Verslag van een schriftelijk overleg over Uitvoering van de motie van het lid De Kort c.s. over vaart maken met het wetsvoorstel en twee nieuwe pabo-opleidingen inrichten die opleiden tot gespecialiseerde lesbevoegdheden (Kamerstuk 27923-473) en van de gewijzigde motie van het lid Soepboer over naast de gehanteerde klokurennorm ook een maximumlesurennorm van 24 lesuren per week opnemen in de cao van het voortgezet onderwijs (Kamerstuk 27923-489)
Werken in het onderwijs
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2024D44867, datum: 2024-11-19, bijgewerkt: 2024-11-20 09:33, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: L. Bromet, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (GroenLinks-PvdA)
- Mede ondertekenaar: C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier
- Aanbiedingsbrief
- Beslisnota bij Antwoorden op vragen commissie over Uitvoering van de motie van het lid De Kort c.s. over vaart maken met het wetsvoorstel en twee nieuwe pabo-opleidingen inrichten die opleiden tot gespecialiseerde lesbevoegdheden (Kamerstuk 27923-473) en van de gewijzigde motie van het lid Soepboer over naast de gehanteerde klokurennorm ook een maximumlesurennorm van 24 lesuren per week opnemen in de cao van het voortgezet onderwijs (Kamerstuk 27923-489)
- Beslisnota bundel bij Verslag van een schriftelijk overleg over Uitvoering van de motie van het lid De Kort c.s. over vaart maken met het wetsvoorstel en twee nieuwe pabo-opleidingen inrichten die opleiden tot gespecialiseerde lesbevoegdheden (Kamerstuk 27923-473) en van de gewijzigde motie van het lid Soepboer over naast de gehanteerde klokurennorm ook een maximumlesurennorm van 24 lesuren per week opnemen in de cao van het voortgezet onderwijs (Kamerstuk 27923-489)
Onderdeel van kamerstukdossier 27923 -496 Werken in het onderwijs.
Onderdeel van zaak 2024Z18808:
- Indiener: M.L.J. Paul, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2024-11-21 00:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-12-12 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Preview document (🔗 origineel)
27 923 Werken in het onderwijs
Nr. Verslag van een schriftelijk overleg
Vastgesteld d.d. …
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs d.d. 25 april 2024 inzake Uitvoering van de motie van het lid De Kort c.s. over vaart maken met het wetsvoorstel en twee nieuwe pabo-opleidingen inrichten die opleiden tot gespecialiseerde lesbevoegdheden1 en van de gewijzigde motie van het lid Soepboer over naast de gehanteerde klokurennorm ook een maximumlesurennorm van 24 lesuren per week opnemen in de cao van het voortgezet onderwijs2 (Kamerstuk 27 923, nr. 489).
Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De fungerend voorzitter van de commissie
Michon-Derkzen
Adjunct-griffier van de commissie
Bosnjakovic
Inhoud
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
Inbreng van de leden van de NSC-fractie
Inbreng van de leden van de D66-fractie
Inbreng van de leden van de BBB-fractie
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
II Antwoord/reactie van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige brief. Zij hebben grote twijfels of het splitsen van de pabo voor het jongere en het oudere kind wel zo goed is. Zij zijn van mening dat het voor leerkrachten erg goed is om de ontwikkeling van kinderen (ook als ze hun loopbaan concentreren op de bovenbouw van het primair onderwijs) te kennen. De leerkrachten bouwen dan immers voort op datgene wat in de onderbouw gebeurt en wat kan gezien de ontwikkeling van kinderen. Wel zouden deze leden aan de pabo's durven vragen of een student nadat er een algemene introductie en kennismaking met zowel het jongere als het oudere kind heeft plaatsgevonden, eerder een keuze voor één van de beide kanten gemaakt kan worden. Deze leden maken er daarnaast bezwaar tegen dat deze maatregel wordt gepresenteerd als een wondermiddel waarmee veel meer mannelijke schoolverlaters gaan kiezen voor de pabo en waarmee het lerarentekort substantieel gaat verminderen. Ook de ministers noemden het bij de beantwoording van een feitelijke vraag over de Slotwet 2023 “nog onzeker of een splitsing van de pabo-opleidingen in opleidingen voor jonge en oudere kinderen tot meer leraren leidt”3. Wat dat betreft, verwachten deze leden aanmerkelijk meer van het Deltaplan tegen het lerarentekort, waar de Kamer om heeft gevraagd door in januari 2024 de motie van het lid Pijpelink4 aan te nemen. Delen de ministers deze mening?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie onderkennen dat toekomstige leraren, die enkel zijn opgeleid voor de onderbouw of voor de bovenbouw, het voor de scholen nog moeilijker kunnen maken om voor elke groep een goed toegeruste leraar te vinden. Gaat de gedifferentieerde pabo straks ook opleiden voor verschillende onderwijsbevoegdheden? Zo nee, hoe gaan de ministers dan waarborgen dat een docent die de pabo voor het oudere kind heeft gevolgd, maar die de school noodgedwongen toch inzet voor onderwijs aan een groep jonge kinderen, met zijn of haar handelingsverlegenheid wordt geconfronteerd?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie willen vooral dat lerarenopleidingen beter worden toegerust om leraren te scholen voor een latere selectie van hun leerlingen en hen goed voor te bereiden op de omgang met zorgleerlingen en leerlingen die specifieke ondersteuning nodig hebben. Delen de ministers deze wensen? Welke stappen kunnen de ministers hiervoor nog zetten?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat met het aannemen van de motie van het lid Soepboer, de Kamer de regering ook heeft verzocht om voortaan in de cao van het voortgezet onderwijs niet alleen klokurennorm te hanteren maar ook een maximumlesurennorm van 24 lesuren per week. Een overweging bij dit verzoek is dat kortere lesuren binnen dezelfde klokurennorm onherroepelijk leiden tot meer contactmomenten en daarmee tot meer voorbereiding, nawerk en administratie. De ministers reageren dat de sociale partners gaan over de afspraken in de cao, ook over de afspraken over het aantal lesuren per week voor docenten. Deze leden constateren echter dat het kabinet de jaarlijkse ruimtebrief over de kabinetsbijdrage voor de arbeidskostenontwikkeling, vertrouwelijk naar onderwijswerkgevers stuurt, maar deze nog altijd niet inzichtelijk wordt gemaakt voor alle sociale partners, ondanks de motie van het lid Van den Hul c.s. inzake het inzichtelijk maken van de ruimtebrief5, die de Kamer reeds in maart 2019 heeft aangenomen. Welke overwegingen liggen ten grondslag aan deze nog altijd volgehouden eenzijdige informatie van de onderwijswerkgevers? Maakt een maximumlesurennorm wel een serieuze kans bij de cao-onderhandelingen als de werknemersorganisaties die vooral belang hebben bij zo’n norm, tegelijkertijd door het kabinet welbewust op een kennisachterstand worden gehouden over de loonruimte?
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de
brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de
minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs. Zij willen de ministers
bedanken voor het snel doen toekomen van de brief over de uitvoering van
de motie van het lid De Kort c.s. inzake het wetsvoorstel differentiatie
pabo. Zij zijn tevens verheugd dat splitsing van de pabo eveneens
onderdeel is van het gesloten hoofdlijnenakkoord. Zij willen opmerken
dat het doel van splitsing van de pabo tweeledig is. Allereerst zorgt
een gesplitste pabo voor een bredere aantrekkingskracht van de
opleiding, zowel voor mannen als vrouwen. Daarnaast zorgt splitsing ook
voor meer focus in het curriculum, wanneer de opleiding niet meer tot
een lesbevoegdheid voor de gehele breedte van het primair onderwijs
hoeft op te leiden. Deze leden zijn van mening dat hiermee ook meer
ruimte komt voor onderwijs in basisvaardigheden. Kunnen de ministers op
bovenstaande reflecteren?
De leden van de VVD-fractie vragen of de ministers de mening delen dat
snelle uitvoering van deze motie van belang is voor het verdiepen van
het pabo-curriculum en een bijdrage kan leveren aan het oplossen van het
lerarentekort. Kunnen de ministers toezeggen dat de eerste benodigde
stappen voor differentiatie van de pabo-opleiding onverwijld worden
gezet?
Graag zouden de leden van de VVD-fractie van de ministers horen of zij
bereid zijn de hoofdlijnennotitie met daarin de schets met fundamentele
keuzes zo snel mogelijk, bijvoorbeeld nog voor de zomer van 2024 aan de
Kamer te doen toekomen. Tevens zouden zij graag van de ministers horen
of zij bereid zijn in de tussentijd gesprekken met het veld te starten
om tot een bredere consensus te komen over een uniforme leeftijdsgrens
en vooropleidingseisen.
