[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Tweeminutendebat Humanitaire hulp (CD 9/10) (ongecorrigeerd)

Stenogram

Nummer: 2024D44290, datum: 2024-11-14, bijgewerkt: 2024-11-15 09:05, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Humanitaire hulp

Humanitaire hulp

Aan de orde is het tweeminutendebat Humanitaire hulp (CD d.d. 09/10).

De voorzitter:
Aan de orde is het tweeminutendebat Humanitaire hulp. Het commissiedebat vond plaats op 9 oktober jongstleden. Een hartelijk woord van welkom aan de minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp. Fijn dat u bij ons bent. We hebben een hele avond vol plezier voor u geboekt. Veel succes daarmee. Ik geef graag het woord aan de eerste spreker van de zijde van de Kamer. Dat is de heer Bamenga van de fractie van D66.

De heer Bamenga (D66):
Dank u wel, voorzitter. Ik heb twee moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat dit kabinet diverse bezuinigingen doorvoert op het ODA-budget en de BHO-begroting, waarvan niet duidelijk is hoe deze zullen landen en welke gevolgen deze hebben voor financiering van lopende projecten;

overwegende dat hulporganisaties en de Tweede Kamer recht hebben om te weten welke projecten zullen moeten stoppen en/of niet langer gefinancierd zullen worden als gevolg van de voorgenomen bezuiniging op ODA;

overwegende dat de gevolgen van deze bezuinigingen voor de kwetsbaarste groepen in ontwikkelingslanden aanzienlijk kunnen zijn en het belangrijk is dat de Kamer tijdig kan reageren om de negatieve effecten voor deze groepen te beperken;

verzoekt de regering om een overzicht te maken van alle projecten die niet langer financiering zullen ontvangen vanuit het ODA-budget als gevolg van de voorgenomen bezuiniging op het ODA-budget,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Bamenga en Dobbe.

Zij krijgt nr. 120 (36180).

De heer Bamenga (D66):
Ik moet de naam van mevrouw Dobbe er nog even bij schrijven.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het in tijden van forse bezuinigingen op ODA-middelen des te belangrijker is dat de resterende middelen effectief en doelmatig worden besteed;

constaterende dat 46% van de populatie in lage- en middeninkomenslanden uit kinderen bestaat, maar slechts 12% van de ODA-middelen wereldwijd kindgericht wordt besteed, en dit de effectiviteit van ontwikkelingshulp ondermijnt;

constaterende dat recent onderzoek aantoont dat kindgerichte ontwikkelingsinterventies een zeer hoge return on investment opleveren en brede, langdurige economische ontwikkeling stimuleren voor de volledige gemeenschap;

constaterende dat de huidige Youth at Heart-strategie van het ministerie van Buitenlandse Zaken zich richt op jongeren van 15-35 jaar en daardoor kwetsbare kinderen slechts gedeeltelijk bedient;

verzoekt de regering de Youth at Heart-strategie uit te breiden naar een Child & Youth at Heart-strategie, waardoor de belangen van kinderen onder de 15 jaar sterker worden verankerd binnen de door deze regering gekozen beleidsprioriteiten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Bamenga en Dobbe.

Zij krijgt nr. 121 (36180).

Dank u wel. Dan mevrouw Dobbe van de SP.

Mevrouw Dobbe (SP):
Dank u wel, voorzitter. Ook twee moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in verschillende conflict- en rampgebieden hulpverleners groot gevaar lopen en steeds vaker slachtoffer worden van bewuste directe en indirecte aanvallen vanuit strijdende partijen;

overwegende dat Nederland een verplichting heeft internationaal recht te bevorderen en specifiek ook de verplichting heeft betrokken partijen bij conflicten op te roepen de regels van het humanitair oorlogsrecht te eerbiedigen, waarmee het ook de verplichting heeft bij te dragen aan de bescherming van hulpverleners;

verzoekt de regering zich uit te spreken tegen geweld tegen hulpverleners, betrokken partijen op te roepen het humanitair oorlogsrecht te respecteren en zorgen te uiten over mogelijke schendingen van het recht;

verzoekt de regering internationaal een leidende rol te nemen in de bescherming van hulpverleners, het vervolgen van personen die geweld tegen hulpverleners plegen en staten daarvoor aansprakelijk te stellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Dobbe, Hirsch en Bamenga.

