Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2025 (36600-XV) antwoord 1e termijn + rest (ongecorrigeerd)
Stenogram
Nummer: 2024D46842, datum: 2024-11-28, bijgewerkt: 2024-11-29 09:27, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van activiteiten:- 2024-11-28 17:00: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2025 (36600-XV) antwoord 1e termijn + rest (Plenair debat (wetgeving)), TK
Preview document (🔗 origineel)
Begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2025
Voorzitter: Martin Bosma
Begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2025
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2025 (36600-XV).
(Zie vergadering van 27 november 2024.)
De voorzitter:
Aan de orde is de begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Een
hartelijk woord van welkom aan de beide bewindspersonen, van wie ik er
in ieder geval eentje zie. Ah, daar is de heer Nobel. Gisteren hebben we
geluisterd naar de eerste termijn van de Kamerleden. Nu is het moment
van het kabinet om antwoord te geven op alle vragen. Het vorige debat is
een beetje uitgelopen, maar dat halen wij gewoon weer in. Ja, ik streef
er toch echt naar om om 23.00 uur het licht uit te hebben. U wilt niet
in het donker vergaderen, zal ik maar zeggen. Ik ga ook ergens schorsen
voor het diner. Dat moet nu eenmaal. Dat zal ergens in de termijn van de
regering zijn, misschien om 18.30 uur of 19.00 uur — iets in die koers.
Net als in de eerste termijn doen we in deze termijn acht
vragen/opmerkingen per fractie.
Door mij zijn schriftelijke antwoorden ontvangen van de minister van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid, viceminister-president en de
staatssecretaris Participatie en Integratie op vragen, gesteld in eerste
termijn.
Deze antwoorden zullen worden opgenomen in een bijvoegsel bij de
Handelingen van deze vergadering.
(Het bijvoegsel is opgenomen aan het eind van deze editie.)
De algemene beraadslaging wordt hervat.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de minister.
Minister Van Hijum:
Dank u wel, voorzitter. Ik dank natuurlijk ook de Kamerleden voor hun
inbreng, voor hun vragen in de eerste termijn. Ook dank ik de
medewerkers van ons ministerie en de Kamer voor het voorbereiden van de
beantwoording. Dankzij hun inzet en flexibiliteit kan ik al die vragen
beantwoorden. Ik begrijp de aansporing, voorzitter. We zullen proberen
er tempo achter te zetten, maar er zijn flink wat vragen gesteld. Ik
hoop daar ook recht aan te kunnen doen. Ik stel voor om te beginnen met
een korte inleiding. Daarna heb ik vijf blokjes: het thema
bestaanszekerheid en vereenvoudiging, het thema WIA, het thema krapte en
arbeidsmigratie, daarna het arbeidsmarktpakket en tot slot arbeid en
gezin.
Voorzitter. We zijn als kabinet nu vijf maanden bezig. De ambitie van
het kabinet en van mij persoonlijk was om in deze periode een bijdrage
te leveren aan het herstel van vertrouwen tussen burgers en politiek,
tussen burgers en overheid. Dat begint met het aanpakken, met het
oplossen van grote problemen die te lang zijn blijven liggen. Een van
die belangrijke opgaven is het vergroten van de bestaanszekerheid.
Voorzitter. Hier in Den Haag hebben we het dan al snel over
koopkrachtplaatjes en puntenwolken en zijn we geneigd om te sturen op
een werkelijkheid die eigenlijk alleen op papier bestaat, in de
rekenmodellen, die geen recht doen aan het echte, grillige leven van
mensen, dat voortdurend verandert. Je gezinssituatie verandert, je
gezondheid verandert, of je werk hebt, of je met pensioen gaat. Ik denk
dat het goed is — die ambitie bespeur ik bij velen van u — om weg te
komen van die Haagse blikvernauwing, van die technocratische benadering.
We komen er niet met steeds verdere verfijningen in een toch al veel te
ingewikkeld systeem. Ik denk ook dat heel veel Nederlanders zich niet in
die discussies daarover herkennen.
Als we het over bestaanszekerheid hebben, gaat dat over een veel breder
vraagstuk. Dan gaat het, in ieder geval voor mij, om het perspectief dat
mensen hebben, voor henzelf, voor hun kinderen. Dat begint ook met het
wegnemen van de grote onzekerheden die mensen kunnen hebben op het
gebied van werk en inkomen. Verdien je genoeg om rond te komen? Hoe
voorspelbaar en zeker is dat inkomen? Dat gaat over flexcontracten, die
ertoe leiden dat je inkomen elke maand anders is, en over mensen die
veroordeeld zijn tot continue onzekerheid en vooral bezig zijn met
overleven. Als we bestaanszekerheid willen vergroten, zullen we het ook
over die contractvormen moeten hebben. Want flexibilisering en
schijnzelfstandigheid zijn doorgeschoten. We zien allemaal de gevolgen:
onderbetaling en onvoorspelbare inkomens. Die tweedeling is er gewoon,
tussen mensen met en zonder toegang tot scholing, met en zonder
verzekering tegen arbeidsongeschiktheid, met en zonder een goed
pensioen, met en zonder perspectief. Ik doel op perspectief op een vast
contract, de zekerheid van werk en inkomen, waardoor je een huis kunt
kopen, een gezin kunt starten, ook als je geen jubelton kunt uitgeven.
Ook gaat het over toegang tot goede en betaalbare zorg en tot onderwijs,
waar je kinderen leren rekenen en schrijven, ook als je geen dure
bijlessen kunt betalen. Uiteindelijk raakt ons dat allemaal. Die
tweedeling knaagt aan de sociale samenhang, aan het sociaal contract dat
wij als samenleving met elkaar hebben. Die sociale samenhang is
fundamenteel voor ons stelsel van sociale zekerheid. Dat is zó
ingewikkeld geworden, zo'n doolhof, dat mensen er bijvoorbeeld voor
huiveren om een toeslag aan te vragen. Mensen weten ook niet wat ze
overhouden als ze meer gaan werken. Een aantal van u heeft daarop
gewezen. De angst voor terugvorderingen weerhoudt hen ervan om de steun
te zoeken die zij zo hard nodig hebben. We zien daarbij grote
verschillen tussen gemeenten; het was vandaag ook weer in het nieuws.
Gemeenten proberen met een woud aan aanvullende regelingen te repareren
wat het Rijk laat liggen. Daarnaast zien we grote fouten in de
uitvoering.
Ja, en dan moet je je wel afvragen of het gek is dat mensen afhaken.
Zijn het chagrijn en het wantrouwen in de samenleving niet vooral
daaruit te verklaren, uit die terechte frustratie, omdat mensen zich
niet gehoord en gezien voelen? Eigenlijk willen ze gewoon een
betrouwbare overheid die doet wat ze zegt en ook fouten durft te
erkennen, die tijdig ingrijpt en de boel niet laat ontsporen. Is dat
niet de basis van vertrouwen?
Het schrijnende is dat de overheid zélf een aanjager is geworden van de
bestaansonzekerheid, juist voor mensen die in een kwetsbare positie
verkeren. Dat is nu zichtbaar bij het UWV. Niet alleen vind ik het echt
bijzonder spijtig, maar ook pijnlijk en ongemakkelijk dat mensen nu in
onzekerheid zitten, mensen die ziek zijn en afhankelijk zijn van het UWV
voor hun uitkering. Ik vind het ook pijnlijk en spijtig om te moeten
zeggen dat dat nog even gaat duren. De afgelopen periode heb ik met
meerdere van die uitkeringsgerechtigden gesproken en dat zal ik blijven
doen.
Voorzitter. Ik kan echt zeggen dat ik mij dit persoonlijk zeer aantrek,
dat het kabinet zich dit zeer aantrekt. Wij leggen ons daar niet bij
neer. Het motiveert mij tot op het bot om samen met het UWV snel
duidelijkheid te bieden. Maar het motiveert mij ook om ons stelsel van
sociale zekerheid te vereenvoudigen. Aan de fundamenten, zeg ik erbij,
ga ik niet tornen. We koersen niet af op een ministelsel, zoals mevrouw
Patijn stelde. Ik vond dat zij erg ver ging in de schets van afbraak van
sociale zekerheid. Ze begon bijna de Internationale aan te heffen, als
ik het mij goed herinner. Maar dat gaat mij echt te ver. Ik zie dat de
flexibilisering van de arbeidsmarkt noodzaakt tot maatregelen, dat we in
moeten grijpen om het brede draagvlak voor ons stelsel van sociale
zekerheid te behouden, dat we toegaan naar een betere balans tussen
zelfstandigheid en werken in loondienst. De norm daarbij is: zekerheid
over werk en inkomen en een vangnet bij risico's, ook voor toekomstige
generaties. Dat over de bestaanszekerheid op de lange termijn.
Mensen leven natuurlijk ook in het hier en nu. Bestaanszekerheid gaat
ook over de hoogte van je inkomen en je uitgaven, deze maand, volgend
jaar. Daarom heeft het kabinet verschillende maatregelen genomen om die
bestaanszekerheid op korte termijn te vergroten. De heer De Jong heeft
daarnaar verwezen, de heer Aartsen heeft daarnaar verwezen. Die
maatregelen zijn genoemd. De huurtoeslag gaat omhoog. Het kindgebonden
budget gaat omhoog. We bevriezen het eigen risico. Wij hebben op de
begroting geld vrijgemaakt voor groepen in de knel, voor een
voortzetting van gratis schoolmaaltijden en een lagere energiebelasting.
We verlichten de lasten, zodat werken ook echt meer gaat lonen. Maar we
letten ook op de koopkracht van mensen die niet kúnnen werken of niet
rond kunnen komen. Die balans is voor mij belangrijk. Ons land bestaat
niet uit 9 miljoen werkenden, maar uit 18 miljoen Nederlanders. Daarom
zet ik mij even hard in voor de middeninkomens als voor gepensioneerden
en voor mensen met een uitkering. Daarom hebben we de aanbevelingen van
de Commissie sociaal minimum opgevolgd met gerichte maatregelen om
armoede op een stabiel, laag niveau te houden.
Ook op het gebied van de complexiteit van het stelsel nemen we nu al
kortetermijnmaatregelen. We maken de handhaving menselijker: niet elk
foutje direct afstraffen én meer hulp voor mensen die de aanvraag van
uitkeringen of voorzieningen ingewikkeld vinden. We werken aan een wet
proactieve dienstverlening voor gemeenten, UWV en de Sociale
Verzekeringsbank om het niet-gebruik tegen te gaan. Dat niet-gebruik is
echt groot, zowel onder uitkeringsgerechtigden als onder werkenden.
Mevrouw Van Dijk heeft erop gewezen dat ook onder werkenden de armoede
groot is. Dat wordt ook echt voor een belangrijk deel verklaard door het
bovengemiddeld grote niet-gebruik van regelingen door die groep.
Dat zijn natuurlijk maatregelen die het dieperliggende probleem,
namelijk dat het stelsel te ingewikkeld is geworden, niet oplossen. De
opdracht waar we op de langere termijn echt voor staan, is dus zorgen
voor een simpeler en eerlijker stelsel van uitkeringen en toeslagen met
meer vertrouwen en menselijke maat.
Voorzitter. Daar wil ik echt in gezamenlijkheid aan werken, stap voor
stap, samen met werkgevers, met werknemers, met zzp'ers, met
uitvoerders, met gemeenten: met de hele samenleving. De deal over het
vroegpensioen laat zien dat we het nog steeds kunnen: compromissen
sluiten; onszelf in een ander verplaatsen; het gemeenschappelijk belang
en de lange termijn stellen boven de korte termijn en het nauwe
eigenbelang. En dát is de basis waarop ik de komende tijd graag verder
zou willen bouwen.
Tot zover mijn algemene inleiding. Ik kom bij het eerste blokje, dat
gaat over bestaanszekerheid en vereenvoudiging. Het begint met de
constatering dat het stelsel dat we hebben gebouwd, moeilijk te
doorgronden is, terwijl het essentieel is dat mensen weten waar zij
recht op hebben en welke gevolgen een verandering in hun situatie heeft
voor hun uitkering of inkomen, en de verplichtingen van hun uitkering
ook kunnen nakomen. Die zekerheid is er nu niet. Dat systeem is een
doolhof geworden waar veel mensen in vastlopen. Het moet eenvoudiger,
begrijpelijker en voorspelbaarder.
De voorzitter:
Ik wil even de minister een stuk op streek laten gaan in dit blokje.
De heer Aartsen (VVD):
Nou, ik wou even iets vragen over de blokjes: alles van werken moet
lonen, marginale druk en voltijds, zit dat in het blokje
bestaanszekerheid?
Minister Van Hijum:
Ja.
De heer Aartsen (VVD):
Ik had bij de blokjes meegeschreven, maar ...
De voorzitter:
Nou, dat zijn al twee interrupties. Dat schiet lekker op. Gaat u verder,
meneer de minister.
Minister Van Hijum:
Ik kom daar zo op, zeg ik richting de heer Aartsen. Maar ik begin met de
vraag van de heer Ceder, die mij vroeg naar de urgentie van de
vereenvoudiging van de sociale zekerheid. Ik heb het eigenlijk net ook
al aangegeven: ik voel die urgentie en ik hecht ook heel veel waarde aan
die vereenvoudiging. Ik heb de Kamer onlangs geïnformeerd over mijn
plannen in de brief over de hervormingsagenda inkomensondersteuning en
daarbij ook geattendeerd op de brief die de staatssecretarissen van
Financiën en Toeslagen al eerder hebben gestuurd. In die brief heb ik
aangegeven dat ik daarin eigenlijk drie dingen centraal stel: adequate
inkomensondersteuning; het moet meer zekerheid bieden dan het nu doet en
makkelijker te begrijpen zijn; en werken moet meer lonen. Ik wil dat
graag samen met uw Kamer verder uitwerken, en met sociale partners en
gemeentes en uitvoerders. Maar ook met uw Kamer. Die vereenvoudiging zal
echt een inbreng vragen van uw Kamer en het meedenken van uw fracties,
maar ook de bereidheid om een gezamenlijke basis te leggen voor een
toekomstbestendig stelsel. Ik geloof erin dat we dat uiteindelijk alleen
met een grote Kamermeerderheid hier kunnen doen, met een stelsel dat ook
meerdere periodes standhoudt en echt de basis legt voor een
toekomstbestendige hervorming. En natuurlijk had ik dat resultaat al
vandaag hier op tafel gelegd — hoe sneller, hoe beter — maar het zal ook
zorgvuldig moeten. Onze ambitie is om deze kabinetsperiode met elkaar
die koers te bepalen. Dat gaat dan om het herzien van het toeslagen- en
belastingstelsel, maar ook om het vereenvoudigen van de
inkomensondersteuning. En wat we op korte termijn al kunnen doen, dat
doen we uiteraard. De dingen die daarop vooruitlopen en die in dat licht
passen, zullen we nu al doen. Ik noemde net al even het wetsvoorstel
proactieve dienstverlening. Maar we werken ook aan de Participatiewet in
balans, waar mijn collega zo dadelijk nog op zal ingaan, en we lossen nu
al problemen op als de bruto-nettoproblematiek. Zo werken we ook
stapsgewijs naar een aantal hervormingen toe.
De heer Flach vraagt wanneer de Kamer meer hoort over de vereenvoudigde
kindregeling met één uitvoerder. Ik heb u medio november geïnformeerd
over de planning daarvan. Wij streven naar een brief met enkele
varianten in het voorjaar, en dat is wat mij betreft ook het startpunt
om hierover met u in gesprek te gaan. In het najaar kan dan een nadere
uitwerking volgen met een eindbrief met een voorstel in het voorjaar van
2026.
Mevrouw Patijn suggereerde dat in mijn brief het ministelsel wordt
geïntroduceerd. Ik heb daar net al kort op gereageerd. Dat is denk ik
toch een misverstand, want ook in de brief zelf staat nadrukkelijk: we
handhaven een goede verzekering bij verlies van inkomen door
werkloosheid, ziekte of arbeidsongeschiktheid, met de bijstand als
vangnet. De ambitie is echt om dat stelsel eenvoudiger, begrijpelijker
en voorspelbaarder te maken. Dus minder regelingen, minder onzekerheid,
waarbij mensen ervan uit kunnen gaan dat ze ontvangen waar ze recht op
hebben.
Dan de heer Aartsen. Die vroeg naar het derde doel van de
hervormingsagenda, namelijk dat meer werken moet lonen. Hij benoemde
daarbij ook het aspect van de marginale druk. Het klopt, de
hervormingsagenda heeft dat inderdaad expliciet als doel. Een lagere
marginale druk geeft daar concrete invulling aan, zeker wanneer het gaat
om belastingen en toeslagen. Daarmee heeft de agenda drie doelen,
namelijk werken moet lonen, meer zekerheid bieden en makkelijker en
eenvoudiger te begrijpen, waarbij we ook de bestaande inkomensverdeling
en de budgettaire kaders als uitgangspunt nemen.
Ik heb dat overigens ook in de brief expliciet aangegeven. Onder het
principe van een zeker en voorspelbaar inkomen staat expliciet vermeld:
het stelsel werkt waar mogelijk met minder inkomensafhankelijke
regelingen of met inkomensafhankelijke regelingen met een minder steile
afbouw. Ook in de brief is het dus als expliciet aandachtspunt
opgenomen, zij het misschien niet onder de naam "marginale druk". Mensen
moeten namelijk genoeg overhouden van een verdiende euro. De onzekerheid
over de gevolgen voor toeslagen bij de stap naar meer werk moet
verminderen. De marginale druk is minder van toepassing op de sociale
zekerheid dan op het fiscale stelsel. Dat is ook een groot deel van die
agenda. Vandaar dat ik het breder heb over "meer werken moet lonen" in
plaats van het te beperken tot de marginale druk.
De heer Aartsen (VVD):
Dank voor de beantwoording. Ik sloeg erop aan vanwege de aandacht voor
de middenklasse. Sociale Zaken is natuurlijk leidend, ook in de
fiscaliteit, als het gaat om het beleid. Ik zei: in het regeerprogramma
staat dit heel duidelijk als derde doel. Werken moet lonen en marginale
druk: het een ligt in het verlengde van het ander, maar in beginsel kan
het iets anders zijn. De minister loopt al veel langer rond in dit huis
dan ik. Hij weet ook dat als dit soort dingen niet goed worden
opgeschreven in brieven en in het geheel verdwijnen, er voor je het weet
een beweging op gang komt waarbij dit weer ondersneeuwt. Mag ik de
minister vragen of hij de marginale druk, zoals beschreven in het
regeerprogramma, laat terugkomen in de volgende brieven? Volgens mij
krijgen we in 2025 weer een brief; dat zei de minister ook. Want het een
hoeft niet automatisch hetzelfde te zijn als het ander. Het ligt wel
dicht bij elkaar — dat moet ik de minister zeker nageven — maar het een
is natuurlijk wel net iets anders dan het ander. Ik denk dat het
belangrijk is, juist voor de middengroepen, om aandacht te blijven
houden voor de marginale druk bij dit soort grote hervormingen, waarbij
Sociale Zaken echt leidend is.
Minister Van Hijum:
Het zal nadrukkelijk aan bod komen, als expliciet doel en als expliciet
aandachtspunt, in de uitwerkingen die we aan de Kamer willen
presenteren. Ik zeg er wel één ding bij. Het uitwerken daarvan is niet
gratis. Als je tarieven vlakker wilt maken, gaat het ofwel ten koste van
de inkomenspositie van de lagere inkomens en de middeninkomens ofwel
moet je heel veel geld gebruiken om dat effect te compenseren. Ik denk
dat dat het dilemma laat zien: een grote hervorming van het stelsel van
belasting en toeslagen gaat uiteindelijk ook vragen om een schuif in de
belastingmix. Je zult dus echt breder naar het belastingstelsel moeten
kijken om te komen met een stelsel dat daadwerkelijk aan dat doel
tegemoetkomt. Met die insteek proberen we de discussie te voeren en
proberen we hier varianten op de stip te leggen waarover we de discussie
samen met de Kamer kunnen voeren.
De heer Léon de Jong (PVV):
Ik weet natuurlijk dat het kabinet de hardwerkende middenklasse, de
middengroepen, de mensen die eigenlijk het land draaiende houden, hoog
in het vaandel heeft staan. Maar — dat was ook een beetje mijn kritiek
op de brieven, ook bij vorige kabinetten — die groep wordt vaak niet
expliciet genoemd. Misschien worden ze weleens genoemd in een
omschrijving, maar ze worden vaak op één hoop gegooid met de werkenden.
Dat maakt soms ook dat mensen die hard werken het gevoel hebben dat ze
niet gezien worden. Mijn vraag is dus om die groep in de komende brieven
en debatten expliciet te benoemen en de termen "middengroepen",
"middenklasse" en "hardwerkende middenklasse" expliciet te noemen en mee
te nemen in de brieven, zodat die groep weet wat we precies voor die
groep doen. Ik weet dat het een grote groep is. Ik vraag de minister dus
om op die manier uit te stralen wat hij precies bedoelt met zijn beleid
en hoe hij ervoor gaat zorgen dat zij meer geld in de portemonnee
overhouden en dat werken ook voor hen echt gaat lonen.
Minister Van Hijum:
Ik begrijp wat de heer De Jong bedoelt. Natuurlijk zullen we in de
uitwerking die we straks aan de voorstellen geven, nadrukkelijk in beeld
brengen wat de consequenties daarvan zijn voor werkenden, voor de
werkende middenklasse, voor werkende gezinnen, voor mensen met en zonder
kinderen, voor verschillende inkomenscategorieën. Maar ik heb net niet
voor niks gezegd: het kabinet is er niet voor 9 miljoen werkenden, maar
voor 18 miljoen Nederlanders. We hebben ook grote groepen
gepensioneerden en mensen die niet werken of niet kunnen werken. Ik weet
dat de heer De Jong daar ook oog voor heeft. Voor de totale bevolking
zal datgene wat we voorstellen evenwichtig moeten zijn en blijven. Ik
kan me voorstellen dat door verschillende politieke groepen
verschillende doelgroepen belangrijk worden gevonden. Ik hecht er ook
zeer aan om met uw Kamer een voorstel te ontwikkelen dat uiteindelijk in
deze Kamer breed steun kan krijgen, zodat het niet alleen deze periode,
maar een aantal kabinetsperioden kan overleven.
De heer Léon de Jong (PVV):
Het is ook niet zwart-wit, maar het gaat mij om het volgende. In de
brieven komt het hele woord "middenklasse" op geen enkele manier voor.
Vorig jaar kwamen in de hele Troonrede de woorden "middenklasse" of
"middengroepen" niet voor. Daar heb ik toen ook een punt van gemaakt.
Mijn punt is niet om het alleen nog maar over die groep te hebben en het
dan niet meer over arbeidsgehandicapten, minima of wie dan ook te
hebben. Mijn punt is juist: breng er meer balans in en gebruik in de
volgende brief die over het beleid gaat expliciet die term, zodat we
laten zien dat we er echt zijn voor de hardwerkende Nederlander die 's
ochtends opstaat, in de file moet staan om naar het werk te gaan en aan
het einde van de dag niet weet hoe hij het financieel moet redden. Juist
die groep mensen, buiten al die andere groepen, moet zichtbaar zijn in
het beleid en in de terminologie die het kabinet gebruikt. Kan de
minister dat toezeggen?
Minister Van Hijum:
Dat doe ik ook, overigens ook in de manier waarop we met elkaar nu het
pakket dat hier ligt verdedigen. Kijk ook even naar waar de voordelen
met name terechtkomen. Volgens mij heeft u dat in uw inbreng ook
benadrukt. Kijk naar waar de lastenverlichting terechtkomt. Ik noem de
maatregelen die de energiebelasting raken, het kindgebonden budget en de
huurtoeslag. Die komen met name terecht bij de lagere en de
middeninkomens. Daar hebben we het op gericht. In het pakket zal het
uiteindelijk evenwichtig moeten zijn, maar dat het een belangrijke
doelgroep is die we te bedienen te hebben, ben ik zeer met de heer De
Jong eens.
Daarmee geef ik eigenlijk ook al antwoord op de vraag van de heer De
Jong die ik nog open had staan, namelijk of we kunnen laten zien dat we
opkomen voor huishoudens die hard werken, maar niet normaal kunnen
rondkomen. Ik heb u net de voorbeelden genoemd. Ik noem ook nog het
eigen risico voor de zorgverzekering. Die voorbeelden laten zien dat we
ook voor die groep daadwerkelijk concrete dingen doen.
De heer Vijlbrief stelde ook dat het kabinet niet voldoende doet voor de
middeninkomens. Ik herhaal ook in zijn richting dat wij extra geld
hebben vrijgemaakt voor lastenverlichting voor de middeninkomens en dat
wij dat verstandig hebben ingefaseerd. Hij was daar kritisch over.
Tegelijkertijd weet hij uit zijn verleden, denk ik, dat, als je over
meerdere perioden een evenwichtig koopkrachtbeeld wilt bereiken, ook dit
een reden kan zijn om voor zo'n infasering te kiezen. Hij weet ook dat
ik geen harde toezeggingen kan doen voor de toekomst. Maar wij zullen
nadrukkelijk de groep die hij voor ogen heeft, bij toekomstige
voorstellen in het oog houden.
De heer Vijlbrief (D66):
Ik geloof best dat het kabinet aan verstandige infasering heeft gedaan,
maar het was toch zo dat die 1,5 miljard vooral nodig was voor box
3-problemen? Dat heb ik toch goed begrepen? Dat was ook de boodschap
erbij. Dus met andere woorden: als die problemen er niet waren geweest,
dan zou er ook verstandig zijn ingefaseerd, maar zou er meer geld naar
de middeninkomens zijn gegaan. Zo is het toch, of niet?
Minister Van Hijum:
Het was echt een combinatie van die twee. Het heeft inderdaad een
bijdrage geleverd aan het dekkingsprobleem voor 2025. Dat is absoluut
waar. Maar voor het infaseren van de maatregelen hebben we bij het
hoofdlijnenakkoord inderdaad vrij blind met elkaar een aantal bedragen
ingevuld. We hebben echter nog niet echt nagedacht over fasering over de
jaren. Ook spreiding van koopkrachteffecten is wel degelijk een
expliciet doel geweest bij het infaseren.
De heer Vijlbrief (D66):
Dus dat geld van box 3 had ook gespreid kunnen worden over de andere
jaren, maar laat dat maar even. Laten we toch even naar de toekomst
kijken. Ik zal er straks een motie over indienen. Blijkbaar is dat
nodig, maar ik vind het belangrijk om een en ander te benadrukken als
het gaat om budgettaire problemen, waar ze ook vandaan komen. We zeggen
hier bijna Kamerbreed dat middeninkomens moeten worden gesteund, maar
als er een box 3-probleem is, wordt dat uit een envelop gehaald die voor
de middeninkomens bedoeld was. Dat noemt het kabinet dan verstandig
infaseren. Dat mag van mij. Ik zal daar straks een motie over indienen.
Ik vertrouw de intenties wel, maar ik vertrouw niet helemaal de
uitkomsten van het kabinet tot nu toe, zeg ik maar even.
Minister Van Hijum:
Ik zal daar met belangstelling kennis van nemen.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Nu die envelop toch langskomt: ik had er al een vraag over gesteld en
die heeft u schriftelijk beantwoord.
De voorzitter:
"De minister heeft die schriftelijk beantwoord."
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Excuses, voorzitter. De minister heeft die schriftelijk beantwoord. De
vraag gaat over de koopkrachtenvelop van 2 miljard dit jaar. Daar is 600
miljoen van over. De middelen voor lastenverlichting worden stapsgewijs
ingezet, staat er in het antwoord van de minister. Dan komt het. Ik
citeer: "Dit spreidt ook de koopkrachtplus over de kabinetsperiode." Wat
staat daar nou eigenlijk, voorzitter?
Minister Van Hijum:
Dat wij de bescheiden plus in de koopkracht die we voor 2025 weten te
realiseren ook in 2026 kunnen realiseren.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Ik begrijp het niet goed genoeg. Ik heb heel lang onderhandeld over
cao's. Eigenlijk stond er: "U krijgt een hele boterham het komende jaar,
maar we hebben deze boterham in vier stukjes geknipt en dan krijgt u een
kwart boterham en dan gaan wij de komende vier jaar iedere keer als
kabinet heel hard juichen dat we u een kwart boterham hebben gegeven." U
belazert dan toch gewoon de boel?
Minister Van Hijum:
Ik weet niet hoe mevrouw Patijn daarbij komt. Je moet volgens mij elk
jaar een sluitende begroting voorleggen aan de Kamer. Dat hebben we
geprobeerd hier te doen. Daarbij moet je keuzes maken over uitgaven,
over inkomsten. Dat moet je elk jaar doen. Het leek ons verstandig om de
koopkrachtverbetering niet alleen in het jaar 2025 te realiseren, maar
ook in de jaren 2026 en 2027 mensen iets over te laten houden in de
portemonnee. Dat hebben we met de vormgeving van dat pakket weten te
bereiken, denk ik. Ik denk dat we daar buitengewoon verstandig aan
hebben gedaan.
Mevrouw Welzijn vroeg naar een tijdpad voor de berekening van een
adequaat sociaal minimum. De Commissie sociaal minimum heeft daar advies
over uitgebracht. Zowel het vorige kabinet als het huidige heeft hier
direct naar gehandeld met maatregelen om huishoudens met een laag
inkomen te ondersteunen. Op basis van nieuwe inzichten hebben het
Sociaal Cultureel Planbureau, het Nibud, het CBS en het Centraal
Planbureau de armoededefinitie herijkt. Daar is de Kamer ook over
geïnformeerd. Ik verwacht dat het planbureau in het voorjaar komt met
een raming voor de komende jaren. Die zullen we dan ook betrekken bij de
besluitvorming in augustus over de koopkracht. Tegelijkertijd werken we
aan een herziening van het belasting- en toeslagenstelsel, waar het
minimumloon en de gekoppelde uitkeringen nadrukkelijk onderdeel van
uitmaken. We zoeken naar manieren om het sociaal minimum beter te borgen
via herziening van de Toeslagenwet, het tegengaan van niet-gebruik van
regelingen en het verbeteren van het minimabeleid samen met gemeenten.
Op die manier denken wij recht te doen aan de aanbevelingen van die
commissie.
