[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Voortgang Transitie naar Proefdiervrije Innovatie (TPI)

Dierproeven

Brief regering

Nummer: 2024D44482, datum: 2024-11-18, bijgewerkt: 2024-11-19 11:57, versie: 2

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 32336 -154 Dierproeven.

Onderdeel van zaak 2024Z18642:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


32 336 Dierproeven

Nr. 154 Brief van de staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 november 2024

Met deze brief informeer ik de Kamer, mede namens de minister van OCW, over het beleid voor de Transitie naar Proefdiervrije Innovatie (TPI-beleid) en mijn inzet op de afbouw van dierproeven. Op beide onderwerpen prioriteer ik mijn inzet aan de hand van zes doelstellingen, daar ga ik in de eerste paragraaf van deze brief op in (I). In paragraaf II ga ik in op de voortgang van de aanpak om de knelpunten op de route van het lab naar de praktijk op te lossen. Paragraaf III gaat over de voortgang en inzet van de partners binnen het TPI-partnerprogramma. Tot slot geef ik in paragraaf IV een appreciatie op drie recente (advies)rapporten. Over het beleid voor het borgen van het welzijn van proefdieren en de 3 V's (Vervanging, Vermindering, Verfijning) informeer ik de Kamer met een separate brief.

  1. TPI-beleid en afbouw dierproeven

De doorontwikkeling naar proefdiervrije innovaties gaat gepaard met grote maatschappelijke veranderingen. Dergelijke veranderingen in gang zetten en er regie op voeren kost tijd en gaat gepaard met onzekerheden. Dit laat zich niet plannen in een rechte lijn, waardoor de aanpak continue aangepast dient te worden op nieuwe ontwikkelingen, kansen en barrières. Dit geldt ook voor de transitie naar proefdiervrije innovatie. Ik vind het hierbij belangrijk oog te blijven houden voor de haalbaarheid daar waar er nog beperkingen zijn voor de toepassing van proefdiervrije innovaties en dierproeven nog nodig zijn. Het infaseren van proefdiervrije innovaties en uitfaseren van dierproeven moet op een verantwoorde manier gebeuren, waarbij ook rekening gehouden moet worden met de concurrentiekracht van Nederland en Europa. Proefdiervrije innovaties kunnen echter ook een kans bieden om de concurrentiekracht van Nederland en de Europese Unie te vergroten. Om de doorontwikkeling te versnellen is inzet op veel verschillende fronten, zowel nationaal als internationaal, nodig. Ook is inzet en steun van de diverse belanghebbenden vanuit hun eigen rol en invalshoeken noodzakelijk, de overheid kan dit niet alleen. Bij mijn regie op de doorontwikkeling naar proefdiervrije innovatie blijf ik daarom inzetten op samenwerking met de diverse belanghebbenden, om zo gezamenlijk voortgang te realiseren. Daaronder valt ook de afstemming en samenwerking met de Commissie en andere lidstaten onder andere om het gelijke speelveld binnen Europa te waarborgen. Tegelijk zorg ik voor voldoende flexibiliteit in het beleid om te kunnen reageren op nieuwe kansen en barrières.

Samen met de TPI-partners en andere betrokkenen werken we hard aan de missie ‘Beter voorspellen zonder proefdieren’ en de ambitie ‘Nederland met TPI de katalysator van de (inter)nationale transitie naar proefdiervrije innovatie’. In Nederland hebben we een goede onderzoeks- en innovatiebasis die een flinke impuls krijgt met de toekenning vanuit het Nationaal Groeifonds van € 124,5 miljoen voor een uniek Centrum Proefdiervrije Biomedische Translatie (zie paragraaf II).

Net als de Kamer wil ik het aantal dierproeven naar beneden brengen. Dit is een complexe en langdurige opgave en de aantallen dierproeven fluctueren omdat deze van vele factoren afhankelijk zijn. Hoe we omgaan met dierproeven (dierenwelzijn) en de wettelijk vereisten ten aanzien van dierproeven zijn vastgelegd in Europese wet- en regelgeving. Dit om de werking van de Europese interne markt te borgen en te zorgen voor een gelijk speelveld. Dit maakt dat het verminderen van het aantal dierproeven met name op Europees niveau moet gebeuren. Het aantal dierproeven dat in Nederland wordt gedaan wordt bijvoorbeeld ook beïnvloed doordat bedrijven in Nederland opdrachten binnen kunnen halen die dierproeven vereisen. Maar ook onverwachte gebeurtenissen, zoals een pandemie kunnen invloed hebben op het aantal dierproeven. Bovendien kan aan de ene kant een diermodel vervangen worden door een proefdiervrije innovatie, maar kunnen er tegelijkertijd ook nieuwe diermodellen bijkomen door innovatie binnen het proefdieronderzoek. Er is vaak geen directe sturing mogelijk op al die facetten en dat maakt dat een toename in proefdiervrije innovaties niet direct één op één terug te zien is in de aantallen dierproeven. Desondanks blijft (door)ontwikkeling van proefdiervrije innovaties belangrijk: meer geaccepteerde en geïmplementeerde proefdiervrije innovaties vormen uiteindelijk de sleutel naar het geleidelijk kunnen afbouwen van dierproeven, zonder dat dit afbreuk doet aan de veiligheid voor mens, dier en milieu. Ik pleit daarom in Europa voor versnelling van de internationale acceptatie van proefdiervrije innovaties. Dit doe ik door in gesprek te gaan met lidstaten en ik werk samen met de minister van OCW en de Europese Commissie aan het stroomlijnen van het Europese onderzoek en innovatiebeleid. Het kabinet vindt het belangrijk dat onderzoekers het doen van onderzoek met dierproeven óók zien in een Europese context. Strategische afstemming binnen de Europese Unie voorkomt zoveel mogelijk doublures en ongewenste internationale afhankelijkheden, realiseert verdere synergie en zorgt ervoor dat we minder dierproeven hoeven te doen. Daarnaast versterkt deze afstemming de verdere profilering, differentiatie en specialisatie van de Europese wetenschap en zorgt voor kennisvoorsprong. Voortgang is echter niet alleen afhankelijk van Europa, ook nationaal werk ik aan de ontwikkeling en validatie van proefdiervrije innovaties en het stimuleren van samenwerking, dialoog en kennisdeling. Dit doe ik aan de hand van zes doelstellingen die ik hieronder nader toelicht.

