[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Enkele rapportages op het beleidsterrein gewasbescherming

Gewasbeschermingsbeleid

Brief regering

Nummer: 2024D45655, datum: 2024-11-22, bijgewerkt: 2024-12-03 11:24, versie: 2

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 27858 -678 Gewasbeschermingsbeleid.

Onderdeel van zaak 2024Z19220:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


27858 Gewasbeschermingsbeleid

Nr. 678 Brief van de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 november 2024

Er zijn in opdracht van mijn ambtsvoorganger enkele onderzoeksrapportages opgesteld op het beleidsterrein gewasbescherming. Ik bied uw Kamer deze rapportages bij deze aan. Bovendien informeer ik uw Kamer over de inspanningen van de NFO om betere naleving van de vrijstellingsvoorwaarden van Exirel en Tracer te borgen.

Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030

Er zijn in het kader van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 twee rapportages opgesteld respectievelijk getiteld “Evaluatie van sturing & organisatie van het UP Toekomstvisie gewasbescherming 2030” en “Monitoring Uitvoeringsplan Toekomstvisie Gewasbescherming” (zie bijlagen).

Evaluatie de governance van het Uitvoeringsprogramma

Mijn ambtsvoorganger heeft in zijn brief van 8 mei jl. uw Kamer geïnformeerd, dat er een evaluatie is uitgevoerd van de governance van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 (hierna: Uitvoeringsprogramma). Hierin werd aangekondigd dat alle partijen die deelnemen aan het Uitvoeringsprogramma op korte termijn de uitkomsten van de evaluatie samen zouden bespreken en bezien of een doorstart in een al dan niet aangepaste vorm een realistisch vervolg is (Kamerstuk 27 858, nr. 653). De uitkomsten van de evaluatie zijn besproken tijdens een heisessie met de Stuurgroep (begeleid door Bureau Van Waarde) op 15 juli jl. De conclusie hiervan is dat partijen “common ground” voelen voor een doorstart, maar dat deze alleen succesvol kan zijn door ingrijpende keuzes te maken, die moeten leiden tot het vergroten van de impact en meer vertrouwen in de samenwerking. Dit is noodzakelijk om het Uitvoeringsprogramma te laten slagen en de doelen te realiseren. Er is een aantal kernbeslissingen genomen, die samengevat neerkomen op: een sterkere focus binnen het Uitvoeringsprogramma op uitvoering van de acties die zijn afgesproken, een sterke prioritering van de acties (op impact, haalbaarheid en capaciteit), monitoring van impact en voortgang, de benodigde facilitering van het programma d.m.v. financiering en programmabureau en gedeelde samenwerkingsprincipes gericht op transparantie en het leveren van capaciteit. Langs deze lijnen zal het Uitvoeringsprogramma een doorstart krijgen. Met de klankbordgroep vindt nog overleg plaats.

Hierdoor wordt het Uitvoeringsprogramma meer gericht op de uitvoering van acties, die de strategische doelen binnen bereik moeten halen. In dat licht zullen in het komende jaarplan 2025 bepaalde acties prioriteit moeten krijgen. Zodoende is een efficiëntie- en effectiviteitsslag beoogd.

Het kabinet hecht – zoals u in het regeerprogramma heeft kunnen lezen – aan het voortzetten van de taken van de Rijksoverheid in het Uitvoeringsprogramma.

Monitoring Uitvoeringsprogramma

CLM Onderzoek en Advies en Royal HaskoningDHV hebben een advies uitgebracht om te komen tot 21 indicatoren, waarmee de voortgang van de drie strategische doelen van het Uitvoeringsprogramma gemeten kan worden. Dit voorstel is besproken met alle betrokken partijen bij het Uitvoeringsprogramma en heeft geleid tot het overzicht met daarin alle indicatoren die in rapportagejaar 2023 zullen worden meegenomen (zie bijlage). Ik heb hierbij het uitgangspunt gehanteerd dat de monitoring zo “lean and mean” mogelijk moet zijn. Indicatoren op basis van expert judgement zullen geen deel uitmaken van het monitoringsrapport. De uitkomst van deze indicatoren kan erg afhankelijk zijn van de selectie van experts. Dat maakt een betrouwbare vergelijking van uitkomsten tussen jaren lastig.

