Moties en toezeggingen op het gebied van gewasbescherming en aanbieden rapporten - november 2024
Gewasbeschermingsbeleid
Brief regering
Nummer: 2024D46157, datum: 2024-11-26, bijgewerkt: 2024-11-27 13:09, versie: 2
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: F.M. Wiersma, minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- Handreiking chemievrij beheer recreatieterreinen
- Monitoring Toekomstvisie Gewasbescherming 2030
- Beslisnota bij Kamerbrief over moties en toezeggingen op het gebied van gewasbescherming en aanbieden rapporten-november 2024
Onderdeel van kamerstukdossier 27858 -683 Gewasbeschermingsbeleid.
Onderdeel van zaak 2024Z19426:
- Indiener: F.M. Wiersma, minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- 2024-11-28 14:20: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-12-11 11:15: Procedurevergadering LVVN (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
Preview document (🔗 origineel)
27 858 Gewasbeschermingsbeleid
Nr. 683 Brief van de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 november 2024
Op 27 november aanstaande spreek ik met uw Kamer over gewasbeschermingsmiddelen. Ter voorbereiding op het debat bied ik uw Kamer eveneens een overzicht van de stand van zaken van diverse moties en toezeggingen op het gebied van gewasbescherming en bijbehorende rapporten aan (zie bijlagen).
Daarnaast wil ik graag toelichten welke stappen ik op korte termijn wil zetten op dit dossier. Het telen van gewassen moet voor telers en tuinders een redelijke beloning opleveren binnen de bandbreedte van:
het ecologisch draagvlak, zoals schoon water en biodiversiteit;
de gezondheid van omwonenden;
maatschappelijke acceptatie.
Mijn aanpak om aan het bovenstaande doel te voldoen loopt langs drie lijnen:
de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en de goedkeuring van werkzame stoffen
het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en -maatregelen (minder afhankelijkheid van hoog risico-middelen en stimulering van het gebruik van alternatieven)
de naleving van de wettelijke (gebruiks)voorschriften van gewasbeschermingsmiddelen en handhaving van de regelgeving
Toelating
Bij besluitvorming over de Europese goedkeuring en de nationale toelating van gewasbeschermingsmiddelen, respecteert het kabinet de onafhankelijke wetenschappelijke adviezen van daartoe aangewezen en bevoegde instanties, conform het regeerprogramma (bijlage bij Kamerstuk 36471, nr. 96). Daarnaast blijf ik me – ook Europees – inzetten voor een middelenpakket dat verschuift naar lagere risico’s en meer ‘groene’ middelen. Hiervoor is in 2024 een Verduurzamingsloket geopend bij het Ctgb, waarbij laagrisico aanvragen met voorrang worden behandeld. Nederland zet ook in op het uitbreiden van capaciteit en expertise hierop in alle lidstaten, bij de Europese Commissie en EFSA, zodat vooral het langdurende goedkeuringstraject voor werkzame stoffen verkort kan worden met meer menskracht. Om dit proces te versnellen, overweeg ik om een conferentie te organiseren in EU-verband om het belang hiervan te benadrukken en kennis en kunde uit te wisselen.
Gebruik
Zoals uw Kamer weet, is dit kabinet een groot voorstander van innovaties. Ik vind het belangrijk dat telers een breed scala aan mogelijkheden krijgen om hun gewassen te beschermen tegen ziekten, plagen en onkruiden. Op deze manier worden telers minder afhankelijk van chemische-synthetische gewasbeschermingsmiddelen, wat helpt bij het aanpakken van de maatschappelijke opgaves op dit gebied. Ik wil daarom inzetten op technische innovaties, zoals drones om in een vroegtijdig stadium een ziekte te ontdekken. Daarnaast wil ik vol inzetten op weerbare rassen en weerbare teeltsystemen. Een ander voorbeeld is het toepassen van precisietechnieken. Op deze manier worden ziekten en plagen met minder gebruik van middelen bestreden. Tot slot is het belangrijk om de toepassing van alternatieven door telers te stimuleren. Dit doe ik bijvoorbeeld via eco-regelingen in het Gemeenschappelijk landbouwbeleid. Hierbij doe ik ook een nadrukkelijk verzoek richting de sector om reeds beschikbare innovaties in de praktijk brengen en te experimenteren met duurzame alternatieven. Hierover ben ik in gesprek met de betrokken partijen van het Uitvoeringsprogramma van de Toekomstvisie gewasbescherming 2030.
