken voor hun activiteiten ter plekke. Dit is het meest concreet en meetbaar, ook met het oog op maatschappelijk draagvlak. Hiermee stimuleert het kabinet lokaal eigenaarschap. De huidige praktijk van het financieren vanuit ontwikkelingshulp van pleiten en beïnvloeden in Nederland acht het kabinet onwenselijk. Hierbij heeft het kabinet scherpe keuzes moeten maken, omdat er substantieel minder budget beschikbaar zal zijn voor het nieuwe kader vanwege de bezuinigingen op ontwikkelingshulp.
Overheid en non-gouvernementele organisaties hebben onderscheidende rollen en moeten die ook kunnen spelen. Het kabinet vindt het niet gezond dat non-gouvernementele organisaties financieel afhankelijk worden van de overheid. De overheid kan niet verantwoordelijkheid nemen voor de continuïteit van non-gouvernementele organisaties. Daarom wordt waar dat haalbaar is het drempelcriterium verhoogd voor overige inkomsten dan die van het ministerie van Buitenlandse Zaken.
Met de vermindering van de Nederlandse financiering via dit kader zal Nederland ook internationaal een stap terug doen in de financiering van maatschappelijke organisaties. De financieringsconstructies onder dit kader worden sterk vereenvoudigd waardoor de middelen aanzienlijk efficiënter kunnen worden ingezet en er meer geld ter plekke kan worden aangewend voor de doelen van het beleid.
Budget
Voor de samenwerking met maatschappelijke organisaties stelt het kabinet een indicatief budget van circa EUR 390-565 miljoen beschikbaar voor de periode 2026-2030. De verdere uitwerking van het nieuwe beleidskader kent de nodige flexibiliteit en komt terug in de Beleidsbrief begin 2025.
Ten opzichte van het huidige beleidskader bezuinigt het kabinet in deze periode naar verwachting ongeveer EUR 900-1.100 miljoen. Een deel hiervan bestaat uit de pro-rata verdeelde bezuinigingen uit ODA-middelen voor deze periode, zoals opgenomen in de BHO-begroting van 2025. Begin 2025 zal het kabinet uw Kamer via de Beleidsbrief nader informeren over het definitief beschikbare budget voor het nieuwe instrumentarium en over de betrokken landen van uitvoering.
Aanpak
De kern van het nieuwe beleidskader is de samenwerking tussen Nederlandse maatschappelijke organisaties en hun partners in lage en middeninkomenslanden zodanig in te richten dat die concrete resultaten oplevert die aansluiten bij de lokale culturen, gebruiken en normen. Dit geldt des te meer bij samenwerking met partners in ontwikkelingslanden op gevoelige onderwerpen gericht op mensen in de meest kwetsbare omstandigheden. Het respecteren van de mensenrechten, die universeel zijn, blijft daarbij het uitgangspunt. Hierbij zal de prioriteit met betrekking tot de toegang tot de rechtsstaat en democratie onderdeel zijn van de beleidskeuzes die ik begin 2025 met uw Kamer zal delen.
Het kabinet vindt het wenselijk dat eigenaarschap van maatschappelijke organisaties en gemeenschappen in lage en middeninkomenslanden wordt vergroot. Het instrumentarium voor samenwerking met maatschappelijke organisaties zal dus vooral op deze organisaties worden gericht. Dit sluit ook aan bij de aanbevelingen uit de jongste peer review van de OESO.13 Lokaal eigenaarschap in ontwikkelingshulp levert betere resultaten op. Meer eigenaarschap van maatschappelijke organisaties in ontwikkelingslanden zorgt voor effectieve, blijvende inbedding van ontwikkelingsprogramma’s in de lokale context. Dit vereist dat maatschappelijke organisaties uit de landen zelf en mensen uit de betrokken gemeenschappen veel meer het voortouw nemen. Zij beslissen op basis van hun capaciteiten, leiderschap en expertise over hun eigen agenda, over het ontwikkelen en realiseren van oplossingen voor de maatschappelijke vraagstukken waar zij voor staan.
De samenwerking tussen de Nederlandse overheid en de Nederlandse maatschappelijke organisaties verandert daarmee ook. Er komt meer ruimte in de relatie doordat de aard en de omvang van financiële overheidssteun verandert.
Waar Nederlandse maatschappelijke organisaties uit het nieuwe beleidskader middelen ontvangen, betreft dit terreinen en activiteiten waarop zij specialistische kennis en expertise hebben, waarmee Nederland zich internationaal onderscheidt. Denk hierbij aan specifieke kennis op het gebied van gezondheid en aan expertise op het gebied van de samenwerking met plaatselijke organisaties op de bescherming van mensenrechten.
