[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Beleidsreactie op het rapport van de Nationale Ombudsman ‘Blind vertrouwen?’

Terrorismebestrijding

Brief regering

Nummer: 2024D44530, datum: 2024-11-18, bijgewerkt: 2024-11-20 14:01, versie: 2

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 29754 -733 Terrorismebestrijding.

Onderdeel van zaak 2024Z18663:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


29754 Terrorismebestrijding

Nr. 733 Brief van de minister van Justitie en Veiligheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 november 2024

Inleiding

In februari 2024 heeft de Nationale Ombudsman [hierna: Ombudsman] aangekondigd een onderzoek te starten naar de wijze waarop de overheid omgaat met registraties en signaleringen bij contraterrorisme, extremisme en radicalisering (CTER) en de mogelijke gevolgen van zo’n registratie of signalering voor de burger.1 Op 12 november 2024 heeft de Ombudsman zijn rapport ‘Blind vertrouwen?’ gepubliceerd.2 Hierbij doe ik uw Kamer de beleidsreactie toekomen. Deze beleidsreactie is opgesteld naar aanleiding van het verzoek tijdens het ordedebat van 27 februari 20243 en mede namens de minister van Defensie. Daarnaast doe ik op deze wijze het verzoek van het lid El Abassi (DENK) in de regeling van werkzaamheden van 12 november 2024 af. Ik ben de Ombudsman erkentelijk voor het onderzoek en de daaraan verbonden conclusies en aanbevelingen.

Internationale samenwerking is onmisbaar in een tijd waarin de dreigingen groot zijn. Informatie-uitwisseling vormt hier een cruciaal onderdeel van. Ik onderschrijf de opvatting van de Ombudsman dat het proces rondom registraties en signaleringen en de (internationale) uitwisseling van informatie in het kader van de aanpak van radicalisering, extremisme en terrorisme (CTER) zorgvuldig moet verlopen. Ook moeten er voldoende waarborgen zijn voor een goede inzet van dit instrument en moeten burgers adequate mogelijkheden hebben om inzage te krijgen in de (persoons)gegevens die de overheid over hen heeft verzameld, voor zover de wet dit toelaat. Daartoe is een handreiking toegezegd, die bij mijn reactie is gevoegd. Deze handreiking gaat in op welke wijze burgers, per (mogelijke betrokken) instantie, inzage kunnen krijgen in de gegevens die een desbetreffende instantie over hem of haar heeft verwerkt. Ook gaat deze handreiking in op hoe een verzoek tot rectificatie/verwijdering van deze gegevens kan worden gedaan.

Deze beleidsreactie is als volgt opgebouwd. De uitkomsten van het rapport van de Ombudsman worden samengevat, gevolgd door een schets van relevante instanties en kaders. Ik hecht er grote waarde aan om bij dit thema langer stil te staan bij de context en werkwijze bij CTER-registraties, waarna ik zal reageren op de conclusies en aanbevelingen van de Ombudsman.

Uitkomsten in het rapport

Klachten van burgers vormden aanleiding voor gesprekken vanuit de Ombudsman met burgers, politie, wetenschappers en advocaten. Na deze gesprekken heeft de Ombudsman besloten een onderzoek starten. Het onderzoek van de Ombudsman richt zich uitsluitend op CTER-registraties en signaleringen van de politie en de Koninklijke Marechaussee (KMar). Andere betrokken Nederlandse instanties zijn niet meegenomen in het onderzoek. Er wordt niet onderzocht hoe andere landen omgaan met informatie op dit thema afkomstig van Nederlandse autoriteiten of welke waarborgen er in die landen gelden ten aanzien van het verdere gebruik van de verstrekte informatie.

De Ombudsman gaat in zijn onderzoek na of het huidige proces zo is ingericht dat burgers erop kunnen vertrouwen dat beslissingen zorgvuldig worden genomen. De Ombudsman heeft in dit onderzoek gekeken in hoeverre de politie en KMar binnen het CTER-proces behoorlijk omgaan met burgers. Hij heeft daarbij concrete aandacht besteed aan de waarborgen in het proces, het toezicht op het proces en de effectiviteit van de rechtsbescherming.

De Ombudsman verbindt hieraan de volgende conclusies en aanbevelingen.

