Schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 27 november 2024
Brief regering
Nummer: 2024D46610, datum: 2024-11-28, bijgewerkt: 2024-12-10 09:45, versie: 2
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: Y.J. van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ooit Nieuw Sociaal Contract kamerlid)
- Mede ondertekenaar: J.N.J. Nobel, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Onderdeel van zaak 2024Z19661:
- Indiener: Y.J. van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Medeindiener: J.N.J. Nobel, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2024-11-28 17:00: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2025 (36600-XV) antwoord 1e termijn + rest (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2024-12-03 16:30: Procedures en brieven SZW (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2024-12-05 14:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-12-10 15:40: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Hierbij zenden wij u de antwoorden van meer feitelijke aard, welke zijn gesteld tijdens de eerste termijn van de zijde van de Kamer bij de behandeling van de Begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het jaar 2025 (36 600-XV).
De Minister van Sociale Zaken De Staatssecretaris Participatie
en Werkgelegenheid en Integratie
Y.J. van Hijum J.N.J. Nobel
Vragen van het lid Boon, M.C.H. (PVV)
Vraag:
Is het mogelijk om personen die zich schuldig hebben gemaakt aan
uitbuiting in de uitzendsector blijvend te weren uit de sector en
hoofdelijk aansprakelijk te stellen?
Antwoord:
Op dit moment niet. Het wetsvoorstel toelating ter
beschikkingstelling van arbeidskrachten gaat dat
veranderen. Uitzendbureaus kunnen, nadat dit wetsvoorstel in werking is
getreden, hun toelating tot de markt verliezen. Bijvoorbeeld via de
aanvraag van een VOG voor rechtspersonen waarbij zowel de rechtspersoon
als de bestuurders van die rechtspersoon worden gescreend. Het
justitiële verleden van de bestuurders kan leiden tot afwijzing van een
VOG aanvraag. Ook via de Wet Bibob kan een toelating ingetrokken
worden, om te voorkomen dat de toelating voor criminele doeleinden
wordt gebruikt. Als die uitzendbureaus toch actief blijven op de markt
zonder toelating, treedt de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA)
handhavend op. De NLA kan ook feitelijk leidinggevenden beboeten bij
onder andere arbeidsuitbuiting. Daarnaast ligt het wetsvoorstel
modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel in uw
Kamer. Het huidige strafrechtelijke kader bleek op dit moment
onvoldoende te zijn om huidige misstanden effectief aan te pakken. Met
de modernisering wordt ingezet op het effectiever optreden tegen deze
misstanden. Ernstige benadeling wordt als zelfstandig delict strafbaar
gesteld. Op grond hiervan kan straks ook strafrechtelijk worden
opgetreden tegen ernstige misstanden in de arbeidssfeer, waarvan
kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt het slachtoffer zijn, ook als die
net geen arbeidsuitbuiting opleveren. Ook stelt het voorstel het
voordeeltrekken uit arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling
strafbaar.
Vraag:
Welke stappen heeft de minister van SZW genomen sinds het indienen van
de motie door de PVV om de boetes voor illegale tewerkstelling te
verhogen, om de afschrikwekkende werking van de boetes te
vergroten?
Antwoord:
De minister streeft per 1 februari 2025 het boetebeleid voor de Wet
arbeid vreemdelingen aan te passen. Met deze aanpassing kunnen boetes,
voor werkgevers die een ernstige overtreding begaan en waarbij sprake is
van opzet, oplopen tot 11.250 euro per overtreding. Deze voorgenomen
aanpassing ligt momenteel ter beoordeling bij de NLA voor een
uitvoerbaarheids- en handhavingstoets. Zoals aangekondigd in de
Verzamelbrief van 26 april 2024 (Kamerstukken II 2023-2024, 25 883, nr.
488) wordt momenteel een onderzoek uitgevoerd naar de effecten van het
boetebeleid van de arbeidswetten op het gebied van eerlijk werk (Wav,
Wml, WagwEU en Waadi). Het is belangrijk de uitkomsten van dit onderzoek
af te wachten alvorens over te gaan tot eventuele andere aanpassingen
van het boetebeleid. Zodra de uitkomsten van dit onderzoek zijn
geanalyseerd, wordt per arbeidswet op het gebied van eerlijk werk
bekeken of de boetes moeten worden aangepast. Indexering of eventuele
verdere verhoging van de boetes voor illegale tewerkstelling kan hierbij
ook een uitkomst zijn. Een extern onderzoeksbureau voert het onderzoek
op dit moment uit. In tegenstelling tot wat eerder aan uw Kamer is
aangegeven, is het niet haalbaar om de uitkomsten nog voor het einde van
dit jaar naar uw Kamer te sturen. De minister verwacht de uitkomsten van
het onderzoek en de reactie hierop in het eerste kwartaal van 2025 met
uw Kamer te kunnen delen.
Vraag:
De PVV wil meer urgentie in de aanpak van oneigenlijke detachering van
derdelanders (arbeidsmigranten). Minister heeft toegezegd in de zomer
van 2025 de Kamer te informeren over Europese stappen die hierop gezet
worden. Kan de minister zich committeren aan een versnelde aanpak en de
Kamer hierover niet in de zomer maar in het voorjaar van 2025 te
informeren?
Antwoord:
Het kabinet onderschrijft het belang van de aanpak van oneigenlijke
detachering van derdelanders. Eerder heeft het kabinet toegezegd in de
zomer van 2025 met een verkenning te komen naar welke stappen er zowel
nationaal als in Europees verband gezet kunnen worden om oneigenlijke
detachering van derdelanders te voorkomen. Om deze verkenning goed en
zorgvuldig uit te kunnen voeren is tijd nodig. De verkenning opleveren
in het voorjaar van 2025 is dan ook niet mogelijk. Wel wordt uw Kamer
via de agenda’s en debatten over de Raad sociaal beleid tussentijds
geïnformeerd over de voortgang van onze inzet op Europees niveau.
Vraag:
Hoe kijkt de minister aan tegen een opt-out in de BAZ voor zelfstandigen
die aantoonbaar voldoende hebben voorzien in hun eigen
arbeidsongeschiktheidsrisico?
Antwoord:
De minister vindt het van belang dat alle zelfstandigen zich verzekeren
tegen arbeidsongeschiktheid. Arbeidsongeschiktheid kan iedereen
overkomen, en kan grote inkomensgevolgen met zich meebrengen. Hierbij
vindt de minister het wenselijk dat zelfstandigen keuzevrijheid behouden
op welke manier zij zich verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid. Daarom
is er ook een mogelijkheid tot opt-out opgenomen in het
conceptwetsvoorstel. Die mogelijkheid is wel geclausuleerd: er moet
sprake zijn van een verzekering die ten minste gelijkwaardige dekking
biedt als de publieke basisverzekering. Op deze wijze wordt geborgd dat
elke zelfstandige een adequate verzekering heeft die dekking biedt tot
de AOW-gerechtigde leeftijd. Schenkkringen die maar beperkte dekking
bieden (bijvoorbeeld maximaal twee jaar), bieden geen afdoende
verzekering tegen arbeidsongeschiktheid.
Vraag:
Is de minister bereid zich hard te maken om de rittenadministratie af te
schaffen om de regeldruk op ondernemers te verminderen?
Antwoord:
In de Kamerbrief Agenda voor werkend Nederland (Kamerstukken II
2024-2025, 29 544, nr. 1253) is aangegeven dat de minister van
Economische Zaken samen met de staatssecretaris van Openbaar Vervoer en
Milieu aan het kijken zijn naar de gevolgen van de rittenadministratie
voor de ervaren regeldruk bij ondernemers en werkenden. Dit kabinet
maakt zich hard om overbodige regeldruk terug te dringen en naleving van
regels makkelijker te maken.
De minister wacht deze verkenning af. De minister wil daarbij wel alvast
aangeven oog te hebben voor de gevolgen van regeldruk voor ondernemers.
Tegelijkertijd zijn wetten en regels nodig, net als naleving en
handhaving daarvan.
Vraag:
Kan de minister een eerste reactie geven op wat hij waarschijnlijk gaat
doen met de kritiek van de Belastingdienst en UWV over de complexiteit
en uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel verplichte basisverzekering
arbeidsongeschiktheid, waarbij UWV aangeeft dat het wetsvoorstel in elk
geval niet in werking kan treden voor 1 januari 2030. Tenzij er een
wijziging komt van het bredere stelsel van arbeidsongeschiktheid?
Antwoord:
De uitvoeringstoetsen van UWV en Belastingdienst nopen tot aanpassing
van het wetsvoorstel. Daarom gaat de minister kijken of en hoe de
gesignaleerde uitvoeringsproblematiek gericht kan worden ondervangen. De
minister wil nog niet vooruit lopen op de vraag welke aanpassingen aan
het voorstel mogelijk of nodig zijn. Maar als voorbeeld van wat kan
worden verkend: als de wachttijd voor de uitkering zou worden verlengd
van één naar twee jaar, kan UWV zich bij het vaststellen van de
uitkering vaker baseren op definitief vastgestelde inkomensgegevens van
de zelfstandige. Hierdoor wordt de door UWV en Belastingdienst
gesignaleerde onzekerheid voor zelfstandigen beperkt. Het beperkt tevens
de benodigde inzet van verzekeringsartsen, omdat een deel van de mensen
nog herstelt in het tweede ziektejaar. Overigens zou er bij een langere
wachttijd van twee jaar ook meer ruimte zijn voor schenkkringen die vaak
een inkomensvoorziening van maximaal twee jaar bieden bij ziekte.
Vragen van het lid Aartsen, A.A. (VVD)
Vraag:
Waarom maken we geen nieuw beleid in het kader van de Agenda voor
werkend Nederland?
Antwoord:
De Agenda voor werkend Nederland gaat in op de plannen van het kabinet
voor werkenden. Het kabinet zet hier vol op in. Daarbij gaat het erom
dat werken loont. Maar ook over dat mensen die werken zekerheid hebben
en een goede combinatie van werk en privé. Het kabinet heeft een groot
aantal acties in gang gezet voor werkend Nederland, zoals ook blijkt uit
de brief aan uw Kamer (Kamerstukken II 2024-2025, 29 544, nr. 1253).