Doelstellingen TPI-beleid en afbouw dierproeven

Om het vervolg van het TPI-beleid en mijn inzet op afbouw van dierproeven meer te concretiseren heb ik zes doelstellingen geformuleerd. Doelstellingen één tot en met vijf zijn gericht op opbouw van proefdiervrije innovaties, om dierproeven op termijn te kunnen afbouwen, de zesde is gericht op afbouw van dierproeven. Hoe ik die doelstellingen wil behalen licht ik hieronder toe aan de hand van enkele voorbeelden. Een uitgebreide beschrijving van de doelstellingen, strategische thema's en de daarbij behorende lopende en nieuwe activiteiten van mij en de partners staan beschreven in de voortgangsrapportage TPI-partnerprogramma 2024 (bijlage 1).

Doelstelling 1: Meer nationale (door)ontwikkeling en toepassing van nieuwe en bestaande proefdiervrije innovaties.

Om het gebruik van proefdiervrije innovaties te verhogen is de ontwikkeling van nieuwe proefdiervrije methoden nodig. Naast het financieren van doorontwikkeling, richt ik mij op de knelpunten bij kwalificatie, standaardisatie, validatie, acceptatie en implementatie van deze innovaties.
Het Nationaal Groeifonds project ‘Centrum voor Proefdiervrije Biomedische Translatie’ (CPBT) verenigt al deze thema's in een groot project en levert daarmee een belangrijke bijdrage aan deze doelstelling. De betrokkenheid van diverse belanghebbenden uit de hele ontwikkelingsketen maakt dat knelpunten van lab naar praktijk in de kern aangepakt kunnen worden. Het project is gericht op ziektebeelden waar dierproeven tot nog toe minder of onsuccesvol zijn gebleken.

Doelstelling 2: Katalyseren van de Europese transitie naar proefdiervrije innovaties.

Markttoelating van chemische stoffen en geneesmiddelen is Europees geregeld. De richtlijnen voor hoe (en dus ook met welke methoden) veiligheid van producten getest moeten worden zijn op Europees of mondiaal niveau vastgelegd. Voor de acceptatie en implementatie van proefdiervrije innovaties en afbouwen van dierproeven is internationale samenwerking noodzakelijk. Ik zet in op twee strategieën: het agenderen en aanjagen van de doorontwikkeling binnen de EU en het stimuleren van internationale netwerkvorming. Een voorbeeld hiervan is mijn inzet samen met de minister van OCW op het realiseren van een zogenoemd European Research Area (ERA) initiatief. Daarnaast werkt de Europese Commissie aan een afbouwplan voor wettelijk vereiste dierproeven die ingezet worden voor veiligheidsbeoordelingen van chemische stoffen. Dit is een belangrijk initiatief om daadwerkelijk te kunnen gaan sturen op afbouw van dierproeven met inachtneming van veiligheid voor mens, dier en milieu. In paragraaf II ga ik op beide initiatieven verder in.

Doelstelling 3: Meer verspreiding van kennis en creëren van bewustwording over de transitie naar proefdiervrije innovaties.

De dialoog aangaan met de diverse partijen over de doorontwikkeling naar proefdiervrije innovaties is belangrijk, omdat hierdoor het bewustzijn over de mogelijkheden van innovaties wordt verhoogd. Door nieuwe potentiële gebruikers te betrekken wordt de doorontwikkeling breder gedragen. Dat helpt vervolgens om stappen te zetten naar acceptatie van proefdiervrije innovaties. Ik stimuleer daarom de oprichting en onderhouding van lokale nationale TPI-netwerken (zoals TPI Utrecht en Amsterdam) door bijeenkomsten te financieren waar kennis over het thema gedeeld kan worden en andere geïnspireerd worden met betrekking tot het thema. Ook betrek ik volgende generaties bij de transitie (YoungTPI). Onderwijs speelt ook een belangrijke rol in verspreiding en delen van kennis. Eind 2022 is er het ‘Streefbeeld voor proefdiervrije innovatie in het (post)academisch onderwijs' opgesteld, een gezamenlijke verklaring van universiteiten en universitaire medische centra met hoe ze binnen het onderwijs werken aan de transitie naar proefdiervrije innovatie. Ik onderzoek daarom met partners en de minister van OCW wat de mogelijkheden zijn om uitvoering van dit streefbeeld op onderdelen te ondersteunen.

Doelstelling 4: Meer stimuleren van (onderzoeks)infrastructuur ter bevordering van proefdiervrije innovaties.