Inbreng van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de voorgestelde uitvoering van de motie van het lid De Kort c.s. en van de motie van het lid Soepboer.
Motie van het lid De Kort c.s.
De leden van de NSC-fractie lezen dat de internetconsultatie in 2020
overwegend negatieve reacties opleverde, terwijl de pilots in 2021 en
oktober 2022 juist positief werden geëvalueerd. Daarom vragen deze leden
wat de inhoudelijke verschillen waren tussen het wetsvoorstel uit 2020
en de pilots.
De leden van de NSC-fractie lezen dat er voor de pabo een landelijke
kennisbasis is vastgesteld. Daarbij wordt voorgesteld om deze
kennisbasis op te splitsen voor de opleiding voor jonge kinderen en voor
de opleiding voor oude kinderen. Daarbij vragen deze leden of een
achterliggende reden achter deze voorgestelde splitsing is dat het
kennisniveau van de lesstof voor jonge kinderen logischerwijs lager is
dan voor oude kinderen en dat de lesvaardigheden bij oudere kinderen om
andere pedagogische vaardigheden vragen.
De leden van de NSC-fractie vragen aan de ministers of er ook wordt
gekeken naar mogelijke overstaptrajecten na afronding van de
gespecialiseerde pabo en hoe deze eventueel vorm zouden kunnen krijgen,
bijvoorbeeld dat ze gemeenschappelijk worden aangeboden.
Motie van het lid Soepboer
De leden van de NSC-fractie lezen dat de ministers met de sociale partners gaan kijken naar de mogelijkheden voor de maximum lesurennorm. Daarbij vragen deze leden of de ministers dan van plan zijn om deze norm onder andere te agenderen bij de in juni 2024 gestarte cao-onderhandelingen voor het voortgezet onderwijs. Daarnaast vragen deze leden ook of de ministers van plan zijn om, in lijn met deze aangenomen motie, te blijven pleiten voor de maximum lesurennorm, ook als een aantal sociale partners hier anders tegen aankijkt. Dit is tenslotte een wens van de meerderheid van de Kamer.
De leden van de NSC-fractie lezen dat de ministers aangeven dat de naleving van de cao-afspraken over de lesurennorm niet aan de onderwijsinspectie is. Echter, de onderwijsinspectie controleert wel al op de klokurennorm. Gecombineerd met kennis van de duur van een lesuur zou hier eenvoudig toezicht op kunnen worden gehouden. Daarom vragen deze leden waarom de ministers dit niet zouden willen beleggen bij de onderwijsinspectie.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met enige zorg kennisgenomen van de brief over de uitvoering van de motie van het lid De Kort c.s. over het realiseren van smalle bevoegdheden voor leraren. Deze leden zijn voorstander van mogelijkheden tot specialisatie op zowel de initiële opleiding als daarna via bijscholing, maar denken dat smalle bevoegdheden hiertoe niet de oplossing zijn. Zij hebben daarom vragen, alvorens aan dit lange en intensieve traject begonnen wordt.
Betrokkenheid beroepsgroep
De leden van de D66-fractie vinden in de eerste plaats dat besluiten over de bevoegdhedenstructuur genomen moeten worden door de beroepsgroep zelf. In hoeverre is de beroepsgroep betrokken geweest bij de totstandkoming van het oorspronkelijke wetsvoorstel en bij de gestuurde brief over de uitvoering van de motie, zo vragen zij. En op welke wijze zijn de ministers van plan de beroepsgroep te betrekken bij de uitvoering van de motie en het opstellen van de hoofdlijnennotitie? Daarbij vragen deze leden hoe de ministers reflecteren op het gebrek aan steun bij vakbonden en beroepsverenigingen zoals de AOb6, die een enquête heeft uitgevoerd waaruit blijkt dat de beroepsgroep verschillend denkt over het splitsen van de pabo en dat de beroepsgroep zich in het bijzonder keert tegen smalle bevoegdheden.
De leden van de D66-fractie vinden het zeer onwenselijk als dit voorstel er komt zonder steun van de beroepsgroep. De invulling van het leraarschap, wanneer en voor wat je bevoegd bent, is aan leraren zelf, zo stellen deze leden. Delen de ministers dat dit voorstel er niet mag komen zonder de steun van leerkrachten, zo vragen zij.
De leden van de D66-fractie hebben daarnaast vragen over de doorkruising van dit voorstel met lopende trajecten. In het bijzonder vragen zij hoe de uitvoering van de motie zich verhoudt tot de herijking van bekwaamheidseisen en -gebieden die op dit moment wordt uitgevoerd door de beroepsgroep. Daarnaast vragen zij hoe dit voorstel zich verhoudt tot de stappen die worden gezet in het opleidingsberaad en rond de herijking van de kennisbasis van opleidingen.
De leden van de D66-fractie vragen daarnaast of de ministers een risico zien in een afname van de aantrekkelijkheid van het beroep aangezien leraren zelf aangeven grote waarde te hechten aan een brede inzetbaarheid na afronding van de opleiding.
Bovendien maken de leden van de D66-fractie zich zorgen om een mogelijke daling in kwaliteit, door lagere toelatingseisen bij de opleidingsroute tot bevoegdheid voor het jonge kind. Kunnen de ministers bevestigen dat het wetsvoorstel, ook op lange termijn, niet zal leiden tot lagere toelatingseisen, zo vragen zij.
Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie hoe dit zich verhoudt tot de Commissie Zevenbergen. Deze leden betreuren dat de commissie voortijdig gestopt is, maar wijzen erop dat er wel consensus is bereikt over het feit dat smalle bevoegdheden voor het jonge en oudere kind onwenselijk is. De commissie was van mening dat het goed mogelijk is om te specialiseren met behoud van de huidige brede bevoegdheid. Hoe reflecteren de ministers hierop en hoe reageren zij op deze kritiek, zo vragen deze leden.
Noodzakelijkheid
De leden van de D66-fractie hebben zeer grote vragen bij de noodzakelijkheid van het wetsvoorstel, net als in het verleden de Commissie Zevenbergen, de AOb, de PO-Raad, Vereniging Hogescholen en de deelnemende pabo’s aan de pilot. Zij vragen daarbij aan de ministers expliciet te reageren op de bezwaren vanuit de internetconsultatie. Zij vragen de ministers dan ook zeer uitvoerig de noodzakelijkheid van dit voorstel te motiveren, alvorens een hoofdlijnennotitie naar de Kamer te sturen. Deze leden vinden het belangrijk hier het onderscheid te maken tussen het voorgenomen specialisatiemodel en het model waarbij de pabo en bevoegdheden worden gesplitst. Welk bewijs hebben de ministers dat specifiek een splitsing van de pabo en smalle bevoegdheden daadwerkelijk leidt tot een grotere instroom van leraren, en in het bijzonder de instroom van mannen, zo vragen zij. Kunnen de ministers daarbij alle onderzoeken en onderliggende ambtelijke analyses met de Kamer delen, zo vragen zij. Mocht er geen onderzoek ten grondslag liggen aan dit wetsvoorstel, zijn de ministers dan bereid onderzoek te doen naar de noodzakelijkheid en effectiviteit van het voorstel, zo vragen deze leden. Mocht die bereidheid er niet zijn, delen de ministers de mening dat het zeer onwenselijk is een wetsvoorstel voort te zetten zonder onderzocht te hebben of dit specifieke voorstel daadwerkelijk effect sorteert, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie vragen daarnaast of de ministers inzichtelijk kunnen maken welke opleidingen op dit moment wel of geen verplichte kleuterstage kennen. Denken de ministers niet dat, indien blijkt dat er meer mannelijke studenten instromen bij de afwezigheid van een dergelijke stage, het veel effectiever en doelmatiger is om op korte termijn bij zoveel mogelijk opleidingen te stoppen met een verplichte kleuterstage, zo vragen deze leden.
Daarbij vragen de leden van de D66-fractie hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot het advies ‘Ruim baan voor leraren’ van de Onderwijsraad, waarin juist gepleit wordt voor bredere bevoegdheden. Zijn de ministers daarbij bereid om de Onderwijsraad te raadplegen voor advies, zo vragen zij.
Effecten
De leden van de D66-fractie maken zich grote zorgen om het lerarentekort. Dit tekort wordt de komende jaren groter, ondanks de forse inzet van vorige kabinetten om de instroom te verhogen. Deze leden vragen of de ministers kunnen delen wat de impact van de smalle bevoegdheden is op het lerarentekort. Mocht dit niet bekend zijn, zijn de ministers bereid om onderzoek te doen naar de precieze impact van het voorstel op het lerarentekort en de inzetbaarheid van leraren, zo vragen zij. Bovendien maken deze leden zich zorgen over een toename in onbevoegd gegeven lessen, door het lerarentekort en de smalle bevoegdheden. Deze leden zien het risico dat leraren, bevoegd voor het jonge kind, wegens het lerarentekort toch les moeten geven aan oudere kinderen (of vice versa), met kwaliteitsdaling tot gevolg. Hoe zien de ministers dat, zo vragen zij. Ook vragen deze leden of de ministers het wenselijk vinden dat smalle en brede bevoegdheden naast elkaar bestaan.