Het CTER proces is complex en ondoorzichtig voor burgers
De Ombudsman stelt dat het systeem rondom CTER-registraties een black box is. Burgers weten pas dat er iets aan de hand is, als ze in hun dagelijks leven tegen de gevolgen aanlopen. Er kunnen veel verschillende instanties in binnen- en buitenland bij betrokken zijn, die vanwege de nationale veiligheid veel informatie niet openbaar kunnen maken. Hij stelt dat het begrijpelijk is dat er vanwege de nationale veiligheid informatie over burgers wordt vastgelegd en gedeeld zonder dat burgers dat weten. Juist omdat het systeem zeer complex en niet (volledig) transparant is, stelt hij dat daar tegenover moet staan dat de overheid alles in het werk stelt om ervoor te zorgen dat de waarborgen, het toezicht en de rechtsbescherming robuust zijn georganiseerd. Hij stelt dat dit nu niet het geval is.

Teveel nadruk op het veiligheidsdenken vormt risico
Het CTER-proces kent waarborgen om te voorkomen dat burgers zomaar op een lijst terechtkomen. Er bestaat volgens de Ombudsman wel een risico dat in dit proces te veel nadruk ligt op het veiligheidsdenken, terwijl er sprake moet zijn van een balans tussen de nationale veiligheid aan de ene kant en individuele mensenrechten aan de andere kant. De overheid zou de impact op het leven van burgers expliciet moeten maken in haar beslissingen en een duidelijke plek geven in het proces. Dat helpt volgens hem om het risico op en de schijn van te veel veiligheidsdenken te verminderen en het draagvlak voor de beslissingen van de overheid – en daarmee het vertrouwen in het proces van de handelen van de overheid – te vergroten.

Het toezicht is onvoldoende structureel ingevuld
De Ombudsman is van mening dat structureel en onafhankelijk toezicht op het CTER-proces op dit moment te mager is georganiseerd. Hij vindt dit des te belangrijker omdat burgers geen weet hebben van de verwerking van hun gegevens. Zij moeten er op kunnen vertrouwen dat de overheid goed omgaat met hun gegevens. Hij stelt dat er geen onafhankelijk instantie is die structureel toezicht houdt op het systeemniveau en de processen en de uitvoering daarvan door de politie en de KMar. Het toezicht is achteraf georganiseerd door de Inspectie Justitie en Veiligheid en de Autoriteit Persoonsgegevens. Fouten of tekortkomingen worden daardoor pas zichtbaar als de gevolgen al hebben plaatsgevonden. Toezicht op het CTER-proces zou van dezelfde kwaliteit moeten zijn als het toezicht door de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD).

De rechtsbescherming is niet effectief voor de burger
De beslissingen en afwegingen van de betrokken instanties moeten navolgbaar, uitlegbaar en controleerbaar zijn. Burgers hebben een aantal middelen om te achterhalen en controleren wat de overheid over hen heeft vastgelegd en gedeeld. De Ombudsman concludeert dat er een systeem van rechtsmiddelen ingericht is, maar dat er in de context van CTER allerlei belemmerende factoren zijn. Het gaat immers om een complex systeem met veel mogelijk betrokken nationale en internationale instanties, grenzen aan de transparantie vanwege het belang van nationale veiligheid, bewaartermijnen waardoor niet alles meer te achterhalen valt en niet alles wordt secuur vastgelegd. Inzageverzoeken of juridische procedures leveren daardoor weinig duidelijkheid op voor de burger.

De Ombudsman vindt dat het beter kan en beter moet. Daarom doet hij de aanbeveling aan mij als minister van Justitie en Veiligheid om, samen met de betrokken instanties, de genoemde tekortkomingen aan te pakken.

Relevante instanties en kaders

Een effectieve bestrijding van terrorisme is essentieel voor de bescherming van

onze nationale veiligheid. De overheid mag en moet in het kader van haar taak in relatie tot terrorisme (persoons)gegevens vastleggen. Zij is gehouden aan wettelijke (afwegings)kaders die met zorgvuldigheid en in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag worden gehanteerd. Ik beperk me in deze beleidsreactie tot de politie en de KMar, gelijk aan het onderzoek van de Ombudsman.4 Voor de politie en de KMar zijn bevoegdheden en verantwoordelijkheden vastgelegd in de Politiewet 2012 en de Wet Politiegegevens (Wpg). Het Openbaar Ministerie (OM) is bij deze werkzaamheden het gezag over de politie en de KMar. De politie en de KMar verwerken in het kader van hun dagelijkse uitvoering van de politietaak relevante gegevens die in het kader van die taak worden waargenomen of ontvangen (art. 8 Wpg), bijvoorbeeld naar aanleiding van een melding of tijdens een surveillance. Zo gaat het ook bij de bestrijding van terrorisme, extremisme en radicalisering. Die informatie wordt verwerkt in de politiesystemen conform de systematiek van de Wpg. Het rapport van de Ombudsman noemt dit registraties. Van dergelijke registraties zal een burger geen hinder ondervinden bij het reizen naar een ander land.