Denk bijvoorbeeld aan het arbeidsmarktpakket, de hervormingsagenda
vereenvoudiging inkomensondersteuning en de vereenvoudiging van het
verlofstelsel. De focus ligt nu op het uitwerken van die voorstellen,
daar wil de minister de beschikbare capaciteit vol op inzetten. Het
kabinet staat uiteraard open voor aanvullende suggesties. Daarbij geldt
wel dat achter nieuwe beleid vaak uitruilen (bijvoorbeeld als het gaat
om de inkomensverdeling) of budgettaire consequenties schuilgaan.
Vraag:
Wat zou het effect zijn van de verhoging van het minimum(jeugd)loon op
de inflatie en de prijs van boodschappen?
Antwoord:
Het CPB heeft in 2020 voor het reguliere wettelijk minimumloon voor
werknemers van 21 jaar en ouder een doorrekening gemaakt van een
verhoging van 10% met en zonder doorwerking op de AOW en andere
uitkeringen (CPB, 2020 – Effecten verhogen minimumloon). Bij een
dergelijke verhoging stijgt het minimumjeugdloon voor 15 t/m 21-jarigen
automatisch mee.
In deze studie heeft het CPB ook gekeken naar de effecten op inflatie.
Inflatie is hier gemeten als het geharmoniseerde consumentenprijsindex
en is breder dan alleen boodschappen. Het CPB schatte dat een verhoging
van 10% met doorwerking, de inflatie met gemiddeld 0,1 procentpunt per
jaar zou doen stijgen. Deze variant komt bijna overeen met de verhoging
van het wettelijk minimumloon met 8,05% per 1 januari 2023.
Het effect van een verhoging van het minimumjeugdloon op de inflatie is
niet doorgerekend. Bij een verhoging van het jeugdloon is er geen
doorwerking op uitkeringen in dezelfde mate als bij een verhoging van
het reguliere WML. Daar komt bij dat in veel cao’s de laagste loonschaal
al boven het (jeugd)WML zit, dit heeft beperkt effect op de inflatie.
Bovendien is het aantal personen dat voor het minimumjeugdloon werkt
aanzienlijk kleiner in vergelijking met het reguliere minimumloon voor
werknemers van 21 jaar en ouder. Daarom zullen de effecten
waarschijnlijk kleiner zijn dan bij een verhoging van het wettelijk
minimumloon voor volwassenen.
Vraag:
Is dit kabinet bereid om de kosten van de kinderopvang mee te nemen in
de marginale belastingdruk berekening?
Antwoord:
Op dit moment wordt in de reguliere berekeningen voor marginale druk
gedeeltelijk rekening gehouden met de kosten van kinderopvang, namelijk
de eventueel lagere kinderopvangtoeslag bij een hoger inkomen. Wel kan
in specifieke voorbeeldberekeningen (over individuele situaties)
rekening worden gehouden met de meerkosten van kinderopvang, gebaseerd
op aannames over de individuele situatie. Bijvoorbeeld als het gaat om
jonge ouders die in deeltijd werken. Dit gebeurt op dit moment overigens
ook al, bijvoorbeeld in het koopkrachthoofdstuk van de SZW-begroting.
Daar wordt bij de werkloosheidsval voor alleenstaande ouders rekening
gehouden met de kosten van kinderopvang.
Er wordt geen rekening gehouden met de overige meerkosten (hogere
factuur kinderopvangorganisatie) van een dag extra werken. Het is ook
niet mogelijk om die meerkosten van kinderopvang altijd mee te nemen bij
de “standaardberekeningen” voor marginale druk. Deze berekeningen zijn
namelijk gebaseerd op de aanname dat het inkomen met 3% stijgt (dus bij
een kleine inkomensschok zoals een loonsverhoging). Meestal gaan mensen
dan geen extra dag(deel) werken.
Die “default” kan niet aangepast worden, omdat het belangrijk is dat in
de marginale drukplaatjes voor elk huishouden dezelfde aannames worden
gedaan. Veel mensen werken al fulltime, en niet alle werkenden maken
gebruik van kinderopvang. Het is dus niet mogelijk om mee te nemen in de
reguliere marginale drukplaatjes (grafieken, tabellen).
Vraag:
Hoe kijkt de minister naar het probleem dat veel mensen denken dat
overuren extra zwaar worden belast, omdat bij de afrekening de
heffingskortingen niet meetellen, en wat vindt de minister van een
oplossing zoals in België waarbij dit wordt omgedraaid?
Antwoord:
Het is inderdaad zo dat er mensen zijn die denken dat overuren zwaarder
worden belast. Zoals al blijkt uit de vraagstelling, klopt dit
niet.
Dit beeld heeft te maken met de tabel bijzondere beloningen in de
loonbelasting die werkgevers kunnen toepassen op overwerkloon. Bij de
toepassing van de tabel bijzondere beloningen wordt geen rekening
gehouden met de heffingskortingen, omdat die al worden toegepast bij het
reguliere loon. Toepassing van de tabel bijzondere beloningen is voor
overwerkloon overigens niet verplicht. Werkgevers kunnen kiezen om het
overwerkloon toe te voegen aan het reguliere loon en over dat totaal
loonbelasting te berekenen. Er wordt hier dus al een uitweg
geboden.
Mocht door toepassing van de tabel bijzondere beloningen teveel
loonbelasting worden ingehouden, dan krijgt de werknemer dat weer terug
als hij aangifte inkomstenbelasting doet.
Vraag:
De VVD wil kijken naar een versoepeling van de Wet onderscheid
arbeidsduur. Ziet de minister ook dat de arbeidsmarktkrapte een reden
zou kunnen zijn, desnoods in bepaalde sectoren, om hier een versoepeling
te overwegen?
Antwoord:
Het kabinet kan de Wet onderscheid arbeidsduur niet versoepelen. Deze
wet is gebaseerd op een Europese richtlijn. De wet verbiedt de werkgever
een onderscheid te maken tussen werknemers op grond van een verschil in
arbeidsduur. Het Europees Hof van Justitie heeft onlangs ook een arrest
gewezen (29 juli 2024, Kuratorium) waarbij centraal staat dat vol- en
deeltijders per arbeidsvoorwaarde gelijk worden behandeld. Wel bieden de
wet en de richtlijn de mogelijkheid voor uitzonderingen op de regel,
namelijk wanneer een onderscheid objectief gerechtvaardigd is. De
wetgever kan dit echter niet in zijn algemeenheid vaststellen. Om
gebruik te maken van deze ruimte, moet de werkgever dit voor zijn
specifieke situatie kunnen aantonen. Ook kunnen in een cao afspraken
worden opgenomen die bijdragen aan de objectieve rechtvaardiging,
bijvoorbeeld door te specificeren voor welke functies krapte op de
arbeidsmarkt is. De werkgever moet voor zijn eigen situatie toetsen of
de voltijdsbonus geen verboden onderscheid maakt.
Vraag:
Kan de minister serieus kijken naar het idee van de voltijdbonus en hier
op terugkomen in de arbeidsmarktkraptebrief? Is de minister bereid om
serieus te onderzoeken wat er op korte termijn georganiseerd kan worden
en dit door te rekenen, bijvoorbeeld via de gerichte vrijstelling van de
werkkostenregeling?
Antwoord:
Het kabinet moedigt werkgevers aan om maatwerk aan te bieden aan mensen
om meer uren te kunnen werken. Dat sectoren en werkgevers, eventueel
ondersteund door handreikingen zoals nu door OCW gebeurt in het
onderwijs, aan de slag gaan om dit te onderzoeken, ondersteunt het
kabinet van harte. Zo zien we in de praktijk in welke situaties het
juridisch mogelijk is.
Een voltijds- of meerurenbonus is juridisch ingewikkeld omdat er
rekening moet worden gehouden met (inter)nationale rechtsbeginselen
zoals gelijke behandeling. Het kan als er objectieve
rechtvaardigingsgrond is: er moet sprake zijn van een legitiem doel en
van een maatregel die geschikt, noodzakelijk en evenredig is om het doel
te bereiken.
Het opnemen van afspraken in een cao kan bijvoorbeeld bijdragen aan de
objectieve rechtvaardiging van een voltijdsbonus of andere instrumenten
die onderscheid naar arbeidsduur maken om meer uren werken te
stimuleren. Bijvoorbeeld door te specificeren voor welke functies krapte
op de arbeidsmarkt is. Het uiteindelijke oordeel zal echter van geval
tot geval moeten worden gegeven.
Daarom is het niet mogelijk om voor meerdere sectoren in één keer te
onderzoeken of een voltijds- of meerurenbonus mogelijk is. Ook zouden we
voor het doorrekenen van de effecten van zo’n bonus een afgebakende
groep werkenden moeten hebben, waarvan we zeker weten dat zij een
financiële bonus als genoeg reden vinden om meer uren te gaan werken.
Omdat we zo’n afgebakende groep nu niet hebben of kunnen inschatten, is
ook grofweg een inschatting geven niet mogelijk.
Als in een geval blijkt dat het juridisch mogelijk is om een
meerurenbonus te geven, kan die werkgever gebruikmaken van de vrije
ruimte in de werkkostenregeling. Werkgevers kunnen al, mits onderbouwd,
via de vrije ruimte bepaalde looncomponenten (bijvoorbeeld een deels
netto uitbetaalde bonus) onbelast vergoeden aan werknemers. De vrije
ruimte is wel begrensd in omvang via het gebruikelijkheidscriterium. Een
praktisch handvat kan daarbij zijn om aan te sluiten bij de regel om
niet meer dan 2.400 euro per werknemer per jaar (bonus inclusief overige
vergoedingen via de vrije ruimte) onbelast te vergoeden via de vrije
ruimte (zie ook Handboek Loonheffingen 2024 - Versie oktober, 2e
uitgave, belastingdienst.nl, pagina 55).
Vraag:
Hoe gaat de minister, bij het afgeven van tewerkstellingsvergunningen,
strakker het onderscheid maken tussen kansarme en kansrijke
asielzoekers, in lijn met de recente rechtelijke uitspraak?
Antwoord:
De minister vindt het belangrijk dat kansrijke asielzoekers voor wie de
kans groot is dat zij een asielvergunning krijgen, snel aan het werk
kunnen. Door te werken kunnen asielzoekers sneller de taal leren, een
sociaal netwerk opbouwen en maken zij tijdens het werk kennis met
Nederlandse gewoontes en de cultuur. Daarnaast leveren zij zo een
bijdrage aan de Nederlandse samenleving en aan de kosten van de
opvang. Sinds de uitspraak van de Raad van State over de 24-weken-eis is
er een sterke toename van het aantal asielzoekers dat aan het werk is.