Zij krijgt nr. 122 (36180).

Mevrouw Dobbe (SP):
En de tweede motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het conflict in Sudan voortduurt, hetgeen met onvoorstelbaar humanitair leed gepaard gaat;

constaterende dat humanitaire hulp opzettelijk door strijdende partijen wordt tegengehouden of bemoeilijkt;

verzoekt de regering om via alle mogelijke kanalen het naleven van het humanitair oorlogsrecht te ondersteunen, alle mogelijke sancties, straffen en gevolgen van het schenden van dit humanitair oorlogsrecht te bepleiten en voor te stellen, en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Dobbe, Hirsch, Bamenga en Ceder.

Zij krijgt nr. 123 (36180).

Mevrouw Dobbe (SP):
Tot slot wil ik nog het volgende zeggen. De VN-Mensenrechtenraad heeft vorig jaar besloten tot een Fact-Finding Mission om schendingen van mensenrechten in Sudan vast te leggen. De minister van Buitenlandse Zaken heeft ons toegezegd om na de AVVN aan te geven op welke manier de regering gaat bijdragen aan die Fact-Finding Mission, omdat die kampt met financiële tekorten en een tekort aan menskracht. Daarbij werd verwezen naar een bijdrage die Nederland doet aan het kantoor van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten waar de Fact-Finding Mission deel van uitmaakt. Mij is nu niet duidelijk of dit een extra bijdrage is, en zijn de financiële problemen en de problemen met menskracht nu opgelost? En zo niet, dan zouden wij dat graag opgelost zien, omdat dat werk ontzettend belangrijk is.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Kamminga van de VVD.

Mevrouw Kamminga (VVD):
Dank u wel, voorzitter. In het debat over humanitaire hulp hebben we uitvoerig stilgestaan bij UNRWA. De minister liet weten dat ze voldoende vertrouwen heeft in UNRWA om de juridisch verplichte bijdrage over te kunnen maken, mede ook gelet op de schrijnende humanitaire situatie in Gaza. De VVD heeft en houdt zorgen, maar ziet ook dat ze op dit moment nog essentieel zijn voor het verlenen van de benodigde humanitaire hulp. Wat de VVD betreft is het echter naar de toekomst toe onwenselijk en niet houdbaar dat een gebied zo afhankelijk is van één organisatie. Daarom de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er nog steeds grote zorgen zijn over het onafhankelijk functioneren van UNRWA door de verwevenheid met Hamas, waarbij uit onderzoek is gebleken dat ten minste zeven UNRWA-medewerkers mogelijk betrokken zijn geweest bij de aanslagen van 7 oktober 2023;

constaterende dat er door een onafhankelijk onderzoek structurele problemen zijn geconstateerd binnen UNRWA en een vijftigtal aanbevelingen zijn gedaan om dit verder tegen te gaan;

overwegende dat het niet alleen kwetsbaar is maar ook onwenselijk dat de humanitaire hulpverlening in Gaza en de ondersteuning van Palestijnen zo afhankelijk zijn van één enkele organisatie en diversificatie essentieel is;

overwegende dat, gelet op de schrijnende humanitaire situatie in Gaza maar ook in Libanon, een zorgvuldige transitie nodig is om de continuïteit van humanitaire hulp te waarborgen;

verzoekt de regering om in internationaal verband volop in te zetten op verdere diversificatie van de hulpverlening aan de Palestijnen en daarmee de afhankelijkheid van UNRWA in de regio te verminderen, en verzoekt de regering voorts de Nederlandse financiële steun aan UNRWA gedurende deze mandaatperiode te verminderen en de vrijgekomen middelen in te zetten, bij voorkeur via het UNOCHA-clustersysteem, om zo de humanitaire hulp in de regio te kunnen waarborgen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Kamminga en Ceder.

Zij krijgt nr. 124 (36180).