Bollensector
Met name in de bollensector wordt er veel gebruik gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen. De sector heeft de verantwoordelijkheid genomen om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen terug te dringen. Dit wordt uitgewerkt in een convenant, dat naar verwachting dit jaar gereed is. Ik waardeer dat de sector deze verantwoordelijkheid neemt, want er zijn in deze sector nog stappen te zetten.
Transparantie en naleving
Naast de inzet op technische innovaties helpt het wanneer telers inzicht hebben in hoe hun gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zich verhoudt tot dat van collega’s. Dit zorgt ook voor transparantie in het gebruik, tot meer bewustwording en gedragsverandering. Daarom ben ik met de sector in gesprek om te komen tot een instrument voor monitoring en benchmarking. Dat instrument moet zowel voor telers als ook voor adviseurs inzetbaar zijn. Het doel van benchmarking is om het toepassen van geïntegreerde gewasbescherming in de praktijk te optimaliseren, zodat het accent verschuift naar het gebruik van preventieve en niet-chemische maatregelen. Doordat er meer inzicht wordt gecreëerd in het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en het toepassen van IPM (en de bijbehorende milieu impact) van agrariërs, zal de sector grote stappen kunnen maken in het verminderen van het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen. Mijn verwachting is ook dat daardoor beter zal worden nageleefd. Agrariërs willen hun milieu impact verlagen, maar weten niet altijd wat hun exacte impact is en hoe ze dit optimaal kunnen veranderen. Vergelijken mét en leren ván anderen via een benchmarkingssysteem helpt hierbij enorm. Dit past ook goed bij de overgang tot doelsturing. Ik zie hiervoor overigens een belangrijke rol voor de markt weggelegd.
Overzicht van de stand van zaken van diverse moties en toezeggingen op het gebied van gewasbescherming en bijbehorende rapporten
De motie van het lid Grinwis c.s. die de regering verzoekt de betrokken overheden, ofwel het betreffende bevoegd gezag, in gebieden waar sprake is van normoverschrijdingen, ertoe op te roepen bestaande regelgeving optimaal in te zetten en te benutten en adequate en effectieve maatregelen te treffen ten behoeve van waterkwaliteit en veiligheid voor mens, dier en milieu (Kamerstuk 27858, nr. 664)
Het verzoek van uw Kamer is onder de aandacht gebracht bij de VNG, het IPO, de Unie van Waterschappen en RBO in de reguliere overleggen op 5 september 2024 en 17 oktober 2024, waarin op hoog-ambtelijk en politiek-bestuurlijk niveau door ministeries, provincies, waterschappen en gemeenten wordt gesproken over te nemen maatregelen voor KRW-doelbereik. Alle overheden hebben hun verantwoordelijkheid om concrete maatregelen te nemen daar waar zij bevoegd gezag zijn. Het Rijk kan, indien gewenst door andere bevoegde gezagen, daarbij soms helpen met bijvoorbeeld kennis en afwegingskaders. Hiermee beschouw ik ook de toezegging van mijn voorganger over het betrekken van gewaskeuzes in de gebiedsprogramma’s van de provincies (TZ202303-080) als afgedaan.