Er is gekozen om de indicator grondwater op te nemen in het rapport, gezien het belang dat schoon grondwater heeft voor ons allen. Op dit moment bevat het meetnet voornamelijk metingen op een diepte van 10 tot 25 meter. Met de vuistregel dat grondwater per jaar een meter zakt, betekent dit dat het gemeten water een leeftijd van 10 tot 25 jaar heeft. Hiermee zegt deze indicator op dit moment met name iets over historisch gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

De Harmonised Risk Indicator 1 (hierna: HRI1) wordt in het monitoringsrapport vervangen door de afzet van werkzame stoffen in kilogrammen1. Hierbij wordt de indeling – die in de HRI1 wordt gehanteerd – iets aangepast. Er wordt onderscheid gemaakt tussen “groene” stoffen (laag-risicostoffen en reguliere stoffen op basis van micro-organismen), reguliere stoffen (reguliere chemisch-synthetische stoffen), stoffen die in aanmerking komen om vervangen te worden en niet-goedgekeurde werkzame stoffen.

Er kunnen in Nederland verschillende gewasbeschermingsmiddelen toegelaten zijn op basis van dezelfde werkzame stof. Het aantal toegelaten gewasbeschermingsmiddelen kan daardoor een vertekend beeld geven van de breedte van het beschikbare middelenpakket voor de agrarische ondernemer. Ik heb daarom gekozen om het aantal werkzame stoffen, waarvoor in Nederland minimaal één gewasbeschermingsmiddel is toegelaten, als indicator te gaan gebruiken. Ik hanteer voor deze indicator dezelfde indeling als voor de indicator “afzet werkzame stoffen”.

CLM Onderzoek en Advies en Royal HaskoningDHV zullen op basis van deze indicatoren een rapport opstellen dat naar verwachting in oktober 2024 wordt afgerond. Dit rapport zal ik dan, voorzien van een appreciatie, aan uw Kamer aanbieden.

Analyse toelatingsprocedures en toelatingskaders

Uw Kamer is in het najaar 2023 door mijn ambtsvoorganger geïnformeerd over het laten uitvoeren van een onafhankelijke analyse naar de toelatingsprocedures en het inzichtelijk krijgen of de procedures en toetsingskaders voldoende de huidige stand van wetenschap en kennis reflecteren en waar deze te verbeteren zijn (Kamerstuk 27 858, nr. 637). Deze analyse is inmiddels uitgevoerd door onafhankelijk expert de heer De Wolf, i.s.m. Wing en heeft geresulteerd in het rapport getiteld “Analyse Toelatingskader Gewasbescherming” (zie bijlage).

Ik zal hieronder in gaan op de wijze waarop ik met de aanbevelingen omga.

1. Verbeterpunten huidig proces

Overweeg een publieke raadpleging bij de middel-toelating op nationaal niveau; het publiceren van studies uit het middelendossier en het versnellen van het herbeoordelingsproces door het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (hierna: SCoPAFF) prioriteiten te laten stellen in een herbeoordeling.

De aanbevelingen over een publieke raadpleging bij de middel-toelating en het publiceren van studies uit het middelendossier zal ik met het Ctgb bespreken, aangezien dit een competentie is die hoort bij de onafhankelijke en wetenschappelijke taakuitvoering van het Ctgb. Ik geef daarbij wel mee dat het behalen van beoordelingstermijnen (óók voor aanvragen voor toelating van groene gewasbeschermingsmiddelen) niet verder onder druk mag komen te staan. Omdat ik het onwenselijk acht om politiek-beleidsmatige argumenten te betrekken bij de wetenschappelijke herbeoordeling van een specifieke werkzame stof, zal ik de laatste aanbeveling over prioritering door het SCoPAFF niet overnemen.

2. Prioriteren nationale wetenschappelijke ontwikkelingen

Ontwikkel op nationaal niveau een transparant proces voor het prioriteren van wetenschappelijke ontwikkelingen op middellange- en lange termijn: ontwikkel een duidelijke transparante onderzoeksprogrammering.