De heer Ceder van de ChristenUnie.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. We gaan het zo hebben over de begroting, maar ik wil naar aanleiding van het debat nu al een punt maken over het belang van het maatschappelijk middenveld en hoe belangrijk het is dat er ook een percentage van de gelden daarover verdeeld worden, hoe hoog de begrotingen ook mogen zijn, zodat er een bepaalde zekerheid en stabiliteit is vanuit de DRA. Daarom de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het overgrote deel van het Nederlandse budget voor noodhulp nu via multilaterale organisaties uitgegeven wordt;

overwegende dat maatschappelijke organisaties die deel uitmaken van de Dutch Relief Alliance (DRA) efficiënt en effectief gebruikmaken van de aan hen toegekende noodhulpbudgetten en expert zijn in het betrekken van lokale maatschappelijke organisaties;

verzoekt de regering de relatieve ontvangsten van noodhulpgelden van de DRA te verhogen van de huidige 15% naar maximaal 20%, om zo het werken via lokale organisaties te stimuleren en de Nederlandse bijdrage aan een stabiele wereld zichtbaar te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ceder.

Zij krijgt nr. 125 (36180).

De heer Ceder (ChristenUnie):
Deze motie is er mede naar aanleiding van de brief deze week in de Kamer over het belang en de waarde van ngo's. Deze kwam van minister Veldkamp, maar het kabinet spreekt met één mond. Ten aanzien van het belang van noodhulp dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de humanitaire noden wereldwijd dramatisch hoog zijn met meer dan 300 miljoen mensen in directe nood;

constaterende dat volgens de VN vorig jaar slechts 45% van de benodigde financiële middelen voor noodhulp is opgehaald en dit jaar de teller pas op 37% staat;

overwegende dat noodhulp draait om het redden van mensenlevens en het verlichten van lijden;

overwegende dat het noodhulpbudget cruciaal is voor het redden van mensenlevens in humanitaire contexten;

verzoekt de regering om in de bezuinigingsoperatie binnen het budget van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp waar mogelijk niet te bezuinigen op het noodhulpbudget, en om eventuele financiële meevallers binnen de BHO-begroting te gebruiken om het noodhulpbudget op peil te houden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ceder.

Zij krijgt nr. 126 (36180).

De heer Ceder (ChristenUnie):
Tot slot. Ik heb een motie ingediend met mevrouw Kamminga, die ziet op een duurzame en toekomstbestendige visie als het gaat om noodhulp in het Midden-Oosten en specifiek Gaza, de Westbank, Syrië en Libanon. Dat is eentje voor de langere termijn. Vaststaat dat nu alle hulp te land, ter zee en in de lucht voor de meest kwetsbare gebieden in Gaza, Libanon en Syrië nodig is en blijft.

Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel. De laatste spreker van de zijde van de Kamer is mevrouw Hirsch van de fractie GroenLinks-PvdA.

Mevrouw Hirsch (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat door de Nederlandse overheid ondersteunde handel en investeringen ook plaatsvinden in instabiele regio's waarin sprake is van dreiging van conflicten en geweld;

overwegende dat dergelijke projecten door geweld stil kunnen komen te vallen, en ook voeding kunnen geven aan conflicten en gewelddadigheden in toch al instabiele regio's;

verzoekt de regering om te onderzoeken hoe het risico op conflict zwaar meegewogen kan worden bij verstrekking van exportkredietverzekeringen en andere handels- en investeringsbevorderende instrumenten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Hirsch en Teunissen.

Zij krijgt nr. 127 (36180).

Tot zover. Ik schors tien minuten en dan gaan we luisteren naar de minister.

De vergadering wordt van 19.37 uur tot 19.48 uur geschorst.

De voorzitter:
Het woord is aan de minister.

Minister Klever:
Voorzitter, dank u wel. De motie op stuk nr. 120 van de heer Bamenga moet ik ontraden. De Kamer stuurt niet mee op alle projecten. Dat wordt te complex. De Kamer stuurt enkel mee op artikelniveau.

De motie op stuk nr. 121 van de heer Bamenga moet ik ook ontraden. We hebben aandacht voor alle kwetsbare mensen, inclusief kinderen. Deze motie ontraad ik dus.

De motie op stuk nr. 122 van mevrouw Dobbe. Respecteer het humanitair oorlogsrecht. Nederland zet zich in voor het beschermen van hulpverleners en spreekt partijen daar altijd op aan. Deze motie is ondersteunend aan het beleid, dus die laat ik oordeel Kamer.

De motie op stuk nr. 123 over Sudan. Nederland spreekt zich uit tegen geweld tegen hulpverleners en uit zijn zorgen. Dat doen wij. We gaan niet nog heel veel meer doen, dus deze motie moet ik ontraden.