In Nederland mag een asielzoeker op dit moment werken als zijn
asielaanvraag ten minste zes maanden in behandeling is. Voor de toegang
tot de arbeidsmarkt geldt geen onderscheid tussen asielzoekers met een
kansarme of een kansrijke asielaanvraag.
Onder de herziene Europese Opvangrichtlijn wordt een aantal categorieën
asielzoekers uitgesloten van de toegang tot de arbeidsmarkt. Het gaat
hierbij om asielzoekers voor wie het niet waarschijnlijk is dat hun
aanvraag zal worden ingewilligd, omdat zij bijvoorbeeld uit een veilig
land komen of omdat zij een gevaar vormen voor de nationale veiligheid
of openbare orde. Dat geldt ook voor Dublinclaimanten. Dit betekent dat
asielzoekers die vallen onder één van deze categorieën na de
implementatie niet mogen werken. Op 11 juni jl. (Kamerstukken II
2023-2024, 32 824, nr. 434) is uw Kamer hierover geïnformeerd. De
herziene Opvangrichtlijn moet uiterlijk 12 juni 2026 zijn
geïmplementeerd. Op dit moment is de implementatie van deze herziene
richtlijn in voorbereiding.
Vragen van het lid Kent, B. van (SP)
Vraag:
Kan de staatssecretaris het mogelijk maken dat de lokale overheid
dichtbij de burger zit zodat problemen opgelost kunnen worden?
Antwoord:
De decentralisaties in het sociaal domein geven gemeenten de ruimte om
als meest nabije overheid de dienstverlening dicht bij inwoners te
organiseren en om maatwerk te leveren. Het gaat hierbij om
dienstverlening en ondersteuning op het gebied van bijvoorbeeld
maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen en jeugdhulp. Gemeenten
slagen hier over het algemeen goed in. De voorbeelden die het lid Van
Kent heeft benoemd over de aanpak in Pekela en Apeldoorn met
persoonlijke huisbezoeken voor mensen in de bijstand, zijn hier
voorbeelden van.
Het kabinet is voortdurend in overleg met gemeenten en zoekt samen naar
manieren om de lokale dienstverlening verder te versterken. Een concreet
voorbeeld hiervan is het wetsvoorstel Participatiewet in Balans, dat
momenteel in uw Kamer voorligt.
Vraag:
Wat is de reactie van de staatssecretaris op het FNV plan 'recht op
werk'?
Antwoord:
Dit kabinet vindt het onacceptabel dat veel mensen met een
arbeidsbeperking zonder werk aan de kant staan. Voor mensen die niet
regulier kunnen werken, biedt beschut werk al een vorm van recht op
werk. Voor andere doelgroepen is onduidelijk hoe FNV "het recht op werk"
concreet bedoelt. Als wordt gepleit voor een herinvoering van de Wsw,
dan is het kabinet hier geen voorstander van. Ook brengt een recht op
werk grote financiële gevolgen met zich mee, waar geen dekking voor
is.
Daar waar FNV pleit voor een "recht op werk" bij sociaal
ontwikkelbedrijven, is de inzet van dit kabinet er juist op gericht dat
mensen zoveel mogelijk bij reguliere werkgevers aan de slag gaan. Het
kabinet zet zich in voor een eenvoudiger stelsel voor werk en inkomen,
zodat méér mensen aan het werk komen. Dit geldt ook voor het ontwikkelen
van de toekomstvisie voor de banenafspraak.
Het pamflet van FNV roept vragen op over de precieze invulling van een
aantal voorstellen. Hierdoor is een volledige appreciatie nog niet goed
mogelijk. De staatssecretaris heeft binnenkort overleg met de FNV om
over het pamflet in gesprek te gaan.
Vraag:
Gaat de voorgenomen verkorting van de maximale duur WW met 6 maanden
door?
Antwoord:
Op dit moment is de minister bezig met het uitwerken van verschillende
opties om de bezuiniging op de WW uit het Hoofdlijnenakkoord te
realiseren. Het verkorten van de maximale WW-duur is daar een van. De
minister zal uw Kamer hierover begin 2025 informeren.
Vraag:
In antwoord op Kamervragen die de SP heeft gesteld over het veel
voorkomen van ontslag op staande voet bij uitzendbureaus zegt de
minister dat hij zich gaat beraden, wat is er uit deze beraadslaging
gekomen?
Antwoord:
Uw Kamer heeft op 12 november jl. de antwoorden ontvangen over
ongerechtvaardigde ontslagen op staande voet van arbeidsmigranten in de
vleessector (Kamerstukken II Aanhangsel van de Handelingen 2024-2025,
nr. 534). Het signaal van de Arbeidsinspectie over ontslag op staande
voet heeft de minister onder de aandacht gebracht bij betrokken
brancheorganisaties, ‘Work in NL’-informatiepunten en het Juridisch
Loket. Het verbeteren van de toegang tot het recht voor kwetsbare
werknemers is een van de maatregelen die voortvloeit uit het aanjaagteam
Bescherming Arbeidsmigranten. Daarnaast werkt de minister gezamenlijk
met de taskforce bestaande uit de uitzendsector (ABU, NBBU), de
roodvleessector (COV), pluimveesector (NEPLUVI) en de Nederlandse
Arbeidsinspectie aan een aanpak om malafide uitzenders uit hun sectoren
te weren. Op dit moment zoekt de minister uit of en hoe gegevens zoals
bedrijfsnamen met hoge percentages ontslag op staande voet gedeeld
kunnen worden, zodat deze een rol kunnen spelen bij het risicogericht
toezicht van de betrokken toezichthouders. De minister zal uw Kamer
hierover in het voorjaar 2025 informeren.
Vraag:
Wanneer wordt er ingegrepen op detacheringsconstructies waarbij mensen
uit bijvoorbeeld Oost-Europa worden uitgebuit, kan de minister hier werk
van maken?
Antwoord:
De minister deelt de zorgen van het lid Van Kent over de situatie waarin
vrachtwagenchauffeurs uit derde landen zich soms bevinden. Het is niet
acceptabel dat vrachtwagenchauffeurs via schijnconstructies en onder
slechte omstandigheden in Nederland werken en leven. Tegelijkertijd is
er sprake van een complex internationaal juridisch kader dat de naleving
en het toezicht significant bemoeilijkt. Hier heeft de minister uw Kamer
recent samen met zijn collega, de minister van Infrastructuur en
Waterstaat, over geïnformeerd. In een bijlage bij de brief over
arbeidsmigratie die op 14 november jl. (Kamerstukken II 2024-2025, 29
861, nr. 150) naar uw Kamer is verstuurd wordt uitgebreid ingegaan op
het juridische kader en het toezicht van de Inspectie Leefomgeving en
Transport en de NLA.
Vraag:
Is het veel voorkomen van ontslag op staande voet bij uitzendbureaus een
reden voor de minister van SZW om sneller met een uitzendverbod te
komen? Zijn er andere sectoren die de minister van SZW op het oog heeft
voor een uitzendverbod, naast de vleessector?
Antwoord:
Op dit moment laat de minister een technische verkenning uitvoeren naar
een sectoraal uitzendverbod en de verplichting om een percentage van de
arbeidskrachten direct in dienst te nemen. De situatie van de onterechte
ontslagen op staande voet wordt meegenomen in deze verkenning. In deze
verkenning wordt meegenomen welke sectoren aangemerkt kunnen worden als
extra risicovol voor misstanden met uitzendkrachten. De verkenning wordt
naar verwachting in het eerste kwartaal van 2025 opgeleverd. Na deze
verkenning zal de minister een besluit nemen óf er extra maatregelen
worden voorgesteld en zo ja voor welke sector of sectoren.
Vragen van het lid Vijlbrief, J.A. (D66)
Vraag:
D66 heeft het voorstel gedaan dat mensen die minstens drie dagen werken
geen belasting hoeven te betalen over de eerste 1800 euro van hun
inkomen, zodat mensen meer gaan werken en werken meer loont. Kan de
minister hier nog een keer goed naar dat voorstel kijken?
Antwoord:
Het kabinet ondersteunt het uitgangspunt onder dit voorstel van D66,
namelijk het verlagen van lasten op arbeid aan de basis van de
arbeidsmarkt. Het is echter de vraag of dit uitgangspunt te
concretiseren is in een verstandige variant, die uitvoerbaar, eenvoudig,
effectief en doelmatig is. Daarom heeft het kabinet in de Agenda voor
werkend Nederland (Kamerstukken II 2024-2025, 29 544, nr. 1253)
aangegeven geen voorstander te zijn van dit voorstel.
Het voorstel is namelijk naar verwachting weinig effectief en
ondoelmatig. Het huidige fiscale stelsel kent de arbeidskorting. Dat
maakt een additionele aftrekpost minder effectief. Daarnaast beloont het
ook een groep die nu al minimaal drie dagen werkt, namelijk bijna 70%
van de werkende beroepsbevolking. Het voorstel van D66 bereikt dan
weliswaar werkenden maar sorteert dan weinig effect in termen van dat
mensen meer uren gaan werken, terwijl de budgettaire gevolgen van het
voorstel fors zijn.
Het voorstel leidt tevens tot een toename van de complexiteit en
onzekerheid voor burgers en leidt tot hoge uitvoeringslasten voor de
Belastingdienst. Het is niet altijd eenvoudig te bepalen hoeveel uren
men werkt. Denk aan mensen met flexibele arbeidscontracten, vele
werkenden die niet per uur worden betaald en ook aan de problematiek van
het urencriterium in de ondernemingssfeer.
Tenslotte vormt een extra aftrekpost, zeker vanuit het perspectief van
de burger, geen vereenvoudiging van ons fiscale stelsel. Mensen krijgen
dan naast de heffingskortingen (algemene heffingskorting, arbeidskorting
en eventueel inkomensafhankelijke combinatiekorting) te maken met een
extra aftrekpost. Dit maakt het nog ingewikkelder voor mensen om te
doorzien wat hun verzamelinkomen is (waarop bijvoorbeeld toeslagen
worden gebaseerd) en wat hun netto inkomen wordt. Huishoudens voor wie
niet evident is dat zij het gehele jaar aan de criteria voldoen, zullen
het voordeel pas achteraf (bij de belastingaangifte) kunnen claimen. Een
ander risico is dat mensen het voordeel tussentijds claimen met een
voorlopige aangifte en er achteraf geen recht op blijken te hebben. Dat
kan ertoe leiden dat zij bij de definitieve belastingaanslag een bedrag
terug moeten betalen.