Mevrouw Saris vroeg nog of ik de scenario's wil uitwerken om het
minimumloon stapsgewijs te verhogen. Ook de heer Dassen vroeg of het
verhoogd kan worden naar 70%. Die discussie hebben we al eerder met de
Kamer aan de orde gehad. Ook toen heb ik gezegd dat er op dit moment een
verkenning loopt naar het minimumjeugdloon. Die hoop ik komend voorjaar
af te ronden. Op basis daarvan wil ik bekijken of aanpassing van dat
minimumjeugdloon verstandig en wenselijk is. Ik vind het toch belangrijk
om daar niet nu al op vooruit te lopen, want dat vraagt wel om
zorgvuldigheid. In het onderlinge debat heeft de Kamer al een beetje
aangegeven waarom. Er zijn misschien argumenten te verzinnen waarom de
tamelijk uitzonderlijke situatie van Nederland nu ter discussie gesteld
zou kunnen worden, maar je zult ook altijd goed moeten kijken naar welke
effecten dat dan heeft, in welke sectoren dat effecten heeft en wat voor
effecten dat heeft op het perspectief van jongeren. Dat betekent dat ik
het verstandig vind om dat echt goed op een rij te zetten en dat ik
scenario's wil uitwerken, inclusief effecten. Bovendien kost een
eventuele verhoging ook nog geld en dat is schaars, ook in het budget
"groepen in de knel". Daar wordt veelvuldig naar gekeken en een beroep
op gedaan. We zullen bij de voorjaarsbesluitvorming integraal moeten
bekijken wat we verstandig vinden om uit die enveloppe te honoreren.
De heer Dassen (Volt):
Het is natuurlijk altijd goed om er nog een keer naar te kijken, ook al
is er voor veel rapporten al naar gekeken en hebben we ook veel
voorbeelden uit andere landen. Ik wil de minister vragen of hij nog eens
kan reflecteren op de reden voor de invoering van het minimumjeugdloon
in 1974. Wat was nou de reden daarvan? Kan hij daar nog eens op
reflecteren?
Minister Van Hijum:
Toen was ik 2 jaar.
De heer Dassen (Volt):
Ik was nog niet geboren.
De voorzitter:
De minister gaat er meteen omheen draaien.
Minister Van Hijum:
Ik neem aan dat dit iets te maken heeft gehad met de jeugdwerkloosheid.
Ook dit is een van de redenen waarom wij zeggen: kijk nog eens goed naar
welke effecten je kunt verwachten van een mogelijke verhoging van het
minimumjeugdloon. Soms wordt voorspeld dat dit ten koste zou gaan van
heel veel banen. Is dat inzicht nog actueel? Leidt het er daadwerkelijk
toe dat jongeren sneller kiezen voor die betaalde banen en daardoor hun
schoolcarrière te snel beëindigen? Dat zijn zaken waar je wel goed over
moet nadenken, voordat je deze maatregel treft.
De heer Dassen (Volt):
Dat was niet de reden voor de invoering van het minimumjeugdloon. In
Nederland werd in de jaren zestig het minimumloon ingevoerd. Dat
betekende dat je vanaf 24 jaar het minimumloon kreeg. Voor de jeugd was
er geen minimumloon. Zij genoten dus geen goede bescherming. Daarom is
gezegd: wij willen ook een minimumjeugdloon om ervoor te zorgen dat
jongeren een eerlijk loon naar werken krijgen. Dus daar zat een zekere
bescherming vanuit de overheid achter om te zorgen dat de jongeren die
aan het werk waren een eerlijk betaalde baan hadden. Er werd toen voor
gekozen om een afleidingspercentage van 7,5% in te voeren. Dus bij
23-jarigen was het toen nog 100%, 22-jarigen 92,5% en 21-jarigen 85%. Nu
verdient een 21-jarige 100%. Als je dat dus naar nu zou omrekenen, dan
zou een 20-jarige op 92,5% zitten, een 19-jarige op 85% en een 18-jarige
op 77,5%. Een 18-jarige zit nu op 50%. Dat is gekomen, omdat er in de
jaren tachtig hoge jeugdwerkloosheid was. Toen is gezegd: om ervoor te
zorgen dat jongeren een baan blijven houden, willen we dat verder
verlagen. Sindsdien is dat nooit meer verhoogd. Je ziet dus dat de reden
van invoering op dit moment niet wordt gehandhaafd, namelijk zorgen dat
aan de jongeren een eerlijke prijs wordt betaald. Dus vanuit de gedachte
van de invoering van het minimumjeugdloon, is de minister het dan met
mij eens dat we nu in ieder geval de stappen moeten voorbereiden om
ervoor te zorgen dat we dit loon zo snel mogelijk verhogen? Op de manier
zoals het nu is, zorgen we er juist voor dat jongeren minder beschermd
zijn. Ze zijn de dupe van deze manier.
De voorzitter:
Dank voor deze historische uiteenzetting. Dat wordt hogelijk
gewaardeerd. Uw interruptie duurde 1 minuut 40. Dat is exact 1 minuut
langer dan een interruptie hoort te duren. Deze keer strijk ik met mijn
hand over het hart, maar houd dat in de gaten.
De heer Dassen (Volt):
Mijn eerste interruptie was heel kort.
De voorzitter:
Dat is inderdaad zo. Daar heeft u gelijk in.
Minister Van Hijum:
Ik heb ook aangegeven dat ik bereid ben om open de veronderstellingen en
uitgangspunten van dat minimumjeugdloon kritisch te bekijken, ter
discussie te stellen en te kijken welke argumenten nog houtsnijden en
welke niet. Dus volgens mij kunnen we de inhoudelijke discussie
uitstekend met elkaar voeren op het moment dat wij die verkenning hebben
afgerond. De heer Dassen zegt: wij weten al heel veel. Ik vind het toch
belangrijk om in de Nederlandse context goed te bekijken wat de effecten
zijn. Nogmaals, we zitten daar open in en we gaan daarover graag de
discussie aan met de Kamer.
De heer Dassen (Volt):
Nederland is inderdaad een buitenbeentje. Wij zullen als Volt
voorstellen blijven doen om te zorgen dat we dit zo snel mogelijk van
tafel krijgen, juist omdat heel veel van de mythes zijn ontkracht. Ik
sprak vandaag nog Stefan van 19 jaar, die al een aantal jaar als barista
werkt. Hij verdient minder dan zijn nieuwe collega van 21 jaar. Dat
moeten we zo snel mogelijk van tafel halen. Ik ben blij dat de minister
er constructief naar wil kijken. Wij zullen vandaag weer een voorstel
indienen om ervoor te zorgen we die 70%, 80% en 90% gaan invoeren. Dat
is zoals het ooit was bedoeld. Volgens mij moeten we daar zo snel
mogelijk weer naartoe, zodat we het hopelijk daarna helemaal kunnen
afschaffen.
Minister Van Hijum:
Ik ben ook zeker bereid om naar verschillende varianten te kijken. Laten
we ook die discussie met elkaar voeren. Voor de rest zie ik uit naar de
uitkomsten van dat onderzoek. Ik heb gekeken of het niet sneller kan.
Dit is wat ik op dit moment kan bieden.
Mevrouw Saris (NSC):
Ik heb een vraag aan de minister. Minister, u gaf net bij het blokje
inkomenszekerheid aan dat u onder andere naar de armoedecijfers kijkt.
In dit blokje wordt gekeken naar wat een stapsgewijze verhoging van het
minimumjeugdloon betekent voor werkgeverslasten en de staatskas. Betrekt
de minister daarbij ook de koopkrachtcijfers zoals in het eerste blokje
is bedoeld en wat dit betekent voor de portemonnee van de jongeren die
tegen het minimumjeugdloon moeten werken?
Minister Van Hijum:
Ik probeer de vraag even goed te begrijpen. Gaat het om de
koopkrachtcijfers van de specifieke doelgroep na het verhogen van het
jeugdminimumloon?
Mevrouw Saris (NSC):
Dat bedoel ik inderdaad. We hadden het net over de marginale druk. Wat
betekent het uiteindelijk voor wat je in je portemonnee hebt? Wordt bij
de brede verkenning ook gekeken wat het betekent voor de mensen en voor
de jeugd in dit geheel?
Minister Van Hijum:
Ik neem aan dat we ook naar de koopkrachteffecten voor deze doelgroep
zullen kijken. Wat betekent het voor het besteedbaar inkomen? We
onderzoeken ook in hoeverre we daarmee een probleem oplossen voor deze
specifieke groep.
De heer Van Kent (SP):
Vorige week is in de Eerste Kamer een motie van de SP aangenomen die de
regering opdraagt om de armoede onder kinderen significant te verlagen
en daarvoor met een voorstel te komen. Ik neem aan dat de minister die
motie gaat uitvoeren. Ik ben heel erg benieuwd hoe de minister dat gaat
doen.
Minister Van Hijum:
Om te beginnen door met volle kracht in te zetten op de maatregelen die
we nu met elkaar hebben getroffen. Die maatregelen zien er in de eerste
plaats op dat de verwachte stijging van de armoede onder gezinnen en
kinderen gelukkig niet doorzet. Die weten we stabiel laag te houden.
Maar daarmee zijn we natuurlijk niet tevreden. We willen ook kijken hoe
we de armoedecijfers verder naar beneden kunnen krijgen. Dat proberen we
met specifieke maatregelen op het gebied van armoede en schulden, het
bieden van perspectief op werk en het aanpakken van onderliggende
problemen. En kijk ook naar de voorstellen die zijn gedaan om de
verstrekking van gratis schoolmaaltijden te verlengen.
De heer Van Kent (SP):
115.000 kinderen in Nederland leven in armoede. Ik neem aan dat de
minister meer gaat doen dan opsommen wat er al in de kabinetsplannen
staat. Als uit de statistieken blijkt dat armoede onder kinderen niet
significant gaat afnemen, neem ik aan dat de minister de motie die in de
Eerste Kamer is aangenomen serieus neemt. Ik verwacht dat hij in de
Tweede Kamer met een plan van aanpak komt om uit te voeren wat de Eerste
Kamer heeft opgedragen, namelijk een plan om de armoede onder kinderen
significant te verlagen. Dat kan niet zijn wat het kabinet nu al doet,
want die verlaging is iets anders dan het in stand houden van de
armoede.
Minister Van Hijum:
Ik zal samen met mijn collega die over armoede en schulden gaat het
gesprek met de Eerste Kamer voeren. In eerste instantie denk ik dat we
er wel degelijk goed aan doen door een aantal maatregelen uit de vorige
periode structureel te maken. Denk aan het verhogen van het kindgebonden
budget en de huurtoeslag. Dat zijn heel specifieke maatregelen die
direct ingrijpen op de inkomenssituatie van deze doelgroep. Het is een
heel belangrijk uitgangspunt om deze cijfers laag te houden, want dat
gaat echt om vele euro's die in de portemonnee terechtkomen. Ik heb
eerder in het debat met de heer Van Kent al aangegeven dat het een
financieel vraagstuk is. Het kan dus zijn dat we er met die ogen naar
moeten kijken. Maar het is veel meer dan dat. Het gaat ook over
perspectief. Het gaat over de vraag of het ons lukt om achterstanden in
het onderwijs aan te pakken. Lukt het ons om gezondheidsverschillen aan
te pakken? Lukt het om onderliggende problemen op het gebied van
psychische problemen, verslaving en schulden aan te pakken? Lukt het om
de complexiteit te verminderen? Ik verwijs toch weer even naar het
voorstel om de proactieve dienstverlening te verbeteren. Het
niet-gebruik van voorzieningen is ontzettend hoog. Door het niet-gebruik
van voorzieningen terug te dringen en mee te denken met mensen kun je
echt iets betekenen voor het besteedbaar inkomen van deze groep. Kortom,
onze instrumentenkoffer is niet leeg, naast de dingen die we op het
gebied van inkomensondersteuning doen. Daar zetten we ons volop voor in.
Voor de uitbreiding van de aanpak op het gebied van armoede en schulden
geldt hetzelfde. Kortom, het is onze ambitie om hiermee verder te
gaan.
Voorzitter. Ik kom nu bij het blokje over de WIA. Ik heb er net al iets
over gezegd. Bij de WIA heeft de overheid fouten gemaakt, waar kwetsbare
mensen, zoals zieken en arbeidsongeschikten, de dupe zijn. Die fouten
moeten we corrigeren.
De voorzitter:
De heer Aartsen wil nog interrumperen op het vorige punt.
De heer Aartsen (VVD):
Wij hebben vandaag de antwoorden op de schriftelijke vragen gekregen.
Daar heb ik nog een vraag over. Het gaat over de voltijdbonus, de
meerwerkbonus. Het kabinet schrijft in reactie op mijn vragen over de
Wet onderscheid arbeidsduur dat het juridisch niet mogelijk is om een
onderscheid te maken tussen deeltijd en voltijd. Ik zou willen vragen of
het kabinet bereid is om daar nog eens op in te zoomen, ook gelet op het
feit dat er nu al pilots lopen in de zorg en in het onderwijs, weliswaar
sectoraal. Ik ben heel benieuwd hoe het kabinet aankijkt tegen de andere
kant van de medaille. Op dit moment vindt er vanwege de situatie in
Nederland met toeslagen en heffingskortingen al een impliciete
discriminatie van voltijdwerkenden plaats, want als je voltijds werkt,
krijg je niet zo veel algemene heffingskorting als iemand die niet
werkt. Dat geldt voor meer heffingskortingen. Mijn vraag is eigenlijk:
is het kabinet bereid om nog eens goed juridisch te laten toetsen hoe
dit soort Europese wetgeving doorwerkt in het Nederlandse stelsel met
heffingskortingen en toeslagen?
Minister Van Hijum:
Wij hebben de Kamer natuurlijk naar beste vermogen geïnformeerd over wat
onze juridische inschatting op dit punt is. Ik ben altijd bereid om daar
nog een keer goed naar te kijken. Maar het vertrekpunt daarbij is dat je
niet zomaar onderscheid kunt maken tussen voltijd en deeltijd en dat je
daar ook in de arbeidsvoorwaarden rekening mee moet houden. We hebben in
de antwoorden geschetst dat het ook om doelmatigheidsredenen de vraag is
of je er verstandig aan doet om een voltijdbonus in te voeren. Heel veel
mensen werken voltijds. Als je nu een voltijdbonus gaat introduceren
voor de relatief kleine groep die je meer uren wil laten werken, moet je
die bonus aan iedereen gaan geven en ben je heel veel geld kwijt.
Het interessante van de lopende pilots is dat in de verschillende
sectoren zelf werkgevers experimenteren met de ruimte die zij hebben om
in een individueel geval misschien toch een uitzondering te maken en met
zo'n bonus aan de slag te gaan. Overigens zie je vaak dat een bonus als
onderdeel van een pakket wordt ingezet. Er zijn immers veel manieren om
mensen te bewegen om meer uren te werken. Dat kan te maken hebben met
het beter combineren van werk en zorg, met een flexibeler rooster, of
met wat dan ook. Dan kan een bonus soms een bestanddeel zijn van die
integrale aanpak. De vraag van de heer Aartsen was om er nog eens goed
juridisch naar te kijken. Dat willen we laten doen. Ik heb daar eerlijk
gezegd niet heel hoge verwachtingen van, maar ik ben bereid om dat nog
eens onder de loep te nemen.
De heer Aartsen (VVD):
Dank daarvoor. Dat geldt dan inderdaad voor de voltijdbonus, in de
context die de minister schetst. Mijn vraag spitst zich ook erg toe op
de Wet onderscheid arbeidsduur. Daar hoeft de overheid niet aan te pas
te komen; een werkgever kan met zijn euro's zelf bepalen hoe hij iemand
die voltijds werkt wil belonen. Dat staat los van wat de overheid in
euro's doet. Deze wet stamt nog uit de tijd vóór het stelsel van
heffingskorting en toeslagen — 1993, zeg ik uit mijn hoofd. Die wet
zegt: je mag geen onderscheid maken. Daar zit natuurlijk de crux. Wat
doen we met die wet op het moment dat het overheidsbeleid zegt dat
iemand die in deeltijd werkt €100 meer krijgt — dat gebeurt op basis van
die heffingskortingen — dan iemand die voltijds werkt? Mag dan de andere
kant ook worden gecorrigeerd door de werkgever, binnen die wet? Is dat
een dwingende reden die de minister zou willen laten onderzoeken?
Minister Van Hijum:
Ik kan het onderscheid tussen de fiscale kant en de loonkant nog eens
juridisch laten onderzoeken.
De heer Vijlbrief (D66):
Een kort punt van orde. Ik dacht dat de minister heeft gezegd dat hij
later nog terugkomt op krapte en migratie. Ik denk dat hij dan ook nog
wel terugkomt op de instrumenten om iets aan die krapte te doen. Dat
hoop ik, want dan hou ik nu even mijn mond hierover.
De voorzitter:
Dat is een goed plan.
Minister Van Hijum:
Ik was begonnen met de WIA en de buitengewoon pijnlijke situatie waarin
wij ons op dat punt bevinden. Ik heb uw Kamer geïnformeerd over het
verbeterplan van het UWV. Ik herhaal hier dat we echt alles in het werk
moeten stellen om te voorkomen dat dit in de toekomst weer gebeurt en
dat we daarom ook bezig zijn met een verbetering van het stelsel van
inkomensondersteuning bij arbeidsongeschiktheid. Aan het eind van het
jaar wil ik u nog informeren over het OCTAS-rapport en over wat wij als
kabinet voornemens zijn op dat punt te doen.
De heer De Jong en mevrouw Saris vragen of ik kan toezeggen dat ik de
Kamer proactief en volledig blijf informeren. Ik begrijp ook het
onderliggende punt dat zij hiermee adresseren. Zodra ik hiermee werd
geconfronteerd, heb ik geprobeerd de Kamer meteen en volledig te
informeren. Ik kan u ook garanderen dat dat vanaf dag één mijn inzet is:
volledig, transparant en proactief zijn en eerlijk aangeven wat ik wel
en niet weet. Ik betreur het dat het UWV de problematiek niet eerder
heeft onderkend. De heer De Jong wees er al op dat het vaak de media
zijn die dan met zaken naar voren komen. Ik wil, net als u, niet achter
de feiten aanlopen. Ik heb het UWV dan ook de opdracht tot een
verbeteraanpak gegeven. Het doel daarvan is om de kans op fouten in de
toekomst te verkleinen, deze sneller te onderkennen en vervolgens te
herstellen. Daarnaast heb ik de Algemene Rekenkamer verzocht om te
onderzoeken hoe het zover heeft kunnen komen. Ik zal uw Kamer vanaf
februari 2025 ieder kwartaal — en uiteraard vaker als dat nodig is —
informeren over de voortgang. Bij de brief die ik u in februari zal
sturen, zit ook een nieuwe versie van de verbeteraanpak van het UWV. Ik
vind het belangrijk dat bij de bedrijfsmatige aanpak van het herstel en
de verbetering van de kwaliteit van de WIA-beoordelingen ook extern
wordt meegekeken en dat die aanpak kan worden gevalideerd. Daarover ben
ik ook met het UWV in gesprek. Ik zeg dat ook in de richting van mevrouw
Van Dijk, maar ik kom daar dadelijk nog iets uitgebreider over te
spreken. Die externe blik vind ik wel van belang.
Verschillende leden vragen om de toezegging dat te hoog uitgekeerde
uitkeringen niet teruggevorderd zullen worden als het door fouten van
het UWV komt. Ik heb in een eerder spoeddebat met uw Kamer aangegeven
dat mensen niet de dupe mogen zijn van fouten van de overheid. Alleen
als je klip-en-klaar kon weten dat je te veel hebt gekregen, komt
terugvordering in beeld. Ik wil daar echter zeer terughoudend mee
omgaan. Als mensen een te hoog bedrag aan WIA-uitkering hebben
ontvangen, ontstaat juridisch gezien een terugvordering. In dit geval
wil ik, behalve dat je kijkt of het nodig is en of we dat kunnen
voorkomen omdat ook de Centrale Raad van Beroep heeft gezegd dat je bij
schuld van de overheid niet mag terugvorderen, kijken of het doelmatig
is om een terugvorderoperatie te starten. Het kan immers gaan om hele
lage bedragen of totaal om een klein bedrag. Ik heb eerder toegezegd dat
de doelmatigheid één aspect wordt bij de beoordeling. Die twee elementen
samen — doelmatigheid, maar ook het schuldcriterium — zijn een heel
zware en belangrijke toets.
De heer Van Kent vraagt of ik mensen kan geruststellen dat ze hun WIA-
of Wajong-uitkering niet zomaar kwijtraken als er fouten door het UWV
zijn gemaakt. Ik kan niet vaak genoeg benadrukken dat mensen niet de
dupe mogen zijn van fouten van de overheid. Maar ik vind het ook
belangrijk dat mensen de uitkering krijgen waar ze recht op hebben. Dat
kan dus ook betekenen dat de uitkering omlaag moet. Ik snap heel goed
dat dat geen fijne boodschap is, juist omdat het om mensen in een
kwetsbare positie gaat. Dat vraagt dus om een grote zorgvuldigheid.
Mensen moeten zich erop kunnen voorbereiden. Het UWV heeft in de
verbeteraanpak aangegeven hoe ze dat willen aanpakken. Na het besluit om
een uitkering te verlagen, krijgen mensen van het UWV nog twee maanden
lang dezelfde uitkering als voorheen. Er is daarbij ruimte voor
maatwerk, bijvoorbeeld voor een langere uitlooptermijn dan die twee
maanden.
Bij de Wajong moet ik constateren — volgens mij vroeg de heer Van Kent
daar ook naar — dat ik nog niet kan navolgen hoe het zit met de
kwaliteit van de beoordeling omdat het nog te onduidelijk is. Het UWV
doet daar op mijn verzoek nadrukkelijk onderzoek naar. Ik wil zo snel
mogelijk helder hebben of en welke fouten er zijn gemaakt en welke
maatregelen er nodig zijn. Ook hiervoor geldt: zorgvuldigheid
voorop.
De heer Van Kent (SP):
Ik heb nog een vraag over die twee maanden. Vindt de minister die twee
maanden, nadat je hebt gehoord dat je uitkering wordt verlaagd en dat
die nog twee maanden op het oude niveau doorloopt, niet veel te kort?
Zouden dat niet bijvoorbeeld zes maanden moeten zijn, zodat mensen ook
echt de kans hebben om zich daaraan aan te passen of inkomsten uit
andere bronnen te zoeken? Dat is vraag één. Vraag twee. Het kan ook
betekenen dat, als er bijvoorbeeld fouten zijn gemaakt in de
polisadministratie, mensen door een herberekening in plaats van 35,5%
arbeidsongeschikt 34,5% arbeidsongeschikt worden verklaard, waardoor ze
hun uitkering volledig kwijtraken. Is de minister bereid om het UWV
opdracht te geven om daar een marge voor af te spreken? Bijvoorbeeld
door te zeggen dat als er 10% afwijking is — dus als het
arbeidsongeschiktheidspercentage 10% of minder wordt verlaagd — dat geen
gevolgen moet hebben voor de hoogte van de uitkering.
Minister Van Hijum:
Bij dat laatste denk ik dat het goed is dat we in de volgende versie van
het verbeterplan aangeven hoe we met dit soort situaties omgaan, zowel
als het gaat om de hersteltermijn alsook het omgaan met de consequenties
van een te hoog of te laag vastgestelde uitkering. Ik zal het UWV vragen
om daar specifiek op in te gaan. Gevraagd is of twee maanden niet te
kort is. Dat hoeft niet zo te zijn. Dat hangt, denk ik, ook af van het
bedrag waar het over gaat en de context van de uitkeringsgerechtigde.
Het UWV heeft nadrukkelijk aangeven ook die context in beschouwing te
zullen nemen.
De heer Van Kent (SP):
Over die termijn komen we nog te spreken, want het gaat pas echt tellen
op het moment dat de eerste besluiten worden genomen. Maar dan het punt
dat mensen hun uitkering volledig kunnen kwijtraken als het
arbeidsongeschiktheidspercentage net wat lager wordt vastgesteld, zodat
ze bijvoorbeeld onder die 35% komen. Het klinkt heel technisch, maar de
mensen die dit aangaat, begrijpen dit en hebben grote angsten. We kunnen
het echt niet maken om hier geen duidelijkheid over te geven. Ik zal
daar in tweede termijn een motie voor indienen. Wij vinden echt dat deze
fouten er niet toe mogen leiden dat mensen door bepaalde procenten die
zij kwijtraken, hun uitkering volledig kwijtraken.
Minister Van Hijum:
Ik vraag me af of dat in de praktijk vaak zal gebeuren, maar ik ben
bereid om daar in tweede termijn op terug te komen. Het gaat hier
primair om de fouten bij de vaststelling van de hoogte van de uitkering
en niet primair om de vaststelling van de hoogte van het
arbeidsongeschiktheidspercentage. Maar ik wil daar in tweede termijn
iets preciezer op terugkomen.
Mevrouw Patijn vraagt nog of het verstandig is om te beginnen met het
uitvoeren van correcties en of het niet beter is om eerst te onderzoeken
waar de fouten precies zitten. Dat ben ik met haar eens. Ik kan haar in
die zin ook geruststellen: het UWV is nog niet begonnen. Nou ja,
geruststellen? Het liefst hadden we natuurlijk gezien dat ze met die
correcties wel waren begonnen, maar dat is nog niet het geval. Het UWV
wil echt eerst stap voor stap meer inzicht krijgen in hoe de problemen
zorgvuldig kunnen worden opgelost. Het doel is om in het eerste kwartaal
van 2025 duidelijkheid te bieden aan de WIA-gerechtigden. Of je wel of
niet hoort bij de groep waarbij mogelijk fouten zijn gemaakt, weet je op
dat moment. Pas daarna kan er gecorrigeerd worden. Ik zal de Kamer in de
voortgangsbrief van februari informeren over de voorgenomen aanpak van
het UWV. Dat is dus voordat de correcties worden gestart.
De heer Léon de Jong (PVV):
De minister gaf terecht aan dat hij niet achter de feiten wil aanlopen
en dat hij het ook heel vervelend vindt dat we vaak uit de krant, na
onderzoek van EenVandaag of het AD, pas achter de echt grote problemen
komen. Nu is mijn vraag wat de minister concreet gaat doen richting UWV
om ze ertoe te bewegen dat ze voortaan, zodra ze zelf iets zien, zelf
constateren dat iets een groot risico is of pijn doet, direct contact
opnemen met de minister, zodat die daar adequaat op kan reageren, zowel
richting de Kamer als onderling. We moeten niet meer in de situatie
terechtkomen dat het UWV pas gaat handelen nadat er iets in de krant of
elders is verschenen. Je krijgt namelijk de indruk — en dat willen we
niet — dat het UWV er belang bij heeft om afwachtend te zijn. Ik wil dat
wegnemen, want het UWV is een instelling waar wij vertrouwen in zouden
moeten hebben, maar op deze manier is bij heel veel Nederlanders het
vertrouwen weg. Hoe kan de minister richting het UWV ervoor zorgen dat
ze dat voortaan beter aanpakken?
Minister Van Hijum:
Ik denk dat de heer De Jong terecht aangeeft dat dit een kwestie is van
vertrouwen kunnen hebben in een goede en zorgvuldige uitvoering. Dat
vraagt om verschillende dingen. Ik probeer die dingen ook echt een
beetje af te pellen en te kijken wat hier nu feitelijk aan de hand is en
hoe we het zo snel mogelijk kunnen corrigeren. Maar er zit natuurlijk
een laag onder, namelijk: hoe zorg je voor een andere bestuurscultuur,
bij het UWV zelf maar ook in de interactie tussen UWV als zelfstandig
bestuursorgaan en het ministerie met mij als minister, waarin men open
is over de dingen die spelen, die op tijd signaleert, er open over
rapporteert en indien nodig ingrijpt, en dat, als dat niet gebeurt, er
ook een rol is voor het ministerie om te zeggen "nou, hierin schiet de
uitvoeringsinstelling tekort en kunnen wij ook onze controlerende taken
niet vervullen"? Op al die punten zal er iets moeten gebeuren.
Ik heb ook precies om die reden aan de Rekenkamer gevraagd om aan de
hand van deze casus goed te kijken hoe het staat met wat we met een
ingewikkeld woord de governance noemen, hoe we met elkaar reageren op
fouten en de kwaliteit van de uitvoering en hoe we daar beter met elkaar
op kunnen zitten. Zonder, zeg ik daar ook bij, op voorhand met een
beschuldigende vinger naar één persoon te wijzen. Ik wil namelijk ook
echt op tafel hebben wat de rol van het ministerie daarbij is geweest.
Hoe kan het zijn dat we dit met elkaar zo lang niet hebben kunnen
constateren? Dan kan ik deze discussie ook echt op een goede manier
voeren.
Mevrouw Patijn vroeg ook nog naar de consequenties voor de uitvoering
van het UWV als er 300 tot 500 interne medewerkers overstappen naar de
herstelactie voor de WIA. Dat is een terechte vraag. Deze herstelactie
gaat het UWV inderdaad voor een heel grote operatie plaatsen. We weten
eigenlijk nog niet eens precies hoe groot en ook nog niet precies wat de
impact ervan op de uitvoering zal zijn. De aanpak moet op zichzelf
haalbaar, uitvoerbaar en geloofwaardig zijn. Ik zie het als mijn
verantwoordelijkheid om het UWV in staat te stellen om die
verbeteraanpak goed uit te voeren. Daarover ben ik ook doorlopend in
gesprek met het UWV. In de brief die ik aan de Kamer heb gestuurd, heb
ik aangegeven dat ik in de brief van februari nader in zal gaan op de
randvoorwaarden. Dan moet namelijk duidelijk zijn wat UWV nodig heeft om
deze operatie te kunnen uitvoeren, wat de impact ervan is op de overige,
reguliere, taken en wat dat wellicht ook vraagt van het ministerie en de
Kamer. Die kunnen dan zeggen: oké, dit betekent óf dat je ergens anders
lucht moet krijgen óf dat we accepteren dat de druk op de uitvoering nog
groter wordt.
Mevrouw Saris en mevrouw Van Dijk vragen of het verstandig is dat het
primaat van de hersteloperatie bij het UWV ligt. Ik begrijp die vraag op
zichzelf goed, want die hersteloperatie heeft grote impact op het UWV.
Je zou ook kunnen redeneren dat we het UWV moeten ontlasten en de taak
buiten die organisatie neer moeten leggen. We onderzoeken op dit moment,
het UWV voorop, wat de impact van de hersteloperatie is. Ik heb net al
aangegeven dat ik het belangrijk vind dat daarbij extern mee wordt
gekeken, dus dat er ook externe validatie is van de robuustheid van de
aanpak die zo dadelijk wordt gekozen. Daarover ben ik met het UWV in
gesprek.
Ik vind het echter op dit moment niet wenselijk om die hersteloperatie
helemaal buiten het UWV te plaatsen. Dat heeft drie redenen. Het UWV
heeft zelf nou eenmaal de kennis in huis om dit te doen. Het gaat over
gespecialiseerd werk waarvoor mensen langdurig moeten worden opgeleid en
ook voor het herberekenen van de uitkering heb je die kennis nodig. De
tweede reden is dat de inzichten die worden opgedaan in de
hersteloperatie ook weer waardevol zijn voor een structurele verbetering
van de kwaliteit en de kwaliteitsbewaking. We moeten nu het probleem
oplossen, maar we moeten ook voorkomen dat het probleem zich opnieuw
gaat voordoen. Je moet dus ook de kwaliteit in de organisatie zelf
vervolgens versterken. En het gaat om aanpassingen van lopende
uitkeringsrechten en -betalingen via de systemen van UWV. Een
hersteloperatie buiten het UWV zou het veel lastiger maken om mensen in
één keer de juiste uitkering te geven voor alle herstelacties tegelijk.