Daarnaast willen de leden van de D66-fractie benadrukken dat het van belang is om zicht te houden op de gehele leerlijn, van groep 1 tot en met 8. Door smalle bevoegdheden kan er verkokering optreden tussen de doorlopende leerlijn van het jonge kind en het oudere kind en wordt het zicht op deze leerlijn slechter. Hoe zien de ministers dat, zo vragen deze leden.
Tot slot vragen de leden van de D66-fractie in hoeverre er overleg plaats heeft gevonden met werkgevers in het onderwijs. Met een splitsing in de pabo en de daarmee samenhangende splitsing in bevoegdheden dreigt een nieuw wendbaarheids- en bevoegdheidsprobleem te ontstaan, zo vrezen deze leden. Door bevoegdheden te splitsen neemt de schoolinterne en regionale flexibele inzetbaarheid af en zijn scholen minder in staat mensen gericht in te zetten daar waar (tijdelijke) tekorten lokaal of regionaal het meest urgent zijn. Zien de ministers dit ook, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de uitvoering van de motie van het lid De Kort c.s. over vaart maken met het wetsvoorstel en twee nieuwe pabo-opleidingen inrichten die opleiden tot gespecialiseerde lesbevoegdheden en van de gewijzigde motie van het lid Soepboer over naast de gehanteerde klokurennorm ook een maximumlesurennorm van 24 lesuren per week opnemen in de cao van het voortgezet onderwijs.
De leden van de BBB-fractie constateren een afname van het aantal mannen in het onderwijs nadat de Kweekschool en de KLOS7 opgingen in de pabo in de jaren ‘80. Mannen lijken minder op te hebben met het kleuteronderwijs, wat het vak voor hen minder interessant zou hebben gemaakt. Deze leden juichen dan ook de ontwikkeling toe waarin kleuterdidactiek weer gescheiden gaat worden aangeboden en hebben enkele vragen en opmerkingen bij de brief over de uitvoering.
De leden van de BBB-fractie zijn van mening dat een toestroom van mannelijke leerkrachten een belangrijke deel van de oplossing van het nijpende lerarentekort kan zijn. Graag vernemen zij van de ministers of zij deze mening delen. Tevens zijn deze leden van mening dat bij het oplossen van het lerarentekort dan ook veel haast geboden is. Dit maakt dan ook dat deze leden graag zien dat de hoofdlijnennotitie met fundamentele keuzes aan de Kamer wordt gestuurd. Kunnen de ministers toezeggen dat dit voor het zomerreces gebeurt?
Daarnaast vragen de leden van de BBB-fractie of de ministers bereid zijn met het onderwijsveld in gesprek te gaan om tot een brede overeenstemming te komen over de vooropleidingseisen en een uniforme leeftijdsgrens. Deze leden benadrukken dat het hun nadrukkelijke wens is dat deze maatregel ervoor zorgt dat het huidige percentage van afgestudeerde pabo-studenten van 18 procent zal stijgen.
De leden van de BBB-fractie merken met betrekking tot de motie van het lid Soepboer over de maximumlesurennorm op dat zij verheugd zijn dat het onderwerp bij de sociale partners onder de aandacht zal worden gebracht. Deze leden delen het standpunt dat het, gezien het doel van de motie om de werkdruk te verlichten, een goede zaak is als cao-partijen deze motie ter harte nemen.
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de motie van het lid De Kort c.s. aandacht voor het feit dat onvoldoende mannen kiezen voor een carrière in het (basis)onderwijs. Deze leden zien dit gegeven ook als problematisch, maar betwijfelen of het splitsen van de pabo-opleiding het gewenste effect gaat hebben. Hebben de ministers aanwijzingen dat het splitsen van de pabo-opleiding daadwerkelijk gaat leiden tot meer pabo-studenten, in het bijzonder mannelijke studenten? Is het beeld dat mannelijke studenten veelal afhaken na een verplichte kleuterstage in het eerste jaar terecht?
In dit kader vragen de leden van de ChristenUnie-fractie ook naar de
uitvoering van motie van het lid Ceder8.
Hoe verlopen de gesprekken met de onderwijsorganisaties? Welke
organisaties doen mee? Wanneer verwachten zij afspraken over het
streefcijfer en hoe daar te komen met de Kamer te kunnen delen? Van
welke maatregelen verwachten de ministers dat zij het meest kansrijk om
meesters te werven en te behouden?
II Antwoord/reactie van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
en de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Inbreng van de leden van de Groenlinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie maken er bezwaar tegen
dat deze maatregel wordt gepresenteerd als een wondermiddel waarmee veel
meer mannelijke schoolverlaters gaan kiezen voor de pabo en waarmee het
lerarentekort substantieel gaat verminderen. Ook de ministers noemden
het bij de beantwoording van een feitelijke vraag over de Slotwet 2023
“nog onzeker of een splitsing van de pabo-opleidingen in opleidingen
voor jonge en oudere kinderen tot meer leraren leidt”. Wat dat betreft
verwachten deze leden aanmerkelijk meer van het Deltaplan tegen het
lerarentekort, waar de Kamer om heeft gevraagd door in januari 2024 de
motie van het lid Pijpelink aan te nemen. Delen de ministers deze
mening?
Het kabinet ziet dat er een belangrijke kwaliteitsslag nodig is in het onderwijs. Daarom werken we aan een herstelplan dat zich richt op het verbeteren van het onderwijs. Het aanpakken van het lerarentekort is hier onderdeel van. De urgente problematiek waarmee het onderwijs kampt, vraagt om oplossingen waarbij we buiten de gebaande paden treden. Het voorstel om opleidingen mogelijk te maken voor het jonge en het oudere kind naast de bestaande brede opleidingen, is één van de maatregelen om de pabo aantrekkelijker te maken en zo de instroom mogelijk te verhogen van een meer diverse doelgroep.
Gaat de gedifferentieerde pabo straks ook opleiden voor verschillende onderwijsbevoegdheden? Zo nee, hoe gaan de ministers dan waarborgen dat een docent die de pabo voor het oudere kind heeft gevolgd, maar die de school noodgedwongen toch inzet voor onderwijs aan een groep jonge kinderen, met zijn of haar handelingsverlegenheid wordt geconfronteerd?
Ja, studenten die de lerarenopleiding voor het jonge of oudere kind afronden behalen een bevoegdheid voor het lesgeven aan het jonge of het oudere kind. Dit heeft dus impact op de inzetbaarheid op de school. Gelet op het lerarentekort kan het voorkomen, zoals nu ook in het vo het geval is, dat leraren tijdelijk worden ingezet om onderwijs te geven aan de groep waarvoor geen bevoegdheid is gehaald. De tekorten in het onderwijs zijn op sommige scholen zo urgent, dat soms noodoplossingen nodig zijn. Bij de afweging van welke oplossing gekozen wordt, is het belangrijk dat de kwaliteit van het onderwijs voorop staat en dat de leraar voldoende ondersteuning krijgt vanuit de school.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie willen vooral dat lerarenopleidingen beter worden toegerust om leraren te scholen voor een latere selectie van hun leerlingen en hen goed voor te bereiden op de omgang met zorgleerlingen en leerlingen die specifieke ondersteuning nodig hebben. Delen de ministers deze wensen? Welke stappen kunnen de ministers hiervoor nog zetten?
Het belang van kennis bij leraren over de overgang van het primair onderwijs (hierna: po) naar het voortgezet onderwijs (hierna: vo) is groot. Daarom is in 2023 het Landelijk expertisecentrum PO-VO met middelen vanuit OCW gestart. Dit expertisecentrum helpt zowel lerarenopleidingen als scholen bij evidence informed handelen om een ononderbroken ontwikkeling en gelijke kansen bij de overgang van het po naar vo te bevorderen. Ook bij de herijking van de kennisbasis pabo krijgen deze thema’s een belangrijke plek.