Terreinen van samenwerking
Uitgaande van de beleidsprioriteiten van het kabinet en rekening houdend met de wensen van uw Kamer worden instrumenten ontwikkeld op de volgende terreinen:
Op het gebied van gezondheid:
Bestrijden hiv/aids epidemie:
vrouwen en meisjes worden onevenredig hard geraakt door de hiv/aids epidemie. Zo betreft 62 procent van alle nieuwe infecties in Sub-Sahara Afrika vrouwen en meisjes. Nederland heeft internationaal faam opgebouwd met een effectieve aanpak tegen hiv/aids, de zogenaamde Dutch Approach. Dit is een samenwerking tussen de gezondheidssector, de wetenschap en hoog-risicogroepen, die leidt tot effectieve preventie en behandeling. Er komt een programma waarin Nederlandse expertise via organisaties uit ontwikkelingslanden wordt benut ter bestrijding van de epidemie. Vrouwen, meisjes en kwetsbare groepen (key populations) krijgen zo betere toegang tot preventie en zorg. Hiermee geeft het kabinet deels invulling aan de motie Dobbe c.s.14 De verdere invulling wordt verder uitgewerkt in de Beleidsbrief begin 2025.
Tegengaan schadelijke praktijken:
in verschillende landen komen schadelijke praktijken en gebruiken voor zoals meisjesbesnijdenis, kindhuwelijken en schadelijke overgangsrites naar volwassenheid. Mensen die deze praktijken hebben ondergaan, ondervinden vaak schadelijke gevolgen, zoals fysieke, mentale en seksuele problemen. Dit geldt vooral voor vrouwen en meisjes. Kindhuwelijken leiden bovendien vaak tot vroegtijdig verlaten van school, met grote sociaaleconomische gevolgen voor jonge meisjes. Het kabinet creëert een speciale faciliteit met middelen voor maatschappelijke organisaties in de landen waar dit speelt en die schadelijke praktijken tegengaan.
Op het gebied van handel:
Stimuleren vrouwelijk ondernemerschap: dit initiatief ondersteunt vrouwelijke MKB-ondernemers die minder zichtbaar zijn voor financiële instellingen, private investeerders en grote subsidieprogramma’s. Vaak zijn zij actief in de landbouwsector. Vrouwen investeren hun winst vaker in hun gemeenschap en familie. Maatschappelijke organisaties in ontwikkelingslanden begeleiden deze vrouwen, in samenspraak met lokale overheden, financiële instellingen en private investeerders, in het vergroten van hun kennis en commerciële vaardigheden en bieden toegang tot financiering. Binnen dit initiatief wordt, waar mogelijk, samengewerkt met Nederlandse bedrijven die actief zijn in BHO-landen en met Nederlandse ondernemers en wordt aangesloten op bestaande programma’s.
Bevorderen schone en eerlijke handel: dit initiatief zet in op financiële steun aan maatschappelijke organisaties die goede relaties onderhouden met overheden in productielanden, en lokale processen stimuleren die leiden tot meer schone en eerlijke waardeketens. Het gaat om maatschappelijke organisaties met sterke netwerken, zowel in productielanden als in Europa en/of Nederland. Met hun goede kennis van de Europese markt, maken zij de verbinding tussen verantwoorde productie in ontwikkelingslanden en afnemers in Nederland. Dit ondersteunt lokale economische ontwikkeling en helpt Nederlandse bedrijven om te voldoen aan de Europese IMVO-richtlijn, de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD). Vooral als deze maatschappelijke organisaties, op basis van hun kennis van de lokale context, Nederlandse bedrijven praktische ondersteuning kunnen bieden bij het uitvoeren van gepaste zorgvuldigheid.
Op het gebied van mensenrechten:
Tegengaan geweld tegen vrouwen en steun aan vrouwenrechtenverdedigers: er komt een specifiek initiatief gericht op het bestrijden van geweld tegen vrouwen in ontwikkelingslanden. Gespecialiseerde organisaties in ontwikkelingslanden ontvangen hiervoor financiering. Binnen de nieuwe faciliteit komt daarnaast een specifieke focus op steun aan vrouwenrechtenverdedigers in acute nood. Hiermee geeft het kabinet invulling aan de motie Dobbe c.s. ingediend tijdens het notaoverleg over de Mensenrechten in het Buitenlands beleid.15
Beschermen en promoten van mensenrechten en fundamentele vrijheden: er komt inzet om de rechten van kwetsbare groepen te bevorderen. Specifieke aandacht gaat hierbij naar religieuze minderheden en lhbtiq+-personen. Hierdoor wordt de positie en capaciteit versterkt van organisaties die de belangen van deze groepen behartigen en werken aan de vrijheid, toegang tot diensten en veiligheid van personen behorend tot deze groepen. Deze versterking van het maatschappelijk middenveld draagt bij aan de wereldwijde bevordering van mensenrechten, democratie, vrijheid en veiligheid. Hiermee geeft het kabinet mede uitvoering aan de moties Kamminga over middelen reserveren voor SRGR, vrouwenrechten en de rechten van kwetsbare groepen16 en Stoffer c.s. over de aanpak van christenvervolging17. De verdere invulling wordt verder uitgewerkt in de Beleidsbrief begin 2025. Een deel hiervan ligt op het terrein van de minister van Buitenlandse Zaken.