De motie van het lid Vedder c.s. die de regering verzoekt om zo spoedig mogelijk een wetenschappelijk onderbouwd kader op te laten stellen van de benodigde breedte van spuitzones voor een gezonde woon- en leefsituatie voor bewoners naast agrarische percelen (Kamerstuk 27858, nr. 659)
Conform de interpretatie van mijn ambtsvoorganger is deze motie uitgevoerd (samen met de VNG en BZK zal een onderbouwd (afwegings)kader opgesteld worden, zodat gemeentes kunnen komen tot een goede invulling van de spuitzones). Gemeentes zijn bevoegd gezag daar waar het de ruimtelijke ordening betreft. Zij maken keuzes over de inrichting van het landelijk gebied, daarbij maken zij een afweging tussen veel verschillende factoren. Er is geen algemene wettelijke verplichting ten aanzien van spuitzones voor woningbouw nabij agrarische percelen. In de jurisprudentie is echter inmiddels een vuistregel ontstaan waaruit volgt dat een afstand van 50 meter tussen woningbouw en agrarische percelen waar gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast niet onredelijk is. Gemeenten kunnen in bepaalde situaties afwijken van deze afstand. Dit moeten gemeentes onderbouwen aan de hand van de drie criteria noodzakelijkheid, evenredigheid en geschiktheid van de maatregel.
Na gesprekken met verschillende gemeentes en de VNG is het duidelijk geworden dat de gemeentes een - wetenschappelijk gefundeerd - afwegingskader behoeven bij het onderbouwen van deze afstand. Omdat dat er nog niet is, zijn er door mijn ministerie en VRO gesprekken gevoerd met WUR en RIVM om te komen tot een gezamenlijk onderzoek. Ik ben voornemens samen met de minister van VRO een opdracht te verstrekken voor dit onderzoek. Momenteel zijn WUR en RIVM aan het bezien hoe een dergelijk kader ter onderbouwing van spuitzones vorm moet krijgen, wat hun bijdrage hieraan kan zijn en welke rollen en verantwoordelijkheden daarbij horen.
De motie van het lid Kostić die de regering verzoekt om middelen met de werkzame stof glyfosaat zo veel mogelijk van de markt te halen totdat onomstotelijk bewezen is dat ze geen risico vormen voor de gezondheid (Kamerstuk 21501-32, nr. 1648)
Toelating
Het Ctgb is bij wet aangewezen als de bevoegde autoriteit in Nederland die beslist over de nationale toelating van gewasbeschermingsmiddelen op de markt. Ik acht het van groot belang dat het Ctgb zelf de onafhankelijke en wetenschappelijke besluiten neemt hierover. Om deze taak uit te voeren heeft het Ctgb de status van een zelfstandig bestuursorgaan. Zoals in het regeerprogramma staat beschreven respecteert het kabinet de onafhankelijke wetenschappelijke adviezen van daartoe aangewezen en bevoegde instanties.
Het Ctgb heeft mij verzekerd dat zij alleen middelen toelaat wanneer de werkzame stoffen op Europees niveau zijn goedgekeurd en wanneer op grond van het wettelijk kader wetenschappelijk is aangetoond dat veilig gebruik mogelijk is. De toelating van gewasbeschermingsmiddelen is binnen de EU wettelijk vastgelegd binnen de Verordening (EG) nr. 1107/2009. Hiermee acht ik de motie in strikte zin afgedaan.
Gebruik
Ik heb uiteraard begrip voor de maatschappelijke zorgen over het gebruik van glyfosaat. Er is een aantal relevante ontwikkelingen op het gebied van glyfosaat, waaronder ontwikkelingen die het gebruik van glyfosaat beperken. Zo heeft het vorige kabinet opdracht gegeven aan het RIVM om specifiek wetenschappelijk onderzoek te starten naar de mogelijke relatie tussen glyfosaat en het ontstaan van de ziekte van Parkinson. Dit onderzoek levert over ongeveer 5 jaar gegevens op, waarbij een teststrategie wordt ontwikkeld om de mogelijke relatie tussen gewasbeschermingsmiddelen, waaronder glyfosaat, en de ziekte van Parkinson te onderzoeken. Er is momenteel geen bewijs dat er een causaal verband is tussen glyfosaat en Parkinson (Kamerstuk 27858, nr. 636). Daarbij merk ik op dat het Ctgb – mocht ertoe aanleiding zijn op basis van de wetenschappelijke bevindingen tijdens het onderzoek - op elk moment kan ingrijpen in de toelating.