Om proefdiervrije innovaties te ontwikkelen en te gebruiken is er een infrastructuur nodig. Dat kan betrekking hebben op toegang tot (herbruikbare) data, specifieke expertise en apparatuur of menselijk weefsel. Als dat soort bouwstenen niet makkelijk beschikbaar zijn, remt dat de ontwikkeling of brede toepassing van proefdiervrije innovaties. Daarom investeer ik op verschillende manieren en niveaus in deze vormen van infrastructuur. Bijvoorbeeld door te zorgen voor brede beschikbaarheid van menselijk restweefsel, door het financieel steunen van het zogenoemde VitalTissue project. Daarnaast faciliteer in de overstap naar gebruik van diervrij kweekmedium in laboratoria, door projecten op dit terrein te financieren via 3R center Utrecht en ZonMw.

Doelstelling 5: Meer stimuleren van open science ter ondersteuning van TPI en borging dierenwelzijn.

Om ervoor te zorgen dat resultaten optimaal worden benut, zowel van proefdiervrije innovaties als van dierproeven, is het van belang dat onderzoekers deze resultaten transparant, vindbaar en herbruikbaar maken. De minister van OCW stimuleert open science in brede zin, bijvoorbeeld via het Regieorgaan open science. Ik draag hieraan bij door op het terrein van dierproeven en proefdiervrije innovaties betere wetenschap te stimuleren, onder andere door financiering beschikbaar te stellen voor begeleiding en uitvoering van systematisch literatuuronderzoek waarmee de juiste keuze voor een bepaald model wordt ondersteund. Ook het faciliteren van preregistratie van proefdieronderzoek op een in Nederland ontwikkelde website (preclinicaltrials.eu) draagt hieraan bij. Preregistratie (publiceren van onderzoek in een database) verhoogt de transparantie en vindbaarheid van proefdieronderzoek en bij behorende onderzoeksprotocollen. Open science in brede zin kan de kwaliteit van dierproeven verhogen, en onnodige herhaling voorkomen. Daarnaast werk ik aan verbetering van de vindbaarheid van proefdiervrije innovaties door de ontwikkeling van een speciale zoekmachine die gebruik maakt van kunstmatige intelligentie financieel te ondersteunen.

Doelstelling 6: Meer onderzoek naar afbouwmogelijkheden van dierproeven.

Afbouw van specifieke dierproeven is alleen mogelijk wanneer er gevalideerde en (internationaal) geaccepteerde proefdiervrije innovaties beschikbaar zijn, en specifieke regelgeving en richtlijnen worden aangepast op gebruik van deze innovaties. Wereldwijd worden veel proefdieren ingezet voor wettelijk vereiste veiligheidstesten van onder andere chemicaliën, ook in Europa zijn hier richtlijnen voor opgesteld. Dit is waarom ik hier de grootste potentie zie om tot afbouw van dierproeven te komen, en ik ben daarom blij met de ambitie die de Europese Commissie toont met haar 'Roadmap for phasing out animal testing in chemical safety assessments’. Om deze inzet te ondersteunen ben ik actief betrokken bij de activiteiten om tot deze ‘roadmap’ te komen en ga ik het gesprek aan met andere lidstaten (zie ook paragraaf II onder 'Europese inzet').

Daarnaast ben ik op nationaal niveau de afbouwmogelijkheden van specifieke dierproeven binnen deze Europese wetgeving aan het onderzoeken, welke partijen daarbij moeten worden betrokken en of er beleidsinterventies mogelijk zijn. Hierbij worden ook ideeën vanuit het veld meegenomen.

  1. Knelpunten op de route van lab naar praktijk

De Kamer heeft twee moties aangenomen die ingaan op knelpunten die proefdiervrije innovaties van lab naar praktijk kunnen ondervinden. Met de motie van de leden Tjeerd de Groot en Valstar (20 mei 2021, Kamerstuk 32 336, nr. 117) wordt de regering verzocht in kaart te brengen hoe knelpunten van lab naar praktijk kunnen worden weggenomen. Met de motie van de leden Tjeerd de Groot en Haverkort (7 juni 2022, Kamerstuk 32 336, nr. 139) wordt de regering verzocht deze knelpunten waar mogelijk op te lossen en de Kamer jaarlijks over de voortgang te informeren. Daarnaast is van de leden Kostić, Graus, Grinwis en Beckerman een motie aangenomen m.b.t. het stimuleren van de ontwikkeling van proefdiervrije methoden meer kan worden gestimuleerd, bijvoorbeeld door overheidssubsidies stapsgewijs over te hevelen (Kamerstuk 36 600 XIV, nr. 53). Hierbij informeer ik de Kamer over de voortgang op deze moties.

Knelpunten van lab naar praktijk

In de Kamerbrief van d.d. 30 januari 2023 (Kamerstuk 32 336, nr. 143) heeft mijn voorganger de ontwikkeling van twee routekaarten toegezegd. De doelstelling van deze routekaarten is tweeledig: één routekaart gaat overzicht bieden over de mogelijkheden die er voor financiering van proefdiervrije projecten zijn, zodat ontwikkelaars en onderzoekers eenvoudiger de meest passende vorm van financiering voor de (door)ontwikkeling van hun innovatie kunnen vinden. De andere routekaart is gericht op knelpunten in het validatie- en kwalificatieproces van proefdiervrije innovaties. Deze routekaart gaat onderzoekers, en ook startups, helpen om de juiste informatie over validatie of kwalificatie eenvoudig en snel te vinden. ZonMw is inmiddels bijna klaar met de 'NAM1 Navigator' (NAM staat voor New Approach Method oftewel proefdiervrije methode), zoals deze routekaart gaat heten. Dit wordt een online portaal waar informatie over validatie- en kwalificatieprocessen op interactieve wijze aangeboden wordt. Naar verwachting is dit portaal in het voorjaar van 2025 gereed.