Vanwege de grensoverschrijdende aard van dit fenomeen en de dreiging die hiervan uitgaat voor de Nederlandse samenleving of Nederlandse belangen in het buitenland is samenwerking met (politiële en justitiële diensten en autoriteiten in) andere landen hierbij essentieel. Het delen van politiegegevens is een algemene vorm van samenwerking die in de regel wordt geduid als politiële of justitiële rechtshulp. Politiële rechtshulp is het delen van informatie tussen politiediensten; die informatie is al beschikbaar in de politiesystemen. Een wezenlijk verschil met justitiële rechtshulp is dat het hierbij gaat het om verstrekking van beschikbare informatie die dient als bewijs in een buitenlands strafrechtelijk onderzoek of die alleen verkregen kan worden door de inzet van dwangmiddelen. De samenwerking kan gebaseerd zijn op een verdrag maar ook op incidentele of bilaterale afspraken tussen landen onderling (met inachtneming van de eigen wet- en regelgeving) tussen landen of autoriteiten. Het signaleren van een persoon, object of kenteken is een meer specifieke vorm van internationale samenwerking tussen landen en hun politiële en justitiële autoriteiten. Het doel van iemand signaleren kan zijn om iemand aan te laten houden in een ander land op grond van bijvoorbeeld een aanhoudingsbevel, of om deze persoon gericht of onopvallend te controleren om zo meer informatie te verzamelen over de reisbewegingen. Een internationale signalering is een maatregel waarvan een burger mogelijk wel hinder kan ondervinden bij het reizen naar een ander land. Voor internationale systemen en organisaties zoals het Schengen Informatie Systeem, Europol en Interpol bestaan er verdragen, internationale verordeningen en afspraken.

Er is dus een belangrijk verschil tussen registraties en signaleringen. Essentieel is om te vermelden dat registraties nooit automatisch leiden tot signaleringen. Om van een registratie in de politiesystemen (bijvoorbeeld een CTER-projectcode) te komen tot een mogelijke maatregel (bijvoorbeeld een internationale signalering) zijn er meerdere stappen waarbij elke stap zijn eigen waarborgen en afwegingen kent. Dit proces staat ook beschreven in het Tweede Halfjaarbericht politie 20235.

Reactie op het rapport

Context en systematiek 2013-2018
De historische context van deze thematiek is cruciaal, omdat dit van betekenis is geweest in internationale informatie-uitwisseling tussen verschillende landen. In maart 2013 werd het dreigingsniveau ingeschaald als substantieel, dat wil zeggen dat de kans op een terroristische aanslag in of tegen Nederland reëel werd geacht. Deze verhoging van het dreigingsniveau was ten tijde van de burgeroorlog in Syrië, die leidde tot de opkomst van de terroristische organisatie IS en een enorme groei van het aantal jihadistische uitreizigers uit heel Europa. Een van de redenen bij de vaststelling van het dreigingsniveau waren jihadistische uitreizigers naar en de terugkeerders uit de jihadistische strijdgebieden.6 Vanuit Nederland nam het aantal personen dat vertrok om deel te nemen aan de strijd aldaar ook snel en flink toe.

Europa werd overrompeld door deze gebeurtenissen en de afschuw was groot over de gruwelijke beelden uit het strijdgebied. Er volgde een periode van veel aanslagen in en tegen het Westen, waaronder de grote aanslagen in Parijs in november 2015 en in Brussel maart 2016. Er was sprake van toegenomen jihadistische radicalisering van kleine groepen jongeren, die bovendien soms heel snel kon gaan.