Er lopen er namelijk ook nog een paar parallel aan elkaar, bijvoorbeeld
betreffende de herziening in verband met de uitspraak over loonloze
tijdvakken. Mevrouw Patijn vroeg hiernaar. Pas als de impact te groot is
en maatregelen om het UWV te stutten onvoldoende soelaas bieden, moet ik
met het UWV kijken wat er nodig is, ook wat betreft externe
mogelijkheden.
Mevrouw Saris (NSC):
Ik heb eigenlijk nog twee vragen aan de minister. Ik begin met mijn
laatste vraag, die met name gaat over het primaat van de
hersteloperatie. Ik moet toch wel constateren dat deze problemen met
name zijn ontstaan door de aansturing en de cultuur in de organisatie.
Daar is niet adequaat op gereageerd. Ik heb echt wel moeite met het feit
dat de organisatie die zulke fouten heeft gemaakt, ook het primaat
krijgt in de hersteloperatie. Vandaar de vraag vanuit Nieuw Sociaal
Contract: is het niet verstandig om daar echt iets naast te zetten,
waarbij de kennis en expertise van het UWV zeker wordt gebruikt? Onze
zorg ligt met name op dat punt.
Minister Van Hijum:
Ik heb geprobeerd daar recht aan te doen door in ieder geval op externe
validatie te koersen. Overigens neem ik aan dat u heeft gezien dat bij
de herstelaanpak die nu naar de Kamer is gestuurd een extern oordeel zit
van de NSOB, waarin wel degelijk met een frisse blik van buiten is
gekeken naar wat de impact is van wat er wordt voorgesteld, maar
bijvoorbeeld ook naar hoe dit zich verhoudt tot andere hersteloperaties
en wat je daarvan kunt leren. Ik moet zeggen dat ik dat een waardevolle
toevoeging vond aan de beoordeling van datgene wat het UWV heeft
opgeleverd. Ik reken erop dat het ook in een volgende fase, waarin we
nog dieper de operatie ingaan, zal ik maar zeggen, en waarin echt
concreter moet worden hoe de herstelaanpak eruit gaat zien, kan helpen
als een externe club kritisch meekijkt om te zien of de aanpak
vertrouwen wekt.
Of het daarmee ook verstandig is om de operatie niet bij het UWV neer te
leggen, waag ik echt te betwijfelen. Uiteindelijk gaat het er ook om —
de heer De Jong vroeg daar ook naar, denk ik — dat we het vertrouwen in
het UWV als zodanig weer herstellen. Het Uitvoeringsinstituut
Werknemersverzekeringen moet uiteindelijk in staat zijn om de
werknemersverzekeringen op een juiste, zorgvuldige en kwalitatief goede
manier uit te voeren. Daar moeten we aan werken. Nogmaals, dat heeft
kortetermijnoorzaken, die we moeten aanpakken, maar het heeft ook een
wat structurelere kant, namelijk de complexiteit van wet- en
regelgeving. Ook de Rekenkamer heeft geconstateerd dat de WIA
onuitvoerbaar is geworden. Dat is niet mijn kwalificatie, maar dat is er
een van de Rekenkamer. Dat maakt wel dat als we hier echt slagen in
willen maken — ik vrees dat dat echt een aantal jaren gaat duren — we op
al die fronten aan de slag zullen moeten gaan.
Mevrouw Saris (NSC):
Dat is een duidelijk antwoord van de minister. Wij wachten het vervolg
hiervan af. In mijn bijdrage heb ik gevraagd — de heer Van Kent doelde
daar net ook op — wat deze hersteloperatie betekent voor de WIA-drempel.
In mijn gesprekken met het UWV is vooral duidelijk geworden dat het hier
gaat om een administratieve toetsing en niet om de arbeidsdeskundige
beoordelingen. Die worden niet meer meegenomen, terwijl u in uw eerdere
brief heeft aangegeven dat juist ook in de sociaal-medische
beoordelingen stevige fouten zijn gemaakt. Mijn vraag aan de minister
is: waarom is die keuze gemaakt door het UWV bij het opstellen van het
verbeterplan?
Minister Van Hijum:
Ook het verbeteren van de sociaal-medische beoordeling heeft echt onze
continue aandacht. Dat is overigens niet nieuw. Die discussie vindt al
langer plaats en die heeft al eerder plaatsgevonden met uw Kamer. Dat
heeft ook geleid tot de sociaal-medische centra en tot een aanpak die
tot een verbetering moet leiden. Dat blijven we met elkaar kritisch
volgen. Het is niet zo dat er op dat punt niets gebeurt, denk ik. De
aanleiding voor deze hersteloperatie is natuurlijk het ontbrekende
zicht, maar ook het schrikbarend hoge percentage fouten dat over een
aantal jaren is opgetreden bij de berekening van de uitkeringen. Dat is
de specifieke aanleiding voor de hersteloperatie. Maar nogmaals, dat wil
niet zeggen dat ook die kwaliteit niet een punt van aandacht is. Sterker
nog, de sociaal-medische centra zullen uiteindelijk ook een oplossing
moeten bieden voor dat vraagstuk.
Mevrouw Saris (NSC):
Met dit antwoord ben ik eigenlijk nog niet zo tevreden, want dan kijken
we naar de toekomst. Het is altijd goed om naar de toekomst te kijken,
maar stel dat je thuis bent, je toch gedupeerd bent, je je gedupeerd
voelt en je met die jaartallen zit. Vervolgens krijgen wij het antwoord:
we kijken naar de toekomst. Daar heeft Jan met de pet niks aan, als die
op de bank zit en denkt: mijn beoordeling is gewoon niet goed geweest en
er wordt alleen maar administratief gekeken.
Minister Van Hijum:
Dat is, denk ik, ook niet helemaal waar. Het recht op een herbeoordeling
is er natuurlijk ook altijd. In individuele gevallen kan daar natuurlijk
wel degelijk iets meer plaatsvinden. En nogmaals, de aanleiding voor de
hersteloperatie was toch echt wel specifiek — daar hebben we denk ik ook
al deze capaciteit voor nodig, zo eerlijk moeten we denk ik ook zijn —
om die fouten te herstellen. Daar gaat het gewoon echt over de vraag of
je een hogere of een lagere uitkering hebt gekregen jarenlang dan waar
je recht op had. Daar zetten wij onze herstelaanpak in eerste instantie
nu voor in.
De voorzitter:
Een dienstmededeling: na het blokje WIA ga ik schorsen voor het diner.
Mevrouw Inge van Dijk.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Ik heb wel een paar vragen. Ik begrijp waar u de
hersteloperatie op wil inzetten, maar volgens mij krijgen wij allemaal
best wel wat signalen van mensen in onze mailbox die zeggen: ja, maar ik
ben van voor die tijd en ik zie dat er ook grote fouten zijn gemaakt. Ik
worstel daar wel serieus mee. Hoe gaan we daar dan mee om? Sturen we al
die mensen dan naar het UWV, waar ze op een wachtlijst komen en we niet
zo goed weten hoe en of ze geholpen worden? Er is gewoon echt veel
wantrouwen. We willen dat wantrouwen wegnemen, maar we krijgen die
mailtjes wel, dus er zit wel iets.
Minister Van Hijum:
Ik begrijp het dilemma, want wij krijgen die mails ook. Sterker nog, ik
spreek ook mensen die tegen dat probleem aanlopen. We proberen toch een
beetje af te pellen door onze herstelaanpak in eerste instantie te
richten op echt de grote foutmarges die nu zijn opgetreden. Ik denk ook
dat het wel nodig is om een bredere discussie te hebben over de vraag
welk foutenpercentage we in algemene zin acceptabel vinden bij het UVW,
niet alleen als het gaat over de WIA, maar ook bij de Wajong, de
Ziektewet en de WW. Die discussie zullen we echt ook nadrukkelijker met
elkaar moeten voeren, want ik zie daar ook percentages waarvan ik in
alle eerlijkheid moet zeggen: oké, dat is niet zo hoog en zo dramatisch
als de fouten bij de berekening, maar ik vind het nog steeds veel. Ik
snap ook dat mensen daarvan zeggen: dat gaat over mij, dus kunt u daar
ook wat aan doen? Ik kan niet alles tegelijk oplossen, zeg ik eerlijk.
We moeten in de aanpak prioriteren. Dus daar waar evident zulke fouten
zijn gemaakt en ook in zulke grote aantallen dat we zeggen "dat vraagt
echt om een hersteloperatie, nu" gaan we daarmee aan de slag.
Tegelijkertijd zullen we de kwaliteit van die beoordeling en ook de
normen die we daarvoor met elkaar ontwikkelen breder moeten
bediscussiëren.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Ik snap wat de minister zegt, maar stel je voor dat het foutenpercentage
1 is en ik binnen die 1% val, dan heb ik er hoe dan ook toch wel recht
op dat die fout hersteld wordt. Dan zou het misschien wel verstandig
zijn dat we, als we die hersteloperatie gaan inrichten, wel meenemen dat
die fouten er gewoon zijn en dat we er iets mee moeten, zodat mensen wel
weten: ik val misschien niet binnen de hersteloperatie, maar op deze
manier kom ik toch ergens binnen en wordt er serieus naar mijn dossier
gekeken.
Minister Van Hijum:
Volgens mij is er ook wel enige ruimte om in die zin naar situaties te
kijken die ook als het om de kwaliteit van de keuring gaat naar boven
komen in de herstelaanpak. Ik noemde net even als voorbeeld de Ziektewet
en de WW. Ook daar zijn de foutenpercentages relatief best hoog, maar
daar geldt wel dat er in de individuele herstelroutes wel degelijk veel
wordt afgevangen en ongedaan wordt gemaakt. Dus er worden veel fouten
gemaakt, maar tegelijkertijd wordt ook relatief veel hersteld. Dus zal
je daar bij die foutenpercentages ook rekening mee moeten houden, bij
het in beeld nemen daarvan.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Ik weet niet of dat helemaal een antwoord is. Ik denk dan veel meer aan
het volgende. Je hebt een hersteloperatie en daarnaast ga je nadenken:
we zijn nou eenmaal een organisatie waarin mensen werken en er worden
fouten gemaakt. Er zal altijd ergens een ingang moeten zijn om te
zeggen: hé, volgens mij is het bij mij niet goed gegaan, hoe kan dat
opgelost worden? Ik heb vorige keer een motie ingediend voor iets van
een stukje rechtsbescherming, à la waar we nu mee bezig zijn met de
Belastingdienst. Want ik denk echt dat we daarmee aan de voorkant zo
veel ellende kunnen voorkomen. Ik wil de minister dus nogmaals oproepen
om hier wel echt serieus naar te kijken, want die mailtjes blijven
gewoon komen.
Minister Van Hijum:
Laten we dan het volgende daarover afspreken. Ik hoop dat mevrouw Van
Dijk begrijpt dat we proberen om dit op te zetten op een manier die
hanteerbaar en uitvoerbaar is voor het UWV. Laten we de nadere
uitwerking daarvan met elkaar als nadrukkelijk aandachtspunt vastpakken
voor de verbeterpunten die we in februari weer presenteren. Ik wil
namelijk ook voorkomen dat ik het UWV nu met een opdracht opzadel die
totaal onuitvoerbaar is, waardoor het primaire proces, het normale
beoordelen van mensen, van de nieuwe instroom, ook compleet onder druk
komt te staan.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Dat is dan meteen het bruggetje naar mijn volgende vraag. Stel je voor:
ik ben aan het trainen voor een halve marathon onder 1 uur en 25
minuten, ik werk fulltime, ik heb een gezin en ik wil een sociaal leven
onderhouden. Dat gaat gewoon niet. Ik ben echt supersceptisch over nog
een grotere taak bij het UWV neerleggen. Ik wil helemaal niet met een
vingertje wijzen naar het UWV, want ik vind het heel goed dat de
minister zegt dat hij wil weten wat er fout is gegaan. Maar ik vind ook
dat we ze moeten beschermen. Ik heb gewoon het gevoel — en dat gaat niet
weg — dat we ergens op af rijden waarvan we over een paar jaar zeggen: o
my god, als we dit hadden geweten, hadden we het toch naast het UWV
moeten beleggen. Ik snap alle argumenten over dat we er dan van kunnen
leren, maar je kunt ook leren door kennis van buiten naar binnen te
brengen. Daar zijn allerlei manieren voor te bedenken. Ik zou toch echt
willen vragen — anders moet ik met een motie komen — of we serieus
kunnen kijken naar de vraag: als we dat wel doen, wat betekent dat
dan?
Minister Van Hijum:
Het punt is een beetje — ik probeer goed te luisteren naar wat de Kamer
zegt en naar de suggesties die vanuit de Kamer komen — dat ik echt niet
zie hoe je die kennis allemaal van buitenaf in kunt vliegen en dat op
een goede manier kunt organiseren in de processen die je allemaal nodig
hebt om tot een hersteloperatie te komen. Natuurlijk kun je kennis van
buiten halen waar je van kunt leren, maar het herstelwerk zelf zal
binnen het UWV moeten plaatsvinden, in de systemen met de berekeningen
die het UWV heeft gemaakt. Daar heb je toch de mensen voor nodig die dat
werk kunnen doen en die het werk ook opnieuw kunnen doen. Ik zie dus
oprecht niet hoe we dat kunnen organiseren. Nogmaals, daar waar we
externe prikkels, second opinions en meedenken kunnen organiseren om de
kwetsbaarheid te verminderen, zullen we dat doen. Daar sta ik zeer open
voor. Maar ik denk dat het werk zelf binnen de organisatie zal moeten
plaatsvinden.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Mijn laatste. Als het gaat over systemen, gaat meteen mijn
procesmanagementhoofd werken. Dan denk ik: dat kun je toch allemaal
gewoon organiseren? Ik ga dan toch die motie indienen, want ik denk
echt: misschien dat wij het niet zien, maar zien mensen met een echte
frisse blik het wel. Misschien zeggen zij: goh, als je het op die en die
manier doet, zou je het wel slim kunnen doen. Want ik denk echt dat we
nu alvast een plan B moeten gaan ontwikkelen om te voorkomen dat we
dadelijk zeggen: het UWV kan het echt niet aan, het wordt een groot
drama en nu hebben we niks.
Minister Van Hijum:
Dat laatste zou ik zéker niet willen. Ik zal dus blijven letten op de
uitvoerbaarheid en de consequenties voor de uitvoering van de primaire
processen, waar het UWV mee moet doorgaan. Ik zie de motie met
belangstelling tegemoet. We zullen met belangstelling blijven kijken
naar de dingen die we kunnen doen om kwetsbaarheid te verminderen.
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Ik wil toch even aansluiten bij mevrouw Van Dijk, vooral op het laatste
punt. U zegt: wij willen graag ... Sorry, de minister zegt ... Ik begin
te leren.
De voorzitter:
U bent een snelle leerling.
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Ja, goed hè! De minister zegt: wij willen graag dat het vertrouwen in
het UWV terugkomt. Maar wanneer wij twee van die hele grote operaties
naast elkaar zetten ... Het is al een hele grote operatie om die
uitkeringen toe te kennen en om alles te bereken en te doen. Daar gaat
behoorlijk veel ... Daar gaan dingen fout; laat ik het even netjes
zeggen. Maar kunnen we niet veel beter het vertrouwen herstellen door
juist deze primaire processen goed te gaan doen en de hersteloperatie
even buiten de deur te zetten, zodat ze zich kunnen focussen op de
processen die ze moeten doen? Want dat is al een hele opgave. Ze moeten
al heel veel vertrouwen terughalen. Er gaan al een aantal, behoorlijk
veel, dingen fout.
Minister Van Hijum:
Ik snap dit dilemma. Ik heb de argumenten gegeven waarom ik denk dat het
op dit moment toch verstandig is om het binnen het UWV te beleggen en
wat we kunnen doen om, waar nodig, de externe invloeden van buiten naar
binnen te halen om de aanpak te verstevigen. Maar dat is de balans die
ik op dit moment zie. Ik zal u blijven informeren over de balans tussen
die twee aspecten, ook bij de volgende versie van het plan, in februari.
Dat gaat om de vraag: wat moet het UWV zelf doen en wat heb je van
buitenaf nodig om de kwaliteit te verstevigen?
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Ik hou altijd heel erg van omdenken, dus ik zou juist graag de
argumenten andersom willen zien. Maar dat komt dan in de motie.
Minister Van Hijum:
Ik blijf echt bij de aanbeveling die ik aan de Kamer zou willen doen:
geef het UWV in die zin enige ruimte om dit op te pakken en hier ook de
basis te leggen voor een verbeteraanpak die niet alleen op korte termijn
beklijft, maar die ook op de lange termijn de kwaliteit van de processen
verbetert.
De heer Vijlbrief (D66):
Ik ben ongerust, niet door wat de minister zegt, maar door iets anders.
Ik heb tweeënhalf jaar leiding mogen geven aan de hersteloperatie
Groningen. Daar ontbraken niet al die dingen die de minister nu noemt.
Wat daar altijd, in die periode daarvoor in ieder geval, heeft ontbroken
en wat ik heb geprobeerd te herstellen, was wat ik de "zacht gestemde
menselijke maat" noem, et cetera. En ik hoor te weinig — dat heb ik
gisteren ook in mijn eigen bijdrage gezegd — hoe de minister daarmee
omgaat. Ik merk ongerustheid bij al onze collega's en die zit 'm niet in
hoe hij de techniek van het proces gaat doen. Dat geloof ik allemaal
wel. Maar bij ál die hersteloperaties zijn we zo begonnen. We moeten
beter luisteren naar de mensen om wie het gaat. Ik vraag me af hoe de
minister dát nou gegarandeerd heeft. We hebben een cliëntenraad en er
zijn allerlei andere instrumenten. Maar zorgt hij nou ook dat de top van
het UWV met die mensen gaat praten? Gaat hij zelf met die mensen praten?
Is dat geregeld? Want denk niet dat je dit achteraf kunt herstellen. Doe
dit nou een keer vooraf, want we hebben dit zo fout gedaan in al die
operaties. Dat klinkt misschien iets te ernstig, zo vlak voor het diner,
maar ik meen het wel echt heel erg.
Minister Van Hijum:
Ik deel dit ook zeer met de heer Vijlbrief. Hij vraagt mij of ik ook
zelf met mensen in gesprek ga en of ik probeer gevoel te houden bij hoe
het gaat en hoe mensen het ervaren. Het antwoord daarop is ja. Dat zie
ik echt als een grote opdracht, ook voor mijzelf, in de komende periode.
Dat zal niet genoeg zijn, want uiteindelijk moet ook het UWV daar in de
aanpak rekening mee houden. Maar ik hecht er toch aan dat we, en
trouwens het UWV zelf ook, proberen de lessen te trekken uit eerdere
hersteloperaties. Er is wat betreft niet alleen informatie-uitwisseling
tussen de organisaties die het betreft. Een van de dingen die ook de
NSOB aanbeveelt, is juist: zorg ervoor dat je die menselijke maat vanaf
het begin in de aanpak betrekt.
Je moet dus niet zomaar met herstel beginnen, maar ook eerst goed
nadenken over de consequenties van dat herstel, wat dat voor mensen
betekent. Dat betekent dat je met een oplossing komt die houdbaar is en
mensen niet in nog grotere problemen stort. Dat is ook de ongemakkelijke
reden waarom het waarschijnlijk langer gaat duren dan we met elkaar
zouden willen. Je zou het liefst zo snel mogelijk dingen willen
corrigeren, maar als je mensen in nog grotere problemen brengt, kun je
toch beter iets meer tijd nemen.
We proberen dus zeer te kijken hoe we dit op een goede, menselijke
manier kunnen doen. Ik heb wel de overtuiging dat die inzichten en die
wens ook bij het UWV leven. Dat doen we niet alleen door met usual
suspects als de cliëntenraden te spreken, maar ook door het echt te
verankeren in de aanpak. Daarom heb ik ook even verwezen naar dat advies
van de NSOB, waarin nadrukkelijk hierop gewezen wordt. Ik zie dat goed
terugkomen in het verbeterplan van het UWV zelf, maar ook in de volgende
versie zal dat nadrukkelijk een plek moeten krijgen. Ik hoop en vertrouw
er eigenlijk wel op dat de heer Vijlbrief ons in de volgende stappen op
dat punt scherp houdt.
De heer Vijlbrief (D66):
Dan even dit argument doorzettend. Ceder, Inge van Dijk en ik hebben een
motie ingediend om als je de kans hebt om bij het UWV iets uit te
leggen, te proberen dat in het voordeel van de getroffenen te doen. Ik
weet hoe groot de druk is. Dat weet ik uit Groningen. Dat ging over
"precedentwerking", "het kan allemaal niet" en "het mag niet" en "het
zal niet". Ik vind het heel belangrijk dat deze motie, die is
aangenomen, wordt uitgevoerd door de minister en dat hij erop let dat
waar achttien juristen tegen hem zeggen "ja, maar het mag niet", "het is
gevaarlijk" en "u moet dat nooit doen, want dat heeft consequenties tot
in 2088", hij toch altijd kiest voor het perspectief van de mensen om
wie het gaat. Want díé mensen zijn getroffen, en niet die juristen die
aan tafel zitten. Dat zou ik de minister nog willen meegeven: hoe gaat
hij deze motie uitvoeren?
Minister Van Hijum:
Ik denk eerlijk gezegd dat, niet alleen in de geest, maar ook in de
letter, de motie terug te vinden is in de aanbevelingen van de NSOB, dus
de kritische review van de aanpak. Die lessen zijn ook vertaald naar de
uitgangspunten in de herstelaanpak die het UWV nu heeft geformuleerd.
Maar uitgangspunten is één, het gaat er natuurlijk om hoe je dit zo
meteen in de praktijk handen en voeten geeft. Ik denk dat wij hier de
afspraak moeten maken dat we ook bij die volgende versie van dat plan
nadrukkelijk in de gaten houden hoe dat uitwerking krijgt en hoe er oog
is voor de individuele situatie van mensen, de context waarin
oplossingen worden gepresenteerd en de integraliteit daarvan. Er moet
daarbij ook gelet worden op de consequenties voor toeslagen en misschien
schulden waar mensen in terechtkomen, dus de individuele context van
mensen. Dat moet voldoende aandacht krijgen.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
De minister geeft aan alles heel zorgvuldig en met zachtheid te willen
doen. Ik denk dat die woorden hier ook allemaal wel gedeeld worden en ik
denk dat we dit kritisch moeten volgen. Maar ik ga toch nog even de
techniek in. Want wij spreken over zó'n groot en complex vraagstuk. Er
wordt best snel gehandeld. Dat geef ik ook mee. Ik ben bezorgd dat dit
te snel is en dat daar ook fouten in gemaakt zullen worden. Maar in de
beantwoording van de schriftelijke vragen gaf de minister aan dat het
met terugwerkende kracht tot 2020 is. Daar zitten twee groepen in
waarvan het heel raar is dat die daarin vallen. Dat is de groep waarbij
de indexatie niet goed gegaan is. Als je in 2015 niet goed geïndexeerd
bent, werkt dat heel hard door, juist voor die groep. Het is heel raar
om dat niet verder dan 2020 te laten lopen. Het tweede is dat er gewoon
een juridische uitspraak is van de Centrale Raad van Beroep, die zegt:
het moet met terugwerkende kracht. Die zegt niet dat het met
terugwerkende kracht moet tot 2020. Nee, dat moet in z'n geheel. Kunt u
uitleggen hoe u dat gaat uitvoeren?
Minister Van Hijum:
Volgens mij — ik zal het voor de zekerheid nog even nagaan voor de
tweede termijn — is het niet zo dat de indexatieproblematiek tot 2020
wordt beperkt, maar loopt die verder terug. Er kan samenloop zijn in de
jaren 2020 tot 2024, maar de indexatieproblematiek zelf is een
hersteloperatie op zich, waarvan het UWV heeft gezegd: waar we ze in
samenhang kunnen oplossen, gaan we dat doen. Maar dit beperkt zich
volgens mij niet tot die jaren. Voor de zekerheid zal ik dat nog even
nagaan, want ik wil niet hier de fout begaan om u verkeerd te
informeren. Ik snap de ernst daarvan. Maar het is ook een serieuze
vraag, die ik gewoon goed wil beantwoorden.
Wat betreft de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep: daar moet je
aan voldoen. Er zijn overigens verschillende uitspraken die recent zijn
gedaan. In beide gevallen heb ik daarvan toegezegd op welke momenten ik
de Kamer daar verder over zal informeren.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
In de schriftelijke beantwoording lijkt het alsof u zegt: ook voor de
Centrale Raad van Beroepuitspraken gaan wij niet verder dan 2020. Dat
zou heel raar zijn. Ik zou heel graag willen weten of u voor die groep
zeker verder teruggaat, zoals de rechter ook heeft gezegd, dan 2020.
Minister Van Hijum:
Uitspraken van de Centrale Raad van Beroep vragen over het algemeen wel
even om zorgvuldige bestudering en om het juist informeren van de Kamer
daarover. Volgens mij hadden we het daar vanochtend ook over en heb ik
toen een toezegging gedaan aan de fractie van de PvdA wanneer dat aan de
orde zal komen. Mevrouw Maatoug vroeg daar namelijk ook naar. Uit mijn
hoofd gezegd heb ik daarbij gezegd dat ik hier begin 2025 op terug zal
komen.
De voorzitter:
Prima. U continueert.
Minister Van Hijum:
De heer De Jong vroeg nog — dit is mijn laatste punt bij dit blokje WIA
— naar de stappen die ik ga zetten om de grote tekorten aan
verzekeringsartsen bij het UWV op te lossen. Ik heb in oktober al
aangegeven dat het UWV er alles aan doet om artsen te werven en op te
leiden, maar dat wel moet doen in de context van een heel krappe
arbeidsmarkt. Daarnaast kijken we wat er aan vereenvoudigingen mogelijk
is. Bijvoorbeeld de maatregel Praktisch beoordelen zorgt voor iets meer
capaciteit, of voor minder beroep op capaciteit, moet ik eigenlijk
zeggen. Ook moet de andere manier van werken binnen het UWV in
sociaal-medische centra ertoe leiden dat het UWV meer beoordelingen kan
gaan verrichten. We schelden ook voorschotten kwijt. Mensen moeten zo
min mogelijk last hebben van lange wachttijden. Naar dat soort
verbeteringen die het beroep op de capaciteit beperken, blijven we
continu zoeken.
Het eerlijke verhaal is ook dat er geen oplossingen zijn waarmee we die
mismatch op korte termijn kunnen oplossen. We blijven dus te maken
hebben met achterstanden. Ik vind het erg vervelend om dat te moeten
constateren. Natuurlijk blijf ik samen met het UWV zoeken naar
oplossingen die de achterstanden echt kunnen verminderen, maar we weten
ook dat alleen maatregelen voor de middellange en de lange termijn
uiteindelijk fundamenteel soelaas bieden. Dat maakt dat we de adviezen
van de commissie-OCTAS om het stelsel te vereenvoudigen met urgentie
moeten oppakken. Daarover zal ik uw Kamer nog voor het einde van het
jaar informeren.
Dat was het blokje WIA, voorzitter.
De voorzitter:
Ik schors tot 19.45 uur en wens u allen smakelijk eten.
De vergadering wordt van 18.42 uur tot 19.45 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen, en het woord is aan de minister.
Minister Van Hijum:
Dank u wel, voorzitter. Nog een paar blokjes te gaan, te beginnen met de
krapte op de arbeidsmarkt. Het is inmiddels wel weer even geleden, 40
jaar, dat vakbonden en werkgevers het land uit de crisis haalden met het
Akkoord van Wassenaar. Dat was toen een oplossing voor het grootste
probleem van die tijd: massale werkloosheid. Nu zitten we in een hele
andere situatie: krapte op de arbeidsmarkt, die ons uit de slaap houdt.
En dat probleem zal voorlopig nog wel even blijven. De heer Vijlbrief
vroeg mij om een schets van de betekenis van die krapte op de
arbeidsmarkt voor onze economie. Die krapte zet onze collectieve en
private ambities stevig onder druk. Denk aan de zorg, aan het onderwijs,
aan de technische beroepen. Dat heb ik afgelopen week nog in de regio
Zwolle kunnen zien. De staatscommissie demografie wees daar ook op. Voor
veel werkgevers is krapte de grootste belemmering in hun
bedrijfsvoering. De werkdruk neemt toe, en sommige bedrijven zien zich
genoodzaakt om hun prijzen te verhogen of openingstijden te beperken.
Een hele andere situatie dus dan in 1982, maar samen optrekken met
werkgevers en werknemers is het devies. Naast uitdagingen biedt een
krappe arbeidsmarkt natuurlijk ook een aantal kansen. Werkzoekenden
kunnen makkelijker een baan vinden die bij hen past, wellicht tegen een
hoger salaris, en ook voor groepen die er moeilijk tussen kwamen zoals
ouderen, mensen met een migratieachtergrond en langdurig
bijstandsgerechtigden ontstaan kansen. En niet te vergeten: krapte zal
werkgevers ook stimuleren om te innoveren en om hun productiviteit te
vergroten. Die krapte dwingt om ook anders naar je productieprocessen te
kijken. Dat is wat ik in algemene zin kan zeggen over welke impact het
heeft op de economie.
Om de krapte tegen te gaan, is het van belang dat meer mensen aan de
slag gaan, zoals ook mevrouw Van Dijk terecht opmerkte. Zo zorgen we dat
er minder mensen langs de kant staan en we ook minder afhankelijk worden
van arbeidsmigratie. Ook de heer Boon verwees daarnaar. Dus: werken moet
meer lonen. Dat is een agenda die breder in deze Kamer wordt gedeeld: je
moet meer overhouden van je verdiende euro, en het moet ook lonen om aan
de slag te gaan. We kijken bijvoorbeeld ook naar ouderen, mensen met een
afstand tot de arbeidsmarkt; doelgroepen die nu nog moeilijk aan de bak
komen. Hoe minder belemmeringen mensen ervaren om aan de slag te gaan,
hoe beter het is. Daarom maken we het ook makkelijker om mantelzorg en
werk te combineren, want ook dat is een belangrijke randvoorwaarde om
mensen in staat te stellen om meer uren te kunnen maken. We maken het
ook makkelijker — mevrouw Saris vroeg onder andere daarnaar — om een
opleiding of training te volgen voor werk in sectoren die om personeel
staan te springen. Dat noemen we de sectorale ontwikkelingspaden,
waarbij we ook kijken naar welke opleiding nodig is om tot de vervulling
van een bepaalde vacature te komen, ook door het onderwijs dat daarmee
gepaard gaat te ondersteunen. Ook willen we zorgen voor een hogere
arbeidsdeelname onder gezinsmigranten, statushouders en asielzoekers met
een grote kans op een verblijfsvergunning. Dat zijn een aantal
maatregelen die we nu treffen. Ik zeg u toe dat die krapteaanpak verder
wordt geconcretiseerd en uitgewerkt in de brede arbeidsmarktagenda die
ik nog voor de kerst naar de Kamer zal sturen.