Daarnaast heeft het RIVM recent het 'Landschap NAMs voor de veiligheidsbeoor-deling geneesmiddelen'2 opgeleverd. Dit document biedt inzicht in de stappen die kunnen worden genomen om NAMs in protocollen van geneesmiddelbeoordelings-autoriteiten op te laten nemen. In 2022 heeft het RIVM het 'Landschap NAMs, veiligheid voor chemische stoffen’ opgeleverd. Beide zullen worden opgenomen in de NAM Navigator. Voor het realiseren van een financiële routekaart was het plan om gebruik te maken van een bestaand instrument. Helaas heeft de partij die eigenaar is van dat instrument besloten dat instrument niet langer te ondersteunen. Ik zal daarom een instrument in eigen regie ontwikkelen, dat opgenomen zal worden in de NAM Navigator, zodat alle informatie op één plek samenkomt.

Het Centrum voor Proefdiervrije Biomedische Translatie (CPBT)3, draagt ook bij aan het oplossen van knelpunten. Het centrum heeft een onvoorwaardelijke en voorwaardelijke toekenning ontvangen van respectievelijk 55 miljoen euro en 69,5 miljoen euro uit het Groeifonds. Met het toegekende bedrag van €124,5 miljoen wordt er een enorme impuls gegeven aan proefdiervrije innovatie in Nederland. Het centrum gaat een rol spelen in de doorgeleiding van proefdiervrije innovaties naar toepassing in de praktijk. Het centrum brengt partijen uit de gehele ontwikkelingsketen samen, waardoor proefdiervrije innovaties beter hun weg vinden naar de praktijk. Daarnaast worden er waardevolle inzichten opgedaan over de knelpunten die bestaan bij de validatie, kwalificatie, acceptatie en implementatie van proefdiervrije innovaties. Partijen uit de keten worden geadviseerd en getraind. Ik verwacht dat dit centrum, zowel nationaal als Europees een toonaangevende positie gaat innemen. Een belangrijke investering ook voor de voortrekkersrol die Nederland, binnen Europa, in de versnelling van de transitie naar proefdiervrije innovaties inneemt.

Daarnaast doe ik samen met de ministers van OCW en IenW extra investeringen van een bedrag van totaal € 1,8 miljoen voor het indienen van een oproep binnen de Nationale WetenschapsAgenda (NWA). NWO zal bij goedkeuring van ons gezamenlijke plan het totaalbedrag verdubbelen. Met deze financiering wordt er opnieuw een impuls gegeven aan validatie en implementatie van bestaande proefdiervrije innovaties. Het plan dat voor de NWA hebben ingediend is gericht op proefdiervrije innovaties in veiligheidsbeoordelingen van chemische stoffen. Samen met de investering in het Groeifondsproject CPBT geef ik hiermee uitvoering aan de motie van de leden Graus en Wassenberg (Kamerstuk 32 336, nr. 132), waarmee de regering wordt verzocht om in het kader van de transitie naar proefdiervrije innovaties Nederlandse initiatieven die bijdragen aan een onmiddellijke daling van het aantal dierproeven voorrang te geven bij het verstrekken van de benodigde financiering.

Bij de vaststelling van de begrotingsstaten van LVVN is met de motie van de leden Kostić, Graus, Grinwis en Beckerman de regering verzocht te onderzoeken hoe de ontwikkeling van proefdiervrije methoden meer kan worden gestimuleerd, bijvoorbeeld door overheidssubsidies stapsgewijs over te hevelen (Kamerstuk 36 600 XIV, nr. 53). In deze brief zet ik uiteen wat ik en andere partijen reeds doen om de ontwikkeling en toepassing van proefdiervrije innovaties te stimuleren. Ter uitvoering van deze motie zal ik onderzoek laten doen naar wat er aanvullend, op wat er reeds allemaal al gedaan wordt, nog meer mogelijk en effectief zou kunnen zijn om de ontwikkeling en toepassing van proefdiervrije innovaties nog meer te stimuleren. Specifiek zal ik de onderzoekers vragen de (on)mogelijkheden van overheveling van overheidssubsidies daarbij te betrekken. Op d.d. 5 november 2020 is het toenmalig rapport “Studie naar de financiën van proefdieronderzoek en dierproefvrij innovaties” van Technopolis Group aan de Kamer aangeboden (Kamerstuk 32 336, nr. 110). Dit rapport zal ik als basis voor het onderzoek meegeven.

Overigens heb ik in lijn met de motie recent aan ZonMw gevraagd om vanuit het Meer Kennis met Minder Dieren-programma middelen beschikbaar te stellen om onderzoekers te stimuleren hun onderzoeksvraag proefdiervrij in te steken. Als onderzoekers subsidie aanvragen voor een bepaald onderzoek, komen ze in aanmerking voor extra budget als ze het onderzoek proefdiervrij gaan uitvoeren. Het doel is om op deze manier een bredere groep onderzoekers te verleiden om proefdiervrij te gaan werken.

Kamervragen Onderzoeks- en Wetenschapsbeleid

In het commissiedebat Onderzoeks- en Wetenschapsbeleid van 3 oktober jl. (Kamerstuk 29 338, nr. 279). Is door de minister van OCW toegezegd om schriftelijk antwoord te bieden op vragen van het lid Kostić (PvdD) die tijdens dat debat zijn gesteld. Deze zijn beantwoord in de Kamerbrief van 24 oktober jl. (Kamerstuk 31 288, nr. 1157), en daarin is ook aangekondigd om in deze voortgangsbrief TPI een reactie te geven op de aanbevelingen van Stichting Proefdiervrij over kansen om mensgericht onderzoek te stimuleren.