Ook hecht het kabinet aan initiatieven die Nederlanders zelf ontplooien op het gebied van ontwikkelingshulp en zal zij een instrument ontwikkelen om dit aan te moedigen en te ondersteunen:
Stimuleren Nederlandse particuliere initiatieven: in Nederland vinden -buiten de overheid om- talloze maatschappelijke initiatieven plaats op het terrein van ontwikkelingshulp. Zo zamelen Nederlanders via zo’n 5.200 burgerinitiatieven geld in of doen zij vrijwilligerswerk om direct hulp te bieden aan mensen in ontwikkelingslanden.18 Veel van deze kleinschalige hulpinitiatieven zetten zich in voor kinderen en zijn gericht op goed onderwijs, toegankelijke gezondheidszorg of schoon drinkwater. Het kabinet wil deze initiatieven stimuleren, bijvoorbeeld door hun zichtbaarheid te vergroten of financiële steun te bieden voor bijvoorbeeld training en communicatie. Zo zijn Nederlandse particuliere ontwikkelingsinitiatieven beter in staat hun doelen te bereiken.
De bovengenoemde nieuwe instrumenten gaan in 2026 van start. De precieze invulling wordt met behoud van de nodige flexibiliteit verder uitgewerkt in de Beleidsbrief begin 2025.
Onder de nieuwe instrumenten worden onder meer de volgende activiteiten gefinancierd: dienstverlening door maatschappelijke organisaties in ontwikkelingslanden, het versterken van hun capaciteit gericht op dienstverlening en op het voeren van een dialoog met betrokken overheden en andere invloedrijke partijen ten behoeve van de aansluiting bij de plaatselijke situatie.
De financiering wordt beschikbaar gesteld via transparante en efficiënte financieringsconstructies. In het huidige beleidskader wordt veelal gewerkt met consortia van maatschappelijke organisaties uit Nederland en ontwikkelingslanden, die vaak in een groot aantal landen en regio’s tegelijk werkzaam zijn en een complexe en gelaagde organisatiestructuur hebben. Uit een evaluatie van IOB bleek dat dergelijke samenwerkingsverbanden vaak hoge indirecte kosten met zich meebrengen.19 Ook uit de meta-evaluatie van de tussentijdse evaluaties20 van de huidige partnerschappen blijkt dat huidige samenwerkingsverbanden vaak bewerkelijk zijn en het lokaal eigenaarschap soms onvoldoende bevorderen. Dergelijke constructies worden daarom in de vormgeving van de nieuwe instrumenten vermeden.
Draagvlakcriteria voor subsidie-ontvangende maatschappelijke organisaties
Het ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) werkt met een brede subsidieregeling (Subsidieregeling Buitenlandse Zaken 2006), aangevuld met thematische subsidiebeleidskaders.21 Het Subsidiebesluit Buitenlandse Zaken geeft aan dat subsidieaanvragen mede worden beoordeeld op de mate waarin draagvlak bestaat voor de activiteiten, bijvoorbeeld blijkend uit een bijdrage in de kosten door betrokkenen, waarvoor eigen inkomsten uiteraard van belang zijn.
Financiële draagvlakcriteria
Het ministerie werkt nu niet met een breed geldend minimumvereiste voor eigen inkomsten bij verzoeken om steun vanuit de BHO-begroting. Wel past het ministerie een drempelcriterium van 25 procent niet-BZ-inkomsten toe bij bijna alle lopende subsidiebeleidskaders met een subsidieplafond van meer dan EUR 50 miljoen (zie bijlage), met uitzondering van het subsidiebeleidskader Humanitaire Hulp. Daarvoor geldt dat de aanvragende organisaties hulp bieden op basis van het zogenaamde humanitair imperatief en de humanitaire principes van menselijkheid, onafhankelijkheid, neutraliteit en onpartijdigheid. Overigens moeten deze organisaties, willen zij naast subsidies voor humanitaire hulp ook een beroep doen op subsidies voor andere hulpactiviteiten, voldoen aan de voor die instrumenten geldende vereisten, inclusief een eventuele norm voor eigen inkomsten.