Kort geleden is een onderzoek van ResearchNed afgerond over de ondersteuning en professionalisering van leraren bij passend en inclusiever onderwijs. In de beleidsreactie op dit onderzoek, die wij uw Kamer in het najaar doen toekomen, gaan we in op de gewenste verandering in lerarenopleidingen op dit thema.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat met het aannemen van de motie van het lid Soepboer, de Kamer de regering ook heeft verzocht om voortaan in de cao van het voortgezet onderwijs niet alleen klokurennorm te hanteren maar ook een maximumlesurennorm van 24 lesuren per week. Een overweging bij dit verzoek is dat kortere lesuren binnen dezelfde klokurennorm onherroepelijk leiden tot meer contactmomenten en daarmee tot meer voorbereiding, nawerk en administratie. De ministers reageren dat de sociale partners gaan over de afspraken in de cao, ook over de afspraken over het aantal lesuren per week voor docenten. Deze leden constateren echter dat het kabinet de jaarlijkse ruimtebrief over de kabinetsbijdrage voor de arbeidskostenontwikkeling, vertrouwelijk naar onderwijswerkgevers stuurt, maar deze nog altijd niet inzichtelijk wordt gemaakt voor alle sociale partners, ondanks de motie van het lid Van den Hul c.s. inzake het inzichtelijk maken van de ruimtebrief9, die de Kamer reeds in maart 2019 heeft aangenomen. Welke overwegingen liggen ten grondslag aan deze nog altijd volgehouden eenzijdige informatie van de onderwijswerkgevers? Maakt een maximumlesurennorm wel een serieuze kans bij de cao-onderhandelingen als de werknemersorganisaties die vooral belang hebben bij zo’n norm, tegelijkertijd door het kabinet welbewust op een kennisachterstand worden gehouden over de loonruimte?
In het proces van cao-onderhandelingen wordt vanuit beide zijden informatie gedeeld om de inzetbrieven nader toe te lichten en te onderbouwen. Dit kenmerkt open en reëel cao-overleg in het onderwijs en wijkt daarmee niet af van het cao-overleg in de marktsector en in de kabinetssectoren.10 Over de wijze van uitvoering van de genoemde motie Van den Hul is uw Kamer destijds geïnformeerd.11 Zoals beschreven in de ‘VSO nadere informatie ruimtebrief’ van 13 februari 201912, kan de werkgeverszijde aan de cao-tafel per sector vertrouwelijk informatie delen met de vakbonden over de sectorale arbeidsvoorwaardenruimte voor nieuwe cao-afspraken.
Sociale partners hebben, ieder vanuit hun eigen rol, de vrijheid om diverse onderwerpen te agenderen op de cao-tafel. Zij bepalen hierover vooraf ieder hun eigen inzet. De motie is onder de aandacht gebracht bij de sociale partners. Of een lesurennorm uiteindelijk in de cao zal landen is afhankelijk van de belangenafweging die sociale partners gedurende de onderhandelingen gezamenlijk maken. Conform de motie moedigen we hen aan op dit punt tot afspraken te komen.
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie willen opmerken dat het doel van splitsing van de pabo tweeledig is. Allereerst zorgt een gesplitste pabo voor een bredere aantrekkingskracht van de opleiding, zowel voor mannen als vrouwen. Daarnaast zorgt splitsing ook voor meer focus in het curriculum, wanneer de opleiding niet meer tot een lesbevoegdheid voor de gehele breedte van het primair onderwijs hoeft op te leiden. Deze leden zijn van mening dat hiermee ook meer ruimte komt voor onderwijs in basisvaardigheden. Kunnen de ministers op bovenstaande reflecteren?
De leden van de VVD-fractie benadrukken de mogelijke positieve effecten van het voornemen om losse opleidingen voor het jonge en oudere kind mogelijk te maken. In het vignetonderzoek van Qompas (2018)13 is aan respondenten gevraagd of zij eerder zouden kiezen voor een pabo waarbinnen je je specialiseert in het lesgeven aan het jonge of oudere kind ten opzichte van een pabo zonder specialisatiemogelijkheid. Belangrijk aandachtspunt is dat in dit onderzoek niet is aangegeven tot welke bevoegdheid de gespecialiseerde opleiding leidt (smal of breed). Uit dit onderzoek weten we dat er groepen zijn die aangeven dat deze opleidingen met een specialisatiemogelijkheid aantrekkelijker zijn dan de bredere opleiding. Dat neemt niet weg dat er ook groepen zullen zijn die de brede opleiding de aantrekkelijkste optie blijven vinden. We vinden het van belang om naast het mogelijk maken van de nieuw te vormen opleidingen ook de brede route te behouden. Ook omdat de leraren met een brede opleiding breder inzetbaar zijn, hetgeen zeker in tijden van tekorten een pré is. Met het mogelijk maken van deze combinatie van opleidingen willen we beter aansluiten bij de verschillende wensen van aankomend studenten en op die manier een zo groot en divers mogelijke doelgroep aanspreken. We willen beter zicht krijgen op het mogelijke aantal extra studenten door de introductie van opleidingen die leiden tot smalle bevoegdheden. Daarom zetten we, parallel aan het opstellen van de hoofdlijnennotitie, hier zo snel mogelijk extra onderzoek naar uit. De verwachting is dat dit onderzoek in het voorjaar is afgerond.
De leden van de VVD-fractie stellen terecht dat smallere opleidingen ruimte kunnen bieden voor meer focus op basisvaardigheden, met vakinhoud, -didactiek en pedagogiek gericht op de specifieke leeftijdsgroep. Daarbij is het van belang om ook bij smallere bevoegdheden en specialisatie binnen de brede bevoegdheid voldoende zicht op de doorlopende leerlijn te houden. Bij de vormgeving van opleidingen verdient dit aandacht van hogeronderwijsinstellingen.
De leden van de VVD-fractie vragen of de ministers de mening delen dat snelle uitvoering van deze motie van belang is voor het verdiepen van het pabo-curriculum en een bijdrage kan leveren aan het oplossen van het lerarentekort. Kunnen de ministers toezeggen dat de eerste benodigde stappen voor differentiatie van de pabo-opleiding onverwijld worden gezet?
In de brief over de uitvoering van motie De Kort c.s. is het te doorlopen proces uiteengezet. Daarin is aangegeven dat als eerste stap een hoofdlijnennotitie aan de Kamer wordt toegezonden, waarin fundamentele keuzes worden geschetst en bij uw Kamer in gesprek worden gebracht. De verwachting is dat het vroegtijdig maken van deze keuzes tijdwinst oplevert in de loop van het proces en essentieel is voor de vormgeving van wet- en regelgeving. Na verzending van eerdergenoemde brief is gelijk gestart met de voorbereiding van deze hoofdlijnennotitie in gesprekken met beroepsgroep, opleidingen en werkgevers.
Graag zouden de leden van de VVD-fractie van de ministers horen of zij bereid zijn de hoofdlijnennotitie met daarin de schets met fundamentele keuzes zo snel mogelijk, bijvoorbeeld nog voor de zomer van 2024 aan de Kamer te doen toekomen. Tevens zouden zij graag van de ministers horen of zij bereid zijn in de tussentijd gesprekken met het veld te starten om tot een bredere consensus te komen over een uniforme leeftijdsgrens en vooropleidingseisen.
De leden van de VVD-fractie vragen om snelle toezending van de hoofdlijnennotitie en tegelijkertijd om tot brede consensus te komen in het veld over de te maken fundamentele keuzes. Dit proces kost tijd. In het eerder ter internetconsultatie voorgelegde wetsvoorstel waren deze keuzes nog niet gemaakt en was voorzien om dit te doen tijdens het wetgevingsproces. Door deze volgorde nu om te draaien duurt het weliswaar langer voordat het vervolg van het proces kan worden hervat, maar is de inzet dat de behandeling van het wetsvoorstel door scherpe keuzes daarna sneller kan. De gesprekken met het veld zijn inmiddels gestart.
Inbreng van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie lezen dat de internetconsultatie in
2020 overwegend negatieve reacties opleverde, terwijl de pilots in 2021
en oktober 2022 juist positief werden geëvalueerd. Daarom vragen deze
leden wat de inhoudelijke verschillen waren tussen het wetsvoorstel uit
2020 en de pilots.
De leden van de NSC-fractie merken terecht op dat er verschil
bestaat tussen de reacties op de internetconsultatie en de resultaten
van de in dezelfde periode uitgevoerde pilots. De negatieve reacties
zien voor het overgrote deel op de smalle bevoegdheid die door het
wetsvoorstel wordt geregeld. In de reacties worden zorgen geuit over de
beperkte inzetbaarheid in tijden van tekorten, beperkt
ontwikkelperspectief van leraren en beperkter zicht op de doorlopende
leerlijn door de smalle bevoegdheid. Het eerder genoemde onderzoek naar
de interesse van aspirant-studenten in opleidingen die leiden tot een
smalle bevoegdheid kan een beeld geven of het extra aantal studenten dat
deze nieuwe opleidingen trekt de verminderde flexibele inzet
compenseert.
In de pilots is ingezet op specialisatie (vanaf jaar 3), maar wel binnen de brede bevoegdheid en vanuit een brede kennisbasis. Hiermee blijven aankomende leraren breed inzetbaar en blijft een brede kennisbasis aangereikt. De specialisaties uit de pilots zijn inmiddels staande praktijk geworden en worden verder doorontwikkeld naar een landelijk specialisatiemodel.