Het betreft de volgende aanbevelingen:

  1. Stimuleren van validatie en standaardisatie van bestaande proefdiervrije modellen;

  2. Faciliteren van ontwikkeling en gebruik van biobanken;

  3. Informeren van regelgevende autoriteiten en toezichthoudende instanties over mensgerichte onderzoeksmodellen;

  4. Promoten van Open Science en het publiceren van negatieve of neutrale experimenten;

  5. Het verschuiven van financiering van proefdieronderzoek naar financiering voor de ontwikkeling van proefdiervrije, mensgerichte onderzoeksmodellen.

Proefdiervrij is een partner van het TPI-partnerprogramma en ik waardeer hun constructieve inzet en aanbevelingen. Aanbevelingen 1 en 3 worden feitelijk al opgepakt in de in deze brief beschreven aanpak en acties. Specifiek is voor deze aanbevelingen de eerder beschreven NWA-oproep relevant, omdat die oproep daar over gaat. Ook de oprichting van het CPBT past hierbij, net als de inzet die ik samen met de minister van OCW pleeg op de European Research Area (ERA-voorstel, zie paragraaf ‘Europese inzet’). Aanbeveling 2 sluit aan bij recente ontwikkelingen rondom de Wet zeggenschap lichaamsmateriaal (Wzl)4. Daarnaast wordt met VitalTissue al langer gewerkt aan het beschikbaar maken van vitaal menselijk weefsel voor wetenschappelijk onderzoek. Dit initiatief wordt mede gefinancierd door de ministers van OCW, VWS, ZonMw, Stichting Proefdiervrij en mijzelf.
Aanbeveling 4 gaat in op het open science beleid en de kabinetsaanpak daarop wordt zowel in deze brief beschreven, als in de separate voortgangsbrief Dierproeven.
Tot slot sluit aanbeveling 5 aan op de motie Kostić, Graus, Grinwis en Beckerman die is ingediend bij de begrotingsstaten van LVVN, waar ik hierboven op ben ingegaan. Ook sluit deze aan bij de feitelijke vragen die zijn gesteld bij de begroting van OCW, die worden beantwoord in de brief aangaande de vaststelling van de begrotingsstaten van OCW.

Europese inzet

In de Kamerbrief d.d. 20 december 2023 (Kamerstuk 32 336, nr. 151) is toegezegd de Kamer regelmatig te blijven informeren over de gesprekken met andere Europese lidstaten over inzet op de transitie naar proefdiervrije innovatie. Zoals in paragraaf I onder doelstelling 2 beschreven heeft de Europese Commissie ambitieuze plannen voor het afbouwen van dierproeven, onder andere door een stappenplan op te stellen. Dit stappenplan moet begin 2026 gereed zijn, en zal stappen en mijlpalen beschrijven die nodig zijn om toe te werken naar een gefaseerde afbouw van dierproeven voor chemische veiligheidstests. Dit is een belangrijke kans om Europees stappen te zetten en ik draag dan ook zeer actief bij aan dit initiatief als onderdeel van mijn inzet op afbouw van dierproeven. Ik werk hierbij samen met de Commissie om te borgen dat er voldoende input van experts en belanghebbenden vanuit Nederland en andere lidstaten gedeeld kan worden, en dat het stappenplan voldoende ambitie heeft waarmee daadwerkelijk het aantal dierproeven op Europees niveau verminderd gaat worden. Ik heb de Commissie dan ook aangeboden om een gezamenlijke inspraak te organiseren met een aantal voorloper lidstaten over de invulling van de roadmap. Hier staat de Commissie positief tegenover. Naar verwachting zal een dergelijke bijeenkomst in het eerste kwartaal van 2025 plaatsvinden.

Het andere Europese initiatief dat ik in paragraaf I noemde is het voorstel voor een specifieke actie binnen de European Research Area (ERA). Het voorstel voor op de ERA-beleidsagenda, zet onder andere in op harmonisatie van onderzoeks- en innovatiebeleid van de Europese lidstaten. Een goede samenwerking en informatieuitwisseling over welke proeven in Europa worden uitgevoerd is van groot belang voor het zo effectief mogelijke inzet van dierproeven. Het voorstel dat ik samen met de minister van OCW heb aangedragen draagt de titel ‘Accelerating New Approach Methodologies (NAMs) to advance biomedical research and testing of medicinal products and medical devices’. Een van de doelen van dit voorstel is om tot Europese afspraken te komen waar NAMs aan moeten voldoen voor breed gebruik voor veiligheidstesten van geneesmiddelen, fundamenteel- en toegepaste biomedische wetenschap. Deze afspraken zijn van groot belang om stevig in te zetten op de daadwerkelijke toepassing van proefdiervrije innovaties. De huidige onduidelijkheid over de voorwaarde belemmert immers de toepassing van proefdiervrije innovaties. De voorgestelde ERA-actie heeft ook als doel om op Europees niveau prioriteiten te stellen voor de ontwikkeling van nieuwe proefdiervrije methoden. In dit voorstel wordt gericht op twee concrete domeinen, het biomedische onderzoek en farmaceutische producten, chemische stoffen zitten namelijk al in het stappenplan van de Commissie. Dit ERA-voorstel wordt bij aanname een belangrijke aanjager van (door)ontwikkeling en implementatie van proefdiervrije innovaties, zowel internationaal als nationaal. Op dit moment staat het voorstel nog op de lijst met mogelijke onderwerpen voor de ERA-beleidsagenda 2025-2028 en in de komende maanden wordt duidelijk of dit onderwerp er definitief op komt. Het kabinet zet hier nadrukkelijk op in. Zodra er duidelijkheid over is zal ik de Kamer daarover bij een eerstvolgende gelegenheid informeren.