Een hogere arbeidsparticipatie alleen is niet voldoende om die krapte op
te lossen. Het vraagt echt om een bredere aanpak en ook een verhoging
van de productiviteit. De heer Boon en de heer Aartsen hebben daarop
gewezen. Het kabinet gaat daarom met het bedrijfsleven een
productiviteitsagenda opstellen. De minister van Economische Zaken gaat
u hierover informeren voor de kerst. We kijken in onze bredere
arbeidsmarktagenda hoe we de kwaliteit van werk kunnen verhogen en hoe
we vraag en aanbod op de arbeidsmarkt beter bij elkaar kunnen
brengen.
De heer Aartsen (VVD):
Voorzitter. Ik had een vraag over de kansrijke, maar vooral ook de
kansarme asielzoekers. In de feitelijke beantwoording die we vanmiddag
kregen, geeft het kabinet aan dat het geen onderscheid maakt op dit
moment tussen kansrijke en kansarme asielzoekers ten aanzien van het
verstrekken van werkvergunningen. Het schrijft ook dat dat wel moet voor
een toekomstige Europese opvangrichtlijn. Die moet uiterlijk in 2026
zijn geïmplementeerd hier in Den Haag. Ik ben benieuwd of de minister
bereid is om ons toe te zeggen dat hij het UWV gaat vragen om uitvoering
te geven aan de motie-Becker/Flach om geen tewerkstellingsvergunningen
te verlenen aan kansarme asielzoekers vooruitlopend op die richtlijn,
omdat we het onmenselijk vinden om tegen mensen waarvan de minister van
Asiel en Migratie zegt "u moet weg" vanuit de andere kant te zeggen: u
mag hier wel werken.
Minister Van Hijum:
Feitelijk is het inderdaad zo dat het nu na een halfjaar is toegestaan
om te werken. Daarbij wordt dat onderscheid niet gemaakt. Dat
onderscheid zullen we op grond van de richtlijn scherper moeten maken.
Overigens is het onderscheid tussen kansrijk en kansarm nog best lastig
te operationaliseren. Het gaat dan bijvoorbeeld om mensen uit veilige
landen voor wie de kans dat ze hier een vergunning krijgen niet zo groot
is. Voor hen willen we die mogelijkheden dan beperken. Vooruitlopend
daarop ben ik bereid om te kijken of het UWV daar al op moet en kan
anticiperen.
De heer Vijlbrief (D66):
Ik ging ervan uit dat de minister het onderwerp "krapte" had afgerond.
Bij de categorieën mogelijkheden om iets aan de krapte te doen noemde
hij, bewust of onbewust, niet dat mensen ook meer uren zouden kunnen
gaan werken. De participatie in Nederland is sinds de jaren tachtig
enorm gestegen in aantal personen, maar niet in aantal uren. We hebben
nog steeds relatief veel mensen in kleine deeltijdbanen. D66 heeft daar
een voorstel voor gedaan. Daarop reageert de minister op een aantal
manieren die ik niet helemaal terecht vind, maar dat hoeven we nu niet
helemaal uit te discussiëren; ik zal straks nog wel een motie indienen
om dat instrument toch verder te laten uitwerken.
De minister schetste net, in het eerdere blok, de aanpak dat je het moet
hebben van een nieuw belastingstelsel en een heel nieuw
toeslagenstelsel. Daar ben ik het natuurlijk mee eens, maar het probleem
daarmee is dat dat er niet volgend jaar al komt. We moeten dus nu iets
doen om ervoor te zorgen dat mensen meer uren gaan werken. Wij hebben
daar een heel simpele oplossing voor, namelijk: zorg dat je mensen die
meer dan drie dagen per week werken — als de minister problemen heeft
met die drie dagen, kun je ook praten over vier dagen — een extra
beloning geeft als ze dat doen. Ik ben toch op zoek naar wat daar nou
precies het probleem mee is, behalve de vormgeving.
Minister Van Hijum:
Om te beginnen wil ik toch even verwijzen naar het project Meer uren
werkt! Ik kom daar straks in het blokje over gezin en werk nog op terug.
Dat project heeft wel degelijk de bedoeling — dat is ook een
Groeifondsvoorstel — om in een aantal kraptesectoren, waaronder de zorg,
de kinderopvang en het onderwijs, waarin ook relatief veel in deeltijd
wordt gewerkt, te kijken hoe je mensen kunt stimuleren om meer uren te
werken. Dat wordt breed bekeken, dus er wordt dan gekeken welke
interventies daarbij helpen. Dat kan een financiële prikkel zijn, maar
heel vaak is de prikkel die nodig is niet primair financieel. Het heeft
vaak ook te maken met roosters, met de flexibiliteit van het werk of met
de combinatie van arbeid en zorg. In die sectoren proberen we heel
gericht te kijken naar wat er nodig is om de deeltijdfactor te
vergroten. De heer Vijlbrief zei dat ik dat niet had genoemd; ik meende
dat ik dat wel had genoemd. Het heeft dus geen principiële redenen. Ik
geloof net als de heer Vijlbrief dat dit absoluut een knop is waar we
aan zouden kunnen draaien, maar dan wel in die brede context.
De heer Vijlbrief komt er iedere keer op terug — daar hebben we in de
brief over werkend Nederland al iets over geschreven — dat het
financieel lastig handen en voeten te geven is, omdat zo'n bonus ook
beschikbaar zou komen voor de grote groep mensen die al voltijds werkt
en daarmee eigenlijk ook niet doelmatig is, tenzij je het in de sector
zelf laat organiseren. Een werkgever kan zelf een bonus uitreiken. De
heer Aartsen zei dat net ook. Maar dan loop je tegen een aantal
juridische beperkingen aan. Het moet juridisch wel te rechtvaardigen
zijn dat je onderscheid maakt tussen voltijds werkenden en deeltijds
werkenden, in termen van de arbeidsvoorwaarden die je biedt. Ook voor
een werkgever kan dat een doelmatigheidsafweging zijn, maar moet je zo'n
bonus dan ook niet bieden aan de mensen die al voltijds werken?
Misschien zou je dan eigenlijk met terugwerkende kracht je
arbeidsovereenkomst ongedaan moeten maken om dan alsnog voltijds te gaan
werken met een bonus, om het maar even zo te zeggen. Het is een prikkel
die niet altijd doelmatig is. Dat is eigenlijk de reden waarom we daar
niet in algemene zin enthousiast over zijn.
De heer Vijlbrief (D66):
De minister heeft gelijk dat er ook hele andere factoren zijn. We gaan
het straks met de staatssecretaris misschien nog wel even hebben over de
kinderopvang, die daarbij een grote rol speelt. Dat is allemaal helder.
Maar toch even: dat er, in economentermen, deadweight loss is, namelijk
dat ook mensen die al drie of vier dagen werken dat voordeel krijgen,
vind ik niet zo erg, want dat zijn nou juist de groepen die je wilt
helpen, want daar zitten vaak de middeninkomens in. Ik vind dat argument
dus niet zo overtuigend. Het klopt dat het niet alleen een marginale
prikkel geeft en dat het ook geldt voor de mensen die al zo veel uren
werken, maar daarvan denk ik: daarmee ondersteun je de werkenden. Dit
kabinet wil zo graag gericht lastenverlichting geven aan werkende
mensen; nou, dat is precies wat je dan doet. Dus what's the problem?
Minister Van Hijum:
Het geld.
De heer Vijlbrief (D66):
Dan begrijpen we elkaar weer.
Minister Van Hijum:
Dat is er niet en dat is een niet onbelangrijke factor, evenals de
principiële punten daarbij. Nogmaals, ik denk dat het goed is om met de
werkgevers wel degelijk te bezien wat we kunnen doen om de urenfactor te
vergroten. De ruimte die we kunnen bieden, bieden we daarvoor. Ik denk
dat het goed is om van die aanpak te leren. Ik ben absoluut van plan om
die lessen terug te laten komen en te bezien of we er beleidsmatig echt
niet meer mee kunnen doen. Ik snap de urgentie die de heer Vijlbrief
hier aan de dag probeert te leggen. Ja, het moet uit de lengte of uit de
breedte komen en we hebben een beperkt aantal bronnen waaruit we de
arbeidskrapte kunnen helpen oplossen. Dit is er absoluut een van, dus ik
ontken dat niet. Maar aan dit specifieke middel zitten wel wat haken en
ogen.
De heer Vijlbrief (D66):
Voor de volgers van dit debat: dat geld hebben wij er al bij geleverd.
Wij denken dat het verlagen van het eigen risico geld over de balk
smijten is en dat je het beter op deze manier kunt inzetten. Dat hebben
we al eerder gezegd. Maar goed, daar mag iedereen politiek zo over
denken als hij wil. Het gaat erom, of je dat geld daarvoor wilt
aanwenden. Maar goed, ik zal daar straks een motie over indienen. Ik zou
de minister willen verzoeken om nog eens goed naar de ins en out van dit
voorstel te kijken.
Minister Van Hijum:
Dat kan ik zeker toezeggen, want nogmaals: we zijn er niet op uit om
creatieve ideeën de kop in te drukken op dit punt.
De heer Aartsen (VVD):
Ik zou hier toch even op door willen gaan. Ik sluit me wel aan bij de
heer Vijlbrief. Ik denk dat we ten aanzien van dit instrument echt even
moeten kijken hoever we kunnen gaan qua creativiteit. We hebben volgens
mij pilots lopen bij VWS en we hebben pilots lopen bij OCW, vanuit hun
werkgeversrol. Is de minister dan ook bereid om te zeggen: daar gaan we
volle bak mee door? Het komt niet uit de begroting SZW. Dat moeten die
ministeries dan besluiten vanuit hun werkgeversrol. Maar goed, dat lost
daar een hoop problemen op. Ik ben ook benieuwd of we een paar creatieve
instrumenten kunnen bedenken. Als we het over geld hebben: we hebben
bijvoorbeeld bij het Belastingplan de werkkostenregeling verhoogd. Ik
denk dat het goed zou zijn als dit ministerie, SZW, onderzoek gaat doen:
kun je via een gerichte vrijstelling in de werkkostenregeling het
mogelijk maken voor werkgevers om dit aan te bieden, bijvoorbeeld? Dat
soort instrumenten moeten we volgens mij echt op tafel hebben, zodat we
als Kamer kunnen beslissen in welke mate we een en ander inzetten,
bijvoorbeeld bij zo'n verruiming van de WKR. Die hadden we heel graag
willen inzetten om de arbeidsmarktkrapte aan te pakken. Alleen ligt dat
voorstel nu niet op tafel. Dat is het ingewikkelde.
Minister Van Hijum:
Ik herhaal dat ik er niet op uit ben om, daar waar creatieve ideeën
zijn, op voorhand al te zeggen "het kan niet". We kijken er echt serieus
naar. Dus ook nu zal ik weer toezeggen: op het moment dat we met de
arbeidsmarktkraptebrief komen en we de verschillende sporen nagaan, zal
ik opnieuw aandacht besteden aan de vraag "wat kunnen we met meer uren,
wat doen we in verschillende sectoren en wat kunnen we er wellicht
bovenop doen?" Ook de werkkostenregeling kan misschien wat ruimte
bieden. Ik sluit het niet uit, maar het is natuurlijk wel een regeling
met specifieke doelen en wettelijke kaders. Op dat soort zaken zal ik in
de brief nader ingaan.
De heer Flach (SGP):
Ik heb in mijn eerste termijn en ook in het interruptiedebat een lans
gebroken voor mensen die zich onbetaald voor een deel van hun tijd of
volledig inzetten voor allerlei maatschappelijk nuttige functies. Zou de
minister in de bepaling van de doelmatigheid van maatregelen in zijn
kraptebrief kunnen ingaan op het netto-effect? Stel je de mensen voor
die nu hun tijd gratis inzetten om op de buurkinderen te passen of een
zieke buurman of partner te verzorgen. Dat moet dan allemaal worden
overgenomen door betaalde kinderopvangkrachten of door de
wijkverpleegkundige. Met andere woorden: de krapte zal verschuiven.
Eigenlijk is mijn vraag: wil de minister kijken naar wat de maatregelen
uiteindelijk netto opleveren voor het terugdringen van de krapte?
Minister Van Hijum:
Daar wil ik aandacht aan besteden. Of ik het kwantitatief precies kan
becijferen, weet ik niet. Ik wil daar best een poging toe doen. Ik zie
wel dat er natuurlijk een soort uitruil is met de dingen die informeel
gebeuren, in termen van mantelzorg, onderlinge zorg en opvoeding. Als je
meer betaalde uren gaat werken, kan dat ertoe leiden dat dit tot een
verschuiving ergens ander leidt. Toch is het ook zo dat uit
verschillende onderzoeken blijkt dat heel veel mensen best meer zouden
willen werken. De verwachting is dat daar wel degelijk een netto
positief effect van zou kunnen uitgaan als je de randvoorwaarden
daarvoor beter op orde brengt, in termen van verlof en flexibiliteit in
werktijden. Het zit 'm niet alleen maar in een beroep op een alternatief
doen. Het zit 'm ook in de mate waarin je in staat wordt gesteld om je
baan daadwerkelijk met je zorgtaak te combineren. Daar is ook nog een
hoop te winnen. Ik zal proberen om die zaken in samenhang met elkaar te
schetsen in de arbeidsmarktkraptebrief.
De heer Flach (SGP):
Als de mensen dat zelf willen, is dat natuurlijk helemaal prima, maar ik
ben blij met het antwoord van de minister. Hij zegt dat hij gaat
proberen te komen met een dashboard dat niet te smal alleen maar focust
op het aantal uren participatie, maar ook op netto-effect dat het heeft
op de krapte op de arbeidsmarkt. Dank daarvoor.
Minister Van Hijum:
Dat brengt me op het thema arbeidsmigratie. Arbeidsmigranten zijn
onderdeel van onze discussie over de arbeidsmarkt, maar ook onderdeel
van de Nederlandse samenleving. Laat ik daarmee beginnen. Ze zijn nodig
voor onze economie en zullen dat ook zeker blijven. Maar ik heb er al
een aantal malen aandacht voor gevraagd en ik ben erop ingegaan dat we
uitbuiting en onderbetaling keihard moeten aanpakken, ook in het belang
van al die ondernemers die zich wel eerlijk aan de regels houden en dat
zijn gelukkig de meeste. Daarom wil ik dat we toegaan naar een veel
gerichter beleid voor arbeidsmigratie, waarbij we lusten en lasten
eerlijker over de samenleving verdelen en arbeidsmigratie tegen lage
lonen zo veel mogelijk tegengaan en juist stimuleren dat werkgevers
innoveren en investeren in productiviteitsverhogende technologie. Dat
wil ik nadrukkelijk samen doen met mijn collega van Economische
Zaken.
De heer Boon vroeg of ik samenwerk met provincies om de vraag naar
arbeidsmigranten in laagproductieve sectoren te voorkomen. Ik heb al
aangegeven dat dat nadrukkelijk een van de belangrijkste opdrachten is
voor het kabinet. Dat vraagt om een aantal richtinggevende keuzes voor
economie en arbeidsmarkt, want de arbeidsmigranten komen nu eenmaal
omdat er vraag is naar hun arbeid. Wij brengen nu in verschillende
trajecten de keuzes en maatregelen in kaart, net als de gevolgen daarvan
voor verschillende sectoren en onze economie. Ik heb onder andere
toegezegd een interdepartementaal beleidsonderzoek te starten, ook naar
de effecten van subsidies en fiscale maatregelen. We hebben ook de SER
gevraagd om een advies. We gaan ook nog met het bedrijfsleven en EZ een
productiviteitsagenda opstellen. Wat betreft de provincies kan ik
toezeggen dat ik in 2025 met alle provincies in gesprek ga over het
thema arbeidsmarkt. Ik wil dus ook weten welke specifieke problemen er
in de verschillende provincies spelen, want de ene provincie is de
andere niet. Krapte komt overal voor, maar waar precies en hoe je erop
inspeelt kan echt per regio verschillen. Daarbij zullen we ook het thema
arbeidsmarkt nadrukkelijk aan de orde stellen. Het antwoord is dus: ja,
ik ben ook bereid om met provincies en gemeenten en arbeidsmarktregio's
op dit punt samen te werken.
De heer Ergin vroeg hoe we kunnen voorkomen dat de boodschappen duurder
worden en de personeelstekorten toenemen als we inzetten op minder
arbeidsmigratie. Een brede afweging tussen kosten en baten van beleid is
natuurlijk altijd belangrijk, want de boodschappen moeten ook betaalbaar
blijven. Ik heb net al aangegeven dat het ibo en de SER met een brede
blik gaan kijken naar de vraagstukken op de arbeidsmarkt en op de
arbeidsmigratie. Tegelijkertijd kan ik ook niet ontkennen dat het in
sommige sectoren zo kan zijn dat die krapte ertoe gaat leiden dat
specifieke producten of diensten duurder worden. Dat is ook nu al het
geval. Dat is een gegeven dat we onder ogen moeten zien. De economie
past zich aan krapte en schaarste aan. Vraag en aanbod zullen daarop
inspelen.
Mevrouw Patijn vroeg aandacht voor het aspect gezondheidszorg voor
arbeidsmigranten. Ik wil daar twee dingen over zeggen. De minister van
VWS heeft aangekondigd dat er per 2027 structureel wordt bezuinigd op de
subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden door
alleen nog acute zorg te vergoeden. Dat raakt inderdaad, zoals terecht
werd opgemerkt, onverzekerde EU-burgers. Op verzoek van de Kamer hebben
de bewindspersonen van VWS toegezegd voor 1 januari 2025 een brief aan
de Kamer te sturen waarin inzicht wordt gegeven in de precieze
uitwerking van die maatregel en ook de juridische haalbaarheid daarvan.
Ik ben ook van plan die uitwerking nauwgezet te volgen, want ik begrijp
ook de zorg van de Kamer. Samen met VWS werk ik aan het terugdringen van
het aantal onverzekerden in Nederland. Toegang van arbeidsmigranten tot
de gezondheidszorg is dankzij de inspanningen van zorgverzekeraars en
nieuw beleid ook verbeterd. De commissie-Roemer is daar expliciet op
ingegaan. Ik heb met mevrouw Patijn eerder discussies gehad over de
verplichtstelling, of althans de mogelijkheid voor werkgevers om
inhoudingen te doen ten gunste van huisvesting en zorgverzekering. De
eerlijkheid gebiedt te zeggen dat ook die mogelijkheid heeft geleid tot
een relatief hoge verzekeringsgraad onder arbeidsmigranten. Dat is ook
de reden waarom ook bij vakbonden en werkgevers de steun voor die
inhoudingsregeling vrij hoog is. Zorgverzekeraars bieden speciale
collectiviteiten aan voor arbeidsmigranten, investeren in betere
informatievoorziening en toegankelijkheid en maken afspraken met
huisartsenpraktijken. Samen met VWS zet ik in op betere voorlichting aan
arbeidsmigranten, zorgverleners en hulpverleners in het sociaal domein.
We kijken ook hoe we de informatie hierover kunnen verbeteren, onder
andere via het project Work in NL.
Mevrouw Saris, mevrouw Patijn en de heer Aartsen vroegen naar de
financiering van de pilot voor kortdurende opvang van dakloze
EU-arbeidsmigranten. Voor arbeidsmigranten geldt te vaak dat zij hun
huis kwijtraken als zij hun baan kwijtraken. Het is belangrijk dat zij
dan niet op straat hoeven te slapen en goede ondersteuning krijgen. Die
pilots bieden dat. In de vier grote steden en Venlo en Eindhoven worden
deze uitgevoerd. Ik zie absoluut de waarde van deze pilots. Ik ben ook
in gesprek met mijn collega van VWS en met de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten over de voortzetting na 2025 en over een uitbreiding van die
pilot. Mijn streven is om de Kamer daar na de jaarwisseling over te
informeren. Ik ben oprecht enthousiast over die pilots. Voor
arbeidsmigranten die hun werk zijn kwijtgeraakt lijken de pilots
daadwerkelijk bij te dragen aan het voorspoedig en snel vinden van een
nieuwe baan of er wordt op terugkeer ingezet. Vaak liggen daar
persoonlijke redenen aan ten grondslag, maar dat gaat niet altijd
vanzelf. Stichting Barka doet buitengewoon goed werk door ook in de
netwerken van mensen herstelwerk te verrichten, waardoor terugkeer wel
tot de mogelijkheden kan behoren. Om gemeenten te ondersteunen en te
facilitairen bij hoe ze hiermee om kunnen gaan, hebben wij een Checklist
gelijke behandeling EU-burgers gepubliceerd waarmee gemeenten kunnen
bepalen welke arbeidsmigranten recht hebben op opvang. Dat was het thema
maatschappelijke opvang.
Dan kom ik bij het thema arbeidsmarktpakket. Een soepel functionerende
arbeidsmarkt is cruciaal voor onze welvaart, maar te veel mensen zijn
onzeker over hun werk en inkomen en werkgevers zijn onvoldoende
wendbaar. Een aantal jaar geleden zag de commissie-Borstlap dat al. Dat
is ook de reden waarom ik in beginsel doorga met het arbeidsmarktpakket,
samen met werkgevers en werknemers. Het doel is: meer zekerheid,
wendbaarheid en duidelijkheid.
Voordat ik inga op de specifieke vragen over de wetsvoorstellen uit het
arbeidsmarktpakket, wil ik kort stilstaan bij het advies van de Raad van
State op het wetsvoorstel Meer zekerheid voor flexwerkers en het
wetsvoorstel Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en
rechtsvermoeden, de Vbar. De Raad van State heeft bij beide
wetsvoorstellen het dictum b gegeven. Dat is een relatief gunstig
oordeel. Daarmee is er op zichzelf niet een directe aanleiding om de
twee wetsvoorstellen te heroverwegen. Maar de Raad van State is ook
kritisch. De Raad van State wijst erop dat de verschillen tussen vaste
en flexibele contracten groot blijven en dat het arbeidsmarktpakket dit
niet volledig in balans brengt. Ik heb het voornemen om in januari
hierover in gesprek te gaan met sociale partners en de analyse van de
Raad van State op ons te laten inwerken.
Ook wijst de Raad van State er bij de Vbar terecht op dat werkgevers en
werkenden behoefte lijken te hebben aan meer vrijheid binnen de
werkrelatie. Dat staat los van de contractvorm van hun werkrelatie. Ook
mensen die in dienst zijn, kunnen vrijheid ervaren op hun werk,
bijvoorbeeld door tijd- en plaatsonafhankelijk werken, werken met
wisselende taken en werken voor verschillende organisaties. Ook vaste
contracten bieden mogelijkheden om die vrijheid en diversiteit te
ervaren, maar dat gebeurt nog onvoldoende. Mevrouw Van Dijk wees onder
andere al op de mogelijkheid van een urenbank. Daarmee kun je gewerkte
uren later inzetten voor verlof. Er zijn werkgevers die deze afspraken
al met werknemers maken. Deze mogelijkheid wordt ook in sommige cao's
geboden, bijvoorbeeld in de cao Metalektro.
Kortom, veel organisaties zijn bezig om invulling te geven aan die
vrijheid binnen de werkrelatie. Ik heb daar nog verschillende andere
voorbeelden van. Die vrijheid is ook hard nodig, want het is een van de
manieren om het vast contract passend te maken, bij de tijd te brengen
en aantrekkelijk te maken. Dan over de wetsvoorstellen zelf. O, ik zie
dat er nog een vraag is.
De heer Aartsen (VVD):
Ik stelde vragen over de relatie tussen de Vbar en de hangende
prejudiciële vragen bij de Hoge Raad. Ik begreep eerst dat beide
wetsvoorstellen dit jaar nog naar de Kamer zouden komen. Ik begrijp
echter van de minister dat hij in januari eerst nog met de polder gaat
praten, en waarschijnlijk ook nog met de zelfstandigen. We verwachten
binnenkort de uitspraak van de Hoge Raad. Is de minister bereid om die
vragen eerst af te wachten, alvorens hij het wetsvoorstel Vbar naar de
Kamer stuurt?
Minister Van Hijum:
Ja. Voordat we meer stappen in het wetstraject zetten, wil ik goed
kijken wat het advies van de Raad van State betekent. Ik wil ook weten
of het brede herstel op de arbeidsmarkt en het herstel van de balans
gaat lukken, want dat is wat we uiteindelijk willen bereiken. Doen we
voldoende om dat binnen handbereik te brengen? Ja, ik wil daarbij de
verwachte uitspraak van de Hoge Raad betrekken over de prejudiciële
vragen. Die gaan over de FNV-Über-zaak. Als die uitspraak er ligt, zal
ik de Kamer informeren over de gevolgen daarvan voor het wetsvoorstel,
vooral voor het verduidelijkingsonderdeel. We verwachten die uiterlijk
in februari. Hopelijk nog iets eerder, maar ik durf dat niet met
zekerheid te zeggen. Je zou dan ook kunnen beoordelen of het opknippen
opportuun is of niet. Ik moet daarbij aantekenen dat het onderdeel
"verduidelijking" ook onderdeel is van het Herstel- en Veerkrachtplan.
Dat is het beroemde Europese plan, althans de voorwaarden die vanuit
Europa worden gesteld aan het bedrag van 5 miljard dat de vorige
regering heeft binnengehaald uit het Herstel- en Veerkrachtfonds. Daar
staat een aantal mijlpalen in en deze hoort daarbij. Het betekent dat
het onderdeel "verduidelijken arbeidsrelatie" uiterlijk op 1 januari
2026 moet ingaan. Dat kan consequenties hebben. Je kunt er ook wel weer
uitzonderingen op bedingen, maar dat moet je goed voorbereiden. Dat kan
wel financiële consequenties hebben en ik moet dat hier als
randvoorwaarde aangeven.
De heer Flach (SGP):
Gewoon om even te checken of ik het goed gehoord heb. Hoor ik de
minister nu zeggen dat hij kan beoordelen of hij beide onderdelen van de
Wet Vbar kan splitsen, als hij het oordeel van de rechter heeft over de
Über-zaak? Kan de minister iets preciezer aangeven hoe hij dat tijdpad
ziet? Is dat direct na de zaak? Wij hebben best wat haast bij het
onderdeel, waarbij we het uurtarief gaan vastleggen. We kunnen dan
misschien wat meer tijd nemen voor het lastiger arbeidsrelatievermoeden,
zodat het iets zorgvuldiger gewogen kan worden. Over de splitsing ligt
een aangehouden motie. Kan de minister het tijdpad na die uitspraak nog
even schetsen?
Minister Van Hijum:
Ja, zodra er een uitspraak is, zal ik onze interpretatie daarvan zo snel
mogelijk met de Kamer delen. Dat zal ik ook de consequenties voor het
wetsvoorstel schetsen. Daarbij speelt met name hoe tegen het aspect
ondernemerschap wordt aangekeken, in relatie tot hoe dat in het
wetsvoorstel is verwerkt. Ik ken de zorgen van de Kamer over hoe deze
twee zich tot elkaar verhouden. Ook in het licht van de eerdere kritiek
van de Raad van State vinden we het verstandig om daar nog eens heel
goed naar te kijken. Uiteindelijk wil je die balans goed hebben. Ik denk
dat die uitspraak ons daarbij kan helpen.
De heer Boon vroeg wat ik ga doen aan de onrust onder zzp'ers en
werkgevers over het vervallen van het handhavingsmoratorium voor
zelfstandigen. Ik hoor goed wat ook in de praktijk de zorgen van sommige
zelfstandigen en opdrachtgevers zijn. Onze organisaties, zowel bij
Financiën als bij Sociale Zaken, zijn in gesprek om daar zo veel
mogelijk verduidelijking bij te geven. Het kabinet neemt ook meerdere
maatregelen om die duidelijkheid te geven en opdrachtgevers goed te
informeren. Daar heb ik u, samen met de staatssecretaris van Financiën,
in september over geïnformeerd. Zo werkt de Belastingdienst samen met
vertegenwoordigers van opdrachtgevers en zzp'ers om hun achterbannen
goed te informeren over de opheffing, maar ook om ze bewust te maken van
hun verantwoordelijkheid bij de kwalificatie van de
arbeidsrelatie.
We zijn ook een communicatiecampagne gestart. Misschien kan ook deze
uitleg daaraan bijdragen. Het gaat erom dat de keuze voor een
contractvorm echt hoort bij de feitelijke situatie. De informatie
daarover is te vinden op hetjuistecontract.nl. Ik heb nog even gekeken
of die website het wel doet, maar dat is het geval; de goede informatie
staat erop. Op die website kun je echt snel duidelijkheid krijgen, in
elk geval in grote lijnen, over welk contract op jou van toepassing is.
Dat doen we aan de hand van situaties die in de praktijk veel voorkomen.
Dat is nu voor een aantal branches en sectoren in beeld gebracht.
Stapsgewijs wordt dat in de komende weken verder uitgebreid.
We zorgen ook voor een zachte landing. De Belastingdienst zal coulant
omgaan met het opleggen van boetes bij partijen die kunnen laten zien
dat ze aan de slag zijn met het verkleinen van de schijnzelfstandigheid
binnen hun organisatie.
Mevrouw Van Dijk vroeg of het socialezekerheidsstelsel nog voldoet in
deze veranderende arbeidsmarkt en of wij kunnen leren van onze Belgische
buren. Het laatste kan uiteraard altijd. Ik zeg erbij dat wij natuurlijk
onze eigen manier hebben om de balans op de arbeidsmarkt te herstellen —
landen zijn natuurlijk nooit helemaal vergelijkbaar — maar we kijken ook
wat we kunnen leren van andere landen en van welke fouten we kunnen
leren. Daarbij merk ik wel op dat voor België een andere balans geldt
tussen werkenden en zelfstandigen, waarbij ook de fiscale behandeling en
de socialezekerheidsbehandeling van zelfstandigen op een andere manier
vorm krijgt dan in de Nederlandse situatie. Maar daar waar wij kunnen
leren van Belgische gezichtspunten, zullen wij dat zeker doen. Zo hebben
wij de criteria verduidelijkt die belangrijk zijn voor de beoordeling
van de arbeidsrelatie, en daarbij ook naar België gekeken. Ook hebben
wij een rechtsvermoeden voor kwetsbare werkenden geïntroduceerd.