Uit de laatste vijfjaarlijkse visitatie – uitgevoerd door de onafhankelijke Internationale Visitatie Commissie in 2023 – blijkt dat het Ctgb zijn werkzaamheden uitvoert op uitstekend wetenschappelijk niveau (Kamerstuk 27 858, nr. 637). Bovendien is er al veel informatie beschikbaar over de wijze waarop het Ctgb de beoordeling uitvoert, bijvoorbeeld op de website van het Ctgb. Met oog op de zorgen – die er bestaan in de maatschappij over nieuwe wetenschappelijke inzichten in de toelating van gewasbeschermingsmiddelen – zal ik een meerjarige onderzoeksagenda voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen uitwerken in goed overleg met het Ctgb, wetenschappers en andere belanghebbenden. Dit moet zorgvuldig gebeuren en zal enige tijd vergen. Het is mijn streven om deze onderzoeksagenda te publiceren op een toegankelijke plaats. Daarbij zal de interdepartementale samenwerking worden voortgezet, conform het advies van de onderzoekers.

3. Gebruik publieke monitoringsgegevens

Creëer duidelijkheid over de vraag hoe publieke monitoringsgegevens worden meegenomen in de beoordeling: maak inzichtelijk hoe publieke monitoringsgegevens een aanvullende rol spelen bij de (her)beoordeling van aanvragen, communiceer beter via de website van het Ctgb over meldingen van nieuwe wetenschappelijke informatie en stel een meldplicht in voor professionele gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen.

Het Ctgb ziet ruimte om via zijn website meer inzicht te geven over de wijze waarop monitoringsgegevens worden meegenomen in de beoordeling en hoe het Ctgb omgaat met meldingen van nieuwe wetenschappelijke informatie. Ik juich dit toe in het kader van transparantie.

Toelatingshouders zijn overigens al verplicht om nieuwe wetenschappelijke informatie te verzamelen en te melden aan het Ctgb over mogelijke schadelijke of onaanvaardbare effecten voor mens, dier en milieu van toegelaten gewasbeschermingsmiddelen, residuen, metabolieten e.d.

Professionele gebruikers kunnen nu al meldingen doen op verschillende plekken, zoals meldingen in relatie tot bijvoorbeeld effecten op de gezondheid bij gebruik (bijv. gevoeligheidsreacties) via hun huisarts of de GGD of bij het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC). Het NVIC verzamelt deze informatie en deelt dit periodiek met het Ctgb. Het Ctgb beziet dan of dit aanleiding geeft tot aanpassingen van toelatingen.

4. Sneller ontwikkelen en introduceren richtsnoeren

Er worden bij het ontwikkelen en introduceren van richtsnoeren al prioriteiten gesteld; de Europese Commissie geeft opdrachten aan EFSA en bepaalt de deadlines. Nederland neemt actief deel aan de ontwikkeling van richtsnoeren en toetsingskaders die Nederland van belang vindt (zoals het bijenrichtsnoer en het toetsingskader voor micro-organismen). Een duidelijke meerjarenplanning ontbreekt inderdaad. Ten behoeve van een betere inzet op capaciteit en planning zal ik dit (laten) oppakken.

Ik wil me inzetten voor het bezien van de rol van SCoPAFF in het goedkeuringsproces van EFSA-richtsnoeren. Daarbij is – zoals de onderzoeker ook aangeeft – een aanpassing van het totstandkomingsproces van richtsnoeren nodig. En dit geldt (waarschijnlijk) ook voor Verordening (EG) nr. 1107/2009, waarin de rol van het SCoPAFF ten aanzien van richtsnoeren is vastgelegd.

De ervaring leert dat het onverstandig is om solitair nationaal methodieken te ontwikkelen en die dan via het SCoPAFF Europees proberen uit te rollen. Effectiever is Nederlandse wensen om een richtsnoer te ontwikkelen Europees te agenderen en vervolgens zo het Europese-ontwikkelproces in gang te zetten. Binnen dit proces kan vervolgens de Nederlandse expertcapaciteit worden ingezet.