Mijn ambtsvoorganger heeft verdere stappen gezet om het gebruik van glyfosaathoudende middelen te verminderen. Agrarische ondernemers konden een aanvraag indienen voor apparatuur om groenbemester en vanggewassen op een mechanische wijze te vernietigen via de subsidieregeling geïntegreerde gewasbescherming. Ik heb uw Kamer recent het rapport van WUR aangeboden met daarin een analyse van het gebruik en een inventarisatie alternatieven van glyfosaathoudende middelen. Bovendien kan ik u melden dat ik het voornemen heb om het voorstel tot wijziging van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden naar de Raad van State te sturen. De internetconsulatie van het voorstel tot wijziging van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden heeft in de periode van 16 mei tot en met 13 juni 2024 plaatsgevonden. Er zijn 84 reacties geplaatst, waarvan 67 tegenstanders en 17 voorstanders van het voorstel. De aanleiding voor dit voorstel is gelegen in de wens van uw Kamer om het gebruik van verschillende toepassingen van glyfosaat te verbieden. Mijn voorganger heeft eerder laten weten dat dit juridisch niet mogelijk is. Dit sluit ook aan bij de passage in het regeerprogramma, dat we ons baseren op adviezen van onafhankelijke instanties. Wat wel zou kunnen is het verplichten van alternatieven, daarvoor zijn eerste stappen gezet met een voorstel voor aanpassing van het besluit, zoals mijn voorganger heeft ingezet. Omdat in het regeerprogramma is afgesproken dat we ons baseren op adviezen van onafhankelijke instanties blijven er - na de hernieuwing van de goedkeuring - ook toelatingen van glyfosaat op de markt. Wat mij betreft is dit het belangrijkste uitgangspunt en zou dat leidend moeten zijn. In uw Kamer is het sentiment echter anders. Daarom heb ik alles overwegende besloten om het wijzigingsvoorstel naar de Raad van State te sturen voor advies. Pas na deze eerste stap is het mogelijk om per regeling alternatieven te verplichten. Bij de verdere invulling daarvan zie ik een tweetal randvoorwaarden.
Het alternatief moet voor de ondernemer in de praktijk doeltreffend, doelmatig, uitvoerbaar en betaalbaar zijn.
De impact van (de toepassing van) een alternatief op andere doelen (stikstof, klimaat, biodiversiteit) mag niet slechter zijn dan de impact van gangbare methoden.
Ik laat me daarbij adviseren door zowel wetenschap, als de agrarische sector. Zodra het advies van de Raad van State er ligt, ga ik mij hierop beraden en vervolgens zal ik uw Kamer informeren.
De motie van de leden van Campen en Grinwis verzoekt de regering om een rolzuivere werkmethode te blijven hanteren voor toelating, toepassing en toezicht van gewasbeschermingsmiddelen, waarbij de adviezen en besluiten van de daartoe aangewezen onafhankelijke en deskundige instanties door de politiek worden gerespecteerd (Kamerstuk 27858, nr. 665)
Deze aangenomen motie beschouw ik als steun voor het huidig kabinetsbeleid waarbij de wetenschappelijke adviezen en besluiten van instanties als het Ctgb de basis vormen van het Nederlandse beleid ten aanzien van gewasbeschermingsmiddelen, zoals ook in het regeerprogramma is vastgelegd.