De leden van de NSC-fractie lezen dat er voor de pabo een
landelijke kennisbasis is vastgesteld. Daarbij wordt voorgesteld om deze
kennisbasis op te splitsen voor de opleiding voor jonge kinderen en voor
de opleiding voor oude kinderen. Daarbij vragen deze leden of een
achterliggende reden achter deze voorgestelde splitsing is dat het
kennisniveau van de lesstof voor jonge kinderen logischerwijs lager is
dan voor oude kinderen en dat de lesvaardigheden bij oudere kinderen om
andere pedagogische vaardigheden vragen.
De bekwaamheidseisen onderwijspersoneel vormen voor elke leraar de
basis van wat zij vakinhoudelijk, vakdidactisch en pedagogisch moeten
kennen en kunnen. Op deze bekwaamheidseisen wordt door de opleidingen
voortgeborduurd in de kennisbases, die voor opleidingen de basis vormen
in de ontwikkeling van het curriculum. Op dit moment worden de
kennisbases al herijkt en wordt in zowel het algemene deel als het
vakspecifieke deel onderscheid gemaakt in specifieke onderdelen voor het
jonge en het oudere kind. Daarin is het mogelijk dat er een andere
verhouding bestaat tussen vakinhoud, vakdidactiek en pedagogiek. Deze
andere verhouding zou echter nooit moeten leiden tot niveauverschil
tussen de opleidingen. Het belang van leerkrachten op minimaal
hbo-niveau is voor zowel het jonge als het oudere kind groot. Juist in
het belang van onderwijskwaliteit is dit voor ons een belangrijk
uitgangspunt.
De leden van de NSC-fractie vragen aan de ministers of er ook
wordt gekeken naar mogelijke overstaptrajecten na afronding van de
gespecialiseerde pabo en hoe deze eventueel vorm zouden kunnen krijgen,
bijvoorbeeld dat ze gemeenschappelijk worden aangeboden.
We delen met de leden van de NSC-fractie dat het van belang is om
een toegankelijk traject om de bevoegdheid te verbreden in te richten.
Dit zorgt ook voor extra ontwikkelperspectief en mobiliteit voor
leraren. De duur van dit verbredingstraject wordt bepaald door de mate
waarin de gespecialiseerde opleidingen afwijken van de brede pabo.
Uiteindelijk is het aan de instellingen om in te schatten hoeveel tijd
nodig is om de benodigde extra kennis en (stage)ervaring op te doen om
tot de extra bevoegdheid te komen. In de hoofdlijnennotitie zullen we
verder op dit thema ingaan.
De leden van de NSC-fractie lezen dat de ministers met de sociale
partners gaan kijken naar de mogelijkheden voor de maximum lesurennorm.
Daarbij vragen deze leden of de ministers dan van plan zijn om deze norm
onder andere te agenderen bij de in juni 2024 gestarte
cao-onderhandelingen voor het voortgezet onderwijs. Daarnaast vragen
deze leden ook of de ministers van plan zijn om, in lijn met deze
aangenomen motie, te blijven pleiten voor de maximum lesurennorm, ook
als een aantal sociale partners hier anders tegen aankijkt. Dit is
tenslotte een wens van de meerderheid van de Kamer.
Zoals aangegeven in de brief ‘Voortgang lerarenstrategie juni 2024’14 is het verzoek uit de motie van het
lid Soepboer (NSC) over een maximum lesurennorm in de CAO VO15 onder de aandacht gebracht van
cao-partijen. Het is nu aan de cao-partijen om de oproep uit de motie
bij het cao-overleg te betrekken. Het zoeken naar effectieve maatregelen
voor het verlagen van de werkdruk, maakt volgens de inzetbrieven
onderdeel uit van de cao-onderhandelingen. Het is aan sociale partners
om te bepalen of een maximum lesurennorm in de rede ligt. Mogelijk komen
zij tot alternatieve afspraken om de werkdruk te verlichten. Ondertussen
gaan wij door met de bredere aanpak voor het verlagen van de werkdruk,
onder meer via de structurele middelen die hiervoor sinds het schooljaar
2022 – ’23 jaarlijks beschikbaar worden gesteld (€ 300 miljoen voor het
vo16) en de pilot onderwijstijd
voortgezet onderwijs.
De leden van de NSC-fractie lezen dat de ministers aangeven dat
de naleving van de cao-afspraken over de lesurennorm niet aan de
onderwijsinspectie is. Echter, de onderwijsinspectie controleert wel al
op de klokurennorm. Gecombineerd met kennis van de duur van een lesuur
zou hier eenvoudig toezicht op kunnen worden gehouden. Daarom vragen
deze leden waarom de ministers dit niet zouden willen beleggen bij de
onderwijsinspectie.
De onderwijsinspectie houdt toezicht op de naleving van
publiekrechtelijke wet- en regelgeving, in of krachtens de
onderwijswetten. Het toezicht op de lestijd van leerlingen valt daar
bijvoorbeeld onder. Het toezicht op de naleving van cao-afspraken (zoals
een klok- of lesurennorm voor docenten) behoort daarentegen niet tot de
taken van de Onderwijsinspectie. De verantwoordelijkheid voor de inhoud
en toepassing van de cao ligt bij sociale partners. Dat betekent dat ook
de naleving van cao-afspraken, het toezicht daarop en de handhaving een
privaatrechtelijke zaak is tussen cao-partijen en tussen werkgevers en
werknemers onderling. Werknemers hebben middelen om de naleving af te
dwingen bij de werkgever. Dat kan bijvoorbeeld met behulp van de
medezeggenschap, de vakbond, of in het uiterste geval de rechter.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de DD6-fractie vragen in hoeverre de beroepsgroep
betrokken is geweest bij de totstandkoming van het oorspronkelijke
wetsvoorstel en bij de gestuurde brief over de uitvoering van de
motie.
We vinden het van groot belang om de beroepsgroep actief te betrekken in
dit traject. De gesprekken met de beroepsgroep en sociale partners zijn
inmiddels gestart en we kijken hoe we op een goede manier invulling
kunnen geven aan het proces waarbij betrokkenheid van de beroepsgroep
geborgd is. In de internetconsultatie heeft daarnaast een brede
vertegenwoordiging van de beroepsgroep inbreng geleverd op het
oorspronkelijke wetsvoorstel. Die inbreng betrekken we ook bij het
vervolgtraject. De beroepsgroep zal betrokken worden bij de inhoudelijke
uitwerking van het traject. De beroepsgroep is niet actief betrokken
geweest bij het opstellen van de brief die wij in april naar uw Kamer
hebben verzonden, omdat deze brief een procesmatige insteek had en
hierin nog geen inhoudelijke keuzes gemaakt werden.
Op welke wijze zijn de ministers van plan de beroepsgroep te betrekken bij de uitvoering van de motie en het opstellen van de hoofdlijnennotitie? Daarbij vragen de leden van de D66-fractie hoe de ministers reflecteren op het gebrek aan steun bij vakbonden en beroepsverenigingen zoals de AOb, die een enquête heeft uitgevoerd waaruit blijkt dat de beroepsgroep verschillend denkt over het splitsen van de pabo en dat de beroepsgroep zich in het bijzonder keert tegen smalle bevoegdheden.
We hechten veel waarde aan de inbreng van de beroepsgroep en hun
inbreng nemen we mee in onze besluitvorming. Een deel van de
beroepsgroep heeft het standpunt dat een brede bevoegdheid en smalle
bevoegdheden niet naast elkaar zouden moeten bestaan, een ander deel
pleit juist voor het naast elkaar laten bestaan van smalle en brede
bevoegdheden. Hierover zullen wij met hen het (verdiepend) gesprek
voeren. De resultaten van het eerdergenoemde onderzoek naar de interesse
van aspirant-studenten in opleidingen die leiden tot een smalle
bevoegdheid gebruiken we bij dit gesprek. Daarnaast is de beroepsgroep
volgens de wet aan zet om advies uit te brengen over hoe de
bekwaamheidseisen voor leraren eruit zouden moeten zien. Wij toetsen hun
advies vervolgens op draagvlak, proces en uitvoerbaarheid alvorens we
dit kunnen overnemen in het besluit. Met deze wettelijke taak heeft de
beroepsgroep een belangrijk aandeel in dit proces.
De leden van de D66-fractie vinden het zeer onwenselijk als dit voorstel er komt zonder steun van de beroepsgroep. De invulling van het leraarschap, wanneer en voor wat je bevoegd bent, is aan leraren zelf, zo stellen deze leden. Delen de ministers dat dit voorstel er niet mag komen zonder de steun van leerkrachten, zo vragen zij.