Mevrouw Saris vroeg nog wanneer de Kamer de uitwerking van het
wetsvoorstel re-integratie tweede spoor kan verwachten. Dat wetsvoorstel
maakt het mogelijk dat kleine en middelgrote werknemers de re-integratie
na één jaar ziekte volledig kunnen richten op het vinden van een
werkplek bij een andere werkgever. Het plan is om de basisverzekering
arbeidsongeschiktheid zelfstandigen en de re-integratie tweede spoor in
één wetsvoorstel aan uw Kamer aan te bieden. Ik heb u al eerder
geïnformeerd over het feit dat het beter uitvoerbaar maken van de
basisverzekering arbeidsongeschiktheid zelfstandigen meer tijd kost dan
gedacht. Die koppeling neem ik ook mee in mijn overwegingen over de
balans binnen het totale pakket, waar ik het in januari met de sociale
partners over ga hebben.
Daarnaast is er ook nog geld beschikbaar om de re-integratie via het
tweede spoor te verbeteren. Ik ben nog in overleg met de sociale
partners om te bekijken hoe we die middelen het beste kunnen
besteden.
Voorzitter. Mijn laatste blokje gaat over het thema arbeid, zorg en
gezin. Daar is het al even over gegaan.
De voorzitter:
Eerst de heer Boon nog even. Het woord is aan u.
De heer Boon (PVV):
Ik heb een huishoudelijke mededeling: ik heb tot nu toe het antwoord op
twee vragen gemist. Ten eerste miste ik een reactie op de motie over de
boetes van de Arbeidsinspectie bij illegale werknemers. Ten tweede
hebben wij met betrekking tot de Wtta gevraagd of het mogelijk is dat
mensen die zich schuldig maken aan uitbuiting hoofdelijk aansprakelijk
gesteld kunnen worden en een verbod kunnen krijgen om in die sector te
blijven werken.
Minister Van Hijum:
Ik weet van beide vragen dat die schriftelijk zijn beantwoord. Het
antwoord op beide vragen zit bij de schriftelijke beantwoording.
De heer Van Kent (SP):
Ik zat eigenlijk nog te wachten op de antwoorden op mijn vragen over het
ontslag op staande voet en een uitzendverbod in een aantal sectoren.
Minister Van Hijum:
Daarvoor geldt hetzelfde. Die heb ik ook in de schriftelijke antwoorden
voorbij zien komen.
Dan kom ik bij mijn laatste blokje: arbeid, zorg en gezin. De heer Flach
wees erop dat het leven meer is dan alleen betaald werk; minstens zo
belangrijk is de zorg die wij dragen voor onze naasten en voor onze
gezinnen. Maar hoe combineer je dat werk met de mantelzorg voor ouders,
met het opvoeden van kinderen of met vrijwilligerswerk? Ouders en
jongeren voelen allemaal de druk in een samenleving die altijd maar
aanstaat. Daarom is het ook belangrijk dat de overheid gezinnen een
helpende hand biedt. En daarom — dat staat ook nadrukkelijk in het
regeerprogramma — maken we kinderopvang goedkoper voor alle werkende
ouders, ontlasten we ouders administratief door de vergoeding niet meer
via hen, maar via de instelling te laten lopen, verhogen we het
kindgebonden budget, zetten we de financiering van gratis
schoolmaaltijden door, vergroten we de bekendheid van het recht op
flexibel werken — ooit een initiatiefwetsvoorstel in deze Kamer — en
doen we onderzoek naar de situatie van gezinnen. Tegen welke knelpunten
lopen zij aan en is er aanvullend beleid nodig? Ik heb al eerder
toegezegd, ook in de richting van de heer Flach, dat ik u in het eerste
kwartaal van 2025 over de uitkomsten van dat onderzoek zal
informeren.
De heer Flach vroeg ook waarom de overheid streeft naar een
cultuurverandering als het gaat om arbeid en zorg en of dat niet een
zaak van mensen zelf is. Ik vind dat in beginsel inderdaad een zaak van
mensen zelf. Maar mensen die meer willen werken, zouden daar wel de
mogelijkheden voor moeten hebben, want er zijn veel praktische
knelpunten. De laatste Emancipatiemonitor van het CBS laat zien dat de
helft van de ouders de zorgtaken graag gelijk zou willen verdelen, maar
dat in de praktijk slechts een op de tien dat doet. De reden waarom dat
niet gebeurt, zit 'm toch vaak in de randvoorwaarden die daarvoor
onvoldoende op orde zijn. Het kabinet wil ouders ondersteunen in hun
wensen en in de verdeling tussen arbeid en de zorg die zij wenselijk
achten. Dat kunnen inderdaad verschillende afspraken zijn.
De heer Aartsen vroeg waarom het persoonlijk verlof uit het SER-advies
niet meegenomen wordt in de vereenvoudiging van het verlofstelsel, omdat
dat ook gebeurt met het rouwverlof en het transitieverlof. Wij werken nu
aan een wetsvoorstel om het verlofstelsel te vereenvoudigen. Dat
voorstel zal in lijn zijn met het SER-advies. Daarin wordt het verlof
opgedeeld in drie clusters. Een daarvan is het persoonlijk verlof. In
die zin wordt dat dus wel meegenomen. Ook rouwverlof en transitieverlof
zouden daaronder kunnen vallen. Maar ik zeg erbij dat er nog geen
aanvullende dekking voor die vormen van verlof is. Wij zullen ook wat
dat betreft het debat over het initiatiefwetsvoorstel van ChristenUnie,
SGP en CDA met belangstelling volgen. Overigens kunnen werkgevers en
vakbonden in de cao's natuurlijk ook afspraken maken over dat verlof en
de bekostiging daarvan.
De heer Flach (SGP):
Ik hoor de minister zeggen dat het natuurlijk zo is dat ouders zelf die
keuze maken. Dat delen we. Daarachteraan zegt hij mogelijkheden te
willen bieden voor mensen die meer willen werken. Maar dat is wat anders
dan wat ik vroeg. Ik heb gevraagd of de overheid bewust actief gaat
interveniëren om gendernormen binnen organisaties te veranderen en een
cultuurverandering in de maatschappij te bewerkstelligen. Dan ga je echt
het rolpatroon van mensen beïnvloeden alsof ze dat niet zelf kunnen
beoordelen. De vraag is dan ook wat er mis is met de huidige
cultuur.
Minister Van Hijum:
Ik heb zelf nog even gekeken naar de website waarop het project Meer
uren werkt! wordt toegelicht. Ik moet zeggen dat ik het daar ook niet
tegenkom. Daar wordt vooral gekeken naar wat interventies in de
verschillende sectoren zijn, waar we mensen willen stimuleren om meer
uren te gaan werken, wat de knelpunten zijn die daar worden ervaren en
hoe je die vervolgens oplost. Ik heb daar niet een hele bewuste
interventie in de cultuur gelezen als doelstelling van het
Groeifondsproject. In die zin wordt dat ook niet als onderdeel van de
aanpak geschetst. Ik herken dat dus niet helemaal. Het gaat vooral over
de praktische knelpunten en het creëren van randvoorwaarden om de
combinatie aan te kunnen.
De heer Flach (SGP):
In dat laatste kan ik meekomen: als mensen het willen, is het prima als
wij de randvoorwaarden daartoe bieden en de knelpunten wegnemen. Als de
minister hiermee dan kan bevestigen dat het bij deze verschrijving in de
begroting blijft en dat het niet in de praktijk wordt gebracht, ben ik
helemaal gerustgesteld. Dat scheelt ook weer een motie.
Minister Van Hijum:
Ik denk dat de keuzevrijheid van mensen een belangrijk vertrekpunt is.
De constatering die ik net heb gedaan, is dat heel veel mensen die
combinatie graag zouden zien, maar zich niet in staat gesteld voelen om
die combinatie te maken en om meer uren te werken. Daar richt dit
programma zich op.
Voorzitter, dan ben ik in de veronderstelling dat ik mijn blokjes heb
afgewerkt en ook de vragen mondeling dan wel schriftelijk heb
afgedaan.
De voorzitter:
Hartstikke goed. Ik zie ook geen interrupties. We gaan met veel plezier
luisteren naar de staatssecretaris. Het woord is aan hem.
Staatssecretaris Nobel:
Voorzitter, dank. Dank aan alle Kamerleden voor de inbreng en vragen.
Dank uiteraard ook aan alle medewerkers van het ministerie en de Kamer.
Veel mensen zijn vandaag en dezer dagen voor ons aan de slag om uw
vragen te beantwoorden. Voordat ik op uw vragen inga, zou ik graag nog
een paar inleidende woorden tot u willen richten.
Eerlijk is eerlijk, het is voor mij best spannend om hier te staan. Ik
heb ook een beetje klamme handen. Laat ik daar gelijk bij zeggen dat dat
niet door u komt. Alhoewel ik hoop straks een goed debat met u te
voeren, zou het zomaar kunnen dat mijn vriendin gaat bevallen. Als u me
dus wat paniekerig mijn spullen ziet pakken, weet u waar ik naartoe ga.
Maar laten we hopen dat er een goed debat kan plaatsvinden. We gaan
thuis dus ook een mooie en drukke tijd tegemoet, maar voor nu kijk ik
uit naar het debat met uw Kamer. Dit soort dagen maakt mij er wel extra
bewust van dat we heel blij moeten zijn met al die zaken die in
Nederland goed geregeld zijn voor al die hardwerkende ouders. Ik denk
bijvoorbeeld aan de kinderopvang, waar ook mijn eigen zoontje met veel
plezier naartoe gaat. Ik ben blij dat we in Nederland zulke goede
kinderopvang hebben, zodat ook de ouders hard kunnen werken. Ik vind het
ook heel erg mooi dat ik er als staatssecretaris zelf, namens het
kabinet, mijn steentje aan mag bijdragen om de kinderopvang te hervormen
en voor alle werkende ouders bijna gratis te maken.
Voorzitter. Zo veel mogelijk mensen laten meedoen en aan het werk laten
gaan, is wat dit kabinet wil. Het is ook waar ik mij de komende periode
voor zal inzetten. Meedoen gaat het beste via betaald werk, want werk is
voor nieuwkomers ook de beste manier om te integreren en om volwaardig
mee te doen. Zo loopt er op dit moment ook een pilot bij gemeenten met
startbanen. Mevrouw Lahlah refereerde daar volgens mij ook al aan. Dat
is een voorbeeld van het combineren van werk en inburgeren. Werk helpt
om sociale contacten op te doen, om een bijdrage te leveren aan de
samenleving en het is uiteindelijk ook voor de meeste mensen nog steeds
de beste manier om uit de armoede te komen.
Wie kan werken, moet ook de kans daartoe krijgen en die grijpen. Dat
geldt ook voor mensen voor wie de arbeidsmarkt soms ver weg voelt,
bijvoorbeeld omdat ze een beperking hebben. Die mensen bieden we gepaste
ondersteuning. Alles wat de overheid doet, moet erop gericht zijn om
werken en meedoen gemakkelijker te maken. Dat is de rode draad, ook in
mijn werk als staatssecretaris. Meedoen is integreren en dat betekent
voor mij: je gaat aan het werk, je omarmt de Nederlandse normen en
waarden, en je spreekt de taal. Meedoen zonder de Nederlandse taal te
beheersen, is heel lastig en daar wil ik me dan ook vol voor inzetten.
Dat vraag ik ook van anderen, juist omdat ze dan niet buiten de boot
vallen.
Voorzitter. We zetten erop in om armoede en schulden tegen te gaan en
beter te bestrijden, niet alleen hier, maar ook in Caribisch Nederland.
Dat doen we bijvoorbeeld door te zorgen voor gratis schoolmaaltijden,
zodat geen enkel kind meer met een lege maag in de klas hoeft te zitten.
Dat doen we ook door ervoor te zorgen dat meer mensen grip op hun
financiën krijgen. Ik geloof in dit soort praktische maatregelen, want
hiermee maak je direct het verschil voor mensen. Tegelijkertijd zit daar
een dilemma, want niet voor iedere burger is een perfect toegesneden
oplossing altijd haalbaar, ook omdat dan het gevaar op de loer ligt dat
we een heel complex systeem met elkaar krijgen of misschien al hebben.
Of dat de uitkomsten verschillen bij gelijke gevallen, terwijl we juist
behoefte hebben aan een eenvoudiger stelsel, dat mensen meer zekerheid
geeft.
Voorzitter. Ik kom nu tot de beantwoording van de gestelde vragen. Ik
heb drie blokjes voor de Kamer in de aanbieding: het eerste blokje is
armoede en schulden; het tweede blokje is participatie, en tot slot de
kinderopvang.
Ik begin met armoede. Ik gaf het al aan: de beste manier om uit de
armoede en uit de schulden te komen en die tegen te gaan, is
uiteindelijk door werk of een opleiding. Werken is veel meer dan een
inkomen. Het leven is leuker als je jezelf uitdaagt en samen met andere
mensen ergens voor gaat. Het is ook goed om te zien dat de
armoedecijfers de afgelopen jaren flink zijn gedaald. Dat is positief,
maar het is geen reden — ik zei het eerder ook al — voor dit kabinet om
achterover te gaan leunen. Ik zie namelijk ook werkenden boven de
armoedegrens ontzettend veel moeite hebben om rond te komen, en dat
onder het aantal mensen in armoede ook steeds meer werkenden zijn.
Daarom komt dit kabinet met concrete maatregelen voor deze groep. Zo
gaan mensen volgend jaar minder belasting betalen over hun inkomen en we
verhogen het kindgebonden budget en de huurtoeslag. Dan hebben mensen
met een laag en middeninkomen meer geld te besteden. Dit past ook bij
het streven van het kabinet om te zorgen dat er niet meer mensen en
kinderen in armoede leven ten opzichte van dit jaar. De afgelopen jaren
zijn namelijk forse stappen gezet en zo liggen de armoedecijfers nu een
stuk lager dan vijf jaar geleden.
Voorzitter. Mevrouw Lahlah vroeg het kabinet of er ook een wettelijke
reductiedoelstelling moet komen. Hier hebben we volgens mij helemaal
geen wet voor nodig, want zoals gezegd: er zijn duidelijke afspraken
gemaakt in het regeerprogramma. Mevrouw Lahlah vroeg ook of het kabinet
durft te investeren in de bestrijding van kinderarmoede. Natuurlijk
durft dit kabinet dat, en dat doen we ook al, bijvoorbeeld door het
kindgebonden budget te verhogen. We zetten ook de schoolmaaltijden in
zowel Europees als Caribisch Nederland door.
Voorzitter. Daarnaast financiert het kabinet, samen met andere partijen,
ondersteuning voor kinderen die in armoede opgroeien, zodat ook zij
kunnen meedoen. Het kabinet werkt aan één integrale aanpak van
kinderarmoede. Dit is een brede aanpak, onder vijf ministeries. We
werken samen met gemeenten om de kinderarmoede te verbeteren. Zo zorgen
we ervoor dat ieder kind gelijke kansen krijgt. Ook zetten we in op
financiële educatie, om zo toekomstige geldzorgen bij kinderen en
jongeren te voorkomen.
De heer Ergin vroeg wat de nieuwe armoededefinitie betekent voor de
armoededoelstelling. Laat ik daar duidelijk over zijn: de doelstelling
blijft hetzelfde, ongeacht de armoededefinitie. Het streven van dit
kabinet is en blijft om de armoede- en kinderarmoedecijfers niet boven
die van het referentiejaar, 2024, uit te laten komen.
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
De staatssecretaris heeft het over de armoededefinitie. Ik heb daar een
vraag over gesteld. In het schriftelijke antwoord dat ik heb gekregen,
verwijst de staatssecretaris naar het CBS, het SCP en het Nibud als
onafhankelijke instituten die zelf bepalen hoe zij armoede definiëren.
Maar de staatssecretaris moet het toch met mij eens zijn dat de huidige
definitie een vertekend beeld geeft van de werkelijkheid als je
enerzijds het vermogen wel meetelt, maar anderzijds de schulden niet?
Dan ontstaat er een scheef beeld, juist van de mensen die in armoede
leven. Ik zei in mijn eerste inbreng al: armoede en schulden gaan vaak
hand in hand. Dit model, deze nieuwe armoededefinitie, doet geen recht
aan de mensen over wie het hier gaat. Kan de staatssecretaris alsnog
toezeggen dat hij bereid is te onderzoeken hoe schulden meegeteld kunnen
worden in een eventuele herijking van de armoedefinitie?
Staatssecretaris Nobel:
Ik gaf zojuist in mijn betoog al aan dat het feit dat het aantal mensen
dat in armoede leeft gedaald is, nog steeds geen reden is voor het
kabinet om achterover te gaan leunen. Ondanks de nieuwe definitie leven
er natuurlijk nog steeds ontzettend veel mensen in armoede. Iemand die
gisteren in armoede leefde, is met de nieuwe definitie vandaag niet uit
de armoede. Wat dat betreft zal het kabinet zich ook met de nieuwe
definitie — dat heb ik ook in antwoord op de vraag van de heer Ergin
aangegeven — nog steeds blijven inspannen voor de armoededoelstelling,
namelijk dat de armoedecijfers niet boven die van het referentiejaar,
2024, uit moeten komen.
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter, ik hoop niet dat dit wordt gezien als een tweede vraag, want
dit was geen antwoord op mijn vraag. Ik vraag of schulden ook meegenomen
kunnen worden in de armoededefinitie. Als je enerzijds het vermogen wel
meetelt, maar anderzijds de schulden die mensen hebben niet, dan is dat
een verkeerd model, want dan geeft dat een vertekend beeld. Is hij
bereid zich daarvoor in te zetten?
Staatssecretaris Nobel:
Volgens mij worden in de nieuwe armoededefinitie de schulden voor een
deel wel meegenomen door het Nibud en het SCP. Het is aan de
instellingen zelf om dat te doen.
Voorzitter. Wellicht zint het vervolg van mijn betoog mevrouw Lahlah
iets beter. De cijfers van 2024 op basis van de nieuwe definitie zijn
nog niet beschikbaar vanuit de bureaus die zojuist zijn genoemd. Een
eerste beeld daarvan volgt in maart. In het voorjaar zal ik uw Kamer
informeren over het nationaal programma armoede en schulden. Dan zal ik
ook nader ingaan op de nieuwe armoedecijfers.
Mevrouw Lahlah vroeg ook om met gemeenten vanuit vertrouwen te gaan
werken aan een grootschalige aanpak van bestaanszekerheid. Het kabinet
werkt samen met gemeenten en andere partijen aan dat nationaal programma
armoede en schulden. Op die manier willen we de bestaanszekerheid
verbeteren en aan het werk gaan vanuit vertrouwen. Het doel is om te
komen tot een effectiever en integraler armoede- en schuldenbeleid. Het
kabinet trekt ook in Caribisch Nederland geld uit ter ondersteuning van
het lokale armoede- en schuldenbeleid. Het gaat om 2 miljoen euro. Er is
vanaf volgend jaar 9 miljoen euro gereserveerd voor
koopkrachtondersteuning. Het kabinet is blij met creatieve initiatieven
van gemeenten om de bestaanszekerheid van inwoners te vergroten. Het
blijft hierbij balanceren tussen aan de ene kant de voordelen van
maatwerk en aan de andere kant het risico op te grote verschillen, want
dat ziet dit kabinet ook.
De heer Dassen vroeg naar een landelijk dekkend systeem voor het
verstrekken van menstruatieproducten. Het Armoedefonds vervult op dit
moment een waardevolle rol daarin. Er zijn meer dan 2.000 uitgiftepunten
van menstruatieproducten operationeel.
Voorzitter. Iedereen kan in de schulden terechtkomen. Natuurlijk is
voorkomen beter dan genezen. Er zijn ook manieren om de kans te
verkleinen dat je in een schuldenmoeras wegzinkt. Ik ben om die reden
ontzettend blij met de analyse en de adviezen die we eerder met u hebben
gedeeld bij het ibo problematische schulden. Want om opvolging te geven
aan de maatregelen van dat ibo schulden, maakt het kabinet 75 miljoen
per jaar vrij. Ik zeg toch nog maar één keer voor de zekerheid "per
jaar", want ondanks alle zware bezuinigingen lukt het dit kabinet om
daar 75 miljoen euro voor uit te trekken. Per jaar dus. Dit stelt ons in
staat om extra in te zetten op het voorkomen en oplossen van
schulden.
De voorzitter:
Maakt u even uw verhaaltje af op dit onderwerp.
Staatssecretaris Nobel:
Ik vond het een natuurlijk punt.
De voorzitter:
O, zo klonk het niet bij mij. Maar goed, de heer Dassen.
De heer Dassen (Volt):
Dank u wel, voorzitter. Dat geeft mij de mogelijkheid om even terug te
gaan naar de menstruatieproductenuitgiftepunten. Want inderdaad, op dit
moment zijn er ruim 2.400 uitgiftepunten en in december wordt het
2.500ste uitgiftepunt geopend. Het Armoedefonds speelt daar een grote
rol in. 170.000 vrouwen worden daarmee geholpen. Mijn vraag was
tweeledig. In Schotland heb je een landelijk dekkend systeem. Ik was
benieuwd hoe de staatssecretaris daarnaar kijkt. De andere vraag die ik
had gesteld, ging erover dat we met 1 miljoen extra in staat zijn om in
Nederland ook een landelijk dekkend uitgiftesysteem neer te zetten
waarmee nog eens 130.000 vrouwen extra geholpen kunnen worden. Dat zijn
allemaal vrouwen die dan ook mee kunnen doen met werk, sport, school.
Mijn vraag was eigenlijk of we dat in Nederland ook niet met elkaar
moeten realiseren.
Staatssecretaris Nobel:
Volgens mij bent u ook schriftelijk geïnformeerd over het Schotse model
en anders kom ik daar in de tweede termijn nog even op terug. Dat was in
ieder geval mijn veronderstelling. U vroeg om meer geld aan het kabinet.
Daar zullen we straks denk ik bij de beoordeling van de moties kritisch
naar moeten kijken, want op dit moment staat er volgens mij acht ton
gereserveerd en u vraagt om meer middelen. Dan moeten we denk ik met
elkaar kijken of dat mogelijk is binnen de bestaande middelen. Of had u
een dekkingsvoorstel?
De heer Dassen (Volt):
Ik had eigenlijk gehoopt dat de staatssecretaris in ieder geval mee zou
gaan in de gedachtegang dat het heel goed zou zijn als we ook de rest
van het land weten te dekken, omdat we zien dat het een succes is. Ik
ben natuurlijk altijd op zoek naar meer dekking voor verschillende
voorstellen. Maar goed, ik weet ook hoe moeilijk het is om die dekking
op dit moment te krijgen. Ik had dus gehoopt dat de staatssecretaris er
misschien in mee zou kunnen gaan en dat we zouden kunnen kijken hoe we
ertoe kunnen komen om dat landelijk dekkende systeem beter te maken of
dat er misschien betere manieren zijn om de bestaande middelen, de
middelen die we nu hebben, in te zetten. Vandaar dat ik vroeg naar het
Schotse model. Of dat hij misschien zou willen onderzoeken hoe de
investering die we nu doen de samenleving wellicht een hoop geld kan
opleveren, doordat mensen beter kunnen participeren, wat volgens de
staatssecretaris, zoals ik hem zojuist heb beluisterd in ieder geval,
een heel belangrijk onderdeel is, in plaats van alleen maar het antwoord
terug te geven: waar is uw dekking?
Staatssecretaris Nobel:
Ik loop nog niet zo heel lang rond in de Kamer, maar ik was in de
veronderstelling dat op het moment dat er voorstellen worden gedaan waar
dekking voor nodig is, de Kamer daar dan zelf met een voorstel voor
komt. Tegelijkertijd, ik ben de beroerdste niet. Dat gaf ik al aan. Ik
wil best met u kijken hoe we dit dan toch kunnen doen, maar dan zullen
we wel naar de bestaande middelen moeten kijken. Er is structureel geld
gereserveerd vanuit het Armoedefonds. Ik ben het wel met u eens dat als
het efficiënter kan, we dat zeker niet moeten nalaten. Ik zal in mij
tweede termijn, voor zover dat schriftelijk nog niet gebeurd, nog even
reflecteren op dat Schotse model.
Mevrouw Welzijn vroeg hoe ik ervoor kan zorgen dat vroegtijdige detectie
van schulden en laagdrempelige hulpverlening gegarandeerd blijven. Het
kabinet reserveert 20 miljoen euro vanaf 2025 voor het verbeteren van de
vroegsignalering, en voor laagdrempelige ondersteuning door bijvoorbeeld
vrijwilligersorganisaties is al 2,5 miljoen euro structureel
beschikbaar.
De heer Ceder vroeg of ik bereid ben tot een regulier overleg met
organisaties als SchuldHulpMaatje en Humanitas. Het goede nieuws is dat
het ministerie van Sociale Zaken al regelmatig overleg voert met
vrijwilligersorganisaties als de organisaties die de heer Ceder zelf
noemde. Dat levert ontzettend waardevolle inzichten op. Gelukkig ontmoet
en spreek ik zelf ook veel verschillende maatschappelijke organisaties
tijdens werkbezoeken. Er zijn heel veel organisaties die goed werk
verzetten. Het is helaas niet haalbaar om met alle organisaties regulier
overleg te voeren, zeg ik dan maar even als bewindspersoon.
De heer Ceder vroeg daarnaast of je met een rijbewijs toegang kunt
krijgen tot schuldhulpverlening. Ik werk hieraan met het wetsvoorstel
met betrekking tot de Participatiewet, door te regelen dat je je bij
gemeenten kan melden met een rijbewijs voor zowel de bijstand als de
schuldhulpverlening.
Voorzitter. Dan kom ik bij het blokje participatie en groepen met een
afstand tot de arbeidsmarkt.
Mevrouw Welzijn (NSC):
Ik dacht: ik ren alvast deze kant op, ondanks dat ik mijn spullen niet
goed kon vinden. Ik heb een vraag over de vroegsignalering. Die bedragen
kon ik natuurlijk zelf ook in de begroting lezen. Mijn vraag is of de
staatssecretaris kan ingaan op die goede inzet. Daarvoor heb je
natuurlijk ook lokale partijen nodig, de gemeenten dus. Zij gaan een
ravijnjaar tegemoet. Kunnen we er nog steeds van uitgaan dat het
geoperationaliseerd kan worden? Ik bedoel daarmee meer dan alleen
geld.
Staatssecretaris Nobel:
Dat is een ingewikkelde vraag om alleen vanuit het ministerie van
Sociale Zaken te beantwoorden. Uiteindelijk overleggen we in een veel
breder overleg tussen Rijk en gemeenten met de medeoverheden welke taken
en knaken er uiteindelijk voor gemeenten beschikbaar zullen moeten zijn
om de taken uit te voeren die wij van hen verlangen. Dat gaat veel
verder dan alleen armoedebestrijding. Ik kan wel aangeven dat wij voor
de laagdrempelige ondersteuning van die vrijwilligersorganisaties in
ieder geval gewoon structureel 2,5 miljoen hebben gereserveerd.
Voorzitter. Dan kom ik bij het blokje participatie van groepen met een
afstand tot de arbeidsmarkt. Ik zei het al eerder: werk is voor mensen
de beste manier om mee te doen. Werk is namelijk veel meer dan een
inkomen. Werk helpt om sociale contacten op te doen en een bijdrage te
leveren. Daar hebben mensen in de samenleving ontzettend veel baat bij.
Daarom maak ik me er hard voor dat mensen mee kunnen doen en niet
onnodig langs de zijlijn staan. Dat is namelijk ontzettend zonde voor
die mensen zelf, maar ook voor ons als samenleving. Dat vraagt er dan
ook om dat we kijken naar wat mensen wel kunnen. Het vraagt ook om
regelingen die bij mensen passen in plaats van andersom. We werken hier
hard aan, bijvoorbeeld door het verbeteren van de Participatiewet. Die
wordt op dit moment namelijk als complex ervaren, waardoor hij
participeren belemmert in plaats van bevordert. Dat moet eenvoudiger. Er
zijn veel te veel loketten waar mensen moeten aankloppen voor hulp.
Mensen zitten er gewoon niet op te wachten om eerst uit te moeten zoeken
waar ze heen moeten om te vragen om hulp.
Mevrouw Lahlah vroeg ook naar mensen die vastzitten in de
Participatiewet, waaronder de jonggehandicapten. Ik vind het belangrijk
dat iedereen mee kan doen in onze samenleving. Niet iedereen in de
Participatiewet kan betaald werken. Soms ook niet op de langere termijn.
De wet gaat hier wel van uit. Daarom ontbreekt op dit moment voor
sommige mensen het perspectief op meedoen. Dit kaart OCTAS ook aan. Bij
de herziening van de Participatiewet zal ik kijken naar de positie van
jonggehandicapten en mensen die door een chronische ziekte niet aan het
werk kunnen. Samen met gemeenten en andere partijen werk ik daarom
opties uit om dit te verbeteren.
We hebben oog voor mensen die extra hulp nodig hebben op de
arbeidsmarkt, bijvoorbeeld voor de mensen met een arbeidsbeperking die
vallen onder de banenafspraak. Ik zei het al eerder: we moeten echt
beter kijken naar wat mensen wel kunnen. Naar aanleiding van het
FNV-pamflet vroegen mevrouw Lahlah en meneer Kent naar een recht op werk
voor mensen met een arbeidsbeperking. Laat ik dit zeggen: ik vind het
onacceptabel als deze mensen aan de kant staan en dat deze mensen geen
regulier werk kunnen vinden, niet beschut werk. En een recht op werk ...
Voor andere doelgroepen is voor mij nog niet duidelijk hoe de FNV dat
recht op werk precies voor ogen heeft. Meneer Van Kent heeft hierover al
wat leesvoer aangedragen. Dat ga ik uiteraard tot me nemen. Maar over
dit voorstel zou ik eerst graag op korte termijn met de FNV zelf van
gedachten wisselen, voordat ik daar allerlei uitspraken over ga doen in
de Kamer. Ook omdat er waarschijnlijk sprake zal zijn van financiële
gevolgen. Daar moet natuurlijk wel dekking voor zijn.
De heer Van Kent (SP):
Ik ga ervan uit dat de staatssecretaris het met de SP eens is dat
iedereen die kan werken, ook de kans moet krijgen, en dat het
onbestaanbaar is dat er nu geld naar gemeenten gaat waar vervolgens geen
gebruik van wordt gemaakt om deze mensen te begeleiden of een plek te
bieden. Ziet de staatssecretaris dat probleem? Vindt de staatssecretaris
ook dat het geld dat bedoeld is voor mensen met beschutte plekken, maar
vooral ook voor de begeleiding naar reguliere banen, jobcoaching of de
ondersteuning van mensen die onder die banenafspraak vallen, daar ook
voor gebruikt moet worden? Vindt de staatssecretaris met de SP dat we
dat moeten gaan organiseren met elkaar?