Zowel de dreiging die op dat moment van het jihadisme uitging, waaronder de agenda van IS en andere terroristische organisaties om aanslagen in het Westen te plegen, als de noodzakelijkheid tot het voorkomen van aanslagen, vroeg om een krachtige, offensieve en brede aanpak van alle betrokken organisaties. In het bijzonder werden net als in andere Europese landen en op verzoek van de Kamer, maatregelen getroffen en geïntensiveerd om de uitreis naar jihadistische trainingskampen en strijdgebieden tegen te gaan en de risico’s van terugkeerders tijdig te onderkennen en in te dammen.7 Zo intensiveerden inlichtingen- en veiligheidsdiensten de inzet op het thema jihadgang door extra mensen en middelen in te zetten. De KMar intensiveerde de detectie aan de grenzen op in- en uitreis. Daarnaast hadden gemeenten en andere lokale partners, waaronder de regionale eenheden van de politie, een belangrijke rol. Ook deed uw Kamer een oproep om met een integrale aanpak jihadisme te komen en informatie-uitwisseling te bevorderen.8 Deze maatregelen waren er enerzijds op gericht om radicalisering en jihadistische uitreizen tegen te gaan en anderzijds om de dreiging die uitgaat van de terugkeerders weg te nemen.

Op 29 augustus 2014 werd de integrale aanpak jihadisme naar de Tweede Kamer gestuurd.9 Hierin was het uitgangspunt om zowel de harde kern van jihadisten te bestrijden als de verspreiding van het gewelddadige gedachtegoed tegen te gaan. Een van de vijf actielijnen binnen deze integrale aanpak was informatie-uitwisseling en internationale samenwerking. De noodzaak tot betere informatie-uitwisseling kwam voort uit het feit dat jihadistische netwerken wereldwijd opereren en een nationale aanpak niet effectief genoeg bleek.

Werkwijze

In de integrale aanpak was en is een belangrijke rol voor de politie weggelegd, mede vanwege hun verbinding met de samenleving en kennis uit de wijk. Daarnaast was de politie ook de organisatie waar burgers zich toe wendden als zij zorgen hadden over bekenden die mogelijk wilden uitreizen. De politie had hierdoor een belangrijke taak als het ging over potentiële uitreizigers en geradicaliseerde personen. Omdat uitreizigers tot op dat moment nog een nieuw fenomeen vormden, waren er destijds geen standaard protocollen of werkafspraken aanwezig en was de informatie nog erg versnipperd. In de integrale aanpak werd ingezet op de intensivering van internationale samenwerking en aanpak op het gebied van jihadgangers, het optimaliseren van bestaande signaleringsmiddelen en de versterking proactieve informatie-uitwisseling met andere landen.

Doel van dit soort signaleringen was zowel het weerhouden van het reizen naar het toenmalige strijdgebied als het verzamelen van verdere informatie door onopvallende en gerichte controle.

De Nederlandse overheid kan niet uitsluiten dat informatie of signaleringen vanuit

Nederland mede hebben geleid tot een autonoom besluit van een ander land om een eigenstandig onderzoek te starten, een signalering te plaatsen of andere nationale maatregelen te treffen. Het is niet gebruikelijk dat Nederlandse instanties van dergelijke activiteiten ten aanzien van Nederlandse burgers op de hoogte werden of worden gehouden. De handelingsopties voor de overheid zijn in dergelijke gevallen zeer beperkt, omdat er niet in de rechtsorde van een ander land getreden kan worden.

Ik hecht er waarde aan om te benadrukken dat de werkwijze van destijds op diverse punten is aangepast, geprofessionaliseerd en waarborgen ten aanzien van deze processen zijn verbeterd. Het OM toetst per individuele casus of informatie-uitwisseling met het buitenland of een internationale signalering noodzakelijk en proportioneel wordt geacht. Voor de politie geldt dat er sinds 2018 een landelijk uniforme werkproces is ingericht10 en zijn de procedures rond internationale informatie-uitwisseling en signaleringen zijn aangescherpt. Voor de KMar geldt dat zij in het CTER-proces de werkwijze van de politie volgt en dat informatie wordt vastgelegd in dezelfde politiesystemen. Daarnaast dient de politie zelf, als verwerkingsverantwoordelijke, te toetsen of de informatiedeling en de signalering rechtmatig is op grond van de gegevensbeschermingswetgeving zoals is vastgelegd in de Wpg (zie o.a. artikelen 15, 15a en 17a van de Wpg). Dit geldt ook voor de KMar, waar de verwerkingsverantwoordelijke de minister van Defensie is (art. 1 Wpg). Ook voor de verwerking en verwijdering van gegevens, waaronder voor het opheffen van een signalering, zijn er wettelijke kaders en richtlijnen vastgelegd ter bescherming van de burger.