Het Ctgb heeft de uitspraken van het Europese Hof van Justitie van 25 april jl. geanalyseerd en heeft de uitkomst daarvan op zijn website gezet. Dit komt er in het kort op neer dat het Ctgb zijn werkwijze op voorlopige basis aanpast, in afwachting van geharmoniseerde Europese afspraken2.

Glyfosaathoudende middelen

Mijn ambtsvoorganger heeft WUR om een rapport gevraagd met daarin een analyse voor welke teelten het gebruik van glyfosaathoudende middelen noodzakelijk is in het kader van de voedselproductie en waarvoor geen alternatieven zijn, en waar het gebruik van glyfosaathoudende middelen gereduceerd kan worden (Kamerstuk 27 858, nr. 636). Ik heb het rapport getiteld “Gebruik van glyfosaat in de Nederlandse land- en tuinbouw en inventarisatie van alternatieven voor glyfosaattoepassingen” inmiddels ontvangen en maak daaruit het volgende op.

Rapport

Glyfosaathoudende middelen worden in de Nederlandse landbouw breed toegepast ter bestrijding van eenjarige en meerjarige (wortel)onkruiden. In éénjarige gewassen worden glyfosaathoudende middelen toegepast voorafgaand aan de zaai – zoals het vernietigen van groenbemesters en vanggewassen – en bij de opkomst van het gewas en na de teelt. In meerjarige gewassen – zoals fruitteelt – worden glyfosaathoudende middelen gebruikt in en tussen de rijen. In grasland worden glyfosaathoudende middelen toegepast voor het vernietigen van tijdelijk grasland en graslandvernieuwing bij permanent grasland.

Er zijn volgens WUR verschillende toepassingen van glyfosaathoudende middelen, te weten:

  • incidentele toepassingen

  • systematische toepassingen.

De incidentele toepassingen komen in uitzonderlijke situaties voor – bijvoorbeeld (extreme) weersomstandigheden – waardoor alternatieven niet ingezet kunnen worden.

Er zijn volgens WUR daarnaast systematische toepassingen waarvoor geen alternatieven beschikbaar zijn of waarvoor wel alternatieven beschikbaar zijn, maar waarbij de alternatieven niet toegepast worden. Redenen hiervoor zijn: zeer efficiënte, chemische onkruidbestrijdingsmiddelen, bedrijfsgrootte en keuze voor gereduceerde grondbewerking.

Er zijn ook systematische toepassingen, waarvoor wel alternatieven beschikbaar zijn. WUR noemt hierbij enkele voorbeelden zoals, het vernietigen en vernieuwen van grasland, het vernietigen van groenbemesters en vanggewassen en voorafgaand aan eenjarige teelten, waarbij het gebruik van glyfosaathoudende middelen in veel gevallen niet noodzakelijk is. WUR signaleert dat alternatieven – waaronder mechanische onkruidbestrijding – niet in alle situaties toepasbaar zijn en dat de kosten e.d. kunnen variëren. Ook kunnen de kosten variëren, hierover is uw Kamer recent geinformeerd (Kamerstuk 30 252, nr. 150). WUR geeft ook aan dat bij de teelt van fijnzadige gewassen – zoals ui, wortel en cichorei – vollegrondsgroenten, bloembollen en fruit alternatieven beschikbaar zijn, maar dat het gebruik daarvan tot een aanzienlijke verhoging van de kosten leidt.

Er zijn volgens WUR geen alternatieven voor het verwijderen van opslag (zoals aardappelopslag), de selectie van planten tijdens de teelt van uitgangsmateriaal (zoals bloembollen) en het vernieuwen van grasland met daarin wortelonkruiden.

Het gebruik van innovatieve toedieningstechnieken kan volgens WUR leiden tot het verminderen van het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen – zoals glyfosaathoudende middelen – en daarmee tot het verminderen van de emissie naar het milieu.

Appreciatie

Ik zal uw Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de vervolgstappen die ik wil gaan zetten.