Staatssecretaris Nobel:
We vinden elkaar in ieder geval in het principe dat iedereen aan het
werk gaat, het liefst in een reguliere baan. Het is nu wel zo dat we
heel veel geld — het wordt nu misschien een beetje technisch — hebben
geoormerkt met SPUK's en dat soort zaken. Daar willen we volgens mij ook
deels vanaf, omdat we het makkelijker willen maken voor gemeenten om
uiteindelijk die gelden aan te vragen. Ik gaf zojuist ook al aan dat het
aan de ene kant fijn is dat gemeenten maatwerk hebben, maar daardoor
ontstaan ook verschillen. Die kunnen ook hierin ontstaan. Ik wil dus
eerst samen met de FNV en de gemeenten goed van gedachten wisselen
daarover, voordat ik die stap verder met u zet, zo van: we moeten het op
deze manier financieel gaan regelen. Maar het principe dat mensen aan
het werk moeten gaan en het liefst ook dat zij in een reguliere baan
terechtkomen, deel ik volledig met de heer Van Kent.
De heer Van Kent (SP):
Ik heb voorbeelden genoemd uit Pekela en Apeldoorn, waarbij
SP-wethouders geld van de begroting dat eigenlijk bestemd is voor andere
zaken, gebruiken om wel dit soort plekken te realiseren. Het is
natuurlijk heel erg gek dat er andere gemeenten zijn die hetzelfde geld
krijgen van het Rijk, maar helemaal niks organiseren. Vindt de
staatssecretaris ook niet dat we die afspraak moeten gaan maken met de
gemeenten? Vindt hij niet dat we moeten zeggen: er is geld beschikbaar
om mensen te begeleiden, te ondersteunen of een plek te bieden, maar dan
maken we wel de afspraak dat dat vervolgens ook gebeurt? En als je dat
als gemeente dan niet doet, dan wordt het geld dat dan overblijft,
gebruikt voor de gemeenten die wel die inzet hebben.
Staatssecretaris Nobel:
Hier komen we dus in de uitvoering terecht. Daarvoor wil ik echt eerst
met de gemeenten om tafel. Ik kan nu heel stoer zeggen: dat gaan we
regelen en elke gemeente moet het zo doen. Maar daarmee regelen we
misschien weer het hele systeem dicht, waardoor mensen uiteindelijk niet
aan het werk komen. Dan hebben we eigenlijk niet wat we willen, namelijk
dat mensen die nu langs de zijlijn staan, uiteindelijk in een reguliere
baan terechtkomen. Dus ja, ik ga dit gesprek graag aan met FNV en, in
een later stadium, eventueel ook met gemeenten. Ik vermoed namelijk dat
er misschien ook nog wel een financiële dekking bij komt kijken. Dat ga
ik gewoon niet nu hier toezeggen. Ik kan wel toezeggen dat ik daar
verder over in gesprek wil gaan.
Voorzitter. Ik ben niet voor de herinvoering van de Wet sociale
werkvoorziening … Nee, ik sla nu één stukje over. Excuus.
Zoals ik wel zojuist al aangaf in het antwoord bij de heer Van Kent, is
het voor andere doelgroepen nog onduidelijk hoe de FNV dat recht op werk
precies voor ogen ziet. Meneer Van Kent heeft hiervoor wat leesvoer
aandragen. Maar laat ik vooropstellen dat ik niet voornemens ben om de
herinvoering van de Wet sociale werkvoorziening door te voeren. Ik wil
namelijk dat zo veel mogelijk mensen bij reguliere werkgevers aan de
slag gaan, wat ik zojuist ook al aangaf. Ik wil kijken hoe we het
stelsel van werk en inkomen eenvoudiger kunnen maken, ook voor mensen
met een arbeidsbeperking. Daarom herzien we de Participatiewet en werken
we aan een toekomstvisie voor de banenafspraak.
Mevrouw Rikkers vroeg naar het niet halen van de doelstelling van die
banenafspraak door de overheid. De overheid heeft inderdaad een grote
verantwoordelijkheid om die 25.000 banen te realiseren. Ik vind het dan
ook ontzettend teleurstellend dat dat ons nog niet gelukt. Ik blijf mij,
overigens samen met de minister van Binnenlandse Zaken, daarvoor
inzetten. De opgave voor de overheid is relatief groter dan voor de
markt. Dat komt doordat de overheid ook veel werkzaamheden uitbesteed
aan diezelfde markt en die banen tellen dan weer niet mee voor de
doelstelling van de overheid. Maar ze zijn er wel. Ook zien we dat het
met name in het onderwijs en bij universitair medische centra moeilijk
is om voldoende banen te realiseren. In deze sectoren gelden namelijk
bevoegdheidseisen, zoals de lesbevoegdheid. Nog dit jaar zal de minister
van BZK u verder informeren over de resultaten van de verschillende
overheidssectoren.
Mevrouw Welzijn vroeg waar mensen in de banenafspraak op terugvallen als
werken toch niet lukt. In het kader van Simpel Switchen zijn we bezig
met hoe we de overgangen beter kunnen laten verlopen. Dat gaat
bijvoorbeeld om van beschut werk naar de banenafspraak, maar ook weer
terug, als het toch niet lukt. Samen met ondernemers blijven we oog
houden voor wat mensen kunnen bijdragen aan onze maatschappij. Daarvoor
is een goede ondersteuning vanuit gemeenten en sociaal
ontwikkelbedrijven nodig.
Mevrouw Lahlah vroeg naar meer ruimte voor die sociaal
ontwikkelbedrijven. Deze bedrijven spelen een belangrijke rol in werken
toch mogelijk maken voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. We
zetten de komende jaren dan ook forse stappen om de infrastructuur van
sociaal ontwikkelbedrijven verder te versterken. Zo bevorderen we onder
andere beschut werk. Daarbij gaat het de komende tien jaar om ruim 1
miljard euro extra en structureel gaat het om 100 miljoen per jaar. Dit
is de grootste investering op dit gebied in jaren. Het kabinet
investeert ondanks de bezuinigingen dus fors. We verwachten dat
gemeenten en sociaal ontwikkelbedrijven ook bijdragen aan een betaalbare
infrastructuur. Hierover ben ik in gesprek met de gemeenten en sociaal
ontwikkelbedrijven.
Mevrouw Lahlah en de heer Ceder vroegen naar de cao voor mensen in deze
sociaal ontwikkelbedrijven, de zogenaamde cao Aan de Slag. Het is de
verantwoordelijkheid van het Rijk dat gemeenten uiteindelijk voldoende
mogelijkheden hebben om mensen aan het werk te helpen en te houden. Maar
deze cao — dat wil ik hier toch maar zeggen — valt daar niet onder. De
cao is een initiatief van gemeenten en vakbonden. Zij hebben deze cao
afgesproken. Het Rijk is hierin geen partij. Tegelijkertijd sta ik open
voor het gesprek. Dat deden we in de afgelopen periode en dat zullen we
ook blijven doen. Ik streef ernaar om dit gesprek met de VNG en Cedris
nog dit jaar te vervolgen.
Mevrouw Lahlah had een voorstel voor het automatisch toekennen van de
individuele inkomenstoeslag.
De voorzitter:
Een vraag nog van de heer De Jong op dit punt.
De heer Léon de Jong (PVV):
Even over dit cao-verhaal. Ik begrijp helemaal waar dat ligt. Maar
begrijp ik goed dat de staatssecretaris, op het moment dat hij ziet dat
die gesprekken niet helemaal lekker lopen en dat het een bepaalde kant
opgaat en ze er niet uitkomen, zoals weleens eerder is gebeurd, zich dan
wel in de positie weet dat hij daarin een faciliterende of een
begeleidende rol zou kunnen spelen? Zo kunnen de partijen aan tafel
blijven zitten om uiteindelijk voor mekaar te krijgen dat mensen in de
sociale werkplaatsen gewoon een goede cao krijgen. Lees en hoor ik hem
op die manier goed?
Staatssecretaris Nobel:
Zeker. Ondanks dat we in eerste aanleg niet een partner zijn in deze
cao, zal ik, op het moment dat dit van ons gevraagd wordt, of ook
ongevraagd op het moment dat ik denk dat dit kan helpen, altijd de
partijen bij elkaar brengen.
Mevrouw Lahlah had een voorstel voor het automatisch toekennen van de
individuele inkomenstoeslag. De gemeente kan deze toeslag toekennen aan
inwoners met een langdurig laag inkomen, zonder uitzicht op verbetering.
Hoe sympathiek dit voorstel ook lijkt, kan ik dit niet steunen. Het
automatisch uitkeren van de individuele inkomenstoeslag vindt dit
kabinet onwenselijk. Er vindt dan namelijk geen individuele beoordeling
meer plaats. Zo wordt niet meer meegewogen of er nog mogelijkheden zijn
voor individuele personen om het inkomen te verhogen, maar ik wil wel
kijken — misschien had mevrouw Lahlah al verwacht dat er een komma zat
na deze zin — hoe we de inkomensvoorziening in de Participatiewet
eenvoudiger en toegankelijker kunnen maken.
Ik kom nu bij de heer Dassen, dus dit is misschien …
De voorzitter:
Een vreemde dans. Mevrouw Lahlah.
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Ik vind de reactie van de staatssecretaris op dit punt wel wat
teleurstellend. Bovendien klopt die ook niet als het erover gaat dat er
zonder aanvraag niet meer getoetst kan worden op inkomensverbetering.
Dat is gewoon feitelijk onjuist, want ook zonder aanvraag kunnen
gemeenten toetsen op inkomensverbetering met de gegevens die zij al tot
hun beschikking hebben. Het gaat nu juist om een groep die langdurig
onder het bestaansminimum zit. Het is niet voor niks dat er dan een
individuele inkomenstoeslag is, omdat je dus langdurig, meer dan drie
jaar, niet hebt kunnen sparen voor grote uitgaves. Dus als deze regeling
al niet ambtshalve toegekend kan worden, wat zegt dat dan over de
ambities van deze staatssecretaris als het gaat om de
vereenvoudigingsagenda? Is de staatssecretaris niet eens bereid om drie
woorden — want daar het gaat om: om drie woorden — te schrappen uit de
P-wet? Of moeten we dan constateren dat de vereenvoudigingsagenda
eigenlijk een wassen neus is?
Staatssecretaris Nobel:
Ik heb aangegeven dat we juist wel willen kijken hoe we de
Participatiewet eenvoudiger kunnen maken, maar ik weiger me erbij neer
te leggen om aan de voorkant te zeggen wat een individu allemaal niet
meer kan. Daarom vind ik het zo belangrijk en vindt het kabinet het zo
belangrijk dat we toch telkens blijven kijken naar wat er wel kan vanuit
het individu. Ook daar zullen we bij de Participatiewet echt
nadrukkelijk oog voor blijven hebben, want er is niets zo asociaal als
mensen langs de zijlijn laten staan.
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Ik vind het heel leuk en ik vind het echt hele mooie woorden, maar dat
is echt geen antwoord op mijn vraag. De vraag is of je in het kader van
vereenvoudiging en versimpeling de bureaucratie kan verminderen. Dat
geldt in het bijzonder voor deze groep. Is de staatssecretaris daartoe
bereid? Dat is mijn punt, en daar zou ik graag antwoord op hebben. En …
Nou, ik wacht even het antwoord daarop af.
Staatssecretaris Nobel:
Kijk, het kabinet kan natuurlijk altijd meekijken op het punt van uw
laatste woorden: minder bureaucratie en minder regelgeving. Ik kan u
best toezeggen dat we er bij de nieuwe Participatiewet kritisch naar
gaan kijken of we dat eenvoudiger kunnen maken. Tegelijkertijd blijf ik
toch zeggen dat we echt willen uitgaan van wat een individu wél kan.
Maar nogmaals, ik wil best kritisch bekijken of we de bureaucratie en
regelgeving in de Participatiewet minder kunnen maken. Dat lijkt mij
altijd een gezond streven. Laten we dat bij de verdere uitwerking van de
Participatiewet dan ook met elkaar oppakken.
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Mag ik nog een punt van orde maken, niet per se op dit punt? Ik was het
net even aan het nazoeken: in de armoededefinitie wordt vermogen wel
meegenomen, maar schulden niet. De staatssecretaris zei dat schulden wel
degelijk gedeeltelijk worden meegenomen, maar dat is dus niet zo. Ik zou
dus graag nog een reactie op mijn vraag willen, eventueel in de tweede
termijn.
Staatssecretaris Nobel:
Ik zal even nagaan hoe het precies zit. In mijn veronderstelling heeft
het Nibud in de nieuwe armoededefinitie wel een deel van de schulden
meegenomen. Maar ik zal dat voor de zekerheid even nagaan.
De heer Léon de Jong (PVV):
We zien vaak dat werkgevers wel bereid zijn om mensen met een afstand
tot de arbeidsmarkt in dienst te nemen. Ze zijn echt wel bereid om daar
hun steentje aan bij te dragen om zo voor een deel de enorme tekorten op
de arbeidsmarkt op te vangen. Dat is ook in het belang van de mensen
zelf die graag willen werken. Maar heel vaak weten ze niet welke
middelen ze daarvoor kunnen gebruiken of lopen ze tegen bepaalde
drempels aan, en omdat ze zo druk zijn, pakken ze dit dan eigenlijk niet
meer verder op. Wat kan de staatssecretaris doen om werkgevers, mkb'ers
en anderen meer kennis te laten maken met de tools die ze hebben en de
financiële gereedschapskistjes die er zijn, opdat zij de mensen met een
afstand tot de arbeidsmarkt, de arbeidsgehandicapten en anderen, in de
organisatie een plek kunnen geven?
Staatssecretaris Nobel:
Het punt dat de heer De Jong schetst, is heel terecht. Niet alleen voor
de mensen die de toeslagen aanvragen, maar ook voor bedrijven die heel
graag mensen aan het werk willen helpen, hebben wij gewoon met elkaar
een heel ingewikkeld systeem opgetuigd. En dat is nou precies wat we met
de nieuwe Participatiewet veel beter en veel eenvoudiger willen maken.
Ik hoop ook echt dat we daarbij grote stappen kunnen zetten en niet
alleen het laaghangend fruit plukken. Bij de Participatiewet zullen we
dus zeker aan de werkgevers vragen wat we kunnen veranderen, opdat
uiteindelijk gewoon meer mensen aan het werk gaan. Ook tijdens de
werkbezoeken die ik afleg zeggen heel veel ondernemers tegen mij: ik zou
het wel willen, maar daarvoor moet zó veel ingevuld worden, daar komt
zo'n papierwinkel bij kijken en er zijn zó veel loketten … Een
ondernemer zei laatst tegen mij: ik vind het eigenlijk gewoon
"lokettengek". Dat is eigenlijk wel een mooi woord. Zo wordt de manier
waarop wij regelingen hebben opgesteld door het bedrijfsleven ervaren.
Dat maakt ook dat ik denk dat er nog heel veel winst te behalen valt
zonder dat er heel veel meer geld bij moet.
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Mag ik nog even terugkomen op de cao Aan de Slag en de forse investering
die wordt gedaan in de sociaal ontwikkelbedrijven? Overigens waren die
100 miljoen een investering van vorige kabinetten. Dat werd gezien als
een start. Ik hoop dus dat deze staatssecretaris niet hierbij stopt. Ik
zou toch nog even verduidelijkt willen zien wat de staatssecretaris nou
precies bedoelt als hij zegt dat hij niet verantwoordelijk is. Volgens
mij zou de staatssecretaris als stelselverantwoordelijke al actie moeten
ondernemen, dus niet alleen maar in woorden, maar in daden. Ik zou toch
graag de toezegging of de garantie willen dat hij juist als
stelselverantwoordelijke wel regie gaat nemen om ervoor te zorgen dat
die cao blijft bestaan, zeker op het moment dat het spaak loopt tussen
gemeentes en de bonden.
Staatssecretaris Nobel:
Mevrouw Lahlah heeft gelijk dat wij stelselverantwoordelijk zijn. Wat ik
heb aangegeven, is dat de cao in principe wordt afgesloten tussen de
gemeenten en, in dit geval, de sociaal ontwikkelbedrijven. Het is een
afspraak tussen die twee partijen. De rijksoverheid is in die zin dus
geen partij.
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Ik zie toch best wel een opvallende terughoudendheid bij deze
staatssecretaris. Als het gaat om de vereenvoudigingsagenda, dan lijkt
hij er de mond vol van te hebben, maar is schrappen te veel werk. Als
het aankomt op de armoededefinitie, dan is dat niet zijn definitie. En
nu gaat het over het nemen van de regie als stelselverantwoordelijke. Ik
zou toch graag willen dat hij in ieder geval voor het voorjaarsreces
terugkomt met de resultaten daarvan.
Staatssecretaris Nobel:
Ik heb het zojuist ook al aangegeven: ondanks dat het Rijk bij deze cao
geen onderhandelingspartner is, willen wij er wel degelijk voor zorgen
dat de partijen bij elkaar aan tafel blijven zitten, als dat helpt. Dat
heb ik zojuist ook in mijn antwoord aan de heer De Jong aangegeven. Maar
wij zijn nadrukkelijk geen partner in deze cao. Wij zijn niet de
onderhandelingspartner aan tafel. Ik kan het gewoon niet mooier
maken.
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Mijn vraag is nu specifiek: kunt u ons voor het voorjaarsreces
informeren over deze ontwikkelingen?
Staatssecretaris Nobel:
Zeker. Ja, als dat helpt, dan zal het Rijk daarbij aan tafel blijven
zitten. Die gesprekken voeren we al en die blijven we voeren. Het lijkt
mij een kleine moeite om de Kamer ervan op de hoogte te houden hoe die
gesprekken vorderen.
De voorzitter:
Prima. Ik hoop dat de staatssecretaris kan afronden.
Staatssecretaris Nobel:
Wel dit kopje, voorzitter. De heer Dassen vroeg naar Het Bouwdepot, en
ook mevrouw Lahlah refereerde daaraan. Via Het Bouwdepot ontvangt een
jongere een periodiek geldbedrag van de gemeente als algemene
inkomensondersteuning. De landsadvocaat stelt dat dit een vormgeving van
inkomensbeleid is, wat is voorbehouden aan het Rijk. De Participatiewet
biedt gelukkig al wel ruimte voor maatwerk om jongeren in een kwetsbare
positie te helpen, bijvoorbeeld richting werk of een opleiding, of met
financiële ondersteuning indien de ouders niet in beeld zijn. Ik ben met
de stichting Het Bouwdepot en met verschillende gemeenten in gesprek
over hoe kwetsbare jongeren binnen de kaders van de Participatiewet
geholpen kunnen worden. In het wetsvoorstel Participatiewet in balans
zitten voorstellen die gemeenten meer ruimte geven om jongeren in een
kwetsbare positie te ondersteunen.
Voorzitter. Ik kom bij het laatste blokje: kinderopvang. Het helpt ons
allemaal als iedereen de ruimte krijgt om bij te dragen. Ik gaf het
eerder aan: daar helpt de kinderopvang enorm bij, want daardoor kunnen
ouders zorgen en werken. We zetten de komende jaren stappen richting een
eenvoudiger en toekomstbestendiger stelsel met bijna gratis kinderopvang
en meer zekerheid voor werkende ouders, zodat zij hun bijdrage kunnen
blijven leveren door te werken. Dit vereist ook dat mensen voelen dat
het loont om te werken. Daar doen we veel aan met dit nieuwe stelsel,
want door de hoge en inkomensonafhankelijke vergoeding wordt het voor
ouders aantrekkelijker om een of meer dagen extra te werken. Ook
vorderen we in het nieuwe stelsel niet meer terug bij de ouders. In 2025
zetten wij een eerste stap met een hogere tegemoetkoming in de kosten
voor kinderopvang. Hierdoor dalen de kosten voor de meeste werkende
ouders.
De heer Vijlbrief heeft gevraagd naar het tijdpad voor de invoering van
de gratis kinderopvang en de mijlpalen en belemmeringen die daarbij
horen. Het kabinet wil zo snel mogelijk met het nieuwe stelsel aan de
slag en het ook doorvoeren, en daarbij de kinderopvangtoeslag
afschaffen. Uw Kamer heeft hier kort geleden een brief over gehad.
Daarin schetst het kabinet de uitwerking van het hoofdlijnenakkoord en
de keuze voor een beoogde uitvoerder, en dat is — dat zal u niet ontgaan
zijn — Dienst Toeslagen. De volgende stap is om een praktisch werkbaar
stelsel te maken. Dat doen we in nauwe samenwerking met diezelfde Dienst
Toeslagen en andere uitvoerders. Hiervoor starten we op dit moment de
verkennende fase. Het nieuwe stelsel is een grote opgave. Dit raakt
ouders, de sector en de uitvoerder. We moeten dit dus niet alleen maar
snel doen, maar ook zorgvuldig. Deze verkenning ronden we af in 2025, en
dan volgt er een weegmoment en kunnen we meer zeggen over de
uiteindelijke haalbaarheid van de invoeringsdatum. De volgende mijlpaal
is om volgend jaar het wetsvoorstel in de internetconsultatie te
brengen, want zo houden we met elkaar het tempo erin. En zoals bij elke
verbouwing kent ook de hervorming in de kinderopvang risico's.
Belangrijk hierbij is natuurlijk hoe de vraag naar de kinderopvang zich
zal ontwikkelen, want ook tegen die achtergrond met een krappe
arbeidsmarkt kan het leiden tot prijsstijgingen en wachtlijsten, en
daarmee kan de toegankelijkheid van de kinderopvang onder druk komen te
staan. Om dat te voorkomen, moet het aanbod kunnen meegroeien met de
vraag. Daarom verkent het kabinet de mogelijke maatregelen om de
risico's te beperken. Denk bijvoorbeeld aan het arbeidsmarktbeleid en
gemeentelijke regelingen, maar ook aan het ondersteunen van
kinderopvangorganisaties in de transitie, en aan de stappen van hoe we
toegroeien naar die uiteindelijk inkomensonafhankelijke vergoedingen. Al
deze maatregelen kunnen budgettaire gevolgen hebben. Daarom moeten we
daar in het voorjaar goed met elkaar naar kijken.
Mevrouw Van Dijk heeft gevraagd wat ik ga doen om de arbeidsparticipatie
in de kinderopvang te vergroten. Allereerst wil ik samen met de sector
het personeelstekort terugbrengen. Dat doen we op drie manieren. Ten
eerste: nieuwe medewerkers aantrekken. Ten tweede, minstens net zo
belangrijk: het huidige personeel behouden en het ook stimuleren — en
daaraan hebben velen van u vandaag al gerefereerd — om meer uren te gaan
werken. Want we stimuleren de instroom en de doorgroei met het
ontwikkelpad kinderopvang, en daarin komt volgend jaar een tijdelijke
subsidie beschikbaar voor scholing van personeel. Ook bieden we kansen
aan werkzoekenden zonder relevante ervaring, via de subsidie voor
groepshulpen. Dit verlicht de werkdruk van pedagogische professionals.
De sector, tot slot, spant zich ervoor in om extra mensen aan te trekken
zoals zijinstromers. Ook dat ondersteunen wij. Daarnaast draait de
sector mee in het Nationaal Groeifondsproject, om te kijken hoe mensen
zo veel mogelijk uren kunnen werken. Ik blijf samen met de sector kijken
naar nieuwe manieren om het personeelstekort aan te pakken. Kwaliteit en
de veiligheid van kinderen blijven hierbij altijd prioriteit.
Tegelijkertijd zijn personeelstekorten een breder maatschappelijk
probleem en helaas kan ik de tekorten dan ook niet helemaal
wegnemen.
Voorzitter. Hiermee ben ik aan het einde van mijn inbreng.
De voorzitter:
Gewaardeerd. Mevrouw Zeedijk. Pardon, mevrouw Welzijn.
Mevrouw Welzijn (NSC):
Zeedijk is ook een mooie naam.
De voorzitter:
Ja, die komt me ook ergens bekend van voor.
Mevrouw Welzijn (NSC):
Ik heb twee vragen. Eén. Ik had over het ESF+ gevraagd: hoe kunnen wij
dat als Kamer volgen en welke prioriteit krijgt het systeemherstel dat
nodig is binnen het SZW-domein in relatie tot de ICT-problematiek bij de
Belastingdienst? Kan ik daar nog een antwoord op krijgen?
Mijn tweede vraag gaat over het laatste blokje. Ik zat aandachtig te
luisteren en ik hoopte dat het woord "gastouder" zou vallen, want ik ben
heel benieuwd, zeker gezien de personeelskrapte die er is, hoe we mensen
die daar interesse in hebben, ontzettend gaan motiveren, helpen en
ondersteunen om dat prachtige werk te kunnen doen.
Staatssecretaris Nobel:
Laat ik beginnen met die eerste vraag. Als het goed is, heeft u daar
schriftelijk antwoord op gehad. Ik doe het nu even uit mijn hoofd. We
zullen de Kamer hier twee keer per jaar over informeren. Als het goed is
heeft u dat antwoord schriftelijk gekregen en anders kom ik daar in de
tweede termijn nog even op terug, maar ik ben er vrij zeker van dat u
dat antwoord schriftelijk heeft ontvangen.
De gastouderopvang is natuurlijk ook ontzettend belangrijk in deze hele
stelselherziening. Ik heb het tijdpad willen schetsen zonder daarbij een
onderscheid te maken in wat ik zwaarder of belangrijker acht, want met
name in de krimpregio's, of buiten de Randstad — laat ik het zo zeggen —
is de gastouderopvang van essentieel belang. Daar hebben we in het debat
ook met elkaar over gesproken. Ook daarvoor geldt: hoe zorgen we ervoor
dat mensen die nu gastouder zijn, dat ook willen blijven? Dat is
uiteindelijk het belangrijkste. We zien daar een groot verloop en dat
moeten we met elkaar keren. We moeten de gastouders uiteindelijk wel
weten te overtuigen van dit beroep en, meer nog dan van het beroep, van
de warmte die erbij komt kijken om dit daadwerkelijk te willen doen. Om
die reden zijn we met wetgeving gekomen die maakt dat er nog meer
professionaliteit van uitgaat. Heel veel gastouders doen het al goed,
maar we hadden met elkaar geen ondergrens voor de kwaliteit vastgesteld.
Daarvoor hoop ik nu met wetgeving, uiteindelijk ook bij de Eerste Kamer,
te komen, zodat het beroep aantrekkelijker wordt en het uitnodigender is
om gastouder te worden.
De heer Vijlbrief (D66):
Ik heb nog één interruptie over en we zijn aan het einde, dus ik ga het
volgende toch eens vragen aan de staatssecretaris. Hij schetst het
tijdpad. Hij zei iets over de beschikbaarheid van arbeid. Is er ook
behoefte aan de beschikbaarheid van kapitaal in de kinderopvang? Nou is
er deze week een motie aangenomen met de strekking dat er geen private
equity in de kinderopvang mag komen; ik weet niet hoe het precies was
geformuleerd. Wij waren er in ieder geval tegen, en niet omdat ik nou
zo'n enorme fan ben van private equity op zich, maar ik dacht: we moeten
er alles aan doen om ervoor te zorgen dat het aanbod van kinderopvang
echt op gang komt, op stoom komt. Hoe ziet de staatssecretaris dat?
Denkt hij dat dit belemmerend is?
Staatssecretaris Nobel:
Een terechte vraag, denk ik. Laat ik vooropstellen dat ik de motie goed
ga bestuderen. Ondanks de gevoelens in de Kamer over private equity,
want die ken ik — die spelen overigens breder dan alleen bij de
kinderopvang — denk ik dat we ons wel moeten realiseren dat er
bijvoorbeeld langere wachtlijsten kunnen ontstaan als private equity
niet in de sector toegepast mag worden. Ik zie dus ook echt nadelen aan
die motie, maar het is wel een aangenomen Kamermotie. Ik ga die dus
eerst goed bestuderen, maar als er voor een grote stelselherziening
mogelijk grote gevolgen zijn, zal ik dat zeker met uw Kamer delen en dan
zal ik daar uiteraard ook in het kabinet, in de ministerraad, nog een
gesprek over moeten hebben.
De heer Aartsen (VVD):
Mijn vraag gaat ook over die stelselhervorming. Ik denk dat heel veel
jonge ouders in de werkende middengroepen volgend jaar heel blij zullen
zijn om het verschil te zien tussen dit jaar en volgend jaar. Een groot
gedeelte van de kinderopvangkosten die mensen maken om te mogen blijven
werken, hakt er bij heel veel mensen netto hard in; dat zien wij hier
allemaal niet. Ik ben blij dat de staatssecretaris en het kabinet dit
doen. Ik heb een vraag over de risico's van die grote stelselhervorming.
De staatssecretaris geeft aan: we gaan in volle vaart door, maar er
bestaan natuurlijk risico's. Is hij dan bereid, op het moment dat die
risico's zich voordoen, om voor de tussenliggende periode niet al die
werkende ouders op nul te laten staan, maar bijvoorbeeld te kijken naar
eenzelfde infaseringspad als dat waarvoor is gekozen voor 2025, zodat je
uiteindelijk binnen het bestaande stelsel zo veel mogelijk naar een
inkomensonafhankelijk stelstel groeit, in plaats van dat er gelden
verloren gaan? Is de staatssecretaris daartoe bereid?
Staatssecretaris Nobel:
Ja, daar ben ik toe bereid. Ik denk dat het belangrijk is om te
schetsten dat ik optimistisch ben, maar tegelijkertijd ook realistisch.
Dat heb ik in de Kamer ook aangegeven bij de kinderopvang: als er
aanleiding is om te denken dat het tijdpad toch te ambitieus is en we er
misschien extra stappen in moeten bouwen, moeten we daar ook gewoon
eerlijk over zijn. Ik denk dat we daarover met elkaar in het voorjaar
meer duidelijkheid kunnen scheppen. Tegelijkertijd staan op dit moment
alle signalen nog gewoon op groen. Ik denk dat ik een waardeloze
staatssecretaris zou zijn als ik zei: dan gaat mijn voet van het
gaspedaal. Want iedereen ziet de noodzaak van de vereenvoudiging van het
stelsel, nog los van dat het geld inderdaad bij de middeninkomens
terechtkomt, die nu vaak aan de keukentafel het gesprek hebben van: ja,
die dag extra werken loont niet, want als ik mijn kind naar de
kinderopvang moet brengen, ben ik het weer kwijt. Daar zit ook het heel
belangrijke element in dat het stelsel gewoon heel complex was. Het moet
gewoon een stuk eenvoudiger. Dus de motivatie om dit te blijven doen,
ook in het tempo dat we met elkaar hebben vastgesteld, heb ik nog
steeds. Mocht daar aanleiding toe zijn, dan neem ik daarin het punt dat
u zojuist hebt aangedragen zeker mee.
De heer Aartsen (VVD):
Ik ben blij om te horen dat het geld binnen de kinderopvang blijft en
vooral dat het voor de werkende ouders beschikbaar blijft, als
backupscenario, zo noem ik het maar even. Je wilt niet dat ouders in
onzekerheid blijven zitten. Dus ik vraag aan de staatssecretaris, mocht
hij de beslissing nemen dat het toch wordt uitgesteld, om dan direct aan
te geven wat het terugvalscenario dan is, volgens de suggestie die ik
gedaan heb.