Met de leden van de D66-fractie delen wij het belang van steun van
de beroepsgroep. Zoals al eerder beschreven, zetten we er op in om het
proces en de uitwerking vorm te geven op een manier die zorgt voor
betrokkenheid en steun van leraren.
De leden van de D66-fractie hebben daarnaast vragen over de doorkruising van dit voorstel met lopende trajecten. In het bijzonder vragen zij hoe de uitvoering van de motie zich verhoudt tot de herijking van bekwaamheidseisen en -gebieden die op dit moment wordt uitgevoerd door de beroepsgroep. Daarnaast vragen zij hoe dit voorstel zich verhoudt tot de stappen die worden gezet in het opleidingsberaad en rond de herijking van de kennisbasis van opleidingen.
In de huidige herijking van de bekwaamheidseisen wordt door de
beroepsgroep al toegewerkt naar bekwaamheidseisen die minder generiek
zijn en meer zijn toegespitst op wat een leraar voor het jonge of het
oudere kind zou moeten kennen en kunnen. Het is nog niet duidelijk in
hoeverre deze bekwaamheidseisen gewijzigd moeten worden bij de invoering
van het wetsvoorstel. Volgens de huidige planning zou het advies van de
lerarenorganisaties over de herijking van de bekwaamheidseisen in het
voorjaar van 2025 gereed moeten zijn, waarna wij het voorstel kunnen
doen deze wettelijk te verankeren. Er kan dan gekeken worden of deze
eisen meegenomen kunnen worden in het inrichten van opleidingen voor
leraren voor het jonge of oudere kind.
Ook in het opleidingsberaad en de herijking van de kennisbases is al aandacht voor de uitsplitsing naar het jonge en oudere kind. Dit in verband met de ambities van pabo’s om tot een landelijk specialisatiemodel te komen binnen de brede opleiding. In de komende periode treden we in overleg met betrokkenen over de vraag of deze herijking al voldoende handvatten biedt voor de nieuw te vormen opleidingen, of dat aanvullende aanpassingen nodig zijn.
De leden van de D66-fractie vragen daarnaast of de ministers een risico zien in een afname van de aantrekkelijkheid van het beroep aangezien leraren zelf aangeven grote waarde te hechten aan een brede inzetbaarheid na afronding van de opleiding.
De brede opleiding blijft bestaan, naast het mogelijk maken van de gespecialiseerde opleidingen die leiden tot een bevoegdheid voor het jonge of het oudere kind. Dit kan bijdragen aan de aantrekkelijkheid van de pabo, waardoor er een meer diverse groep wordt aangesproken. We willen beter zicht krijgen op het mogelijke aantal extra studenten door de introductie van opleidingen die leiden tot smalle bevoegdheden. Daarom zetten we, parallel aan het opstellen van de hoofdlijnennotitie, hier zo snel mogelijk extra onderzoek naar uit. De verwachting is dat dit onderzoek in het voorjaar is afgerond.
Bovendien maken de leden van de D66-fractie zich zorgen om een mogelijke daling in kwaliteit, door lagere toelatingseisen bij de opleidingsroute tot bevoegdheid voor het jonge kind. Kunnen de ministers bevestigen dat het wetsvoorstel, ook op lange termijn, niet zal leiden tot lagere toelatingseisen, zo vragen zij.
Met de leden van de D66-fractie delen we de mening dat mogelijk inhoudelijk gewijzigde toelatingseisen nooit mogen leiden tot een verschil in niveau van de verschillende routes. Dat was ook het uitgangspunt van het eerder ter internetconsultatie voorgelegde wetsvoorstel. In de reacties op de internetconsultatie wordt dit uitgangspunt positief ontvangen. In de hoofdlijnennotitie gaan we verder in op de uitwerking van dit onderdeel.
Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie hoe dit zich verhoudt tot de Commissie Zevenbergen. Deze leden betreuren dat de commissie voortijdig gestopt is, maar wijzen erop dat er wel consensus is bereikt over het feit dat smalle bevoegdheden voor het jonge en oudere kind onwenselijk is. De commissie was van mening dat het goed mogelijk is om te specialiseren met behoud van de huidige brede bevoegdheid. Hoe reflecteren de ministers hierop en hoe reageren zij op deze kritiek, zo vragen deze leden.
Het blijft mogelijk om de huidige brede opleiding te volgen. Het mogelijk maken van twee gespecialiseerde opleidingen die leiden tot een smalle bevoegdheid, naast de bestaande brede opleiding, zorgt ervoor dat er daadwerkelijk meer focus en keuzemogelijkheden kunnen worden aangebracht in de inhoud van de opleiding. In de huidige opleiding hebben studenten ook een specialisatiemogelijkheid, maar de ruimte hiertoe is beperkt, omdat studenten een bevoegdheid halen om les te geven aan het jonge en het oudere kind, ongeacht de specialisatie die zij kiezen. Dit maakt het curriculum vol. De gespecialiseerde opleidingen, die leiden tot een bevoegdheid voor het jonge of het oudere kind, kunnen in hun aanbod scherper focussen op het jonge of het oudere kind, en zo krijgen leraren meer bagage mee om les te geven aan de doelgroep van hun keuze.
Noodzakelijkheid
De leden van de D66-fractie hebben zeer grote vragen bij de noodzakelijkheid van het wetsvoorstel, net als in het verleden de Commissie Zevenbergen, de AOb, de PO-Raad, Vereniging Hogescholen en de deelnemende pabo’s aan de pilot. Zij vragen daarbij aan de ministers expliciet te reageren op de bezwaren vanuit de internetconsultatie. Zij vragen de ministers dan ook zeer uitvoerig de noodzakelijkheid van dit voorstel te motiveren, alvorens een hoofdlijnennotitie naar de Kamer te sturen. Deze leden vinden het belangrijk hier het onderscheid te maken tussen het voorgenomen specialisatiemodel en het model waarbij de pabo en bevoegdheden worden gesplitst. Welk bewijs hebben de ministers dat specifiek een splitsing van de pabo en smalle bevoegdheden daadwerkelijk leidt tot een grotere instroom van leraren, en in het bijzonder de instroom van mannen, zo vragen zij. Kunnen de ministers daarbij alle onderzoeken en onderliggende ambtelijke analyses met de Kamer delen, zo vragen zij. Mocht er geen onderzoek ten grondslag liggen aan dit wetsvoorstel, zijn de ministers dan bereid onderzoek te doen naar de noodzakelijkheid en effectiviteit van het voorstel, zo vragen deze leden. Mocht die bereidheid er niet zijn, delen de ministers de mening dat het zeer onwenselijk is een wetsvoorstel voort te zetten zonder onderzocht te hebben of dit specifieke voorstel daadwerkelijk effect sorteert, zo vragen deze leden.
Uit het eerder genoemde Qompas17-onderzoek (2018) blijkt dat de oudere kind-route iets aantrekkelijker is voor mannelijke havo/vwo-studenten (+1,3 procentpunt) en ook iets aantrekkelijker voor mannelijke mbo-studenten (+1 procentpunt) ten opzichte van de pabo zonder specialisatiemogelijkheid. Daarnaast zou een jonge kind-route mogelijk aantrekkelijk zijn voor met name de doorstroom van vrouwelijke mbo-4-studenten (+0,7 procentpunt). Ook uit onderzoek van Researchned (2018)18 is interesse voor meer differentiatie gebleken: potentiële studenten gaven in dit onderzoek eveneens aan interesse te hebben in opleidingen met inhoudelijke accenten en
thematische verdieping op het jonge of het oudere kind. We willen beter zicht krijgen op het mogelijke aantal extra studenten door de introductie van opleidingen die leiden tot smalle bevoegdheden. Daarom zetten we, parallel aan het opstellen van de hoofdlijnennotitie, hier zo snel mogelijk extra onderzoek naar uit. De verwachting is dat dit onderzoek in het voorjaar is afgerond.
Uit onderzoek van Berenschot (2018)19 naar loopbaanperspectief in het po blijkt
bovendien dat het voor het loopbaanpad van leraren met een getuigschrift van de pabo
kan helpen als zij zich tijdens de opleiding al verdergaand kunnen specialiseren. Zij
kunnen met inbreng van meer specifieke kennis ook een schoolteam verrijken tijdens
hun carrière.
In tijden van tekorten zullen we moeten blijven inzetten om zo veel mogelijk potentiële leraren te verleiden om de opleiding te gaan doen. Door de blijvende tekorten wordt het palet aan maatregelen ook breder. Door opleidingen leidend tot een gespecialiseerde bevoegdheid voor het lesgeven aan het jonge of oudere kind naast de huidige brede bevoegdheid mogelijk te maken, kan de pabo aantrekkelijker worden en mogelijk een meer diverse doelgroep aanspreken. Daarmee wordt deze maatregel onderdeel van de bredere aanpak in het kader van het herstelplan kwaliteit onderwijs, zoals ook omschreven in het hoofdlijnenakkoord en het regeerprogramma. Op zowel de positieve reacties als de bezwaren van de internetconsultatie gaan we nader in bij de toegezegde hoofdlijnennotitie voor het najaar van 2024.