  1. Voortgang TPI-partnerprogramma

In deze paragraaf informeer ik de Kamer over de voortgang van het TPI-partnerprogramma als onderdeel van mijn TPI-beleid. Deze rapportage is tweeledig: als eerste bied ik een overzicht van de diverse ontwikkelingen en activiteiten die de partners afgelopen jaar in het kader van de transitie, zowel individueel als gezamenlijk, ondernomen hebben. Ook geef ik een vooruitblik op de initiatieven die de partners komend jaar verwachten te ondernemen. Dit biedt overzicht in hoe we als partners gezamenlijk naar het behalen van de zes doelstellingen toewerken. Als tweede heb ik de partners gevraagd in bredere zin te reflecteren op de voortgang van de transitie. Ik ga daarbij in op de impactvolle ontwikkelingen die de partners zien, maar ook de kansen en bedreigingen voor de doorontwikkeling komen aan de orde. Hieronder geef ik een aantal voorbeelden van deze bevindingen en (aankomende) activiteiten, de volledige voortgangsrapportage is als bijlage 1 aan deze brief bijgevoegd.

De partners zien twee grote impactvolle ontwikkelingen. Nationaal is dat de toekenning voor het Centrum Proefdiervrije Biomedische translatie (CPBT) door het Nationaal Groeifonds, en internationaal is dat de toegenomen aandacht in Europa voor proefdiervrije innovatie als gevolg van de plannen voor afbouw van dierproeven vanuit de Europese Commissie. Hier kunnen we gezamenlijk vanuit Nederland goed op inspelen, het RIVM is bijvoorbeeld ook nauw betrokken bij het stappenplan dat de Commissie aan het opstellen is.

Waar het om de acceptatie van proefdiervrije innovaties gaat, zien de partners veel kansen in het betrekken van bedrijven en regelgevende instanties. Partners zetten daar dan ook vol op in, onder andere met subsidieoproepen waarin samenwerking met bedrijven een vereiste is, zoals de nieuwe subsidieronde binnen het programma Humane Meetmodellen en van Create2Solve binnen het Meer Kennis met Minder Dieren programma van ZonMw. Terwijl andere subsidies zich richten op de validatie van modellen aan de hand van internationale richtlijnen. Samenwerking met bedrijven en validatie komen ook naar voren in het CPBT. Ook zien de partners kansen binnen open science en in het onderwijs. Verschillende partners zetten hierop in, onder andere door uitvoering van het streefbeeld onderwijs of veranderingen in de subsidievoorwaarden van onderzoeksfinanciers om transparantie van onderzoek te bevorderen.

De partners zien ook bedreigingen voor de transitie, met name toenemende polarisatie en weerstand noemen ze daarbij. Ze wijzen daarom op het belang van het blijven voeren van een brede dialoog om daarmee te bewerkstelligen dat diverse groepen aangehaakt blijven. Een voorbeeld hiervan is de internationale conferentie die ik samen met NCad, 3R centre van de Universiteit Utrecht en TPI Utrecht georganiseerd heb op 19 juni jl. De hiervoor genoemde signalen en activiteiten van partners vormen een belangrijke basis voor de doelstellingen van mijn eerder beschreven plan van aanpak en geven mede richting aan mijn TPI-beleid.

  1. (Advies)rapporten

Evaluatie transitieadvies NCad

Onlangs heb ik de evaluatie ontvangen van het NCad van het ‘Transitie naar proefdiervrij onderzoek’ advies uit 2016 en dit rapport wordt bij deze brief aan uw Kamer aangeboden (bijlage 2). Mede op basis van de aanbevelingen uit dat advies uit 2016 is het programma Transitie Proefdiervrije Innovatie (TPI) opgericht. Deze terugblik van het NCad is een eerste aanzet voor een nieuw transitieadvies, dat het NCad voor de zomer van 2025 verwacht af te ronden. Deze evaluatie geeft daarom nog geen aanleiding tot eventuele aanvulling(en) op mijn beleid, daarvoor wacht ik het nieuwe adviesrapport af. Wel ga ik hieronder alvast kort in op enkele signalen uit de evaluatie, en geef ik daarmee invulling aan de toezegging (TZ202305-018) om uw Kamer te informeren over de evaluatie ‘Transitie naar proefdiervrije innovatie’ van het NCad.

Ik dank het NCad voor deze overzichtelijke evaluatie. Het doet me deugd te lezen dat er wordt gesignaleerd dat de transitie gestaag vordert, zowel nationaal als internationaal. Het NCad signaleert ook dat proefdiervrij onderzoek een prominentere positie heeft ingenomen binnen het brede onderzoekslandschap. In de landen om mij heen signaleer ik dat ook en ontvang ik tevens positieve signalen over de manier waarop Nederland zich met TPI inzet voor de transitie.