Reactie op aanbevelingen

De zorgvuldige behandeling van gegevens van individuele Nederlandse burgers is voor mij van groot belang. Het gaat over gevoelige processen met potentieel grote gevolgen voor burgers. We moeten er altijd scherp op blijven letten dat we hier als overheid zorgvuldig mee omgaan, daarom goed als daar ook door een partij als de Ombudsman naar wordt gekeken. Ik herken mij in de algemene strekking van het rapport, tegelijkertijd kan ik niet alle formuleringen in het rapport onderschrijven. In deze beleidsreactie reageer ik daarom op de conclusies en aanbevelingen van het rapport.

In reactie op het rapport van de Ombudsman zullen de minister van Defensie en ik de politie en de KMar vragen om het werkproces verder te verbeteren. De instanties dienen uitdrukkelijker te expliciteren hoe een signalering of informatie-uitwisseling met het buitenland impact kan hebben op het leven van burgers. Dit zorgt voor een nadrukkelijkere afweging of de maatregel proportioneel is. Dit draagt bij aan een betere toetsbaarheid van de afwegingen van de overheid. Daarnaast zal ik dit ook benoemen in mijn gesprekken met het OM vanwege hun betrokkenheid bij dit proces.

De Ombudsman concludeert dat onafhankelijk en structureel toezicht te mager is georganiseerd. Ik zal, samen met de betrokken instanties en relevante toezichthouders, verkennen of en zo ja, hoe toezicht op de registraties en signaleringen van de betrokken instanties versterkt moet worden. Geen van de betrokken toezichthouders heeft momenteel de wettelijke grondslagen om te voldoen aan het soort toezicht wat de Ombudsman voor ogen heeft. Als uitgangspunt voor deze verkenning zal ik mij richten op die onderdelen van het proces die uitstralingseffecten richting de burger hebben zoals signaleringen. Ik zal hier op een later moment op terugkomen.

De Ombudsman geeft aan dat er een systeem van rechtsbescherming is maar dat dat voor de burger niet altijd werkt, en effectief is. Het is van belang dat we burgers op een zo goed mogelijk wijze, binnen de mogelijkheden van het rechtssysteem, helpen. In de bijgevoegde handreiking, die ook kort ingaat op partijen die geen onderdeel waren van de scope van het onderzoek van de Ombudsman, is uiteengezet hoe burgers inzage kunnen krijgen in hun gegevens en op welke wijze zij eventueel een verzoek tot rectificatie of verwijdering kunnen doen. In de handreiking is tevens beschreven dat een inzageverzoek slechts een eerste stap is in het proces, het is voorstelbaar dat dit niet in alle gevallen zal leiden tot een oplossing om bijvoorbeeld (weer) toegang te krijgen tot een ander land. Mocht er een onterechte Nederlandse signalering geconstateerd worden, dan vind ik het belangrijk dat de betrokken organisaties er binnen hun kaders en verantwoordelijkheden, alles aan doen om burgers zo goed mogelijk te helpen.11 De rol die de Nederlandse overheid kan spelen om de gevolgen van een Nederlandse onterechte signalering te mitigeren, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden in een individuele zaak. Elke oplossing, voor zover deze voorhanden is, zal in de praktijk maatwerk vereisen. Ik zal via de reguliere kanalen deze handreiking onder de aandacht laten brengen bij betrokken overheden en organisaties.

Tegelijkertijd wil ik ook de noodzaak om internationaal samen te werken en informatie uit te wisselen benadrukken, juist op de thema’s die een grote dreiging vormen voor de veiligheid van Nederland. Internationaal gedeelde gegevens vallen niet meer binnen de invloedssfeer van de Nederlandse overheid. Het is niet uit te sluiten dat landen (mede) op basis van informatie van Nederlandse instanties hebben gehandeld. Daarom wil ik nogmaals benadrukken dat het proces rondom informatie-uitwisseling zorgvuldig en binnen de wettelijke kaders verloopt, waarbij oog is voor de dreiging en bescherming van persoonsgegevens. Tegelijkertijd is het ook mogelijk dat een ander land op basis van eigen informatie een onderzoek is gestart. Uit de praktijk blijkt ook dat andere landen in veel gevallen weinig tot geen informatie hierover met Nederland delen. Dit maakt het zeer ingewikkeld om in een individuele casus te achterhalen wat de aanleiding voor bijvoorbeeld een weigering tot of controle door een land is geweest.