De motie op stuk nr. 124 van Kamminga en Ceder gaat over UNRWA. Deze motie heeft twee elementen. Met het eerste element ben ik het eens. Het kabinet blijft inzetten op diversificatie van humanitaire hulpverlening voor Palestijnen in de regio. Ook wij willen de afhankelijkheid van UNRWA op dat vlak verminderen. Ik moet de motie echter ontraden vanwege het deel dat vraagt om de financiële steun gedurende deze mandaatperiode te verminderen en om vrijgekomen middelen toe de delen aan andere organisaties. Dat slaat dan namelijk op de eerder aangegane juridische verplichting van 19 miljoen euro voor 2025. Dit kabinet heeft al eerder gezegd dat wij juridische verplichtingen zullen nakomen. Op budgetten voor 2026 en daarna kom ik op een later moment terug in de beleidsbrief.

De voorzitter:
Eén vraag van mevrouw Kamminga.

Mevrouw Kamminga (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Dank ook voor de toelichting van de minister. Begrijp ik dan nu goed dat het vooral zit in dat wij de woorden "deze mandaatperiode" gebruiken? Want ik snap wat de minister zegt. Daar was die 19 miljoen voor bedoeld. Als het voor de periode daarna is, om het daar te verminderen, zou dat dan tot een ander oordeel leiden?

Minister Klever:
De beleidsbrief komt begin 2025 de kant van uw Kamer op. Dan maak ik duidelijker welke keuzes we gaan maken. Dat is vooruitlopend op de beleidsbrief. Als u zegt "diversifiëren" en u het tweede deel eruit haalt, kan ik 'm oordeel Kamer laten.

De voorzitter:
Mevrouw Kamminga beraadt zich. De heer Ceder. Ook één vraag, want we moeten echt door.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Het moet ook kort, hè?

De voorzitter:
Neenee, u kunt uren uw tijd nemen.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Gelukkig. Het ziet inderdaad niet op deze periode, want zou betekenen dat hulp nu weggehaald wordt en volgens mij zeggen we juist dat we dat niet willen. De volgende mandaatperiode is wel een heel logisch moment om tot een herijking te komen. Volgens mij loopt het mandaat af op 30 juni 2026, zeg ik uit mijn hoofd. Dan zou je kunnen zeggen: wij gaan er echt voor zorgen dat dat via diversificatie en het opbouwen van de overheden daar, in de verschillende landen, beleid wordt. Volgens mij is dat een lijn die de minister kan steunen. Dan hoeven we niet te wachten op een beleidsbrief. Volgens mij is het heel goed als zij de Kamer daar een richting over geeft. Ik wil even van de minister weten of het inderdaad zo is dat zij zegt "na 30 juni 2026 zijn wij bereid om ernaar te kijken", want dan denk ik dat het oordeel aan de Kamer is.

Minister Klever:
Ik denk dat een spraakverwarring is over mandaatperiode. Tegen mevrouw Kamminga had ik het over 2025, de Nederlandse bijdrage die juridisch verplicht is. Dat bedoelde ik en dat bedoelde zij volgens mij ook met "mandaatperiode". Waar de heer Ceder het over heeft, is de officiële VN-mandaatperiode van UNWRA. Die loopt op 30 juni 2026 af. Dat is eigenlijk meer een formaliteit. Die wordt elk jaar voor een aantal jaar verlengd. Dat is niet echt een moment waarop bijvoorbeeld gestemd gaat worden. Wel is het zo dat ten aanzien van de bijdrage aan UNWRA de juridische verplichtingen eind dit jaar aflopen. Voor 2026 en verder moeten we dat nog invullen en kijken of en hoeveel we daaraan gaan bijdragen.

De voorzitter:
Ja. Mevrouw Dobbe, één vraag.

Mevrouw Dobbe (SP):
Ik heb even gewacht, omdat ik een vraag had over de appreciatie van de vorige motie over Sudan om te kijken of ik die appreciatie goed begrijp. We hebben het hier over een conflict met miljoenen mensen in acute hongersnood, waarbij de strijdende partijen bewust humanitaire hulp tegenhouden. Klopt het nou dat de minister zegt: wij uiten onze zorgen al en meer gaan wij niet doen?