Het NCad signaleert dat de aanpak van TPI tot nu toe voornamelijk gericht is op het stimuleren van innovatie en minder op afbouw van dierproeven. Ik ben het met NCad eens dat de voortgang van een transitie gebaat is bij zowel het stimuleren van innovatie als het afremmen van de conventionele methodes, in dit geval de dierproeven. Daarom is er naast het borgen van dierenwelzijn van dierproeven (pijler 1), het TPI-beleid (pijler 2) ook een derde beleidspijler ontwikkeld gericht op afbouw van dierproeven en heb ik ter invulling daarvan doelstelling 6 in mijn beleid opgenomen. Zoals eerder toegelicht zijn er echter geen eenvoudige oplossingen om te sturen op afbouw. Ik hoop dan ook dat het NCad in het nieuwe Transitieadvies dat volgend jaar verschijnt, ook op dit onderdeel met adviezen komt om dit beleid verder te versterken.

Het NCad signaleert ook dat de transitie gebaat zou zijn bij transitiedoelstellingen per onderzoeksdomein, met een nadrukkelijkere regierol vanuit de overheid en de behoefte aan monitoring. Ik vind het belangrijk dat de experts vanuit die diverse onderzoeksdomeinen zich uitspreken over hun eigen haalbare doelen en daar ook zelf eigenaarschap overnemen. In 2016 heeft het NCad voor het fundamenteel onderzoek hiervoor een goed instrument ontwikkeld om te zorgen dat dit daadwerkelijk gedaan wordt, het zogenoemde streefbeeld. Dit is een door een wetenschapsveld geformuleerde ambitie waarin beschreven is wat er nodig is om tot proefdiervrij onderzoek te komen en wat de mogelijkheden en barrières zijn om dat doel te bereiken. Het NCad stimuleert en adviseert de wetenschapsvelden om met ambitieuze en tegelijk realistische transitiedoelen te formuleren, inmiddels zijn er diverse streefbeelden opgeleverd. Waaronder het streefbeeld cardiovasculair, immunologie en het streefbeeld onderwijs. Regie voer ik via het TPI-programma, waar overkoepelende organisaties, zoals de ‘Universiteiten van Nederland’, als partner aan verbonden zijn. De diverse wetenschapsvelden maken daardoor ook deel uit van het TPI-programma. Onderdeel van de regie die ik voer is dat ik met de trekkers van de streefbeelden in gesprek ga om te onderzoeken of en waar ik een rol kan spelen om de uitvoering van de streefbeelden te ondersteunen.

Monitoring van de voortgang is ook een belangrijk facet om regie te kunnen voeren, dat maakt namelijk inzichtelijk wat goed gaat en waar extra inzet nodig is. Ik onderzoek daarom hoe ik een monitoringstool (de Beyond Animal Testing Index) kan laten door ontwikkelen, zodat deze toepasbaar wordt op organisatieniveau en landelijk niveau. Deze tool komt dan algemeen beschikbaar, zodat het ook de diverse onderzoeksdomeinen helpt om inzicht te krijgen in hun voortgang.

Verkennend onderzoek naar motieven en drijfveren bij methodologische keuzes binnen cardiovasculair onderzoek

Het ‘Verkennend onderzoek naar motieven en drijfveren bij methodologische keuzes binnen cardiovasculair onderzoek’ is als één van de achtergronddocumenten5 bij de NCad evaluatie 'Transitie naar Proefdiervrij Onderzoek’ opgeleverd. Met dit onderzoek naar motieven en drijfveren voer ik de motie van het lid Tjeerd de Groot (Kamerstuk 32 336, nr. 138) uit. Met deze motie van lid de Groot, verzoekt uw Kamer de regering om werk te maken van het OMA-model (Onderzoeksvraag centraal stellen, selecteren van best passende Methode en vervolgens Analyseren), waarbij niet de onderzoeksmethode, maar de onderzoeksvraag centraal staat. Het verkennende onderzoek naar motieven en drijfveren bij methodologische keuzes binnen cardiovasculair onderzoek’ (bijlage 3) draagt daaraan bij en wordt met deze brief aan uw Kamer aangeboden. Ook mijn inzet op systematic reviews en een speciale zoekmachine voor het vinden van proefdiervrije innovaties draagt bij aan de uitvoering van deze motie, door de beschikbare methoden voor een onderzoeksvraag vindbaarder te maken (paragraaf I).

De gedachte van het OMA-model is dat de onderzoeksvraag centraal staat in de keuze voor het beste onderzoeksmodel, dat wil zeggen er wordt gekozen voor het model dat de onderzoeksvraag het beste kan beantwoorden. Dit kan bijdragen aan het verminderen van het aantal dierproeven omdat een dierproef lang niet altijd het beste model voor een bepaalde onderzoeksvraag blijkt te zijn.

In het onderzoek dat het NCad heeft laten uitvoeren is een eerste verkenning gedaan naar gedragswetenschappelijke inzichten, aanknopingspunten voor verandering en zijn drempels genoemd die de keuze voor een onderzoeksmodel met of zonder dieren zouden beïnvloeden.

Deze inzichten dragen bij aan de bewustwording van de verschillende elementen die bepalend zijn voor de wijze waarop uiteindelijk een keuze wordt gemaakt voor een specifiek onderzoeksmodel.