Het kabinet wil de onafhankelijkheid van maatschappelijke organisaties van BHO-financiering verder stimuleren, via een verhoging van het drempelcriterium van 25% naar 50% niet-BZ-inkomsten voor maatschappelijke organisaties die middelen wensen te ontvangen uit het nieuwe beleidskader, met ruimte voor maatwerk, bijvoorbeeld met oog voor specialistische organisaties.
Het kabinet onderzoekt daarnaast of, en zo ja in welke gevallen, het drempelcriterium van minstens 25% niet-BZ inkomsten voor maatschappelijke organisaties die subsidie aanvragen onder andere thematische subsidiebeleidskaders uit de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp kan worden verhoogd van 25% naar 50%. De uitkomsten van dat onderzoek deel ik in de loop van 2025 met uw Kamer.
Ongeveer de helft van de subsidies wordt verstrekt via subsidiebeleidskaders. Het ministerie verleent daarnaast rechtstreeks subsidies aan maatschappelijke organisaties, bijvoorbeeld wanneer de betrokken organisatie een unieke (internationale) functie vervult. Hierbij wordt geen minimumvereiste voor de eigen inkomsten gehanteerd. Het kabinet is voornemens in het hierboven genoemde onderzoek mee te nemen of een drempelcriterium kan worden ingevoerd voor alle subsidieaanvragen van maatschappelijke organisaties uit de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp en zo ja, of dit dan 50% kan zijn.
Niet-financiële draagvlakcriteria
Het draagvlak van maatschappelijke organisaties kan ook blijken uit niet-financiële bijdragen vanuit de samenleving. Voorbeelden zijn: het aantal vrijwilligers en de hoeveelheid tijd die vrijwilligers besteden, het aantal donateurs, het aantal volgers op sociale media, het aantal participanten op georganiseerde bijeenkomsten, de mate waarin bedrijven bereid zijn om diensten of goederen om niet beschikbaar te stellen, de mate van bereik van specifieke groepen in de samenleving (zoals jongeren of onderwijsinstellingen) of de mate waarin kennisinstituten, bedrijven of beleidsmakers participeren in het uitwisselen van (unieke, Nederlandse) expertise, kennis en kunde.
In de praktijk is gebleken dat gegevens hierover onvoldoende eenduidig meetbaar en verifieerbaar zijn. Het kabinet acht het daardoor niet haalbaar bij de beoordeling van subsidieaanvragen op het terrein van ontwikkelingshulp een uitspraak te doen over het draagvlak van maatschappelijke organisaties waarbij zowel financiële en als niet-financiële criteria kwantitatief worden gewogen.
Tenslotte
Het kabinet verwacht dat de veranderende inzet op het terrein van het maatschappelijk middenveld ertoe leidt dat Nederlandse maatschappelijke organisaties minder afhankelijk worden van de overheid. Het kabinet is zich ervan bewust dat de nieuwe aanpak een beroep doet op de flexibiliteit en het innovatievermogen van de organisaties. Tegelijkertijd biedt de aanpak hen ook de kans Nederlandse burgers en bedrijven meer met hun werkzaamheden te verbinden. Ontwikkelingshulp is immers een zaak van ons allemaal.
De minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, Reinette Klever |
---|
Bijlage 1. Lopende thematische subsidiebeleidskaders gefinancierd uit de BHO-begroting waar maatschappelijke organisaties (mede) een beroep op konden/kunnen doen, uitgesplitst naar van toepassing zijnde drempelcriteria ten aanzien van eigen inkomsten (tabel 1), eigen bijdrage aan projectkosten (tabel 2) of geen van beide (tabel 3); peildatum 1 oktober 2024.