De motie van het lid Holman c.s. die de regering verzoekt om actief bij de Europese Commissie te bevorderen dat de beoordelingskaders voor de goedkeuring en toelating van deze effectieve groene middelen meer worden toegesneden op de aard en kenmerken van deze middelen, mede door een kopgroep te vormen met andere lidstaten (Kamerstuk 27858, nr. 660)
In Nederland heeft het Ctgb ruime ervaring met het beoordelen van biologische werkzame stoffen en middelen en zijn de goede praktijken al geïmplementeerd. Nederland vindt dat de oplossingen in dit kader liggen in uitbreiden van capaciteit en expertise in alle lidstaten en bij de Europese Commissie en EFSA, zodat vooral het langdurende goedkeuringstraject voor werkzame stoffen verkort kan worden met meer menskracht. Ook ligt dit in aangepaste procedures voor de risicobeoordeling zodat die zijn toegesneden op de aard en kenmerken van deze stoffen en middelen, waar het Ctgb met kennis aan bijdraagt. Dit zal Nederland uitdragen, ook in de Raad en het SCoPAFF. Om dit proces te versnellen, overweeg ik om een conferentie te organiseren in EU-verband om het belang hiervan te benadrukken en kennis en kunde uit te wisselen.
In lijn met het verzoek van uw Kamer levert Nederland op EU-niveau momenteel inbreng aan een nieuw initiatief van de Europese Commissie (DG Grow). Hierin wordt met lidstaten bekeken of goede praktijken en oplossingen voor het verbeteren van het toelatingsproces voor biologische gewasbeschermingsmiddelen EU-breed ingevoerd kunnen worden. Wegnemen van marktbelemmeringen binnen bestaande wettelijke kaders is hierbij het uitgangspunt. Dit project resulteert in een eindrapport aan de Raad Concurrentievermogen in het voorjaar van 2025, waarover ik de Kamer zal informeren.
Toezegging over het uitvoeren van onderzoek naar de mogelijkheden voor het beperken van het areaal lelieteelt en de motie van de leden Holman en Vedder die de regering verzoekt om in gesprek met de sector te gaan om te komen tot 50% reductie van chemische gewasbeschermingsmiddelen in de lelieteelt in 2030 en te komen tot een gids voor goede praktijken (Kamerstuk 27858, nr. 662)
Mijn ambtsvoorganger heeft toegezegd een onderzoek te starten naar de mogelijkheden om uitbreiding van het areaal lelieteelt te beperken. Daarbij heeft hij de Kamer gemeld dat er voor dit onderzoek een plan van aanpak wordt opgesteld bestaande uit twee delen (Kamerstuk 27858, nr. 671). Een onderdeel van dit plan van aanpak is om samen met de sector en de keten te kijken hoe het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen kan worden verminderd. Hiermee wordt ook uitvoering gegeven aan deze motie (Kamerstuk 27858, nr. 662). Hierover ben ik in gesprek met de bollensector en de keten (Kamerstuk 2024Z16108). Uit de gesprekken die gevoerd zijn blijkt dat de bollensector zijn verantwoordelijkheid wil nemen om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de bollenteelt terug te dringen. De sector is bezig om dit concreet uit te werken in een convenant. Dit convenant is naar verwachting in het vierde kwartaal van 2024 gereed. Ik zie het convenant met veel belangstelling en vertrouwen tegemoet.
Er is vanuit het impulsprogramma Kaderrichtlijn water een overzicht gemaakt van de juridische instrumenten die de verschillende overheden beschikbaar hebben om emissies vanaf agrarische percelen te verminderen. In navolging hiervan wordt gewerkt aan een gezamenlijk kader om te bepalen wanneer welk instrument door welke overheid ingezet kan worden. Dit is in het voorjaar van 2025 gereed (Kamerstuk 27625, nr. 693). Uit het overzicht bleek dat niet alleen het Rijk, maar ook provincies, waterschappen en gemeenten verschillende instrumenten hebben om maatregelen te nemen om deze emissies te verminderen. Dat kunnen ook maatregelen zijn, mits uiteraard goed juridisch en wetenschappelijk onderbouwd, die betrekking hebben op landbouwkundige activiteiten, zoals de teelt van lelies en/of het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Voor dat laatste bied ik reeds hulp aan bij het onderbouwen van keuzes aangaande spuitvrije zones (zie motie Vedder c.s. - Kamerstuk 27858, nr. 664).