Deze keuzes zijn niet enkel gebaseerd op rationaliteit maar ook op culturele aspecten, financiële beperkingen, hiërarchie, tijdsdruk, mogelijkheden door profilering zoals publicatiemogelijkheden en senioriteit. Hoe mee senioriteit onderzoekers hebben, des te meer autonomie ze hebben. De belangrijkste aanknopingspunten die uit dit onderzoek naar voren komen om bewuster voor een bepaald onderzoeksmodel te kiezen, zijn: kennisverrijking, verhoging competentie voor multidisciplinair werken, ter beschikking stellen van financiële middelen voor innovatie, stimuleren van het werken in consortia en multidisciplinaire teams en van validatie-onderzoek. Ik vind het belangrijk dat onderzoekers toegang krijgen tot de juiste expertise om voor het beste onderzoeksmodel te kunnen kiezen. Dit doe ik onder andere door de haalbaarheid van een zogenoemde NAMs helpdesk te onderzoeken, zoals ik in de volgende paragraaf nader toelicht. Verder ontwikkelt ZonMw een NAMs samenwerkingssubsidie. Deze subsidie maakt het mogelijk om kennis van, ervaring met en toegang tot een proefdiervrij model mogelijk te maken voor derden. Een dergelijke uitwisseling van kennis en ervaring namelijk brengt kosten met zich mee, met deze subsidie kan daarin voor zowel de leverende als ontvangende partij in tegemoet gekomen worden. De drempel om technologie en kennis te delen wordt hiermee verkleind. Ook de andere aanknopingspunten hebben mijn aandacht en inzet zoals eerder beschreven in paragraaf I.

Pilot onderzoek naar een helpdesk of commissie NAMs

Om te zorgen dat NAMs gebruikt worden moeten onderzoekers ze wel weten te vinden. Ik heb daarom Universiteit Utrecht (3Rcentre Utrecht) opdracht gegeven om een inventariserend onderzoek uit te voeren waarin de toegang tot en behoefte aan expertise op het gebied van proefdiervrije innovaties wordt onderzocht. Het rapport ‘Toegang tot NAMs expertise een inventariserend onderzoek’ (bijlage 4) wordt bij deze brief aan de Kamer aangeboden.

In het pilotonderzoek is geconcludeerd dat er inderdaad een behoefte bestaat bij onderzoekers naar aanvullende informatie over proefdiervrije innovaties. Ook is onderzocht hoe vaak onderzoekers die behoefte aan meer kennis over een NAM hebben en dan blijkt dat die behoefte bij een deel van de onderzoekers vrij geregeld bestaat, namelijk tot wel tweemaal per maand.

De eerste aanbeveling is dan ook om de haalbaarheid te onderzoeken van een helpdesk waarmee vragende partijen verbonden kunnen worden met NAMs experts en hoe die koppeling en vormgeving er in de praktijk uit zou moeten zien. De haalbaarheidsstudie moet niet alleen de praktische kant bekijken, maar ook de financiële haalbaarheid onderzoeken. Idealiter maakt ook een pilot, op basis van een casus uit de praktijk, daarvan onderdeel uit. Als tweede adviseert de Universiteit Utrecht de behoeften van verschillende subgroepen van gebruikers van NAMs verder uit te vragen. Deze helpdesk of commissie zou namelijk niet alleen een vraagbaak kunnen worden voor individuele onderzoekers, maar kan dat ook zijn voor bijvoorbeeld dier ethische commissies, Instanties voor Dierenwelzijn of subsidiebeoordelingscommissies. De derde aanbeveling is te onderzoeken of TPI kan bijdragen aan het vergroten van de zichtbaarheid van diverse al bestaande NAMs-databases. De databases zijn niet bij iedereen bekend en een toename in bekendheid kan ertoe leiden dat ze meer gebruikt gaan worden. De laatste aanbeveling is om geen nieuwe database met informatie over NAMs te (laten) ontwikkelen.

Ik neem alle aanbevelingen uit het rapport over, ik heb dan ook reeds een opdracht gegeven aan de Universiteit Utrecht (3Rcentre Utrecht) voor een vervolgonderzoek voortbouwend op de genoemde aanbevelingen en conclusies uit het pilotonderzoek. Dit aanvullende onderzoek loopt tot 1 augustus 2025. Ik zal ondertussen kijken hoe ik meer aandacht kan genereren voor een aantal grotere bestaande NAMs-databases, uiteraard in goed overleg en overeenstemming met de eigenaren van deze databases. Ook de laatste aanbeveling neem ik over, ik ga niet inzetten op nieuwe databases aangezien er al diverse NAMs databases beschikbaar zijn. Deze worden in de praktijk niet goed bezocht, zijn moeilijk tot niet up-to-date zijn te houden en kostbaar in onderhoud. Zodra de resultaten van het aanvullende onderzoek beschikbaar zijn zal ik deze met de Kamer delen.

Afsluiting

Proefdiervrij onderzoek heeft een prominentere positie ingenomen binnen het brede onderzoekslandschap, de transitie vordert dus gestaag, zowel nationaal als internationaal. Desalniettemin is er risico op polarisatie en blijft samenwerking en dialoog voeren belangrijk om voortgang te houden. Dat samenwerking loont blijkt onder meer uit de toekenning van subsidie uit het Nationale Groeifonds voor het CPBT. Mijn TPI-beleid en de derde pijler gericht op afbouw van dierproeven heb ik geconcretiseerd aan de hand van zes doelstellingen. Ook de huidige kansen binnen Europa zijn daarin meegenomen en samen met de partners en het bredere veld blijf ik dan ook vol inzetten op de versnelling van de (inter)nationale doorontwikkeling naar proefdiervrije innovatie.

De staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,

J.F. Rummenie


  1. De afkorting 'NAM' staat voor New Approach Method, waar nieuwe proefdiervrije methoden mee worden bedoeld.↩︎

  2. https://www.rivm.nl/en/alternatives-to-animal-testing/landscape-nams↩︎

  3. https://www.nationaalgroeifonds.nl/overzicht-lopende-projecten/thema-gezondheid-en-zorg/cpbt↩︎

  4. Kamerstuk 36 600 XVI, nr. 17↩︎