[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Position paper A. Ragas t.b.v. rondetafelgesprek Deskundigen over gewasbeschermingsmiddelen d.d. 21 november 2024

Position paper

Nummer: 2024D44388, datum: 2024-11-08, bijgewerkt: 2024-11-15 15:21, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2024Z18596:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Position paper Ad Ragas

De huidige toelatingsprocedure voor bestrijdingsmiddelen biedt onvoldoende bescherming voor mens, natuur en milieu. Dit leidt ik af uit de volgende feiten:

  • Er worden in de toelatingsprocedures regelmatig schadelijke effecten over het hoofd gezien omdat de schadelijkheid van deze stoffen niet voor alle mogelijke schadelijke effecten bij alle mogelijke planten- en diersoorten (kunnen) worden getest en de toegepaste veiligheidsfactoren achteraf soms onvoldoende hoog blijken. De casus rond neonicotinoïden is een mooi voorbeeld. De diversiteit en complexiteit van mensen, natuur en milieu is veel groter dan de versimpelde modellen die wij in onze toelatingsprocedures gebruiken.

  • Bestrijdingsmiddelen worden individueel op schadelijkheid getest en toegelaten terwijl mens, natuur en milieu in de praktijk aan mengsels van vele tientallen potentieel schadelijke chemische stoffen (bestrijdingsmiddelen en andere stoffen) worden blootgesteld. In de praktijk is de blootstelling aan gevaarlijke stoffen dus veel hoger dan de blootstelling die bij de toelating van bestrijdingsmiddelen wordt verondersteld en op toelaatbaarheid wordt beoordeeld.

  • Er zijn talrijke wetenschappelijke studies die een correlatie laten zien tussen het gebruik en/of de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen (en andere chemische stoffen) en het voorkomen van bepaalde ziekten (zoals de ziekte van Parkinson) en de achteruitgang in biodiversiteit.

  • Nadat bestrijdingsmiddelen zijn toegelaten wordt niet of nauwelijks nog gecontroleerd of de modelvoorspellingen die ten grondslag lagen aan de beoordeling ook reëel zijn. Dit geldt bijvoorbeeld voor uitspoeling naar grondwater. In bepaalde grondwaterwingebieden in Noord-Brabant worden bestrijdingsmiddelen aangetroffen die er volgens onze risicobeoordelingsmodellen niet in voor zouden moeten komen. Dit soort informatie moet na toelating systematisch worden verzameld (gebeurt nu niet) en worden geëvalueerd, en bij fouten automatisch leiden tot bijstelling van de toelating en de gehanteerde modellen.

Het maatschappelijke debat over de risico’s van bestrijdingsmiddelen leidt ertoe dat toelatingsprocedures en -modellen steeds gedetailleerder en complexer worden. Dit leidt enerzijds tot schijnzekerheid (“gaat u rustig slapen want we gebruiken de beste wetenschappelijke inzichten”) en anderzijds tot het buitensluiten van belangengroepen die niet over de middelen en expertise beschikken om deze complexe beoordelingen op waarde te schatten. Dit leidt tot een ongelijk speelveld in kennis en expertise tussen belangengroepen, met name tussen industrie en bezorgde burgers. Met hun ingekochte kennis en expertise is de industrie veel beter in staat om het risicobeoordelingsproces te sturen dan bezorgde burgers.

Een ander kritiekpunt op de huidige procedure voor toelatingsprocedures voor bestrijdingsmiddelen is dat de regels niet altijd eenduidig zijn en eenduidig worden toegepast waardoor het beeld van “willekeur” of “selectief shoppen” ontstaat. Het presenteren van de uitslagen van meerdere statistische toetsen bij de beoordeling van de carcinogeniteit van glyfosaat onder het mom van “transparantie” is een voorbeeld hoe het niet moet. De regels moeten op dit punt eenduidiger worden vastgesteld. Overigens moet het ook mogelijk zijn om op basis van goede wetenschappelijke argumenten van deze regels af te wijken. Maar er moet wel een scherp onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds deze regels en anderzijds de motivatie om van deze regels af te wijken.

Ik wil de leden van de Tweede Kamer de volgende overwegingen meegeven:

  • In plaats van de vraag “Wat weten we over de impact van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op de mens, natuur en milieu?” zou ik u als volksvertegenwoordigers willen aanmoedigen om na te denken over de vraag “Hoeveel van de diversiteit en complexiteit van het leven (mens, natuur en milieu) begrijpen we, en wat betekent dat voor hoe we met de grootschalige toepassing van chemische stoffen moeten omgaan?”. De vraag “Wat weten we niet?” zou veel meer dan nu een uitgangspunt moeten zijn voor beleid dan de vraag “Wat weten we wel?”.

  • Het invoeren van een extra veiligheidsfactor van 10 bij de toelating van individuele stoffen is een simpele, conservatieve en wetenschappelijk verdedigbare oplossing die aan veel van bovenstaande punten tegemoetkomt.