Minister Klever:
Nee, nee. Nederland uit zich al tegen geweld tegen hulpverleners op diverse kanalen, diplomatiek en via internationale instellingen. Dat doen wij al.

De voorzitter:
Prima. Dan de motie op stuk nr. 125. O, het is de verkeerde motie. Oké.

Minister Klever:
Over welke motie heeft u het?

Mevrouw Dobbe (SP):
U heeft het over de motie daarvoor, die op stuk nr. 122. Die gaat over hulpverleners, geweld tegen hulpverleners. Deze motie, de motie op stuk nr. 123, gaat over Sudan en het tegenhouden van humanitaire hulp. Ik vraag in deze motie of de regering via alle mogelijke kanalen het humanitair oorlogsrecht gaat afdwingen, naleven, sancties gaat opleggen et cetera.

Minister Klever:
Wij doen al heel veel, maar we gaan niet alle mogelijke sancties, straffen en dergelijke opleggen op dit moment.

De voorzitter:
Dan de motie op stuk nr. 125.

Minister Klever:
Dat is de motie-Ceder over het ophogen van de DRA-gelden, de Dutch Relief Alliancegelden. De financiële inzet loopt via onze vaste humanitaire partners en die hebben elk hun eigen expertise, toegevoegde waarde en mandaat. Wij hebben zowel de VN, het Rode Kruis als de Dutch Relief Alliance nodig om de humanitaire noden het hoofd te bieden. De arrangementen met de VN liggen vast tot en met 2025. Het subsidiekader met de DRA ligt vast tot en met 2027 en ik ga daar nu dus niet aan tornen. Over de beleidsinhoudelijke invulling van de ombuigingen in 2026 informeer ik u begin 2025. Ik moet deze motie dus ontraden.

Dan de motie op stuk nr. 126 van de heer Ceder over niet bezuinigen op humanitaire hulp. Sympathieke motie. Ik begrijp 'm ook goed, maar dit kabinet staat voor een flinke bezuinigingsopgave en ik kan daar nog niet op vooruitlopen. Dat komt in de beleidsbrief in dit voorjaar. Dus ook deze motie moet ik ontraden.

De motie op stuk nr. 127 van Hirsch over exportkredietverzekeringen. In de motie staat dat er een directe link kan zijn tussen conflicten en geweldsuitbarstingen en de steun vanuit het handels- en investeringsbevorderende instrumentarium. Dat kan natuurlijk nooit de bedoeling zijn van deze instrumenten. Het is staand beleid om daar rekening mee te houden waar dat nodig en relevant is. In het geval van de exportkredietverzekeringen is op dit moment al sprake van een extra controle op de veiligheidsrisico's. Deze procedure is aangescherpt, mede naar aanleiding van de recente aanbevelingen uit het Proximities-rapport, waarover de Kamer separaat is geïnformeerd. Ik moet deze motie daarom ook ontraden.

De voorzitter:
Eén vraag, mevrouw Hirsch.

Mevrouw Hirsch (GroenLinks-PvdA):
Ik begrijp de opmerking van de minister over de exportkredietverzekeringen, maar we hanteren ook andere handels- en investeringsinstrumenten. Als uit de ervaring met exportkredietverzekeringen blijkt dat dit positief is, waarom kan de minister dan niet oordeel Kamer geven om dit ook bij andere handelsinstrumenten te doen?

Minister Klever:
Het is staand beleid bij handelsinstrumenten dat we deze volgens de richtlijnen van de OESO toekennen.

De voorzitter:
Prima. Tot zover dit debat. Dinsdag stemmen wij over de moties. Dan gaan we door met het volgende debat. Dat is het tweem...

Mevrouw Dobbe (SP):
Ik had nog een vraag gesteld over de Fact-Finding Mission.

De voorzitter:
Dat is ook zo.

Minister Klever:
Ja, klopt. Die vraag is voor mijn collega Veldkamp en niet voor de minister voor Buitenlandse Handel. Op deze korte termijn kan ik u hier helaas niks over zeggen. Dit is niet mijn terrein. Volgende week is de begrotingsbehandeling van BZ. Ik wil u vragen om dat volgende week aan hemzelf te vragen.

De voorzitter:
Prima. Tot zover dit debat.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Nogmaals, dinsdag stemmen wij over de moties.