Vragen van het lid Patijn, M.H. (PvdA-GL)
Vraag:
Gaat de minister de Europese norm van 70% voor vaste contracten een
wettelijke norm maken?
Antwoord:
De minister deelt het standpunt van de leden van de fractie van PvdA-GL
dat de flexibilisering in Nederland is doorgeslagen. Voor structureel
werk moet een duurzame arbeidsrelatie de norm zijn. Het kabinet neemt
diverse maatregelen om de balans tussen vast en flex te herstellen
richting het Europese gemiddelde van 70%. Het is één van de drijfveren
achter het arbeidsmarktpakket. Een wettelijke norm gaat in tegen de
contractvrijheid tussen werkgever en werknemer.
Vraag:
Waarom heeft de minister van SZW het laten gebeuren dat de algemene
heffingskorting verlaagd is tot 1,5x van het modale inkomen?
Antwoord:
De verlaging van de algemene heffingskorting is onderdeel van een breed
koopkrachtpakket. Dat bevat ook lastenverlichting en verhoging van
toeslagen. Ook wordt het afbouwpunt van de algemene heffingskorting
opgeschoven naar het niveau van het minimumloon, waardoor mensen met een
uitkering maximaal profiteren van de koppeling.
Het kabinet zocht in het koopkrachtpakket een balans tussen
verschillende doelen. Werken moet lonen, armoede mag niet verder
oplopen, en het stelsel moet begrijpelijker worden.
De verlaging van de algemene heffingskorting levert circa 1 miljard euro
op. Hiermee wordt het tarief in de nieuwe eerste schijf verder
verlaagd.
De minister vindt een transparant stelsel ook van belang.
Lastenverlichting via lagere tarieven in plaats van via
heffingskortingen past daarbij.
Vraag:
Er stond 2 miljard voor koopkracht. In september was hier nog maar 650
miljoen over. Welke afweging heeft de minister gemaakt om de 2 miljard
die bedoeld was voor mensen, voor een groot deel beschikbaar te stellen
voor tegenvallers?
Antwoord:
Het kabinet is geconfronteerd met een forse financiële tegenvaller. Het
kabinet moest daarom balanceren tussen het realiseren van onze ambities
voor de koopkracht en het bewaken van de overheidsfinanciën. Die balans
is gevonden. De kosten van de box 3-tegevaller worden in 2025 en 2026
gedekt maar niet in 2024. Daarnaast worden de middelen voor
lastenverlichting stapsgewijs ingezet, waardoor een deel vrijvalt als
dekking van de tegenvaller. Dit spreidt ook de koopkrachtplus over de
kabinetsperiode.
Vraag:
Is het bij de herstelactie WIA niet logischer om te kiezen voor een
model dat er geen nabetaling plaatsvindt waar mensen een onverplichte
vergoeding kunnen krijgen, zodat er geen verrekening plaatsvindt met
toeslagen, bijzonder bijstand en andere regelingen?
Antwoord:
De minister gaat samen met UWV verschillende scenario’s onderzoeken hoe
onbedoelde effecten van nabetalingen kunnen worden voorkomen. Daarin zal
de optie van een onverplichte vergoeding worden meegenomen. Uw Kamer
wordt geïnformeerd over de stand van zaken in de eerstvolgende
voortgangsbrief in februari 2025.
Vraag:
Is het niet voor de hand liggend om de 60-plusmaatregel niet stop te
zetten? Is de minister bereid de regeling niet stop te zetten en te
verlengen voor een jaar?
Antwoord:
De minister heeft uw Kamer onlangs laten weten de 60-plusmaatregel niet
te verlengen. De 60-plusmaatregel is geen structurele oplossing voor de
mismatch. Bovendien speelt deze maatregel vooral capaciteit bij
verzekeringsartsen vrij, terwijl UWV voor de herstelactie vooral andere
functionarissen nodig heeft.
De minister ziet het wel als zijn nadrukkelijke verantwoordelijkheid om
UWV in staat te stellen de in de verbeteraanpak geschetste koers te
kunnen varen. Daarom gaat hij met UWV bespreken welke middelen er nodig
zijn om deze operatie goed te kunnen uitvoeren. Daarbij bekijkt hij
welke andere werkwijzen de druk op UWV kunnen verlichten. Dit komt terug
in de voortgangsbrief van februari 2025.
Vraag:
Is de minister het met PvdA-GL eens dat ook voor de groep mensen
waarover de Centrale Raad van Beroep een uitspraak gedaan heeft inzake
loonloze tijdvakken, een herstelplan moet komen? Wil de minister dit
herstelplan opstellen en met de Tweede Kamer delen voor het
voorjaarsreces?
Antwoord:
Momenteel wordt er samen met UWV gewerkt om gevolg te geven aan deze
uitspraak. Eerder heeft de minister een brief over de gevolgen voor
lopende WIA-uitkeringen aan uw Kamer toegezegd voor begin van 2025. Het
kabinet spreekt vooralsnog van een herstelactie. Deze toezegging staat
nog steeds. Voor nieuwe WIA-toekenningen wordt de uitspraak
toegepast. Voor de groep mensen die hun WIA-uitkering in de periode
2020-2024 toegekend hebben gekregen, zal UWV eerst onderzoeken of er ook
sprake is van fouten in de dagloonberekening. UWV streeft ernaar om per
cliënt in één keer te corrigeren voor eventuele fouten in het dagloon en
voor correcties die voortkomen uit andere herstelacties (zie Kamerstuk
II 2024-2025, 26 448, nr. 793, bijlage 1, ‘Overzicht correctieacties
2023 – 2024’).
Vragen van het lid Lahlah, A. (PvdA-GL)
Vraag:
Is de staatssecretaris bereid tot een fundamentele herziening van de
Participatiewet, met hogere uitkeringen gekoppeld aan het minimumloon en
vertrouwen in mensen?
Antwoord:
Uit verschillende onderzoeken en uit signalen van gemeenten en
ervaringsdeskundigen blijkt dat de Participatiewet uit balans is. Mensen
zetten de stap naar werk niet, mede als gevolg van de onzekerheid die
onder andere voortkomt uit complexiteit van de wet. Op basis van de wet
moet rekening gehouden kunnen worden met individuele mogelijkheden en
omstandigheden, zodat we uit kunnen gaan van wat iemand wel kan.
De voorbereidingen voor het opbouwen van een nieuwe wet zijn gestart. Er
wordt opnieuw gekeken naar de doelen en uitgangspunten van de wet. Het
is voor het kabinet van groot belang dat mensen zo veel mogelijk kunnen
meedoen in de samenleving. Bij voorkeur via betaald werk. Werk is meer
dan een inkomen. Het leidt tot meer zelfstandigheid, een grotere
eigenwaarde, meer zekerheid en grotere vrijheid. Als betaald werk niet
lukt, tijdelijk, of op de lange termijn dan is er een vangnet nodig waar
je op terug kunt vallen. Dit vangnet moet voor mensen goed te begrijpen
zijn en werken vanuit vertrouwen.
Het kabinet is niet van plan om de bijstandsuitkering, die gekoppeld is
aan het wettelijk minimumloon te verhogen. De staatssecretaris
informeert uw Kamer voor het commissiedebat Participatiewet van 16
januari 2025 uitgebreider over de voortgang van de herziening van de
Participatiewet met een brief. In de eerste helft van 2025 is de
staatssecretaris voornemens opties om de wet te verbeteren met uw Kamer
te delen. Bij het maken van politieke keuzes en afwegingen worden de
budgettaire kaders in acht genomen.
Vraag:
Waarom komt er geen wettelijke schuldenpauze?
Antwoord:
Een wettelijke schuldenpauze bestaat al, namelijk het breed moratorium.
Op verzoek van de gemeente kan de rechtbank een afkoelingsperiode van
maximaal zes maanden afkondigen waarin schuldeisers zich tijdelijk
moeten onthouden van incassomaatregelen. Dit is een zware en
ingewikkelde maatregel.
Daarom werkt het kabinet aan een Landelijke Pauzeknop, wat een
vrijwillige pauzeknop is om zoveel mogelijk schuldeisers te bewegen tot
een incassopauze. Met de laagdrempelige Landelijke Pauzeknop kunnen
zowel schuldhulpverleners als mensen met schulden zelf bij schuldeisers
om een schuldenpauze vragen.
Daarnaast onderzoekt het kabinet of pauzering in een nog vroeger stadium
mogelijk is, namelijk door het collectief afbetalingsplan te combineren
met een pauzeknop van invorderingen. De relatie tussen de verschillende
mogelijkheden tot pauzering houdt het kabinet nauw in de gaten zodat er
geen overlap ontstaat.
Vraag:
Is de staatssecretaris bereid om te onderzoeken hoe we schulden ook mee
kunnen tellen bij de definitie van armoede, aangezien vermogen ook telt
bij de nieuwe armoededefinitie?
Antwoord:
Het CBS, SCP en Nibud zijn onafhankelijke instituten en bepalen zelf hoe
zij op een wetenschappelijke verantwoorde wijze armoede
definiëren.
Vragen van het lid Van Dijk, I. (Inge) (CDA)
Vraag:
Kan de minister bij de eerste voorstellen van de herziening van het
belasting- en toeslagenstelsel ook concreet aangeven wanneer volgens het
kabinet werken voldoende lonend is?
Antwoord:
Er is geen objectieve maatstaf wanneer werken voldoende lonend is. Het
kabinet wil dat (meer) werk merkbaar meer loont, voor álle werkenden.
Het kabinet vindt de huidige marginale druk soms te hoog en streeft
ernaar die te verlagen. De brief over de hervorming van het belasting-
en toeslagenstelsel in het voorjaar van 2025 dient als start van de open
dialoog met uw Kamer. Doel is daarin met elkaar de doelen, criteria en
richting van de hervorming te bepalen. Dit vraagstuk komt dan
ongetwijfeld ook aan de orde. Werken moet lonen is in dit traject
expliciet als richtinggevend principe opgenomen, inclusief het voornemen
om de marginale druk te beperken.