De leden van de D66-fractie vragen daarnaast of de ministers inzichtelijk kunnen maken welke opleidingen op dit moment wel of geen verplichte kleuterstage kennen. Denken de ministers niet dat, indien blijkt dat er meer mannelijke studenten instromen bij de afwezigheid van een dergelijke stage, het veel effectiever en doelmatiger is om op korte termijn bij zoveel mogelijk opleidingen te stoppen met een verplichte kleuterstage, zo vragen deze leden.
Ongeveer de helft van de pabo’s heeft geen verplichte kleuterstage. We zien geen verschil in instroom van mannen tussen pabo’s met verplichte stage in de eerste twee groepen en pabo’s zonder. De kleuterstage blijkt volgens de pabo’s slechts zelden de aanleiding te zijn voor meesters-in-opleiding om vroegtijdig met hun studie te stoppen.
Daarbij vragen de leden van de D66-fractie hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot het advies ‘Ruim baan voor leraren’ van de Onderwijsraad, waarin juist gepleit wordt voor bredere bevoegdheden. Zijn de ministers daarbij bereid om de Onderwijsraad te raadplegen voor advies, zo vragen zij.
In het advies ‘Ruim baan voor leraren’ wordt gepleit voor bevoegdheden die de huidige schotten in het onderwijs doorbreken. Zo geeft de Onderwijsraad een voorbeeld van een mogelijke bevoegdheid voor het jonge kind waar voorschoolse educatie en groep 1 en 2 wordt gecombineerd en bijvoorbeeld een gamma-bevoegdheid voor 10 t/m 14 jaar. Ook wordt het belang benoemd van korte(re) trajecten die bevoegdheden verbreden. De Onderwijsraad ziet hierin mogelijkheden om het vak aantrekkelijker te maken en de lerarentekorten beter aan te pakken. Met het mogelijk maken van opleidingen met een scherpere focus op het jonge of het oudere kind willen we een meer diverse doelgroep aanspreken en we verwachten dat dit mogelijk ook kan bijdragen aan de aantrekkelijkheid van het vak en het aanpakken van het lerarentekort. In het verdere proces zal worden bezien welke elementen van het advies ‘Ruim baan voor leraren’ verder kunnen worden meegenomen en wat de meerwaarde zou zijn van en een eventueel aanvullend Onderwijsraadadvies op dit specifieke thema.
Deze leden vragen of de ministers kunnen delen wat de impact van de smalle bevoegdheden is op het lerarentekort. Mocht dit niet bekend zijn, zijn de ministers bereid om onderzoek te doen naar de precieze impact van het voorstel op het lerarentekort en de inzetbaarheid van leraren, zo vragen zij. Bovendien maken deze leden zich zorgen over een toename in onbevoegd gegeven lessen, door het lerarentekort en de smalle bevoegdheden. Deze leden zien het risico dat leraren, bevoegd voor het jonge kind, wegens het lerarentekort toch les moeten geven aan oudere kinderen (of vice versa), met kwaliteitsdaling tot gevolg. Hoe zien de ministers dat, zo vragen zij. Ook vragen deze leden of de ministers het wenselijk vinden dat smalle en brede bevoegdheden naast elkaar bestaan.
Onze verwachting is dat het naast elkaar laten bestaan van brede en
smalle bevoegdheden als voordeel heeft dat er in een schoolteam zowel
leraren zijn die het overzicht hebben over de volledige leerlijn van
groep 1 tot en met 8 als leraren die over specialistische kennis en
vaardigheden voor het jonge of oudere kind beschikken. Deze leraren
kunnen binnen het schoolteam hun brede of specialistische kennis
effectief benutten. Dit zou het werkplezier van leraren positief kunnen
beïnvloeden.
Het is nu niet te voorspellen wat de impact van deze combinatie van bevoegdheden op de omvang van de tekorten zal zijn. In een verkennend gesprek met onderzoekers hierover hebben zij aangegeven dat dit vanwege de vele variabelen en omgevingsfactoren ook ingewikkeld is om te onderzoeken. Wel zullen we zoals hierboven aangegeven onderzoek doen naar het mogelijke aantal extra studenten door de introductie van opleidingen die leiden tot smalle bevoegdheden
Daarnaast willen de leden van de D66-fractie benadrukken dat het van belang is om zicht te houden op de gehele leerlijn, van groep 1 tot en met 8. Door smalle bevoegdheden kan er verkokering optreden tussen de doorlopende leerlijn van het jonge kind en het oudere kind en wordt het zicht op deze leerlijn slechter. Hoe zien de ministers dat, zo vragen deze leden.
Doordat de mogelijkheid om een brede bevoegdheid te behalen blijft
bestaan, zullen schoolteams divers zijn in samenstelling. Een deel van
de leraren is breed opgeleid en heeft goed zicht op de doorlopende
leerlijn van groep 1 tot en met 8, een ander deel is gespecialiseerd
opgeleid en kan deze specialistische kennis en vaardigheden inzetten ter
verdieping.
Tot slot vragen de leden van de D66-fractie in hoeverre er
overleg plaats heeft gevonden met werkgevers in het onderwijs. Met een
splitsing in de pabo en de daarmee samenhangende splitsing in
bevoegdheden dreigt een nieuw wendbaarheids- en bevoegdheidsprobleem te
ontstaan, zo vrezen deze leden. Door bevoegdheden te splitsen neemt de
schoolinterne en regionale flexibele inzetbaarheid af en zijn scholen
minder in staat mensen gericht in te zetten daar waar (tijdelijke)
tekorten lokaal of regionaal het meest urgent zijn. Zien de ministers
dit ook, zo vragen deze leden.
Bij de totstandkoming van het wetsvoorstel uit 2020 is met werkgevers gesproken en hebben vele werkgevers hun visie kenbaar gemaakt in reactie op de internetconsultatie. Deze inbreng wordt meegenomen in het huidige proces. De gesprekken met de vertegenwoordigers van werkgevers zijn gestart en hierin wordt ook gesproken over inzetbaarheid van leraren. Het is de vraag in hoeverre het mogelijk maken van de gespecialiseerde pabo’s een impact zal hebben op de personele organisatie op scholen, omdat de brede opleiding blijft bestaan én reeds veel leraren breed bevoegd zijn.
Inbreng van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie zijn van mening dat een toestroom van
mannelijke leerkrachten een belangrijke deel van de oplossing van het
nijpende lerarentekort kan zijn. Graag vernemen zij van de ministers of
zij deze mening delen.
Dit plan draagt volgens ons bij aan de aantrekkelijkheid van de
pabo voor diverse doelgroepen, waaronder mannen. Dit is onderdeel van
het herstelplan kwaliteit onderwijs waarin onder andere maatregelen
worden genomen gericht op onderwijspersoneel.
Tevens zijn deze leden van mening dat bij het oplossen van het lerarentekort dan ook veel haast geboden is. Dit maakt dan ook dat deze leden graag zien dat de hoofdlijnennotitie met fundamentele keuzes aan de Kamer wordt gestuurd. Kunnen de ministers toezeggen dat dit voor het zomerreces gebeurt? Daarnaast vragen de leden van de BBB-fractie of de ministers bereid zijn met het onderwijsveld in gesprek te gaan om tot een brede overeenstemming te komen over de vooropleidingseisen en een uniforme leeftijdsgrens. Deze leden benadrukken dat het hun nadrukkelijke wens is dat deze maatregel ervoor zorgt dat het huidige percentage van afgestudeerde pabo-studenten van 18 procent zal stijgen.
De leden van de BBB-fractie vragen om snelle toezending van de hoofdlijnennotitie en tegelijkertijd om tot brede consensus te komen in het veld over de te maken fundamentele keuzes. Dit proces kost tijd. In het eerder ter internetconsultatie voorgelegde wetsvoorstel waren deze keuzes nog niet gemaakt en was voorzien om dit te doen tijdens het wetgevingsproces. Door deze volgorde nu om te draaien duurt het weliswaar langer voordat het vervolg van het proces kan worden hervat, maar is de inzet dat de behandeling van het wetsvoorstel door scherpe keuzes daarna sneller kan.
De afgelopen jaren is het zo dat slechts 18 procent van de totaal afgestudeerde pabo-studenten man is. Ons doel is dat dit percentage omhoog gaat, maar ook dat het totaal aantal afgestudeerde studenten wordt verhoogd.