Subsidiebeleidskader | Subsidieplafond | Subsidieperiode |
---|---|---|
Power of Voices Partnerschappen | € 808.500.000 | 2021-2025 |
SRGR Partnerschap Fonds 2021–2025 | € 308.700.000 | 2021-2025 |
Subsidieprogramma Bodemvruchtbaarheid | € 200.000.000 | 2023-2034 |
Contributing to Peaceful and Safe Societies 2024-2031 | € 200.000.000 | 2024-2031 |
Drylands Soudan-Sahel Program | € 100.000.000 | 2020-2030 |
Fonds Product Development Partnerships IV | € 86.300.000 | 2024-2028 |
Power of Women | € 73.500.000 | 2021-2025 |
Voice 2016-2024 Fonds | € 60.000.000 | 2016-2024 |
Driving nutrition Impact through implEmenting naTional policieS (DIETS) | € 60.000.000 | 2022-2026 |
Versterking van de humanitaire sector 2024-2027 | € 60.000.000 | 2024-2027 |
Migration and Displacement 2023-2028 | € 57.000.000 | 2023-2028 |
Women, Peace and Security | € 39.200.000 | 2021-2025 |
Fonds Bestrijding Seksuele Uitbuiting Kinderen | € 15.000.000 | 2022-2025 |
N.B. Het VOICE 2016-2024 Fonds betreft een uitzondering: aanvragers (kleine maatschappelijke organisaties uit ontwikkelingslanden) kunnen een aanvraag indienen voor niet meer dan 50 procent van hun jaarlijkse inkomsten in de periode van uitvoering.
Subsidiebeleidskader | Subsidieplafond | Subsidieperiode |
---|---|---|
Subsidieprogramma Orange Corners Innovation Fund 2024–2030 | € 46.200.000 | 2024-2030 |
SDG Results: Access to renewable energy | € 22.500.000 | 2021-2026 |
Subsidieprogramma Orange Corners | € 12.000.000 | 2024-2028 |
Subsidieprogramma Impactclusters 2023–2028 | € 10.800.000 | 2023-2028 |
Subsidieprogramma Verantwoord Ondernemen | € 4.249.144 | 2024-2027 |
Subsidieprogramma European Partnership for Responsible Minerals 2023–2028 | € 2.000.000 | 2023-2028 |
N.B. Dit betreft subsidiebeleidskaders voor activiteiten waarbij bedrijven samenwerken met maatschappelijke organisaties.
Subsidiebeleidskader | Subsidieplafond | Subsidieperiode |
---|---|---|
Humanitaire hulp 2022–2026 | € 424.000.000 | 2022-2026 |
Subsidieprogramma Oekraïne partnerfaciliteit | € 25.000.000 | 2023-2025 |
Subsidieprogramma Versnelling Weerbaarheid Voedselsystemen Afrika | € 25.000.000 | 2023-2026 |
Subsidieprogramma Sectorale Samenwerking IMVO 2022–2025 | € 11.300.000 | 2022–2025 |
TZ202402-032↩︎
TZ202410-081↩︎
TZ202402-035↩︎
2024A03031↩︎
2024A03031↩︎
Cordaid, Hivos, ICCO en Oxfam Novib↩︎
Kamerbrief Samenwerking met het maatschappelijk middenveld in een nieuwe context, 9 oktober 2013; Kamerstuk 33 625, nr. 39, 2013-2014.↩︎
Kamerbrief Hoofdlijnen Beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld, 20 juni 2019; Kamerstuk 34 952, nr. 66, 2018-2019. Kamerbrief Uitwerking Beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld, 4 november 2019; Kamerstuk 33 625, nr. 87, 2019-2020.↩︎
Motie lid Dobbe c.s., 32 735, nr. 388; Motie lid Dobbe c.s., 36 180, nr. 107; Motie lid Kamminga, 36 180, nr. 111; Motie lid Stoffer c.s., 36 600, nr. 22.↩︎
Zoals: IOB-evaluatie SRGR-beleid 2012-2022, www.iob-evaluatie.nl/publicaties/rapporten/2023/11/27/srgr-beleid; Meta-evaluation - MTR reports strategic partnerships, ADE S.A., publicatie hiervan is op korte termijn voorzien.↩︎
OECD, Development Cooperation Peer Reviews: Netherlands 2023, 2 oktober 2023.↩︎
Motie lid Dobbe c.s., 36 180, nr. 107↩︎
Motie lid Dobbe c.s., 32 735, nr. 388↩︎
Motie lid Kamminga, 36 180, nr. 111↩︎
Motie lid Stoffer c.s., 36 600, nr. 22↩︎
Bekkers, René, c.s (2024), Geven in Nederland 2024, Centrum voor Filantropische Studies, VU Amsterdam.↩︎
IOB-evaluatie SRGR-beleid 2012-202, www.iob-evaluatie.nl/publicaties/rapporten/2023/11/27/srgr-beleid.↩︎
Meta-evaluation - MTR reports strategic partnerships, ADE S.A. Publicatie hiervan is op korte termijn voorzien.↩︎
Daarnaast maken de ambassades gebruik van zogenaamde bijdrageovereenkomsten om maatschappelijke organisaties in ontwikkelingslanden te financieren.↩︎