Vraag:
Is de minister bereid om vormen van non-formeel onderwijs (zoals
bedrijfsscholen of branche-opleiders) te erkennen binnen Leven Lang
Ontwikkelen, zodat ze in aanmerking kunnen komen voor subsidie?
Antwoord:
De non-formele scholing wordt erkend binnen Leven Lang Ontwikkelen.
Allereerst omdat we deze scholing opnemen in de Ontwikkelpaden die
gericht zijn op in- en doorstroom in sectoren. Voorwaarde voor opname in
een ontwikkelpad is dat er een vorm van branchewaardering voor de
scholing is. Ten tweede is het mogelijk subsidie te ontvangen voor
kosten die gemoeid zijn met het volgen van formele en non-formele
scholing in de Ontwikkelpaden. Daarvoor moet scholing in het Nederlandse
kwalificatieraamwerk (NLQF) zijn ingeschaald. Ten derde kunnen
werkgevers en sectoren zelf de overige voor hen relevante non-formele
opleidingen financieren. De wijzigingsregeling voor de scholingssubsidie
is nu in internetconsultatie. Sectoren zijn ook uitgenodigd hierop te
reageren.
Vraag:
Kan de staatssecretaris reageren op het actieplan van het CDA om
financiële weerbaarheid van mensen te vergroten?
Antwoord:
Het actieplan ondersteunt verschillende elementen van het voorgenomen
beleid van dit kabinet op het terrein van problematische schulden en
geeft enkele concrete suggesties voor nadere invulling. Het actieplan
zal dan ook worden betrokken bij de uitwerking van het Nationaal
Programma Armoede en Schulden waarover uw Kamer komend voorjaar wordt
geïnformeerd. Hierin zal onder meer worden ingegaan op de voornemens om
onnodige kostenoploop bij invordering tegen te gaan, de ontwikkeling van
een integraal schuldenoverzicht, en afstemming van ontvangst- en
betaalmomenten.
Daarnaast is het kabinet nu al bezig om afspraken te maken over maximale
registratietermijn van schuldregelingen in BKR en ondersteunt het
creëren van inlooppunten voor mensen met geldzorgen. Ook ondersteunt het
ministerie van SZW de landelijke opschaling van bewezen effectieve
(maatschappelijke) initiatieven, zoals Geldfit en de Nederlandse
schuldhulproute en de bijbehorende (anonieme) bellijn. Beide zijn
voorbeelden van laagdrempelige financiële
dienstverlening. Passend bij gedecentraliseerd armoede
en schuldenbeleid, mogen gemeenten zelf kiezen voor initiatieven die
passen binnen hun lokale context. De Kamer zal op korte termijn
geïnformeerd worden over de maatregelen ten aanzien van Buy Now Pay
Later. Op 25 april van dit jaar heeft de minister van Financiën, mede
namens de toenmalig minister APP, uw Kamer geïnformeerd over de
ongewenste beïnvloeding, door onder meer finfluencers, van (jongere)
consumenten bij het maken van financiële keuzes (Kamerstukken II
2023-2024, 27 879, nr. 95). Op 10 oktober jl. heeft de staatssecretaris
Rechtsbescherming uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken op het
gebied van kansspelen op afstand (online gokken) (Kamerstukken II
2024-2025, 24 557, nr. 243). De suggesties in het actieplan over sparen
zullen worden doorgezet naar de betrokken bewindspersonen van het
ministerie van Financiën en het ministerie van Volkshuisvesting en
Ruimtelijke Ordening.
Vraag:
Kan de minister toezeggen dat hij de Kamer bij de Voorjaarsnota
informeert over concrete oplossingen voor werkende armen?
Antwoord:
De door het lid Van Dijk genoemde percentages gaan over het gemiddelde
tekort aan inkomen ten opzichte van de armoedegrens. Mensen die in
armoede leven met inkomen uit werk zitten qua inkomen verder af van de
armoedegrens. Dit komt bijvoorbeeld omdat deze groep minder gebruik
maakt van inkomensondersteunende regelingen. Mensen in armoede met een
bijstandsuitkering zitten door die uitkering dichter op de
armoedegrens.
Op basis van de laatste armoededefinitie leeft 1,9% van de mensen met
inkomen uit werk in armoede. Van de mensen met een bijstandsuitkering
leeft 24,6% van in armoede. Het is onwenselijk dat zoveel werkenden
moeite hebben met rondkomen of in armoede leven. In het Nationaal
Programma Armoede en Schulden, dat in het voorjaar van 2025 naar uw
Kamer wordt gestuurd, zullen de resultaten van de verdiepende analyse
worden gedeeld. Daarin zal toelichten hoe het beleid voor deze doelgroep
verbeterd kan worden.
Vragen van het lid Ceder, D.G.M. (ChristenUnie)
Vraag:
De ChristenUnie stelt dat het kan helpen om kinderbijslag maandelijks
uit te keren, in plaats van per kwartaal. Hoe ziet de minister
dat?
Antwoord:
Het kabinet vindt het belangrijk om het stelsel van kindregelingen
eenvoudiger, zekerder en voorspelbaarder voor ouders te maken. In het
regeerprogramma is een verkenning naar de vormgeving van één
kindregeling in één wettelijk kader aangekondigd. Het voorstel om de
kinderbijslag maandelijks uit te keren zal worden meegenomen in deze
verkenning. In het voorjaar van 2025 komt het kabinet naar verwachting
met een brief met enkele varianten en keuze opties.
Vraag:
Welke bilaterale gesprekken zijn al gevoerd rondom arbeidsmigratie en
welke resultaten mogen we daarvan verwachten?
Antwoord:
De minister zet zich proactief in voor eerlijke arbeidsmobiliteit in de
EU en het voorkomen van brain drain in landen van herkomst (het
weglopen van talent uit landen waar deze mensen hard nodig zijn).
Daarvoor moeten we een helder juridisch kader stellen rond de
oneigenlijke detachering van derdelanders. Dit gaat hand in hand met een
versterking van het mandaat van de Europese Arbeidsautoriteit. De
minister werkt ook aan het verbeteren van de informatievoorziening in
Nederland én in EU-landen van herkomst. Nederland vraagt in bredere
discussies rondom demografie en arbeidsmigratie doorlopend aandacht voor
brain drain.
De minister voert hiervoor actief gesprekken in Brussel, afgelopen
september met verschillende Europarlementariërs en komende maandag in de
formele Raad. Uw Kamer wordt geïnformeerd over de resultaten van deze
gesprekken.
Vraag:
Ziet de staatssecretaris een probleem voor werk-ontwikkelbedrijven,
vanwege het vervallen van de compensatie voor transitievergoedingen voor
bedrijven met meer dan 25 werknemers?
Antwoord:
De staatssecretaris kent de zorgen van werk-ontwikkelbedrijven over de
voorgenomen aanpassing om de Compensatieregeling transitievergoeding bij
langdurige arbeidsongeschiktheid te beperken tot werkgevers met minder
dan 25 werknemers. Momenteel wordt het wetsvoorstel uitgewerkt. Daarbij
wordt ook de impact van de beperking op werk-ontwikkelbedrijven
meegenomen en worden oplossingsrichtingen verkend. De staatssecretaris
is hierover in gesprek met de VNG en Cedris.
Vragen van het lid Rikkers-Oosterkamp, M.G.F.
(BBB)
Vraag:
Ziet de staatssecretaris een mogelijkheid om de Participatiewet aan te
passen voor mensen die vanwege arbeidsongeschiktheid nooit de
mogelijkheid zullen hebben om volledig in eigen inkomen te kunnen
voorzien?
Antwoord:
Niet iedereen in de Participatiewet kan betaald werken, soms ook niet op
langere termijn. Omdat de wet hier wel vanuit gaat, ontbreekt voor
sommige mensen het perspectief op verbetering van hun situatie. Ook de
probleemanalyse van de OCTAS liet zien dat de Participatiewet
onvoldoende perspectief biedt voor mensen zonder of met een beperkt
arbeidsvermogen. De Participatiewet is een vangnet met prikkels om
mensen te motiveren om aan het werk te gaan. Dit uitgangspunt sluit
onvoldoende aan bij de ervaring dat veel mensen (nog) niet in staat zijn
om te werken. Hier heeft de commissie OCTAS geen betaalbare en
uitvoerbare oplossing voor gevonden binnen het
arbeidsongeschiktheidsstelsel. De commissie is wel van mening dat de
ondersteuning beter passend moet worden gemaakt voor deze mensen en
adviseert dat de oplossing te zoeken in het kader van de
Participatiewet. Bij de herziening van de Participatiewet wordt gekeken
naar de positie van mensen zonder arbeidsvermogen binnen de
Participatiewet. Samen met gemeenten en andere partijen werkt de
staatssecretaris opties uit voor verbetering. Parallel krijgen andere
voorstellen van OCTAS een plek in het arbeidsongeschiktheidsstelsel,
waaronder de WIA.
Vraag:
Kan de staatssecretaris een wettelijke basis regelen voor een
schuldenpauze als een inwoner zich meldt bij schuldhulpverlening?
Antwoord:
Een wettelijke schuldenpauze bestaat al, namelijk het breed moratorium.
Op verzoek van de gemeente kan de rechtbank een afkoelingsperiode van
maximaal zes maanden afkondigen waarin schuldeisers zich tijdelijk
moeten onthouden van incassomaatregelen. Dit is een zware en
ingewikkelde maatregel. Daarom werkt de staatssecretaris ook aan een
Landelijke Pauzeknop, wat een vrijwillige pauzeknop is om zoveel
mogelijk schuldeisers te bewegen tot een incassopauze. Met de
laagdrempelige Landelijke Pauzeknop kunnen zowel schuldhulpverleners,
als mensen met schulden zelf, bij schuldeisers om een schuldenpauze
vragen. Daarnaast onderzoekt het kabinet of pauzering in een nog vroeger
stadium mogelijk is, namelijk door het collectief afbetalingsplan te
combineren met een pauzeknop van invorderingen. Het kabinet houdt de
relatie tussen de verschillende mogelijkheden tot pauzering nauw in de
gaten, zodat er geen overlap ontstaat.