Staatssecretaris Nobel:
Ik denk dat het verstandig is, mocht er onverhoopt toch een kink in de
kabel komen en het minder vlot gaan dan we met elkaar denken, dat we dan
meteen duidelijkheid scheppen over de vraag hoe we de lange termijn voor
ons zien. Ook vanuit de sector worden er hele grote investeringen
gevraagd. Het laatste wat wij willen, is dat de sector onzeker is over
wat de overheid precies gaat doen. Op het moment dat er onverhoopt toch
een tegenslag is, moeten we denk ik met elkaar en samen met de sector
bekijken wat dan wel haalbaar en realistisch is en hoe die termijn eruit
ziet.
De voorzitter:
Mevrouw Welzijn nog.
Mevrouw Welzijn (NSC):
Ik heb die schriftelijke reactie kennelijk gemist, maar in ieder geval
dank. Ik ben heel blij om te horen dat we twee keer per jaar op de
hoogte worden gesteld. Dan staat nog die andere vraag open. Misschien
zit het antwoord daarop in de schriftelijke beantwoording. Ik beeld mij
in dat straks de klok 2028 slaat en dat alle departementen in de rij
staan bij de Belastingdienst, hopende dat ze de eerste mogen zijn bij
wie de stelselwijziging door kan gaan. Ik wil natuurlijk heel graag dat
SZW enigszins voorin die rij staat. De vraag is dus: welke prioriteit in
die rij krijgen de systeemoplossingen die wij zoeken binnen SZW en waar
wij de Belastingdienst voor nodig hebben?
Staatssecretaris Nobel:
Dit kan ik heel moeilijk beantwoorden, omdat u zelf al schetst dat de
Belastingdienst waarschijnlijk heel veel aanvragen krijgt. Ik kan die
prioritering als staatssecretaris van SZW heel lastig aangeven. Ik stel
voor dat we daar schriftelijk op terugkomen of dat u die vraag aan de
staatssecretaris Toeslagen stelt. Ik kan dat hier onmogelijk aan u
meegeven.
De heer Dassen (Volt):
Ik wil nog heel graag even op het Bouwdepot reageren. De
staatssecretaris gaf net aan dat hij in gesprek is met de Stichting het
Bouwdepot en dat hij ook met de gemeenten in gesprek is. Wat ik daarvan
begrijp, is dat er één gesprek heeft plaatsgevonden met de stichting,
waarin is aangegeven dat het niet kan, en dat er richting de gemeenten
alleen maar is gecommuniceerd: wat jullie nu doen, kan niet. Mijn vraag
aan de staatssecretaris is: is dat inderdaad de teneur van de
gesprekken?
Staatssecretaris Nobel:
Dat is inderdaad een deel van de gesprekken. Het andere deel van het
gesprek is dat wij ook kijken naar hoe we binnen de kaders van de
Participatiewet daar toch ruimte kunnen bieden. Die ruimte denken we te
zien.
De heer Dassen (Volt):
Wat wij terugkrijgen, is dat vooral het eerste gedeelte besproken wordt.
Dat is volgens mij ook de brandbrief die vanuit verschillende gemeenten
is gestuurd: "We hebben een aanpak. Die werkt. Dat is een manier om
kwetsbare jongeren te ontzorgen, om ervoor te zorgen dat zij
uiteindelijk in staat zijn om die financiële stress weg te nemen, om te
zorgen dat ze weer een diploma kunnen halen of aan het werk kunnen gaan
of een huis kunnen vinden". Dat duurt een jaar en wordt gezien als
ontzorgen, niet als inkomensondersteuning. Binnen drie jaar, zeggen deze
gemeenten, zijn die kosten eigenlijk weer terugverdiend. Er is op dit
moment geen enkele andere aanpak die dit mogelijk maakt. Dan heb ik toch
het gevoel dat deze staatssecretaris alleen maar bezig is met een soort
strijd om deze aanpak zo snel mogelijk te laten sneuvelen. Ik wil aan
hem vragen of dat inderdaad zijn doel is of dat hij bereid is om met
Stichting Het Bouwdepot en deze gemeenten een serieus gesprek aan te
gaan om te kijken hoe zij er samen uit kunnen komen.
Staatssecretaris Nobel:
Ik vind het een heel sympathiek idee. Wij kunnen niet tegen alle
voordelen zijn die u schetst. Nogmaals, ik ga heel graag het gesprek met
de gemeenten aan. Tegelijkertijd vind ik het jammer dat het deel van het
gesprek dat wel positief is, niet is blijven hangen. Dan moet je soms
opnieuw het gesprek aangaan. We zijn allebei jonge vader. Soms weet je
dat bij je kind het een wel blijft hangen en het ander niet. Ik ga graag
met hetzelfde enthousiasme opnieuw dat gesprek aan. Ik heb er alle
vertrouwen in dat ook deel twee dan blijft hangen.
De heer Dassen (Volt):
Mijn laatste interruptie. Inderdaad, we zijn allebei jonge vader.
Sterker nog, we stonden dit jaar samen op de camping, in het
zwembad.
Staatssecretaris Nobel:
Ik wilde het net memoreren.
De heer Dassen (Volt):
Met onze kleine kinderen.
De voorzitter:
Hoe ging dat allemaal?
De heer Dassen (Volt):
Het is mijn laatste interruptie, voorzitter, dus ik kan wat
uitweiden.
De voorzitter:
We willen wel even alles weten.
De heer Dassen (Volt):
Maar goed, ik werd mooi getriggerd door wat de staatssecretaris zei: het
leven is leuker als je jezelf uitdaagt en er met anderen voor kunt gaan.
Dat is natuurlijk precies wat Het Bouwdepot doet. Dat is precies waar de
brandbrief over gaat die deze gemeenten sturen. Ze zeggen dat ze
eigenlijk geen andere mogelijkheden hebben om dit op deze integrale
manier aan te pakken met elkaar. De resultaten zijn zo positief dat ook
de vorige minister heeft gezegd het te gedogen om te kijken hoe het
verder gebracht kan worden. Dat is precies de vraag die ik bij deze
staatssecretaris neer wil leggen. Wil hij ook vanuit die positieve
grondhouding kijken naar dit programma en niet wil zeggen: wat jullie
doen, mag niet, kan niet; dat is inkomensondersteuning, dat is van het
Rijk, dus dat hoort bij mij. Nee, ik vraag of hij met de gemeenten het
gesprek wil aangaan en wil zeggen: wat jullie doen, werkt zichtbaar en
helpt die kwetsbare jongeren, die dagen zichzelf uit en gaan er met
elkaar voor. Zo kan hij er uiteindelijk voor zorgen dat dit programma op
een goede manier verder kan komen.
Staatssecretaris Nobel:
Ik heb inderdaad aangegeven dat het inkomensbeleid wel aan het Rijk is
voorbehouden. Ik ga nu niet ineens zeggen dat het niet zo is, want het
is wel zo. Tegelijkertijd zal ik in het gesprek met de partijen opnieuw
bespreken — ik vind het namelijk oprecht een heel sympathiek voorstel —
welke ruimte we eventueel kunnen bieden vanuit de Participatiewet. Er
zit namelijk wel ruimte. Of die helemaal leidt tot wat die partijen voor
zich zien, kan ik hier nu niet beloven. Nogmaals, ik vind het een
sympathiek idee, dus ik ga graag nogmaals met ze om de tafel.
De voorzitter:
Dan krijgen we in tweede termijn ook even de vakantiefoto's te zien
natuurlijk. Meneer Ergin, stond u ook op die camping?
De heer Ergin (DENK):
Nee, helaas niet. Ik heb een uur lang geluisterd naar de
staatssecretaris. Ik heb gezien dat hij ook genuanceerde uitspraken kan
doen, zijn uitspraken kan onderbouwen. Dat is mooi om te zien van deze
staatssecretaris. Ik heb een hele belangrijke vraag aan deze
staatssecretaris. Kan hij ons meenemen in hoe hij de afgelopen maanden
als kersverse staatssecretaris heeft ervaren en wat voor nieuwe dingen
hij in de afgelopen periode heeft geleerd?
Staatssecretaris Nobel:
Ik had me helemaal ingesteld op de vraag: waarom heeft u voor die
donkerblauwe stropdas gekozen? Het ging gisteren namelijk heel veel over
de stropdassen. Laat ik vooropstellen dat dit voor mij een volledig
nieuw beleidsterrein is. Als wethouder hield ik me met hele andere zaken
bezig. Bij alle werkbezoeken en bij alle mensen die ik heb ontmoet vind
ik het ontzettend mooi dat ik me namens het kabinet mag bezighouden met
hoe het wel kan en hoe we ervoor kunnen zorgen dat mensen meedoen. Dat
geldt niet alleen voor het onderdeel participatie, maar uiteindelijk ook
voor het onderdeel integratie. Ik ben bijvoorbeeld geweest bij een
elektrotechniekbedrijf in Utrecht, dat statushouders aan het werk hielp.
Ik vind het heel mooi om te zien dat — los van de zak geld die zij aan
het eind van de maand krijgen met betaald werk — het werk ze ook echt
veel voldoening geeft. We hebben die mensen ook ontzettend hard nodig op
al die andere beleidsterreinen, zoals de bouw, het onderwijs of de
energietransitie. Daar heb ik in de afgelopen periode het meeste plezier
in ervaren.
De heer Ergin (DENK):
Dat is mooi om te horen. Ik heb de staatssecretaris in de afgelopen
maanden vanuit mijn controlerende rol gevolgd. Ik heb ook gezien dat hij
de staatssecretaris is van "benoemen". Hij benoemt heel graag dingen.
Tijdens het OCW-debat zag ik in NRC een artikel staan over een
aflevering van BOOS over een voetbalclub waar ik enorm veel waardering
voor heb. Ik zal de naam dus niet noemen. Maar het ging over een aantal
supportersgroepen die deze club aanhangen. Er zijn heel verschrikkelijke
details naar buiten gekomen over de supportersgroep, namelijk dat er bij
de supportersgroep uitspraken worden gedaan als "kankerhomo" en
"kankerjood". Er worden spandoeken gemaakt waarop staat: "Hitler is onze
vorst". Ook worden spandoeken gemaakt waarop staat "vergass". De dubbele
s verwijst naar een zeer donkere geschiedenis van ons land. Er worden
Hitlergroeten gebracht. Ik kijk nu naar de staatssecretaris van
"benoemen". Ik vraag aan de staatssecretaris hoe hij hierop
terugkijkt.
Staatssecretaris Nobel:
Laat ik vooropstellen: het is vreselijk. Ik kan het niet helemaal
plaatsen, maar ik ben helaas wel bekend met dat het spelletje waar 22
mannen achter een balletje aan hollen soms meer teweegbrengt dan alleen
plezier. Een van de bedrijfsbezoeken die ik heb afgelegd, was bij PEC
Zwolle. Dit was in de buurt van waar de minister woont. Dus voor hem was
het meer een thuiswedstrijd dan voor mij. Ik vond het heel mooi om te
zien dat daar met OVIVI, samen tegen racisme en uitsluiting in het
voetbal, heel veel goede stappen worden gezet. Dat is ook een van de
trajecten waar we mee zullen doorgaan. Gelukkig worden er ook heel goede
resultaten behaald. Mensen die samen op de tribune zitten, weten soms
niet van elkaar wat het betekent als je bijvoorbeeld iets zegt als
"kankerhomo" of bepaalde uitspraken doet waar Jodenhaat in voorkomt.
Supporters gaan dan met elkaar in gesprek en zeggen: wij zijn voor
dezelfde club, maar ik wil niet meer naar die voetbalwedstrijd toe gaan,
omdat dit soort spreekkoren of andere weerzinwekkende dingen gebezigd
worden. Ik vind het heel mooi om te zien dat we daar resultaten op
boeken. Dit is echt een traject dat we moeten doorzetten. Het staat
overigens ook in de agenda over antisemitisme die het kabinet vrij
recent naar uw Kamer heeft verzonden. Dit is een belangrijk project.
De heer Ergin (DENK):
Het is heel goed dat de staatssecretaris aan de slag gaat met
antisemitisme. Hij kan in ieder geval op dat punt op onze steun rekenen.
De staatssecretaris heeft het over zijn werkbezoeken en over zijn
analyse over voetbal in algemene zin. Ik mis echter dat hij ingaat op
mijn vraag over het gedrag van bepaalde groepen mensen in het land en
daar uitspraken over doet. Ik zou dus aan de staatssecretaris van
"benoemen" willen vragen of hij ook een analyse heeft over de
achtergronden van deze mensen die bij meerdere clubs en
supportersverenigingen al jarenlang dit soort gedrag vertonen.
Staatssecretaris Nobel:
Er werden mij zojuist een aantal zaken voor de voeten geworpen die
blijkbaar bij een bepaalde club gebeuren. Meneer Ergin, ik denk dat het
de club is waar u vlakbij woont. Ik benoem direct dat ik dit
huiveringwekkend en walgelijk vind. U vraagt aan mij: wat vindt u ervan?
Ik hoor dit in die zin nu voor het eerst, maar ik ben niet onbekend met
wat er rondom of in stadions gebeurt. Ik geef daar direct een
kwalificatie aan. Volgens mij wordt u dus op uw wenken bediend.
De heer Ergin (DENK):
Als de staatssecretaris iets aan mij vraagt en ik weet het op dat moment
niet, dan kom ik daar in mijn tweede termijn op terug. In lijn met wat
deze staatssecretaris heeft verspreid als het gaat om de gebeurtenis met
Maccabi, zeg ik maar even heel duidelijk dat ik van deze
staatssecretaris op zijn minst dezelfde stelligheid en afkeuring
verwacht. Ik geef hem daartoe de gelegenheid. Dus in zijn tweede termijn
zal ik hier weer staan.
Staatssecretaris Nobel:
Ik heb dat eerder al aangegeven, ook naar aanleiding van de
gebeurtenissen in Amsterdam. Op het moment dat er bij de
Maccabi-supporters sprake is van gewelddadigheden of anderszins, neem ik
daar op dezelfde manier afstand van. Dat veroordeel ik net zo goed, dus
ik begrijp niet goed waar de heer Ergin naartoe wil. Maar ik zal het
hier nogmaals veroordelen.
De voorzitter:
Heel goed. Tot zover de eerste termijn.
Voor de tweede termijn krijgt mevrouw Patijn het woord.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Dank, voorzitter. Ik had nog twee minuten over van mijn vorige termijn.
Verdelen we dat nog een klein beetje? Dank.
We hebben het veel gehad over de koopkracht van de middenklasse en van
de mensen in de middelste groepen. Wij vinden het inkomen van alle
mensen belangrijk, maar zeker ook van deze groep. Als er één ding
belangrijk is voor deze groep, dan is dat het vaste contract. De beste
koopkrachtverbetering, soms met 20% tot 25%, is dat vaste contract.
Vandaar de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat een centraal doel van het arbeidsmarktpakket is om vaste
contracten weer de norm te maken;
constaterende dat de Algemene Rekenkamer adviseert om concrete
beleidsdoelstellingen te formuleren, zodat voortgang en resultaten
gemonitord kunnen worden;
verzoekt de regering om het doel vast te leggen dat in 2028 het aandeel
vaste contracten op de werkzame beroepsbevolking 70% bedraagt,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Patijn en Van Kent.
Zij krijgt nr. 38 (36600-XV).
Eén vraag van de heer Aartsen. Ik vrees heel veel moties. Als er heel veel vragen komen, wordt het heel laat. Kunt u het in enen af?
De heer Aartsen (VVD):
Ongetwijfeld. Ik was benieuwd of mevrouw Patijn zou kunnen reflecteren
op het advies dat de Raad van State ten aanzien van het vaste en
flexibele contract heeft gegeven op beide wetsvoorstellen.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Dat is volgens mij een heel apart debat. Dat gaan we nog voeren.
De heer Aartsen (VVD):
Om mijn punt te specificeren. De Raad van State gaf aan: wil je ervoor
zorgen dat mensen een vast contract krijgen, dan zou je ook moeten
kijken hoe je het vaste contract minder star en minder onaantrekkelijk
kunt maken voor werkgevers.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Oké, dat element. Ik kan u vertellen dat ik daar geen groot voorstander
van ben. In de afgelopen tien jaar is het ontslagrecht twee keer
versoepeld met het idee dat daardoor het aantal flexcontracten minder
zou worden. Het aantal is alleen maar toegenomen. Door die versoepeling
is het gemakkelijker om mensen te ontslaan. Ik kan u garanderen dat het
zo is, want ik heb het echt meerdere malen gevraagd, zelfs aan de
verenigingen. Het antwoord was: ja, helaas is dat gemakkelijker.
De voorzitter:
U continueert.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
We gaan dit debat zeker nog voeren.
Verder hebben wij het veel gehad over de zorgen van de mensen in de WIA.
Iedereen deelt die zorgen, volgens mij. Wij willen erop aandringen dat
er een paar maatregelen worden getroffen, ter voorbereiding op een goede
schadevergoeding voor deze mensen. Daarom de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterend dat grote groepen mensen recht hebben op nabetalingen,
omdat zij een te lage uitkering ontvingen;
constaterende dat nabetaling onzekerheid voor mensen meebrengt in
verband met de verrekening van toeslagen;
overwegende dat een eenvoudige netto schadevergoeding voor mensen en
uitvoeringsorganisaties rust kan geven, maar het opzetten daarvan vaak
voor veel vertraging zorgt;
verzoekt de regering alvast een regeling voor onverplichte
tegemoetkoming in te richten op basis waarvan gedupeerden, indien
wenselijk, gecompenseerd kunnen worden, zonder dat dit effect heeft op
in het verleden ontvangen toeslagen en andere voorzieningen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Patijn, Inge van Dijk, Van Kent
en Vijlbrief.
Zij krijgt nr. 39 (36600-XV).
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
De tweede motie over dit onderwerp. Nee, dat is niet waar. Ik heb nog
twee andere moties. De ene gaat over mensen die arbeidsongeschikt zijn
en voor wie de regeling geschrapt wordt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering de tegemoetkoming arbeidsongeschiktheid
schrapt per 2027, waardoor chronisch zieke mensen niet meeprofiteren van
de halvering van het eigen risico;
verzoekt de regering de bezuiniging op de tegemoetkoming
arbeidsongeschiktheid te schrappen en bij de Voorjaarsnota met
voorstellen voor dekking te komen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Patijn, Ceder en Dassen.
Zij krijgt nr. 40 (36600-XV).
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Dan de laatste motie, over arbeidsmigratie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat bijna 20% van de daklozen in Nederland arbeidsmigrant
is;
constaterende dat de pilot aanpak dakloze EU-burgers succesvol zorgt
voor opvang en begeleiding naar werk of naar het land van
herkomst;
verzoekt de regering om in samenspraak met SZW, VWS en de VNG in kaart
te brengen, inclusief financiële gevolgen, hoe de huidige pilot vanaf
2025 structureel uitgebreid kan worden naar andere gemeenten, dit mee te
nemen in de voorjaarsbesluitvorming, en de Kamer hierover te
informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Patijn en Inge van Dijk.
Zij krijgt nr. 41 (36600-XV).
Mevrouw Lahlah van GroenLinks-PvdA.
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. Vandaag dien ik enkele moties in die niet alleen
noodzakelijk zijn om mensen in kwetsbare posities te helpen, maar ook
aansluiten bij wat gemeenten zelf aangeven als werkbare oplossingen. Het
beeld dat hier wordt geschetst, namelijk dat deze voorstellen niet
uitvoerbaar zijn of dat er geen inkomensverbeteringstoets meer zou
kunnen plaatsvinden, klopt simpelweg niet. Gemeenten geven zelf aan dat
ze juist erg gecharmeerd zijn van een vereenvoudiging zoals deze. Het
probleem is dus geen gebrek aan controle of inzicht, maar een
administratieve hobbel die onnodig tijd en middelen opslokt. Met dat in
gedachten dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat mensen die drie jaar op rij op het sociaal minimum
leven recht hebben op de inkomenstoeslag, maar dat veel mensen deze
regeling niet weten te vinden;
overwegende dat een deel van de doelgroep wel bekend is, maar dat
artikel 36, lid 1 van de Participatiewet hen verplicht een aanvraag in
te dienen, waardoor gemeenten de inkomenstoeslag niet ambtshalve kunnen
uitkeren;
verzoekt de regering om de verplichting voor een aanvraag voor de
inkomenstoeslag voor mensen op het sociaal minimum te schrappen, zodat
gemeenten de toeslag automatisch kunnen uitkeren en zo het niet-gebruik
van de regeling kunnen tegengaan,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Lahlah, Ceder, Dassen, Inge van
Dijk, Ergin, Van Kent, Kostić en Vijlbrief.
Zij krijgt nr. 42 (36600-XV).
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Dan de tweede motie.
De voorzitter:
Een vraag van de heer Léon de Jong. Eentje.
De heer Léon de Jong (PVV):
Het klinkt allemaal heel erg sympathiek, maar er zit natuurlijk ook een
risico aan. Als je zoiets ambtshalve doet, bestaat het risico dat er
grote fouten kunnen ontstaan. Dan kan iemand een uitkering krijgen waar
hij achteraf gezien toch geen recht op heeft. Dan kom je terecht in een
situatie waarin er moet worden teruggevorderd. Heeft GroenLinks-PvdA
daarover nagedacht en heeft ze dus ook meegewogen dat dit voor de
doelgroep die ze denkt te willen helpen ook heel nadelig zou kunnen
uitpakken? Hoe bekijkt en beoordeelt GroenLinks-PvdA dat dan?
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Het gaat voornamelijk om een regeling, niet om de bijstand in het
geheel. Als je die toeslag ambtshalve toekent, dus zonder aanvraag, voor
een groep die langdurig bekend is bij de gemeente, wil dat niet zeggen
dat er geen inkomensverbeteringstoets kan plaatsvinden. Die kan nog
steeds plaatsvinden. Het risico is dus nihil, omdat het nu eenmaal gaat
om een groep die echt al lang bekend is bij de gemeente; langer dan een
periode van drie jaar. Je verlaagt dus gewoon een administratieve
drempel.
De voorzitter:
Uw volgende motie.
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
De tweede motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het voortbestaan van de cao Aan de Slag onzeker is,
omdat de financiering onvoldoende aansluit op de kosten die gemeenten en
sociaal ontwikkelbedrijven maken;
van mening dat mensen die werken in sociaal ontwikkelbedrijven recht
hebben op zekerheid;
verzoekt de regering als stelselverantwoordelijke voor de uitvoering van
de Participatiewet de regie te nemen door met oplossingen te komen die
bijdragen aan het afsluiten van een nieuwe cao voor mensen die werken in
sociaal ontwikkelbedrijven, en de Kamer hier bij de
voorjaarsbesluitvormig over te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Lahlah, Van Kent, Ceder, Dassen,
Inge van Dijk, Flach, Kostić en Vijlbrief.
Zij krijgt nr. 43 (36600-XV).
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Tot slot de laatste motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de envelop Groepen in de knel wordt aangewend voor het
uitvoeren van het ibo-basispakket op het gebied van schulden;
constaterende dat deze maatregelen ten dele direct ten goede komen aan
mensen in de knel, maar dat hier ook regulerend beleid onder valt,
waaronder leeftijdsverificatie voor krediet, het verlagen van
aanmaningskosten op verkeersboetes en het sturen van kosteloze
betalingsherinneringen van verkeersboetes;
van mening dat deze envelop gebruikt moet worden om kwetsbare groepen in
de samenleving direct te ondersteunen;
verzoekt de regering om de envelop Groepen in de knel niet te gebruiken
voor regulerend beleid,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Lahlah.
Zij krijgt nr. 44 (36600-XV).
Dat had wel iets sneller gekund! Het woord is aan de heer Léon de Jong van de fractie van de PVV.
De heer Léon de Jong (PVV):
Voorzitter, hartelijk dank. Ik wil de minister en de staatssecretaris
bedanken voor de beantwoording van de vragen. Het is hartstikke mooi om
te zien dat er een pakket ligt waarmee heel veel mensen, zeker als het
gaat om de koopkracht, erop vooruitgaan. We gaan er eindelijk voor
zorgen dat de brandstofaccijnzen worden verlaagd, we gaan de
energiebelasting verlagen, we gaan het eigen risico bevriezen, we hebben
extra geld voor groepen in knel, het kindgebonden budget gaat omhoog en
er gaat een verlaging van de inkomstenbelasting plaatsvinden. Dat is
echt iets heel moois. Voor ons is ook heel mooi dat er in de komende
jaren historische bezuinigingen plaatsvinden als het gaat om afdrachten
richting de EU en ontwikkelingshulp. Dat is voor ons iets heel moois.
Daarom dank aan het kabinet dat ze daarmee voortvarend aan de slag
gaan.
We hebben het vandaag ook gehad over een zeer belangrijk en actueel
onderwerp: de problemen en de grote puinhoop bij het UWV. Ik zou daar
graag een aantal moties voor willen indienen. Niet alleen om de urgentie
naar voren te brengen, maar ook om echt iets te kunnen bewerkstelligen
voor de WIA-, Wajong- en WW-gerechtigden, maar ook voor de organisatie
zelf.
De eerste motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering het UWV opdracht te geven overzichtelijk in kaart
te brengen hoe groot het uitvoeringsprobleem van de WW, WIA, Wajong en
Ziektewet bij het UWV precies is en hoeveel personen hiervan in totaal
de dupe zijn geworden, en de minister hierover periodiek actief te
informeren en actuele informatie voortaan proactief te delen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Léon de Jong, Rikkers-Oosterkamp
en Saris.
Zij krijgt nr. 45 (36600-XV).
De heer Léon de Jong (PVV):
Deze motie is belangrijk omdat het te absurd voor woorden is dat we als
Kamer vaak op achterstand staan en dat we dit grote probleem, als het
gaat om de WIA en de Wajong, pas hebben gezien toen EenVandaag en het AD
daar onderzoek naar hadden gedaan. Ik vind dat dat niet kan. Ik vind dat
het UWV zelf proactief de minister moet informeren en dat de minister
daarop proactief moet handelen. Deze motie kan de minister daarbij
helpen, maar die kan ook het UWV helpen. Het is echt broodnodig dat er
een oplossing komt. Het "openen van die beerput" kan een nieuwe start
betekenen en moet ook een nieuwe start zijn. Het UWV moet weten dat het
menens is en dat ze zelf proactief, actueel en constant op zoek moeten
gaan naar de problemen die er zijn en dat ze de Kamer en de minister
daarover moeten informeren. Want zonder die kennis, hoe pijnlijk die ook
is, blijven deze problemen voortbestaan. Daar is niemand bij gebaat.
Graag een reactie van de minister hierop.
Dan een motie over de WIA-gerechtigden zelf. Zij mogen natuurlijk niet
de dupe worden van de fouten van het UWV.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering maatregelen te treffen ter voorkoming dat mensen
die in aanmerking komen voor een WIA-, WW- of Wajong-uitkering door
rigide berekeningen een lagere uitkering ontvangen dan waar men recht op
heeft en daardoor grote nadelige persoonlijke gevolgen
ondervinden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Léon de Jong, Esser,
Rikkers-Oosterkamp en Saris.
Zij krijgt nr. 46 (36600-XV).
De heer Léon de Jong (PVV):
De volgende motie gaat over de UWV-artsen. Ik zie dat er allerlei
ambitieuze plannen zijn als het gaat om de arbeidsmarkt. Het kabinet
weet hoe wij aankijken tegen de verplichte
arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen. Ik zie ook dat we
nog steeds een gigantisch groot tekort aan UWV-artsen hebben. Ik ben
eigenlijk op zoek naar een samenhang daarin en dat we, op het moment dat
er veranderingen plaatsvinden op de arbeidsmarkt, ook het tekort aan
UWV-artsen daarin meenemen. Want als dat aan de ene kant niet goed is
geregeld, hoe kan je het aan de andere kant dan goed uitvoeren? De basis
moet goed zijn. Daarom de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering de tekorten aan UWV-artsen in samenhang met de
arbeidsongeschiktheidsplannen van dit kabinet te bezien en de tekorten
in het belang van de uitvoering met een duidelijk plan van aanpak met
gerichte doelstellingen aan te pakken, en de Kamer daar in het eerste
kwartaal van 2025 over te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Léon de Jong en Saris.
Zij krijgt nr. 47 (36600-XV).
De heer Léon de Jong (PVV):
Voorzitter, dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Het woord is aan de heer Boon, eveneens van de PVV.
De heer Boon (PVV):
Voorzitter. Ik wil de minister en de staatssecretaris bedanken voor hun
beantwoording en de toezegging om met de provincies in gesprek te gaan
over de arbeidsmarkt, want eindelijk is er in deze Kamer een meerderheid
om de arbeidsmigratie te beperken.
Afsluitend heb ik twee moties. Eentje gaat over de zzp'ers.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat per 1 januari 2025 volledige handhaving op
schijnzelfstandigheid plaatsvindt en dat er nog steeds veel onrust
heerst bij zowel zzp'ers als opdrachtgevers over de gevolgen van dit
beleid;
overwegende dat het essentieel is om te waarborgen dat de aangekondigde
"zachte landing" wordt gerealiseerd en disproportionele gevolgen worden
voorkomen;
verzoekt de regering een zachte landing te bevorderen door de Kamer
periodiek te informeren over de effecten van de handhaving op
schijnzelfstandigheid, met expliciete aandacht voor de ervaringen van
zzp'ers, opdrachtgevers en de Belastingdienst,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Boon, Aartsen, Saris en
Rikkers-Oosterkamp.
Zij krijgt nr. 48 (36600-XV).
De heer Boon (PVV):
Dan de laatste motie, die gaat over een opt-out bij een verplichte
arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering bij de uitwerking van de verplichte
arbeidsongeschiktheidsverzekering een opt-outmogelijkheid op te nemen
voor zelfstandigen die aantoonbaar voldoende hebben voorzien in hun
arbeidsongeschiktheidsrisico,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Boon, Aartsen,
Rikkers-Oosterkamp, Flach, Ergin en Inge van Dijk.
Zij krijgt nr. 49 (36600-XV).
De heer Boon (PVV):
Voorzitter, tot zover.
De voorzitter:
We gaan luisteren naar de heer Vijlbrief, D66.
De heer Vijlbrief (D66):
Voorzitter.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening dat de middeninkomens een belangrijke groep zijn en dat deze
groep niet vergeten dient te worden in het koopkrachtbeleid;
verzoekt de regering om minimaal het restant van het geld dat
gereserveerd is voor werkende middeninkomens ook daadwerkelijk naar deze
groep te laten gaan,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Vijlbrief, Inge van Dijk, Dassen
en Flach.
Zij krijgt nr. 50 (36600-XV).
De heer Vijlbrief (D66):
De tweede motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat D66 een voorstel heeft gedaan om mensen meer te laten
werken en werken meer te laten lonen, maar dat verdere uitwerking
hiervan gewenst is om een volledig beeld te krijgen van de
uitvoerbaarheid en effectiviteit;
verzoekt de regering om dit voorstel verder uit te werken en dit voor de
voorjaarsbesluitvorming aan de Kamer te doen toekomen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Vijlbrief.