Vrijstellingen Exirel en Tracer

Tot slot wil ik uw Kamer informeren over de brief die ik heb ontvangen van de NFO, waarin zij aangeeft wat haar inspanningen geweest zijn om betere naleving van de vrijstellingsvoorwaarden van Exirel en Tracer te borgen. Deze brief is het gevolg van een schriftelijk verzoek van mijn ambtsvoorganger van 14 juni jl. Hierin is richting de NFO aangegeven, dat er voor de laatste maal een vrijstelling voor de middelen Exirel en Tracer is afgegeven in de teelten van pruim, druif en blauwe bes. Dit is in lijn met het voor de laatste maal afgeven van een vrijstelling voor deze middelen in de teelt van kers.

De NFO geeft in haar brief aan zes acties te hebben ondernomen (zie bijlage), waaronder een webinar voor adviseurs/distributeurs waarin zij gecontroleerde distributie en het belang van een juiste naleving uit heeft gelegd en het opstellen van flyers die deze boodschap benadrukken. Telers hebben dit ontvangen. Met deze acties benadrukt zij het belang van stipte naleving van de voorwaarden richting telers, zowel die als lid aangesloten zijn als andere telers, adviseurs en distributeurs.

In de tussentijd is mijn ministerie op ambtelijk niveau in gesprek gebleven met de NFO om te kijken hoe we gezamenlijk de afhankelijkheid van vrijstellingen van de sector kunnen verminderen. De NFO heeft zich naar aanleiding van deze gesprekken bij toelatinghouders ingezet om te komen tot reguliere toelatingen van de hierboven genoemde middelen, waarvoor ze afgelopen jaren vrijstellingen heeft aangevraagd. Resultaat van deze gesprekken is dat er concreet aanvragen ingediend zijn bij het Ctgb en er nog meer zullen volgen. Hierover rapporteert de NFO ook in haar brief.

Ik vertrouw er op dat de naleving van de toepassingsvoorwaarden door telers door deze initiatieven sterk verbetert.

De minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,

F.M. Wiersma

Bijlage 1 – overzicht indicatoren

Strategisch doel en indicator Bouwsteen Bron
Planten en teeltsystemen zijn weerbaar
Resistentiewaarden graan en suikerbieten Ras

Commissie

Samenstelling

Aanbevelende

Rassenlijst

Areaal rust- en rooigewassen Bodem Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO)
Aandeel bodembedekking Bodem RVO
Aandeel telers in glastuinbouw met biologische bestrijders Gerichte maatregel Centraal bureau voor de Statistiek (CBS)
Areaal onder beheerschema (zoals biologisch & On the way to PlanetProof) Teeltsystemen CBS, Stichting Milieukeur, e.a.
Alternatieve teeltsystemen Teeltsystemen RVO
Bereik pilots en bijeenkomsten UP Kennis UP partners
Land- en tuinbouw en natuur zijn met elkaar verbonden
Areaal activiteiten binnen ecoregeling GLB/ANLb Natuurlijke elementen RVO
Diversiteit hoofdgewassen Natuurlijke elementen RVO
Living Planet Index Biodiversiteit Compendium voor de leefomgeving
Nagenoeg zonder emissies naar het milieu en nagenoeg zonder residuen op producten
Residuen op Nederlands groente en fruit Residu NVWA
Normoverschrijdingen oppervlaktewater Water Deltares i.o.v. IenW
Normoverschrijdingen oppervlaktewater bij drinkwaterinnamepunten Water CML & RHDHV i.o.v. IenW
Aanwezigheid gewasbeschermingsmiddelen in Landelijk Meetnet Grondwaterkwaliteit Water RIVM
Afzet van stoffen onderverdeeld in groene stoffen, reguliere stoffen, stoffen die in aanmerking komen voor vervanging en niet goedgekeurde werkzame stoffen Gebruik middelen LVVN
Aantal toegelaten stoffen (indeling zie afzet) Toelating middelen Ctgb

  1. De Harmonised Risk Indicator 1 geeft de gewogen trend weer in de verkoop van werkzame stoffen in kilogram werkzame stof. Er wordt bij de berekening van deze indicator rekening gehouden met het risicoprofiel van elke werkzame stof.↩︎

  2. https://www.ctgb.nl/actueel/nieuws/2024/07/30/ctgb-past-werkwijze-aan-na-uitspraak-europees-hof↩︎