Vraag:
Dit kabinet steekt lastenverlichting vooral in vanuit de
inkomstenbelasting, maar welke afspraken zijn gemaakt in het kabinet om
uitgaven binnen de perken te houden, zodat de middenklasse niet meer
onder druk komt te staan?
Antwoord:
Het klopt dat het kabinet lastenverlichting geeft via het inkomen. Door
de belasting te verlagen, houden mensen netto meer over. Een hoger
netto-inkomen stelt mensen ook beter in staat hogere uitgaven op te
vangen. Daarnaast ondersteunt het kabinet huishoudens voor specifieke
uitgaven, bijvoorbeeld met de verhoging van de huurtoeslag (bedoeld voor
de kosten van wonen) en de verhoging van het kindgebonden budget
(bedoeld voor de kosten van kinderen). Ten slotte zijn in het
regeerprogramma ook afspraken gemaakt over beheersing van de collectieve
uitgaven, omdat die ook door de Nederlandse bevolking betaald moeten
worden.
Tegelijkertijd onderschrijft het kabinet dat het soms juist belangrijk
is te zorgen dat de kosten van belangrijke levensbehoeften niet te hoog
worden. Ook daarvoor zet het kabinet concrete stappen. Zo wordt het
eigen risico in de zorg meer dan gehalveerd vanaf 2027. Zorg wordt
daardoor beter betaalbaar voor veel huishoudens. De kinderopvangtoeslag
wordt vervangen door een inkomensonafhankelijke hoge vergoeding voor
alle werkende ouders. De kosten van kinderopvang voor mensen gaan
hierdoor voor veel werkende ouders omlaag. En het kabinet zet vol in op
het bouwen van extra woningen. Het zorgdragen voor voldoende woningen
helpt ook om wonen betaalbaar te houden.
Vraag:
Hoe kunnen werkgevers ondersteund worden bij het in dienst nemen en
houden van mensen (met een ziekte of een beperking) zodat deze mensen
naar vermogen mee kunnen doen?
Antwoord:
Werkgevers worden op verschillende manieren ondersteund bij het in
dienst nemen en houden van mensen met een arbeidsbeperking. Werkgevers
worden vanuit UWV en gemeenten binnen de Arbeidsmarktregio’s geholpen
door adviseurs werkgeversdienstverlening. Zij denken mee met werkgevers
en kunnen hen adviseren over instrumenten en voorzieningen. Bijvoorbeeld
de instrumenten loonkostensubsidie op grond van de Participatiewet en
loondispensatie op grond van de Wajong leveren een belangrijke bijdrage
aan de werkgelegenheid voor mensen met een arbeidsbeperking. Daarnaast
is de no-riskpolis van belang evenals de inzet van persoonlijke
ondersteuning in de vorm van bijvoorbeeld een jobcoach. Met het
loonkostenvoordeel banenafspraak ontvangen werkgevers een tegemoetkoming
voor mensen uit de doelgroep banenafspraak. Op dit moment geldt dit
loonkostenvoordeel voor maximaal drie jaar. Met het wetsvoorstel
vereenvoudiging banenafspraak dat in januari in uw Kamer wordt
behandeld, wordt voorgesteld dit loonkostenvoordeel structureel te
maken. Hierdoor kunnen werkgevers zolang het dienstverband duurt
gebruikmaken van het loonkostenvoordeel banenafspraak.
Vraag:
Hoe gaat de minister vormgeven aan de aangenomen motie van BBB om
zzp-ers aan tafel hebben bij onderhandelingen tussen/met opdrachtgevers
en vakbonden?
Antwoord:
De minister is het met de BBB eens dat het belangrijk is dat de stem van
zelfstandigen goed vertegenwoordigd is in de contacten met en tussen
sociale partners. Onlangs heeft de minister een goed gesprek hierover
gehad met vertegenwoordigers van zelfstandigen die zijn toegetreden tot
de SER. De minister heeft regelmatig gesprekken met zelfstandigen over
beleid dat hen betreft. Bijvoorbeeld over de BAZ, VBAR en handhaving op
schijnzelfstandigheid.
De minister blijft dat doen, zowel bij de uitwerking van bestaande als
nieuwe plannen van dit kabinet.
Vragen van het lid Flach, A.J. (SGP)
Vraag:
Hoe houdbaar is de begroting van Sociale Zaken, en aan welke knoppen
kunnen we draaien met oog op de houdbaarheid op de lange termijn?
Antwoord:
Het gaat in Nederland relatief goed met de houdbaarheid van de sociale
zekerheid, en dus van de SZW-begroting, zeker in vergelijking met veel
andere westerse landen. De WRR constateerde onlangs in het rapport
‘Europese vergrijzing in het vizier’ daarom ook dat de uitdaging op dit
vlak in andere landen groter is. Dat komt bijvoorbeeld doordat Nederland
een van de beste oudedagsvoorzieningen in de wereld heeft. Het stelsel
bestaat uit de AOW als basis en de aanvullende pensioenen die op basis
van kapitaaldekking gefinancierd zijn. De koppeling van de AOW-leeftijd
met de levensverwachting draagt in belangrijke mate bij aan de
houdbaarheid.
Tegelijk blijven demografische ontwikkelingen een punt van zorg. De
staatscommissie demografie laat zien dat de vergrijzing leidt tot
toenemende personeelstekorten in bijvoorbeeld zorg en onderwijs.
Technisch kan de overheid aan verschillende knoppen draaien: het
beperken van de instroom in de sociale zekerheid, het verlagen van de
uitkeringen in de sociale zekerheid, en het verhogen van de
premie-inkomsten. Het kabinet zet voor de langere termijn in op het
beperken van de instroom in de sociale zekerheid, en op het verhogen van
het verdienvermogen van Nederland (waardoor de premie-inkomsten zullen
stijgen). Dat doen we door de duurzame arbeidsparticipatie (zowel in
aantal werkenden als in aantal uren) en de productiviteit van
Nederlanders te verhogen. Als meer mensen gezond aan het werk zijn,
hebben minder mensen een uitkering nodig. En meer productiviteit van de
mensen die aan het werk zijn, leidt bij eenzelfde (of zelfs lager)
premie-percentage tot hogere belastinginkomsten om zorg, onderwijs en
sociale zekerheid van te kunnen betalen.
Vraag:
Gaat de staatssecretaris werk maken van een landelijk schuldendashboard
waarmee mensen inzicht kunnen krijgen in hun schulden?
Antwoord:
Het CBS brengt, in opdracht van SZW, sinds 2015 jaarlijks het dashboard
‘Schuldenproblematiek in beeld’ uit. De VNG, NVVK, Divosa en het CBS
ontwikkelen momenteel een methode om landelijke data over
schuldhulpverlening in beeld te brengen in het kader van het project
Datadelen Armoede en Schulden.
In navolging van de motie Ceder (Kamerstukken II 2021-2022, 35 925 XV,
nr. 64), hebben verkennende gesprekken plaatsgevonden tussen
SchuldHulpMaatje, de Nederlandse Schuldhulproute en het CBS. De
betrokken partijen staan enthousiast tegenover het verrijken van data
zodat mensen met dreigende en beginnende geldzorgen eerder in beeld
kunnen komen. Er vindt op dit moment overleg plaats met twee tot drie
grote gemeenten om pilots te starten waarbij gebruik wordt gemaakt van
de beschikbare data. De eerste inzichten verwacht de staatssecretaris
eind dit jaar. Op basis van de uitkomsten wordt gekeken naar de
mogelijkheden tot verbreding en landelijke opschaling.
Vraag:
Hoe gaat de minister zorg dragen voor een zachte landing van het
handhavingsmoratorium?
Antwoord:
Zoals in de kamerbrief van 6 september 2024 is vermeld (Kamerstukken II
2023-2024, 31 311, nr. 263), realiseert het kabinet zich dat het
opheffen van het handhavingsmoratorium een spannend moment voor
werkgevers en werkenden kan zijn. Daarom wil het kabinet voorkomen dat
partijen die aantoonbaar actief zijn met de juiste kwalificatie van de
arbeidsrelatie direct na de opheffing van het handhavingsmoratorium met
vergrijpboetes worden geconfronteerd. De Belastingdienst zal coulant
omgaan met het opleggen van vergrijpboetes bij partijen die kunnen laten
zien dat ze aan de slag zijn met het verkleinen van
schijnzelfstandigheid binnen hun organisatie. In dat geval worden over
het eerste kalenderjaar na beëindiging van het handhavingsmoratorium
geen vergrijpboetes bij de correcties inzake de kwalificatie van de
arbeidsrelatie opgelegd. Er is een marktteam dat actief samenwerkt met
de markt om opdrachtgevers en werkenden voor te bereiden op de opheffing
van het moratorium. Ook wordt er ingezet op communicatie en
bewustwording over het juist kwalificeren van de arbeidsrelatie.
Vraag:
Kan de minister eenverdieners meenemen in het Programma Vereenvoudiging
Inkomensondersteuning voor Mensen (VIM)?
Antwoord:
De (financiële) gevolgen voor mensen van vereenvoudigingsvoorstellen die
gedaan worden naar aanleiding van de hervormingsagenda
inkomensondersteuning (Kamerstukken II 2024-2025, 26 448, nr. 792),
worden voor verschillende doelgroepen doorgerekend. Waar
inkomenseffecten in beeld worden gebracht, zal dat voor verschillende
huishoudtypes gedaan worden, waaronder eenverdieners.
Vraag:
Hoe gaat het kabinet rekening houden met de situatie van grotere
gezinnen? Kan de minister toezeggen dat er in de jaarlijkse
koopkrachtplaatjes de beleidseffecten voor gezinnen met kinderen
voortaan worden meegenomen?
Antwoord:
Dit verzoek doet denken aan de motie Palland/Stoffer (Kamerstukken II
2022-2023, 26 448, nr. 698), die de regering onder meer verzoekt om bij
het opstellen van de jaarlijkse koopkrachtplaatjes de gevolgen voor
kinderen in beeld te brengen voor verschillende gezinssituaties. In
reactie op die motie heeft het toenmalige kabinet aangegeven de motie te
interpreteren als opdracht om de representativiteit van
voorbeeldhuishoudens te onderzoeken, en om explicieter in te gaan op de
inkomenspositie van de grote gezinnen. Met die interpretatie is de motie
destijds oordeel Kamer gegeven.