Daarnaast werk ik op dit moment aan een nieuwe gebiedsgerichte aanpak. In december zend ik de contouren van deze aanpak naar uw Kamer. Het blijft belangrijk om de doelen in het landelijk gebied in samenhang te bezien. Bij de ontwikkeling van de nieuwe aanpak houd ik hier aandacht voor (Kamerstuk 2024Z13227).
De motie van het lid Grinwis c.s. over ervoor zorg dragen dat de toelating van gewasbeschermingsmiddelen door het Ctgb en de toepassing van deze middelen in overeenstemmign worden gebracht met de normering van de KRW (Kamerstuk 27858 nr. 663) en de toezegging over vervolg toelatingsbeleid gewasbeschermingsmiddelen en waterkwaliteit (KRW)
In mei 2024 is er een motie aangenomen van het lid Grinwis c.s. die de regering verzoekt ervoor zorg te dragen dat de toelating van gewasbeschermingsmiddelen door het Ctgb en de toepassing van deze middelen in overeenstemmign worden gebracht met de normering van de KRW (Kamerstuk 27858 nr. 663). In juni 2024 heeft de toenmalige minister van LNV, mede namens de minister van IenW, uw Kamer geïnformeerd over drie opties om in het toelatingsbeleid voor gewasbeschermingsmiddelen meer rekening te houden met de KRW-milieukwaliteitsnormen (hierna: KRW-normen) die in wetgeving zijn opgenomen (Kamerstuk 27858, nr 671). In deze analyse is de brief van de Europese Commissie en het advies van Ctgb meegenomen (Kamerstuk 27858, nr. 653). Dit in aanvulling op maatregelen die meer gericht zijn op gebruik van toegelaten middelen en versterkt toezicht op de toepassing van middelen, als bijdrage aan KRW doelbereik in 2027. Er zijn ook niet KRW-genormeerde stoffen die een belemmering kunnen vormen voor het behalen van de ecologische doelen van de KRW.
Het gaat daarbij om a. de verplichting uit Verordening 1107-2009 om in specifieke situaties bestaande toelatingen opnieuw te toetsen indien uit meetgegevens blijkt dat er KRW-normoverschrijdingen hebben plaatsgevonden en er een relatie is met toepassing volgens de wettelijke gebruiksvoorschriften, b. het aanpassen van Europese toelatingscriteria voor de stoffen die in Europees verband als prioritair zijn aangewezen voor de KRW (chemische toestand) en, als derde, c. het hanteren van de KRW-normen bij nieuwe toelatingsaanvragen of bij reguliere herbeoordeling van bestaande toelatingen.
Ik beraad me samen met de minister van IenW over de preciezere uitvoering van de motie Grinwis en zal uw Kamer hierover zo spoedig mogelijk informeren. Er is inmiddels al wel een start gemaakt met een opdracht aan WUR om een stappenplan te ontwikkelen hoe het toetsen aan de KRW-normen vorm moet krijgen in de beoordeling van het Ctgb.
Overigens heeft het Ctgb recent gepubliceerd1 meer rekening te gaan houden met de meetgegevens uit de Bestrijdingsmiddelenatlas. Het college kijkt daarvoor naar de monitoringsgegevens uit de Bestrijdingsmiddelenatlas - de ‘Top overschrijdende stoffen’ voor het toelatingscriterium. Wanneer sprake is van een terugkerend patroon van overschrijdingen van het toelatingscriterium gaat het Ctgb de toelating van het gewasbeschermingsmiddel herbeoordelen. Het ingrijpen kan bestaan uit verschillende maatregelen, zoals het voorschrijven van extra drift-reducerende maatregelen, het inperken van de dosering of frequentie van toedienen, het intrekken van bepaalde toepassingen of de hele toelating. Vanaf 2025 worden de eerste besluiten verwacht op basis van deze nieuwe beleidsregel. Vervolgens wordt dit jaarlijks herhaald op basis van de nieuwste monitoringsgegevens uit de Bestrijdingsmiddelenatlas. Met deze maatregel wordt beoogd het aantal overschrijdingen van de toelatingsnormen terug te dringen en levert daarmee ook een bijdrage aan KRW doelbereik.