Als een Nederlander door een weigering van de toegang tot een ander land ter

plaatse in nood komt, dan kan hij of zij een beroep doen op consulaire bijstand.

Het ministerie van Buitenlandse Zaken levert die bijstand conform de geldende kaders. In het geval van weigering door eigenstandige informatie van het land, kan de Nederlandse ambassade ter plaatse helpen door betrokkene in contact te brengen met de relevante buitenlandse instantie aldaar.

Mocht blijken dat er sprake is van stelselmatige weigering, waarbij meerdere

Nederlandse burgers op onduidelijke gronden geen toegang wordt verleend door een land, dan kan de Nederlandse overheid, via het ministerie van

Buitenlandse Zaken, hierover in contact treden met de instanties van het betreffende land. Of, en zo ja wanneer en onder welke omstandigheden dit opportuun is, zal afhankelijk zijn van de specifieke aspecten van de zaken. Daarbij kan de bilaterale relatie met het desbetreffende land een rol spelen. Elke oplossing, voor zover deze voorhanden is, zal in de praktijk maatwerk vereisen.

Ook ben ik, conform de toezegging van mijn voorganger in het commissiedebat Extremisme/terrorisme van 7 juni 2023, nagegaan of dit vraagstuk in andere Europese landen speelt en of samenwerking daarin mogelijk is. Dit onderwerp is meermaals door Nederland in een aantal EU-(raads)werkgroepen aan de orde is gesteld. Naar aanleiding hiervan is het beeld dat dit vraagstuk bij onze EU-partners niet of nauwelijks aan de orde lijkt. Dit bevestigt het beeld dat de omstandigheden en situaties zeer uiteen kunnen lopen en daarom maatwerk vereist is.12


Slot

Internationale samenwerking is onmisbaar, terrorisme houdt zich immers niet aan de landsgrenzen. Informatie-uitwisseling vormt hier een cruciaal onderdeel van. Het gaat hierbij over gevoelige processen met potentieel grote gevolgen voor burgers. De burger moet erop kunnen vertrouwen dat betrokken organisaties zorgvuldig met gegevens omgaan. We moeten er altijd scherp op blijven letten dat we hier als overheid zorgvuldig mee omgaan.

De minister van Justitie en Veiligheid,

D.M. van Weel


  1. Er is een belangrijk verschil tussen registraties en signaleringen. Dit wordt onder het kopje ‘relevante instanties en kaders’ toegelicht.↩︎

  2. Kamerstuk 29 754, nr. 732↩︎

  3. Reactie op het verzoek van het lid El Abassi, gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 27 februari 2024, over de omgang van de overheid met burgers met een CTER-registratie↩︎

  4. De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) mogen op basis van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 ook registreren en signaleren in het kader van terrorisme. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) kan signaleren door bijvoorbeeld een inreisverbod op te leggen. Op deze wijze kan de IND voorkomen dat iemand die ongewenst is verklaard door Nederland, Nederland binnenkomt. De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) kan een verzoek tot opname in het Register Paspoortsignaleringen doen als de nationale veiligheid in het geding is, of de veiligheid van bevriende landen (artikel 23 Paspoortwet). In het Register Paspoortsignaleringen worden gegevens opgenomen van personen aan wie geen Nederlands paspoort (meer) mag worden verstrekt en van personen van wie het Nederlandse paspoort vervallen is verklaard. Dit zijn echter geen internationale signaleringen en hierover wordt iemand altijd actief geïnformeerd indien het adres bekend is.↩︎

  5. Kamerstuk 29 628 nr. 1193 (bijlage moties, toezeggingen en aanvullende verzoeken)↩︎

  6. Zie onder meer Kamerstuk 29 754, nr. 217↩︎

  7. Zie onder meer Kamerstuk 29 754, nr. 217↩︎

  8. Algemeen Overleg over IVD-aangelegenheden van 2 juli 2014 en Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 3440↩︎

  9. Kamerstuk 29 754, nr. 253↩︎

  10. Kamerstuk 29 628 nr. 1193 (bijlage moties, toezeggingen en aanvullende verzoeken).↩︎

  11. In antwoorden van schriftelijke vragen van de begrotingsbehandeling JenV is beschreven dat de politie de minister van Justitie en Veiligheid heeft laten weten dat er geen sprake is van een onterechte plaatsing op de voorheen gebruikte lijst of de huidige afstemmingslijst van degenen die zich tot nu toe bij hen hebben gemeld (2024D43734).↩︎

  12. TZ202306-150.↩︎