De SZW-begroting 2024 bevat daarom een passage die ingaat op de
representativiteit van voorbeeldhuishoudens. Conclusie van die paragraaf
is dat de koopkrachtontwikkeling van grote gezinnen sterk lijkt op de
koopkrachtontwikkeling van gezinnen met minder kinderen. Het toevoegen
van extra koopkrachtplaatjes voor grote gezinnen heeft dus weinig
toegevoegde waarde. Het verschil in koopkrachtontwikkeling tussen een
gezin met één kind en vier kinderen zit enkel in (veranderingen in) de
hoogte van de kinderbijslag en het kindgebonden budget. De SZW-begroting
2024 gaat daarom specifiek in op deze twee regelingen en de ontwikkeling
van deze regelingen sinds 2019. De bedoeling was om dat eenmalig te
doen, omdat de kinderbijslag en het kindgebonden budget niet elk jaar
beleidsmatig worden verhoogd of verlaagd, en omdat de maximumbedragen
sinds enkele jaren voor elk kind even hoog zijn.
Vragen van het lid Ergin, D.A. (DENK)
Vraag:
Wanneer wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de plannen om
structureel iets te doen aan de toeslagen en het belastingsysteem om het
makkelijker te maken voor onze burgers?
Antwoord:
Het kabinet heeft uw Kamer op 17 oktober jl. geïnformeerd over de
taakopdracht Hervorming belastingen en toeslagen (Kamerstukken II
2024-2025, 36 602, nr. 42). In de taakopdracht is aangegeven dat de
eerste inhoudelijke brief in het voorjaar van 2025 volgt, met daarin
enkele stelselvarianten en keuzeopties. Dit is het startpunt voor een
parlementaire dialoog.
Vraag:
Wanneer gaat het kabinet een invulling geven aan het geld aan groepen in
de knel?
Antwoord:
In de Miljoenennota 2025 (Kamerstukken II 2024-2025, 36 600, nr. 1,
pagina 53-55) is invulling gegeven aan een gedeelte van de envelop
Groepen in de knel. Sindsdien is besloten om structureel 7,25 miljoen
euro per jaar extra te investeren in een uitbreiding van de
Arbeidsinspectie (Kamerstukken II 2024-2025, 36 446, nr. 15). Deze
middelen worden gedekt uit de envelop Groepen in de knel. Onderstaande
tabel toont het overzicht met maatregelen en de resterende middelen.
Budgettaire effecten maatregelen, in mln. euro's | 2025 | 2026 | 2027 | 2028 | 2029 | Struc. |
---|---|---|---|---|---|---|
Totaal beschikbaar | 337 | 337 | 337 | 349 | 323 | 600 |
Reeds ingevuld | 148 | 240 | 196 | 221 | 221 | 196 |
Integraal pakket problematische schulden | 24 | 56 | 73 | 100 | 100 | 75 |
Aanpassing handhaving sociale zekerheid | 6 | 12 | 12 | 12 | 12 | 12 |
Schoolmaaltijden | 45 | 45 | 45 | 45 | 45 | 45 |
Aanpassen toeslagpartnerbegrip: oplossing voor achterblijvers noodgedwongen elders verblijvende partner | 1 | 12 | 12 | 12 | 12 | 12 |
Niet meer met terugwerkende kracht vaststellen van grondslag toeslagen obv verblijfstitel en recht kinderbijslag | 0 | 5 | 5 | 5 | 5 | 5 |
Verlengen aanvraagtermijn toeslagen | 0 | 5 | 5 | 5 | 5 | 5 |
Verhogen forfait aftrekbaar bedrag extra vervoerskosten door ziekte of invaliditeit in de inkomstenbelasting | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 |
Netto i.p.v. bruto terugvorderen | 1 | 31 | 31 | 31 | 31 | 31 |
Reservering voor aanpak armoede Caribisch Nederland | 2 | 2 | 2 | 2 | 2 | 2 |
IPS gemeentelijke doelgroep | 4 | 3 | 2 | 0 | 0 | 0 |
Tijdelijke verlenging energiefonds | 60 | 60 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Arbeidsinspectie | 4 | 7 | 7 | 7 | 7 | 7 |
Nog in te vullen | 189 | 97 | 141 | 128 | 102 | 404 |
Een ander gedeelte van de envelop is nog niet ingevuld (‘Nog in te
vullen’). Hiervoor is in de Miljoenennota opgenomen dat voor deze
middelen beleidsopties worden uitgewerkt voor onderwerpen zoals OCTAS,
Participatiewet, Toeslagenwet, Caribisch Nederland en werkende armen
(kinderopvang). Bij de voorjaarsbesluitvorming 2025 gaat het kabinet
integraal wegen welke maatregelen het meest geschikt zijn om groepen in
de knel te ondersteunen. Dit is van belang omdat er maar beperkt
middelen beschikbaar zijn.
Vraag:
Wat gaat de regering op korte termijn doen aan de misstanden in de
arbeidsmigratiesector? Hoe geeft de minister uitvoering aan de commissie
Roemer en hoe verhoudt zich dit tot het uitstel van de WTTA?
Antwoord:
Een stevige aanpak van de misstanden rond arbeidsmigratie is hard nodig.
Voor de mensen zelf en voor de samenleving. Maar een betere positie van
arbeidsmigranten zorgt ook voor een gelijker speelveld op de markt voor
bedrijven die hun werknemers wel waarderen. Daarom gaat de minister
onverkort en met urgentie door met het uitvoeren van de aanbevelingen
van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten. Over de voortgang op
het uitvoeren van de aanbevelingen van het Aanjaagteam heb ik uw Kamer
op 14 november 2024 geïnformeerd (Kamerstukken II 2024-2025, 29 861, nr.
150). Een van de maatregelen naar aanleiding van het advies van het
Aanjaagteam is het voorstel voor de Wet toelating terbeschikkingstelling
van arbeidskrachten. Dit wetsvoorstel is vertraagd omdat er meer tijd
nodig is voor het besluit over de uitvoerder. Dit moet zorgvuldig
gebeuren. Snelheid mag niet ten koste gaan van de kwaliteit van de wet
en de uitvoering. Overhaaste invoering kan er bijvoorbeeld toe leiden
dat malafide uitleners tussen de regels door weten te glippen en door
kunnen gaan met hun malafide praktijken. Dan zijn kwetsbare
arbeidsmigranten slechter af.
Vraag:
Wanneer komt er duidelijkheid over de eventuele verlenging van het
actieplan tegen arbeidsdiscriminatie, of denkt de regering dat tegen
2026 alle problemen zijn verholpen?
Antwoord:
De minister van SZW hecht veel waarde aan het bestrijden van
arbeidsmarktdiscriminatie. Het streven is uw Kamer in het eerste
kwartaal van 2025 te informeren over de verdere aanpak van
arbeidsmarktdiscriminatie, via een voortgangsrapportage van het
actieplan.
Vragen van het lid Dassen, L.A.J.M. (Volt)
Vraag:
Volt ziet een verlaging van de algemene heffingskorting, terwijl het
kabinet voornemens was om lastenverlichting via de inkomstenbelasting te
regelen en niet via (complexe) heffingskortingen. Kan de minister hierop
reflecteren?
Antwoord:
Het kabinet zorgt juist voor lastenverlichting via de tarieven en niet
via heffingskortingen.
Verlaging van de algemene heffingskorting levert circa 1 miljard euro
op. Met die opbrengst verlaagt het kabinet het tarief van de nieuwe
eerste schijf verder.
Vraag:
Kan de staatssecretaris onderzoeken hoe groot de groep studenten is die
recht hebben op studie toeslag? Kan de staatssecretaris onderzoeken of
gemeenten zicht hebben op deze groep en deze aanvragen aankunnen? Kan de
staatssecretaris onderzoeken, in het kader van vereenvoudiging, of dit
proces van de gemeenten overgeheveld kan worden naar DUO?
Antwoord:
Het kabinet ziet geen mogelijkheden voor dergelijk onderzoek. Zoals ook
op 25 november jl. aangegeven in antwoord op Kamervragen van het lid
Dassen (Kamerstukken II Aanhangsel van de Handelingen 2024-2025, nr.
640), zou van studenten die potentieel recht hebben op de studietoeslag
bekend moeten zijn of zij vanwege een medische beperking structureel
niet kunnen bijverdienen naast een voltijdstudie. Het is niet zonder
meer toegestaan om deze bijzondere categorie van persoonsgegevens voor
dit doeleinde te verwerken en in elk geval lijkt dit het kabinet
onwenselijk.
Om niet-gebruik tegen te gaan zetten de ministeries van SZW en OCW
daarom in op voorlichting, zowel direct richting (aankomend) studenten
als indirect, via hun omgeving, waaronder ouders, decanen of
studieadviseurs en belangenorganisaties. Daarnaast wordt ingezet op
verbetering van de communicatie door gemeenten.
Het kabinet ziet nu geen aanleiding om een overheveling naar DUO te
onderzoeken. Het gebruik van de studietoeslag neemt nog sterk toe; in
2023 steeg het gebruik met circa 3.000 studenten (circa 50%). Daarbij
zijn er geen signalen bekend van gemeenten die het aantal aanvragen niet
aankunnen. Bovendien kent uitvoering door de gemeente voordelen, zoals
de nabijheid van de uitvoering en de mogelijkheid om bij een evidente of
reeds bekende medische beperking af te zien van een beoordeling door een
medisch adviseur. Het weghalen van de uitvoering bij gemeenten kan er
ook voor zorgen dat de aansluiting op andere ondersteuning vanuit de
gemeente minder wordt. Een goede aansluiting bevordert na de studie de
duurzame ondersteuning ten behoeve van de bestaanszekerheid van de
doelgroep. Het is daarom niet gezegd dat het eenvoudiger wordt als de
studietoeslag bij DUO wordt ondergebracht. Onderbrengen bij DUO kan de
vindbaarheid mogelijk vergroten, maar ook nu al communiceert DUO over de
studietoeslag. Bovendien zal de studietoeslag alsnog een aparte aanvraag
met medische beoordeling vergen. Studenten moeten nog steeds dezelfde
bewijsstukken aanleveren en dezelfde procedures door. Bij de recente
hervorming van de studietoeslag is er daarom voor gekozen om de
uitvoering bij gemeenten te houden (Kamerstukken II 2018-2019, 34 352,
nr. 169).