De leden van de BBB-fractie merken met betrekking tot de motie
van het lid Soepboer over de maximumlesurennorm op dat zij verheugd zijn
dat het onderwerp bij de sociale partners onder de aandacht zal worden
gebracht. Deze leden delen het standpunt dat het, gezien het doel van de
motie om de werkdruk te verlichten, een goede zaak is als cao-partijen
deze motie ter harte nemen.
Werkdruk is een belangrijk onderwerp, dat al geruime tijd extra aandacht
krijgt. Zoals eerder genoemd, stelt het kabinet sinds het schooljaar
2022-23 voor het vo structureel €300 miljoen per jaar beschikbaar voor
verlaging van de werkdruk. In de huidige CAO VO zijn, als uitwerking van
deze extra investeringen, concrete maatregelen afgesproken. Scholen
hebben het afgelopen schooljaar plannen uitgewerkt om de extra middelen
op hun school adequaat in te zetten voor werkdrukverlichting. Daarnaast
start in schooljaar 2024-25 de pilot Onderwijstijd vo, waarin onderzocht
wordt wat het betekent om minder lesuren aan te bieden
aan leerlingen, en in plaats daarvan meer uren te besteden aan
lesvoorbereiding en/of ontwikkeltijd voor leraren. De pilot, een
initiatief van het ministerie van OCW, de onderwijsbonden en de VO-raad,
moet uitwijzen of een herziene balans scholen meer ruimte biedt om te
werken aan de kwaliteit van lessen en de aantrekkelijkheid van het
lerarenberoep, zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit van het
onderwijs.
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de motie van het lid De Kort c.s. aandacht voor het feit dat onvoldoende mannen kiezen voor een carrière in het (basis)onderwijs. Deze leden zien dit gegeven ook als problematisch, maar betwijfelen of het splitsen van de pabo-opleiding het gewenste effect gaat hebben. Hebben de ministers aanwijzingen dat het splitsen van de pabo-opleiding daadwerkelijk gaat leiden tot meer pabo-studenten, in het bijzonder mannelijke studenten? Is het beeld dat mannelijke studenten veelal afhaken na een verplichte kleuterstage in het eerste jaar terecht?
Uit het eerder aangehaalde Qompas-onderzoek (2018)20 weten we dat er groepen zijn die aangeven dat opleidingen met een specialisatiemogelijkheid aantrekkelijker zijn dan de bredere opleiding. Daarmee kan dit plan helpen om bij te dragen aan de aantrekkelijkheid van de pabo en een mogelijk meer diverse doelgroep aanspreken. De kleuterstage blijkt volgens de pabo’s slechts zelden de aanleiding te zijn voor meesters-in-opleiding om vroegtijdig met hun studie te stoppen. Deze stage is op ongeveer de helft van de pabo’s verplicht, op een substantieel deel dus ook niet. Op pabo’s waar de kleuterstage wel verplicht is, vindt bij twee derde daarvan deze stage na het eerste studiejaar plaats. We willen beter zicht krijgen op het mogelijke aantal extra studenten door de introductie van opleidingen die leiden tot smalle bevoegdheden. Daarom zetten we, parallel aan het opstellen van de hoofdlijnennotitie, hier zo snel mogelijk extra onderzoek naar uit. De verwachting is dat dit onderzoek in het voorjaar is afgerond.
In dit kader vragen de leden van de ChristenUnie-fractie ook naar de uitvoering van motie van het lid Ceder21. Hoe verlopen de gesprekken met de onderwijsorganisaties? Welke organisaties doen mee? Wanneer verwachten zij afspraken over het streefcijfer en hoe daar te komen met de Kamer te kunnen delen? Van welke maatregelen verwachten de ministers dat zij het meest kansrijk om meesters te werven en te behouden?
Er is in 2021 een onderzoek uitgevoerd naar diversiteit in het basisonderwijs. Gekeken is naar de instroom, doorstroom en uitstroom van mannelijke leraren en naar bredere diversiteit zoals biculturaliteit. Hieruit is een aantal aanbevelingen voor de pabo’s gekomen. Mede naar aanleiding van de moties van het lid Ceder22 (CU) en het lid van Zanten23 (BBB) heeft de Alliantie Divers een inventarisatie uitgevoerd waarbij uitvraag is gedaan bij de pabo’s24, in hoeverre zij de aanbevelingen uit het ResearchNed-onderzoek “Meer Meesters” hebben geïmplementeerd.25 Ook hebben zij geïnventariseerd hoe de ambities op het gebied van werven en behouden van mannen op de pabo wordt gezien. Tot slot heeft Alliantie Divers ook gekeken naar de begeleiding van de startende meester en de samenwerking hierbij met de scholen.
Uit de inventarisatie van de Alliantie Divers blijkt dat de aanbevelingen zoals beschreven in de rapportage van ResearchNed op alle pabo’s die deelnamen aan de inventarisatie worden opgevolgd. De pabo’s variëren wel in de mate waaraan ze invulling geven aan de uitvoering van activiteiten die vallen onder de verschillende aanbevelingen. Het is daarbij goed om te erkennen dat er niet één maatregel is die een antwoord geeft op de lagere vertegenwoordiging van mannen in het onderwijs. Het gaat om een scala aan maatregelen, waaronder: het veranderen van de beeldvorming, peer learning, flexibele leer- en specialisatieroutes, aandacht voor uitval onder mannelijke studenten en samenwerking met het werkveld om bovenstaande uit te werken en te borgen. Dit moet breed gedragen worden (door de lerarenopleiding, de beroepsgroep zelf, scholen, de lokale en landelijke overheid en anderen), om successen te realiseren. Na de zomer worden gesprekken gevoerd met het LOBO, Alliantie Divers en experts verbonden aan het lectoraat Samen Divers. Dit najaar bespreken we de uitkomsten van het onderzoek met alle betrokken partijen en bekijken we de ambitie met betrekking tot een streefcijfer en de gewenste vervolgstappen. Het is van belang dit gesprek breder te trekken dan enkel de lerarenopleidingen. De Alliantie Divers blijft daarbij de verbinding zoeken bij de onderwijsregio’s en de landelijke campagne voor een ‘aantrekkelijkere beroep’ vanaf 2025. We verwachten u in december 2024 verder te kunnen informeren over de voortgang.
Kamerstuk 27 923, nr. 473↩︎
Kamerstuk 27 923, nr. 483↩︎
Kamerstuk 36 560-VIII, nr. 23, antwoord op vraag 15, blz. 6.↩︎
Kamerstuk 36 410 VIII, nr. 60.↩︎
Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 173.↩︎
AOb: Algemene Onderwijsbond↩︎
KLOS: Kleuter Leidster Opleiding School↩︎
Kamerstuk 27 923, nr. 467↩︎
Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 173.↩︎
Sectoren waarin de minister de werkgeversrol vervult en de cao afsluit: Rijk, Politie, Defensie, Rechterlijke Macht.↩︎
Tweede Kamer, 2018/19, 35 000 VIII, nr. 183 (17 mei 2019) en Tweede Kamer, 2018/19, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 3060 (19 juni 2019).↩︎
VSO nadere informatie ruimtebrief. Tweede Kamer, 2018/19, 35 000-VIII, nr. 159 (13 februari 2019).↩︎
« Optimale inrichting van lerarenopleidingen », Qompas, Leiden, oktober 2018. In dit onderzoek is niet aangegeven tot welke bevoegdheid de gespecialiseerde opleiding leidt (smal of breed).↩︎
Tweede Kamer, 2023/24, 27923, nr. 492, bijlage 2 Stand van zaken moties, toezeggingen en onderzoeken.↩︎
Tweede Kamer, 2023/24, 27923, nr. 483.↩︎
Onderwijsakkoord van 22 april 2022. Kamerstukken II 2022/23, 31 289, nr. 615↩︎
« Optimale inrichting van lerarenopleidingen », Qompas, Leiden, oktober 2018. In dit onderzoek is niet aangegeven tot welke bevoegdheid de gespecialiseerde opleiding leidt (smal of breed).↩︎
« Specialisatiemogelijkheden in lerarenopleidingen », Researchned, 2018. Kamerstukken II 2018/19 27923 nr. 345.↩︎
« Loopbaanpaden in het primair onderwijs », Berenschot, 2018.↩︎
« Optimale inrichting van lerarenopleidingen », Qompas, Leiden, oktober 2018. In dit onderzoek is niet aangegeven tot welke bevoegdheid de gespecialiseerde opleiding leidt (smal of breed).↩︎
Kamerstuk 27 923, nr. 467↩︎
Kamerstuk 27 923, nr. 467↩︎
Kamerstuk 27 923, nr. 469↩︎
Van de 25 pabo’s die via het LOBO zijn benaderd, hebben er 19 meegedaan aan het onderzoek van de Alliantie Divers.↩︎
« Meer Meesters? Routes naar diversiteit voor de klas », Researchned 2021.↩︎