Aanbieden handreiking gewasbescherming buiten de landbouw – recreatieterreinen
Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw is niet toegestaan, behoudens enkele uitzonderingen, zoals het gebruik op recreatieterreinen. Ook op die terreinen geldt het uitgangspunt dat het beheer zoveel mogelijk zonder gebruik van gewasbeschermingsmiddelen moet plaatsvinden (Kamerstuk 27858, nr. 488). Om terreinbeheerders daarin te ondersteunen, heeft het adviesbureau EcoConsult een praktische handreiking opgesteld, in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (zie bijlage 1).
Inmiddels hebben voorlichtingsbijeenkomsten plaatsgevonden waarin de handreiking onder de aandacht van de sector is gebracht.
Aanbieden monitoringsrapport 2023 Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming 2030
22 november jl. is een rapport naar de Kamer gestuurd dat is opgesteld door CLM Onderzoek en Advies en Royal Haskoning DHV met daarin een advies om te komen tot indicatoren, waarmee de voortgang van de drie strategische doelen van Uitvoeringsprogramma (hierna: UP) gemeten kan worden. Aan de hand van dit rapport en de keuzes die ik naar aanleiding daarvan genomen heb, is nu een monitoringsrapport voor het jaar 2023 opgesteld (zie bijlage 2).
In het rapport worden 16 indicatoren weergegeven, waarin de meest recente beschikbare informatie is meegenomen. De keuze voor deze indicatoren is toegelicht in de Kamerbrief van 22 november 2024 (Kamerstuk 27858, nr. 678). Het rapport biedt een goede afspiegeling van de ontwikkelingen die er plaatsgevonden hebben in relatie tot de strategische doelen van het UP.
Voor het strategische doel ‘nagenoeg zonder emissies naar het milieu en nagenoeg zonder residuen op producten’ laten de laatste jaren 8 van de 10 indicatoren een positief beeld zien. Daarnaast neemt de diversiteitsindex van het strategisch doel ‘land- en tuinbouw en natuur zijn met elkaar verbonden’ toe, dit toont aan dat er stappen worden gezet naar een grotere diversiteit in de gewassen die geteeld worden. Ook voor het strategische doel ‘Planten en teeltsystemen zijn weerbaar’ is een positieve ontwikkeling te zien bij het areaal onder beheerschema’s en het areaal biologisch. Voor het realiseren van de strategische doelen van het UP is echter nog werk te doen de komende jaren.
Het beeld is dat verschillende indicatoren, zoals de emissies van gewasbeschermingsmiddelen door af- en uitspoeling naar het oppervlaktewater en het aandeel bodembedekking afhankelijk zijn van bijvoorbeeld weersomstandigheden, en hierdoor kunnen fluctueren tussen jaren. Het aantal normoverschrijdingen in het oppervlaktewater beweegt echter al een aantal jaren (vanaf 2018) rond hetzelfde niveau. Het doel van de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst voor 2023 is niet gehaald. Het terugdringen van emissies naar water behoeft daarom urgent aandacht om het doel van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 (hierna: UP), een landbouw nagenoeg zonder emissies (uitstoot van gewasbeschermingsmiddelen) naar het milieu, wel te kunnen behalen.
Zoals de onderzoekers in het rapport benoemen zijn er op dit moment nog onvoldoende data beschikbaar om een conclusie te trekken over de voortgang die geboekt wordt onder het UP, onder andere omdat er voor een aantal indicatoren slechts heel beperkt datapunten beschikbaar zijn. Daarom zetten we de monitoring de komende jaren voort om meer datapunten toe te voegen. Met verdere aanvulling over de volgende jaren wordt er meer inzicht verkregen en kan er bijgestuurd worden mocht dat nodig blijken, zodat de strategische doelen binnen bereik komen.
De minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,
F.M. Wiersma