Vraag:
Wat gaat voor de minister leidend zijn in de Hervormingsagenda
Inkomensondersteuning? Gaat hij inzetten op transparantie, doelmatigheid
of iets anders?
Antwoord:
De hervormingsagenda inkomensondersteuning heeft drie doelen:
inkomensondersteuning moet mensen zekerheid bieden, makkelijker te
begrijpen zijn en (meer) werken moet lonen. Vereenvoudiging van het
stelsel voor mensen is noodzakelijk. In de brief aan uw Kamer van 19
november jl. (Kamerstukken II 2024-2025, 26 448, nr. 792) worden de
principes genoemd die vanuit het perspectief van mensen van belang zijn.
Zo wil het kabinet onder meer het financiële risico minder bij mensen
leggen, een stelsel met zo min mogelijk voorschotten, verrekeningen en
terugvorderingen, en toewerken naar zoveel mogelijk geharmoniseerde
definities en voorwaarden. Daarnaast zijn bij de voorbereiding van
beleidsvoorstellen en uiteindelijke besluitvorming met uw Kamer ook
andere afwegingen van belang zoals inkomenseffecten, houdbaarheid,
uitvoerbaarheid, betaalbaarheid en handhaafbaarheid.
Vragen van het lid Welzijn, M. (NSC)
Vraag:
Hoe kijkt de minister aan tegen het feit dat hardnekkige
stelselproblemen zoals terugvorderingen worden ingeprijsd in de
begroting, en hoe kunnen we deze vicieuze cirkel doorbreken?
Antwoord:
Het huidige toeslagenstelsel werkt voor veel mensen goed, maar kent
helaas ook problemen. Het kabinet streeft er daarom naar
terugvorderingen van inkomensondersteunende regelingen zo veel mogelijk
te voorkomen. De systematiek van bevoorschotting in het huidige stelsel
maakt dat nabetalingen en terugvorderingen niet geheel kunnen worden
vermeden. Het percentage terugontvangen voorschotten als aandeel van de
totale uitgaven in 2025 zijn voor het kindgebonden budget en de
kinderopvangtoeslag gezamenlijk circa 6%.
Er zijn in de afgelopen jaren verschillende belangrijke stappen gezet om
het huidige stelsel te verbeteren. Zo is de kinderopvangtoeslag
eenvoudiger gemaakt door het vervallen van de koppeling met gewerkte
uren. Ook is een oplossing gevonden voor het verlies van toeslagen als
familieleden gaan samenwonen, bijvoorbeeld om mantelzorg te verlenen.
Daarnaast zet Dienst Toeslagen zich in om in de uitvoering
terugvorderingen zoveel mogelijk te voorkomen of beperken.
Het kabinet heeft in het hoofdlijnenakkoord en het regeerprogramma
afgesproken de huidige kinderopvangtoeslag te vervangen voor een nieuw
stelsel, waarbij een inkomensonafhankelijke financiering direct aan de
kinderopvangorganisatie wordt uitgekeerd. In de hoofdlijnenbrief over
het nieuwe financieringsstelsel voor kinderopvang (Kamerstukken II
2024-2025, 31322, nr. 547) die medio november aan uw Kamer is verstuurd,
worden de contouren geschetst van het nieuwe stelsel. Door de
inkomensonafhankelijke vergoeding en het feit dat het recht op de
vergoeding naar de toekomst werkt, zijn terugvorderingen bij ouders in
het nieuwe stelsel verleden tijd.
Vraag:
Kan de minister een concreet tijdspad geven over de berekening van een
adequaat sociaal minimum?
Antwoord:
De Commissie sociaal minimum heeft vorig jaar advies gegeven over normen
voor een adequaat sociaal minimum. In reactie daarop heeft het
toenmalige kabinet een aantal maatregelen genomen om het inkomen op het
sociaal minimum te verhogen. Vervolgens heeft het huidige kabinet ook
een aantal maatregelen genomen om huishoudens met een laag inkomen te
ondersteunen. Zo gaan de huurtoeslag en het kindgebonden budget omhoog,
en gaat het eigen risico in de zorg fors omlaag. En er komt er een extra
schijf in de inkomstenbelasting met een verlaagd tarief, waardoor werken
meer gaat lonen. Daarnaast zet het kabinet in op een brede aanpak van
armoede en schulden. De Kamer wordt in het voorjaar 2025 geïnformeerd
over het Nationaal Actieplan Armoede en Schulden.
Recent hebben CBS, Nibud en SCP een nieuwe armoededefinitie
gepubliceerd, waarbij voor verschillende huishoudtypen een bedrag is
vastgesteld met minimaal noodzakelijke uitgaven. De armoedecijfers op
basis van deze nieuwe armoededefinitie zijn op dit moment beschikbaar
tot en met 2023. CPB komt (naar verwachting in het voorjaar 2025) met
een raming voor de komende jaren. Deze cijfers betrekt het kabinet dan
ook weer bij de besluitvorming over koopkracht in augustus 2025.
Vraag:
Hoeveel mensen leven op dit moment onder de armoedegrens?
Antwoord:
De meest recente cijfers volgens de nieuwe armoedegrens van CBS, SCP en
Nibud gaan over 2023. Volgens die cijfers leefden in 2023 bijna 540
duizend (3,1%) mensen onder de armoedegrens. Een grote groep zat in 2023
net boven de armoedegrens, waaronder ook veel werkenden.
Vraag:
Waarom geldt er voor 'Buy Now Pay later'-diensten geen zorgplicht en
BKR-toets?
Antwoord:
Buy Now Pay Later (BNPL) is gekwalificeerd als een kredietovereenkomst
maar is vooralsnog uitgezonderd van de Europese Richtlijn
consumentenkrediet. Deze uitzonderingsgrond betekent concreet dat de
regels voor verantwoorde kredietverlening op dit moment in beginsel niet
van toepassing zijn op aanbieders van BNPL-diensten.
Vanaf 20 november 2026 moeten de BNPL-aanbieders aan strengere eisen
voldoen. Vanaf dat moment treedt de herziene Europese richtlijn voor
consumentenkrediet in werking. Dit betekent bijvoorbeeld dat aanbieders
een krediettoets moeten doen bij het BKR.
In aanloop naar deze strengere regels is met vier aanbieders van
BNPL-diensten een gedragscode opgesteld. Hierin zijn extra maatregelen
opgenomen om consumenten beter te beschermen. Onderdeel hiervan is dat
de partijen bezig zijn met aansluiting bij het BKR. Ook hebben de
partijen een convenant gesloten met de NVVK om te zorgen dat mensen met
betaalachterstanden worden doorverwezen naar schuldhulpverlening.
Tot de implementatie van de Europese richtlijn blijft het kabinet er bij
de BNPL-aanbieders op aandringen om de gedragscode verder aan te
scherpen en consumenten beter te beschermen. In het mondelinge vragenuur
van 1 oktober jl. is door de staatssecretaris van J&V toegezegd een
Kamerbrief te sturen over Buy Now Pay Later. Deze Kamerbrief wordt op
zeer korte termijn naar uw Kamer verstuurd.
Vraag:
Kan de staatssecretaris in de begroting aangeven hoe het bedrag van 413
miljoen euro in het ESF+ fonds is opgenomen, en hoe de Kamer dit bedrag
kan volgen?
Antwoord:
De middelen uit het Europees Sociaal Fonds zijn geen onderdeel van de
Rijksbegroting en vallen buiten begrotingsverband. Daarom zijn ze niet
terug te vinden op de begroting. De verdeling van de beschikbare
middelen binnen de programmering van ESF+ 2021-2027 stuurde de
toenmalige Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen op 21
oktober 2022 naar de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2022-2023, 26 642,
nr. 145). In het tweede kwartaal van 2025 verwacht de staatssecretaris
de Kamer in de Voortgangsbrief ESF+ 2021-2027 opnieuw te informeren over
de verlening van ESF+ middelen.
Vraag:
Kan de staatssecretaris ingaan op hoe de resultaten van de huidige
proef, over het gebruik van actuele gegevens uit de polis administratie,
worden meegenomen in de beleidsvorming?
Antwoord:
De staatssecretaris van Financiën heeft uw Kamer ingelicht via de
“Update stand van zakenbrief Dienst Toeslagen” van 12 april 2024 over
deze ‘pilot muteren’ (Kamerstukken II, 2023-2024, 31 066, nr. 1372). In
september zijn tevens Kamervragen daarover beantwoord (Kamerstukken II
Aanhangsel van de Handelingen 2023-2024, nr. 2484). In de pilot muteren
past Dienst Toeslagen ambtshalve inkomens- of kinderopvanggegevens aan,
als uit beschikbare gegevens blijkt dat een te hoog voorschot wordt
uitgekeerd én de burger niet reageert op de verzoeken de gegevens aan te
passen. Zo voorkomt het kabinet dat een te hoog voorschot langer
doorloopt en achteraf verrekend moet worden. Hoge terugvorderingen
worden zo voorkomen of tenminste beperkt. De pilot wordt geëvalueerd en
de resultaten hiervan zullen met uw Kamer worden gedeeld. Na een
positieve evaluatie zal worden bekeken hoe de resultaten tot staande
uitvoeringspraktijk kan worden gemaakt. Dit past bij het streven van het
kabinet en Dienst Toeslagen om terugvorderingen te voorkomen of te
beperken.
Vraag:
Hoe kan de regering de tekortkomingen van de Polisadministratie
adresseren, om deze beter in te zetten voor een beter en eerlijker
toeslagensysteem?
Antwoord:
Het kabinet wil het aantal hoge terugvorderingen van toeslagen
significant verminderen. Een groot deel van deze terugvorderingen komt
doordat het inkomen anders is dan waarmee rekening is gehouden bij het
vaststellen van het voorschot. Het toekennen op basis van actuele
inkomensgegevens zou een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het zo
goed mogelijk vaststellen van het voorschot. En om dat gedurende het
jaar waar nodig aan te passen. Daarvoor is een actueel inkomensregister
nodig. De Polisadministratie is een belangrijke gegevensbron.
In het regeerprogramma is opgenomen dat het kabinet een verkenning naar
een betere inkomensregistratie zal starten. Het kabinet zal uw Kamer
over de voortgang van deze verkenning regelmatig informeren.