Zij krijgt nr. 51 (36600-XV).
De heer Vijlbrief (D66):
De laatste motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat personeelstekorten de komende decennia een groot
probleem zullen blijven;
constaterende dat in Nederland bijzonder veel mensen in deeltijd
werken;
constaterende dat het een breedgedragen wens is van zowel de Kamer als
het kabinet om werken meer te laten lonen;
constaterende dat financiële prikkels pas echt effectief zijn als ze
begrijpelijk zijn;
verzoekt de regering om op zoek te gaan naar meer instrumenten die aan
deze eisen voldoen en deze nader uit te werken;
verzoekt de regering om de resultaten van deze exercitie in het voorjaar
2025 aan de Kamer te doen toekomen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Vijlbrief en Aartsen.
Zij krijgt nr. 53 (36600-XV).
De heer Vijlbrief (D66):
Dank aan de bewindslieden.
De voorzitter:
Bondig als altijd. Dan de heer Aartsen, VVD.
De heer Aartsen (VVD):
Dank, voorzitter. Dank aan het kabinet voor de beantwoording en vooral
voor de vele toezeggingen. Ik had een behoorlijke tsunami aan moties
klaarliggen, maar daar zijn slechts twee van overgebleven. We hebben
goede toezeggingen gekregen, met name op het expliciete doel voor de
marginale druk, het onderzoek naar de Wet onderscheid arbeidsduur, de
kansarme asielzoekers, de voltijdsbonus in de Wgr en de verlofregeling.
Die zijn voor ons belangrijk. Ik zou misschien nog wel vragen — dat kan
ook na het debat — om een schriftelijke bevestiging te ontvangen wanneer
we het een en ander mogen verwachten. Bijvoorbeeld voor zo'n onderzoek
lijkt het mij belangrijk om dat nog even samen te vatten.
Voorzitter. Een tweetal moties. De eerste gaat over de kinderopvang.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de werkende middenklasse bezwijkt onder een hoge
marginale belastingdruk in Nederland;
constaterende dat de kosten voor de kinderopvang bij het berekenen van
de marginale druk niet worden meegenomen;
overwegende dat de kosten van de kinderopvang direct effect hebben op de
portemonnee van huishoudens en bepalend zijn voor of zij wel of niet
meer uren gaan werken;
verzoekt de regering om bij de berekening van de marginale druk van
werkenden ook de kosten van kinderopvang mee te nemen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Aartsen.
Zij krijgt nr. 54 (36600-XV).
De heer Aartsen (VVD):
Voorzitter. Een andere gaat over de wachtlijstproblematiek binnen de
kinderopvang.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de wachtlijsten in de kinderopvang nu al regelmatig
problematisch zijn en dat voldoende capaciteit bij de overgang naar het
nieuwe stelsel een punt van zorg is;
overwegende dat het van groot belang is dat de kinderopvang zo
toegankelijk mogelijk blijft in het nieuwe stelsel;
verzoekt de regering alles op alles te zetten om de wachtlijsten voor de
kinderopvang te beperken en het nieuwe stelsel zo snel mogelijk in te
voeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Aartsen en Vijlbrief.
Zij krijgt nr. 56 (36600-XV).
De heer Aartsen (VVD):
Voorzitter. Tot slot nog een vraag die ik in mijn eerste termijn niet
kon stellen, over de zelfstandige zzp'ers. Ik noemde die al in een
bijzin. Ik heb al vragen gesteld over het meer betrekken van
zelfstandigenorganisaties. We zijn blij dat heel veel zzp-organisaties
nu in de SER zitten. Het blijft nog steeds een nadrukkelijke wens van
deze Kamer om zzp'ers ook in de Stichting van de Arbeid te krijgen,
aangezien de Stichting van de Arbeid een belangrijke organisatie is voor
het kabinet. Graag een reactie. Hoe staat het daarmee?
Voorzitter. Ik heb nog een ander punt, waar ik Kamervragen over heb
gesteld. Vorige week was er een Catshuissessie met de minister-president
en de sociale partners. Tot mijn verbazing zag ik daar geen
zelfstandigenorganisaties bij zitten. Dat blijf ik jammer vinden.
Nogmaals, ik vind het flauw om daar nu een motie over in te dienen, maar
ik wil tegen het kabinet zeggen: het is gewoon verschrikkelijk
belangrijk dat dat soort organisaties zich ook gesteund, gehoord en een
volwaardig onderdeel voelen van de polder, van de sociale partners. Mijn
verzoek aan het kabinet is om ook de zelfstandigenorganisaties voortaan
standaard uit te nodigen wanneer het spreekt met de polder, de sociale
partners.
De voorzitter:
Eén vraag, mevrouw Patijn.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Ik ben het eens dat het ontzettend belangrijk is dat
zelfstandigenorganisaties goed vertegenwoordigd worden. Ik ben dus blij
dat u dat voorstelt. Maar mensen worden trapsgewijs vertegenwoordigd
door de Stichting van de Arbeid. De zelfstandigenorganisaties zitten
juist zowel aan de werkgeverskant als aan de werknemerskant. Ze zijn lid
van VNO-NCW aan de ene kant en van de FNV aan de andere kant. Daarmee
worden ze aan twee kanten vertegenwoordigd. Uw vraag is dus wel
bijzonder.
De heer Aartsen (VVD):
Nee, want tegen precies dit wereldbeeld verzet ik mij. Ik verzet mij
tegen het beeld dat zelfstandigen, zelfstandig werkenden, mensen die
zelf willen bepalen hoe ze werken, door VNO-NCW, een grote
werkgeversorganisatie, vertegenwoordigd zouden worden. Ik verzet mij
tegen het beeld dat zelfstandigen, zelfstandig werkenden, door vakbonden
vertegenwoordigd zouden worden. Die vertegenwoordigen werknemers.
Werkgeversorganisaties vertegenwoordigen werkgevers. Zelfstandigen zijn
echt een aparte categorie. Daar komt deze jarenlange strijd van de VVD
vandaan.
De voorzitter:
Mevrouw Inge van Dijk, CDA.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Voorzitter.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat we in een realiteit van dubbele vergrijzing en
arbeidsmarktkrapte ambitieus moeten zijn in oplossingen voor het
combineren van werk en zorg;
overwegende dat Duitsland een systeem heeft van een urenbank, waarin
medewerkers extra gewerkte uren kunnen opsparen om die op een later
moment om te kunnen zetten in vrije tijd;
overwegende dat zulke tijd ingezet kan worden voor (mantel)zorgtaken,
zonder dat dit leidt tot een inkomensterugval;
verzoekt de regering te onderzoeken of invoering van een dergelijk
systeem in Nederland meerwaarde kan bieden en hoe dit eruit zou kunnen
zien,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Inge van Dijk, Vijlbrief, Flach,
Ceder, Dassen en Saris.
Zij krijgt nr. 57 (36600-XV).
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat we in een realiteit van dubbele ... Shit, ik heb twee
keer dezelfde motie.
De voorzitter:
Pardon, wat zei u?
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Excuses, ik heb de verkeerde motie.
De voorzitter:
En nu?
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Nu kijk ik eventjes heel lief naar achteren.
De voorzitter:
U kijkt naar de heer Flach. De heer Ceder is nog sneller, stel ik vast.
U wordt gered door een interruptie.
De heer Léon de Jong (PVV):
Wij hebben ook nog wel een paar moties die u misschien kunt
indienen.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Volgens mij heeft u mij voor geen enkele motie gevraagd. Kijk, ik word
gered.
De voorzitter:
Kijk. Het kan ook uw boodschappenlijstje zijn.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Nou ja ...
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de maatregelen om het Nederlandse
socialezekerheidsstelsel aan te passen onvoldoende aansluiten bij de
veranderde arbeidsmarkt, waar steeds meer mensen als zzp'er of in
tijdelijke of flexibele dienst werken;
constaterende dat ook de Raad van State constateerde dat bij de aanpak
van schijnzelfstandigheid de balans ontbreekt tussen maatregelen voor
flexibele en vaste arbeid;
overwegende dat we kunnen leren van stelsels in andere vergelijkbare
economieën, waaronder het Belgische systeem, met een pijler voor
werknemers, zelfstandigen en een bijstandsstelsel, gefinancierd door
bijdragen van alle werknemers, waarbij extra werken in flexi-jobs wordt
gestimuleerd door die vrij te stellen van een bijdrage;
verzoekt de regering te onderzoeken of, en welke aspecten van, het
Belgische systeem kan en kunnen bijdragen aan een toekomstbestendiger
socialezekerheidsstelsel, met daarbij specifiek ook aandacht voor de
flexi-jobs en de mogelijkheid van een opt-out voor ondernemers die
pensioen en arbeidsongeschiktheid zelf aantoonbaar voldoende geregeld
hebben,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Inge van Dijk, Vijlbrief, Flach
en Dassen.
Zij krijgt nr. 58 (36600-XV).
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
En dan ten slotte. De problemen bij het UWV betekenen gedupeerdheid van
een heel aantal van onze inwoners. Alleen al de huidige problemen
oplossen is een hele operatie an sich en de minister wil er nog een
hersteloperatie bovenop zetten. Ik ben oprecht verbaasd dat de minister
geen onderzoek wil doen naar de optie van een hersteloperatie buiten het
UWV. In februari komt de brief over het herstel binnen het UWV. Ik wil
erop vertrouwen dat de minister zelf aan de rem trekt als mijn angst
terecht is en, zo niet, dan voeren we dit debat in februari of maart
misschien opnieuw en dan hoop ik dat een meerderheid van de Kamer
herstel buiten het UWV steunt.
Dank je wel, voorzitter.
De voorzitter:
Mevrouw Saris, Nieuw Sociaal Contract.
Mevrouw Saris (NSC):
Voorzitter, volgens mij had ik een minuut extra gekregen. Klopt dat?
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat jongeren vanaf 18 jaar als meerderjarige te maken
krijgen met oplopende (verplichtende) kosten voor levensonderhoud;
constaterende dat uit onderzoeken van Nibud en de Nationale ombudsman
blijkt dat het voor jongeren met een minimumjeugdloon van 18 tot en met
20 jaar steeds moeilijker wordt om het hoofd boven water te
houden;
van oordeel dat jongeren vanaf 18 jaar meer financiële bestaanszekerheid
geboden moet worden;
verzoekt de regering om opties uit te werken voor een trapsgewijze
verhoging van het wettelijk minimumjeugdloon vanaf 18 jaar, en deze in
het eerste kwartaal van 2025 aan de Kamer te doen toekomen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Saris.
Zij krijgt nr. 59 (36600-XV).
Eén vraag van mevrouw Patijn.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
De motie van mevrouw Saris verbaast mij, want in haar inbreng zei ze
letterlijk "wij vinden dat het minimumjeugdloon stapsgewijs omhoog zou
moeten gaan" en nu begrijp ik uit haar motie dat ze verzoekt om dat uit
te werken. Als mevrouw Saris dat vindt, waarom wordt dan nu niet meteen
in die motie meegenomen?
Mevrouw Saris (NSC):
Mijn motie sluit aan bij wat de minister heeft aangegeven en dat kan ik
op dit moment steunen.
De voorzitter:
U continueert?
Mevrouw Saris (NSC):
Ja.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat uit rapporten van de ILO blijkt dat er grote zorgen
bestaan dat Nederland mogelijk in strijd handelt met het ILO-verdrag
over arbeidsongeschiktheid en dat de Nederlandse regering daar in 2025
op moet reageren;
verzoekt het Presidium de parlementair advocaat opdracht te geven om een
analyse te maken van de Nederlandse wetgeving op de genoemde punten in
overeenstemming met het ILO-verdrag, en het advies voor 1 april 2025 op
te leveren om definitief uitsluitsel te bieden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Saris.
Zij krijgt nr. 60 (36600-XV).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat bij gedupeerden die een te lage WIA-uitkering hebben
gekregen sprake zal zijn van een nabetaling;
constaterende dat uit eerdere hersteloperaties is gebleken dat een
nabetaling tot lastige en problematische situaties kan leiden door
keteneffecten bij andere instanties zoals Toeslagen bij de
Belastingdienst;
overwegende dat het UWV in het verbeterplan de verwachting uitspreekt
dat niet alle effecten van een wijziging in de hoogte van een
WIA-uitkering altijd kunnen worden voorkomen;
overwegende dat de uitvoering door het UWV om verscheidene redenen al
enorm onder druk staat;
verzoekt de regering om concrete scenario's uit te werken hoe de
aankomende WIA-hersteloperatie zo veel mogelijk kan worden uitgezonderd
van keteneffecten bij andere instanties zoals de Belastingdienst,
pensioenfondsen, verzekeraars en gemeenten;
verzoekt de regering, gelet op de druk op de uitvoering bij het UWV,
hierbij speciale aandacht te laten besteden aan de uitvoerbaarheid van
deze scenario's;
verzoekt de regering de Kamer deze scenario's uiterlijk in de volgende
periodieke voortgangsrapportage te doen toekomen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Saris.
Zij krijgt nr. 61 (36600-XV).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het voor WIA-uitkeringsgerechtigden en voor de
samenleving als geheel van groot belang is om de re-integratie vanuit de
WIA te verbeteren;
overwegende dat een verbetering van re-integratiemogelijkheden snel
gerealiseerd moet kunnen worden en niet afhankelijk is van een
stelselwijziging;
constaterende dat het aandeel uitkeringsgerechtigden dat na scholing
werk vindt, bijna tweemaal zo groot is als voor de gemiddelde groep in
de uitkering;
constaterende dat er bij het UWV een nieuw scholingsexperiment loopt
waarbij extra wordt ingezet op scholing voor mensen in de WIA, waarvan
de uitkomsten begin 2025 worden verwacht;
constaterende dat er in 2025 verder wordt gewerkt aan de realisatie van
regionale werkcentra waar publieke en private mogelijkheden voor
scholing en inzet op van-werk-naar-werk samen worden gebracht;
verzoekt de regering:
voor het meireces met een voorstel naar de Kamer te komen om de mogelijkheden voor re-integratie van mensen in de WIA, inclusief scholing, substantieel te verbeteren;
daarbij gebruik te maken van de nieuwe mogelijkheden die de regionale werkcentra bieden;
daarbij in ieder geval met het UWV tot scherpere prestatieafspraken te komen met betrekking tot de re-integratie- en scholingsmogelijkheden die zij bieden voor mensen in de WIA,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Saris.
Zij krijgt nr. 62 (36600-XV).
Mevrouw Welzijn, eveneens Nieuw Sociaal Contract.
Mevrouw Welzijn (NSC):
Ik ga gelijk aan de slag.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat kwetsbare huishoudens disproportioneel geraakt worden
door de gevolgen van "buy now, pay later"-diensten;
verzoekt de regering om aanbieders van buy now, pay later te verplichten
tot een zorgplicht, BKR-toets en registratie,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Welzijn, Ceder, Inge van Dijk,
Flach en Lahlah.
Zij krijgt nr. 63 (36600-XV).
Mevrouw Welzijn (NSC):
Dan een motie over de hervormingsagenda.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering bij het uitwerken van de opties voor een hervorming
van het belasting- en toeslagenstelsel en de vereenvoudiging van de
inkomensondersteuning in beeld te brengen wat ervoor nodig is om te
komen tot een dekkend sociaal minimum, en dit uiterlijk in het voorjaar
2025 aan de Kamer voor te leggen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Welzijn, Ceder, Vijlbrief, Inge
van Dijk en Flach.
Zij krijgt nr. 64 (36600-XV).
Mevrouw Welzijn (NSC):
Dan een motie over armoedecijfers.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat sociale zekerheid en belastingen op elkaar in kunnen
werken;
verzoekt de regering voor 1 mei 2025 in kaart te brengen welke groepen
na de maatregelen van dit jaar nog een inkomen hebben dat onder het
sociaal minimum ligt en hoe groot elk van die groepen is, en daar de
Kamer over te informeren, zo mogelijk met de regelingen waar elke groep
nog recht op zou hebben,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Welzijn, Ceder, Vijlbrief, Inge
van Dijk, Flach en Lahlah.
Zij krijgt nr. 65 (36600-XV).
Mevrouw Welzijn (NSC):
De laatste motie gaat over de polisadministratie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er een proef gaande is waarbij de Dienst Toeslagen zelf
de toeslag gaat aanpassen als de inkomsten afwijken van de opgegeven
inkomsten om hoge terugvorderingen te voorkomen;
verzoekt de regering:
aan de Kamer verslag uit te brengen van deze proef, inclusief de knelpunten;
voorstellen te doen om deze knelpunten op te lossen;
een voorstel te doen waarbij deze proef verder wordt uitgerold om zo veel mogelijk in de actualiteit te werken en terugvorderingen te voorkomen:
voor burgers zo inzichtelijk mogelijk te maken hoe de koppeling is met hun gegevens in de polisadministratie;
daarover binnen een halfjaar te rapporteren aan de Kamer,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Welzijn, Vijlbrief en Inge van
Dijk.
Zij krijgt nr. 66 (36600-XV).
Mevrouw Welzijn (NSC):
Voorzitter. Dan nog dank aan de bewindspersonen voor de uitgebreide
reactie die we van hen hebben gekregen, aan de collega's voor het mooie
debat en aan de mensen thuis voor de aandacht die zij hadden voor het
debat.
Dank u wel.
De voorzitter:
De heer Van Kent, SP.
De heer Van Kent (SP):
Dank, voorzitter.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat FNV Overheid het plan "Recht op werk" heeft ontwikkeld,
dat zou leiden tot 40.000 banen voor mensen met een arbeidsbeperking
binnen acht jaar tijd en dat hiervoor ruimte kan worden vrijgemaakt
binnen de begroting SZW;
verzoekt de regering te onderzoeken of en hoe recht op werk via sociale
ontwikkelbedrijven ingevoerd kan worden, mits dit binnen de bestaande
middelen past;
verzoekt de regering te onderzoeken hoe de verschillende beschikbare
budgetten binnen de SZW-begroting voor dit doel kunnen worden
samengevoegd, en de Kamer daar voor de Voorjaarsnota over te
informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Kent, Lahlah, Inge van Dijk,
Vijlbrief, Dassen, Ergin en Ceder.
Zij krijgt nr. 67 (36600-XV).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat een kleine verlaging van het
arbeidsongeschiktheidspercentage tijdens de hersteloperatie tot verlies
van het uitkeringsrecht kan leiden;
verzoekt de regering, indien de hersteloperatie leidt tot een verlaging
van het arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 10%, het
arbeidsongeschiktheidspercentage waar de uitkering op is gebaseerd niet
te verlagen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Kent.
Zij krijgt nr. 68 (36600-XV).
De heer Van Kent (SP):
De minister heeft ons beloofd om hier in tweede termijn nog uitgebreid
op in te gaan. Ik ben heel benieuwd naar de reactie van de minister op
dit punt.
Tot slot, voorzitter. Dit is de voorpagina van NRC. Vanmorgen is het
eerste proces tegen het nieuwe pensioenstelsel gestart. Ik wil de
minister vragen naar een reactie op het punt van de gepensioneerden uit
het loodswezen, die een maand de tijd krijgen om een inschatting te
maken of de overgang naar het nieuwe stelsel correct en eerlijk plaats
gaat vinden. Vindt de minister ook dat daar meer tijd voor moet zijn? Is
de minister bereid om dat in de wet op te nemen, bijvoorbeeld dat daar
een termijn van 3 maanden voor zou moeten gelden? Schat de minister in
dat er, als die termijn zo blijft, veel meer van dit soort rechtszaken
gaan volgen? Daardoor zou de rechtspraak uiteindelijk gelijk kunnen
krijgen dat ons rechtsstelsel gaat vastlopen omdat er heel veel mensen
een rechtszaak aanspannen, omdat de wet op een manier is georganiseerd
waardoor mensen geen zeggenschap hebben over de overgang naar het nieuwe
stelsel en dus ook niet de tijd krijgen om daar goed over na te denken
en dat goed te bestuderen.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Mevrouw Rikkers, BBB.
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Voorzitter. Volgens mij had ik nog anderhalve minuut over van mijn
vorige termijn.
De voorzitter:
We denken niet in halve minuten, dus …
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Niet?
De voorzitter:
… u heeft twee minuten de tijd.
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Dank u wel, voorzitter. Ik heb twee moties en een aanvullende vraag. De
moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er mensen onder de Participatiewet vallen die langdurig
arbeidsongeschikt zijn en daardoor niet in staat zijn om te
werken;
overwegende dat de Participatiewet niet geschikt is voor deze groep
mensen;
overwegende dat er een hervorming van de WIA aanstaande is;
overwegende dat de WIA veel beter aansluit bij hun situatie;
verzoekt de regering om bij het uitwerken van de hervorming van het
arbeidsongeschiktheidsstelsel aandacht te besteden aan deze groep mensen
en hiervoor opties uit te werken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Rikkers-Oosterkamp.
Zij krijgt nr. 69 (36600-XV).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de doelstelling in het kader van het project
banenafspraak niet wordt gehaald;
overwegende dat er een groep mensen net buiten de criteria valt;
overwegende dat werk van groot belang is voor de persoonlijke
ontwikkeling en ontplooiing van mensen;
verzoekt de regering om de doelgroep van de banenafspraak te verbreden,
zodat meer mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan het werk
kunnen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Rikkers-Oosterkamp.
Zij krijgt nr. 70 (36600-XV).
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Dan heb ik nog een vraag. Ik heb een schriftelijke reactie gekregen van
de minister over de uitvoering van mijn Kamerbreed aangenomen motie over
de zzp'ers. Mijn motie verzocht om voor 1 november een duidelijk
afwegingskader voor handhaving te publiceren op de site van de
Belastingdienst. En ik heb een reactie gekregen op mijn vraag of de
zelfstandigen ook aan tafel kunnen komen bij toekomstige gesprekken. Dat
klopte dus niet helemaal met elkaar. Er is een reactie gekomen op de
site van de Belastingdienst, maar die geeft geen duidelijkheid. Daar
ging mijn vraag over.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Ergin van DENK.
De heer Ergin (DENK):
Dank je wel.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het Actieplan arbeidsmarktdiscriminatie een looptijd
heeft tot 2025;
overwegende dat arbeidsmarktdiscriminatie blijvend aandacht
behoeft;
verzoekt de regering om bij de Voorjaarsnota een voorstel te doen om het
Actieplan arbeidsmarktdiscriminatie te continueren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ergin en Patijn.
Zij krijgt nr. 71 (36600-XV).
De heer Ergin (DENK):
Dank je wel, voorzitter.
De voorzitter:
De heer Flach, SGP.
De heer Flach (SGP):
Dank.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het risico bestaat dat gemeenten bezuinigen op informele
schuldhulpverlening als gevolg van de financiële situatie van gemeenten
door het ravijnjaar, terwijl de opgebouwde landelijke infrastructuur van
schuldhulpvrijwilligers van grote waarde is;
verzoekt de regering te verkennen of in de toekomst structureel een
minimumbudget van bijvoorbeeld 10% van de integrale aanpak
problematische schulden kan worden vrijgemaakt voor informele
schuldhulpverlening via vrijwilligersorganisaties, en hierop terug te
komen bij de Voorjaarsnota,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Flach.
Zij krijgt nr. 72 (36600-XV).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat momenteel wordt gewerkt aan vereenvoudigde
inkomensondersteuning voor mensen;
verzoekt de regering toe te werken naar één onlinegezinsportaal waarin
alle gezinsregelingen zijn ondergebracht,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Flach.
Zij krijgt nr. 73 (36600-XV).
De heer Flach (SGP):
Voorzitter. Ik heb de minister horen zeggen dat actieve rolbeïnvloeding
geen onderdeel is van het programma Meer uren werkt! en dat het in feite
dus een verschrijving is in de begroting. Als dat zo is, dan trek ik de
motie weer in. Maar om dat te kunnen doen, moet ik 'm wel eerst
indienen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering in de begroting aangeeft door middel van
interventies "gendernormen binnen organisaties" aan te willen pakken en
een "cultuurverandering in de maatschappij" beoogt;
verzoekt de regering keuzevrijheid voor ouders als uitgangspunt van
arbeidsmarktbeleid te hanteren en af te zien van rolbeïnvloeding door de
overheid,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Flach.
Zij krijgt nr. 74 (36600-XV).
De heer Flach (SGP):
Voorzitter. Dan de laatste motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het uitzonderen van de agrarische sector van de aov
uitvoeringstechnisch mogelijk is;
overwegende dat bij de totstandkoming van het pensioenakkoord een
uitzonderingspositie voor de agrarische sector is overeengekomen,
vanwege de specifieke positie van de sector ten opzichte van andere
sectoren;
verzoekt de regering bij de uitwerking van de Wet basisverzekering
arbeidsongeschiktheid zelfstandigen een uitzondering voor de agrarische
sector op te nemen in het wetsvoorstel,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Flach, Inge van Dijk en
Ceder.
Zij krijgt nr. 75 (36600-XV).
De heer Flach (SGP):
Voorzitter. Dank voor de beantwoording door beide bewindslieden. Ik heb
gemerkt dat het gezin daadwerkelijk een essentiële rol speelt, ook in de
beantwoording door de bewindspersonen. Ik ga er dus van uit daar straks
ook iets van terug te horen is bij de appreciatie van de
amendementen.
De voorzitter:
Dank u wel. 36 moties al. Dat schiet lekker op. De heer Ceder,
ChristenUnie.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Een paar moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat diverse organisaties zoals Humanitas, SchuldHulpMaatje
en Leger des Heils met vrijwilligers schuldhulpverlening
aanbieden;
overwegende dat deze organisaties een partner zijn van de overheid in
het verlenen van goede schuldhulp en met name van toegevoegde waarde
zijn in de vroegsignalering/preventie en de nazorg;
verzoekt de regering dit partnerschap te vertalen in een gezamenlijk
regulier bestuurlijk overleg met de genoemde organisaties en de
organisaties die verenigd zijn in de Alliantie Vrijwillige Schuldhulp om
van elkaar te leren en elkaar te ondersteunen in het verder verrijken
van de beoogde basisdienstverlening,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ceder.
Zij krijgt nr. 76 (36600-XV).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er in de samenleving sprake is van verruwing,
intimidatie en agressie, en veel professionals te maken krijgen met
geweldsincidenten;
overwegende dat het van belang is dat docenten van initiatieven zoals de
Week van Respect ondersteuning krijgen om discussies in goede banen te
leiden, bijvoorbeeld over antisemitisme, racisme, homohaat, eenzaamheid,
seksueel misbruik, gebrek aan gezag en cyberpesten;
verzoekt de regering uit het budget voor Overige subsidies algemeen op
artikel 13 Integratie en maatschappelijke samenhang in 2025 0,5 miljoen
te besteden aan programma's die inzetten op het bijbrengen van respect
en de respectvolle behandeling van gevoelige thema's,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ceder en Boomsma.
Zij krijgt nr. 77 (36600-XV).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat chronisch zieken nu via de Participatiewet ondersteuning
krijgen om rond te komen, maar dat deze wet op veel punten knelt en
chronisch zieken hierdoor in de problemen komen;
verzoekt de regering om bij de herziening van de Participatiewet
prioritair aandacht te besteden aan de inkomensondersteuning van
chronisch zieken, te verkennen of het wel passend is om chronisch zieken
onder het participatieregime te laten vallen, en de Kamer over de
mogelijkheden hiervan in het voorjaar van 2025 te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ceder, Lahlah, Van Kent, Ergin,
Inge van Dijk en Welzijn.
Zij krijgt nr. 78 (36600-XV).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat bij de behandeling van het Belastingplan BES 2025 het
amendement-Grinwis c.s. is aangenomen dat een aantal lastenverzwaringen
op de BES met een jaar uitstelt, om zo de regering in staat te stellen
de inkomenseffecten van deze maatregelen — die bepaalde groepen onder
het sociaal minimum van de commissie-Thodé dreigen te duwen — beter in
kaart te brengen voordat deze van kracht worden;
constaterende dat dit amendement de regering tevens verzoekt om de
belastingvrije som beleidsmatig te indexeren, zodat de lagere inkomens
hiervan geen nadeel ondervinden;
overwegende dat het de regering om uitvoeringstechnische redenen niet
lukt om deze beleidsmatige indexatie voor 2025 uit te voeren;
verzoekt de regering om, gelet op het feit dat het uitvoeringstechnisch
niet lukt om de door de Kamer beoogde beleidsmatige indexatie van de
belastingvrije som op de BES voor 2025 uit te voeren, met een novelle te
komen die het in het amendement geregelde uitstel voor de maatregelen
terugdraait, zodat de belastingvrije som in 2025 niet achterblijft bij
het minimumloon;
verzoekt de regering om in wezenlijke samenspraak met de eilanden in
kaart te brengen wat de precieze koopkrachteffecten zijn van de
voorgestelde lastenverzwaringen, en, indien dit leidt tot
inkomensdalingen tot ónder het sociaal minimum zoals in de
minimumvoorbeeldbegrotingen van de commissie-Thodé, bij het
Belastingplan 2026 voorstellen te doen hoe dit te repareren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ceder, Grinwis, Bamenga en
White.
Zij krijgt nr. 79 (36600-XV).
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Ik heb de motie niet goed verstaan!
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik kan 'm nog een keer voorlezen, voorzitter!
De voorzitter:
In ieder geval was dit de 40ste motie. Ik denk dat ik een soort bel ga
aanschaffen waar ik dan bij de 40ste motie even aan kan klingelen. De
heer Dassen is de laatste spreker van de zijde van de Kamer. Daarna
schors ik 40 minuten en daarna gaan we heel kort door de moties heen. De
heer Dassen. 20 minuten!
De heer Dassen (Volt):
20 minuten. Gelukkig, voorzitter.
Voorzitter. Twee moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de wijziging van de individuele studietoeslag in 2022
heeft geleid tot een forse toename van het aantal toegekende
studietoeslagen;
overwegende dat het kabinet zich ten doel heeft gesteld om de
bestaanszekerheid van burgers te verbeteren, onder andere door het
stelsel van inkomensregelingen te vereenvoudigen;
constaterende dat vooralsnog onduidelijk is hoeveel studenten een
individuele studietoeslag in de afgelopen vijf kalenderjaren hebben
ontvangen en hoeveel studenten in principe voor deze toeslag in
aanmerking komen;
verzoekt het kabinet te onderzoeken hoeveel studenten in de afgelopen
vijf kalenderjaren een individuele studietoeslag hebben ontvangen,
hoeveel studenten in principe voor deze toeslag in aanmerking komen en
hoeveel jongeren zowel een studietoeslag als een vorm van ondersteuning
vanuit hun gemeente krijgen, en de Kamer hierover uiterlijk in het
eerste kwartaal van 2025 te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Dassen, Van Kent, Vijlbrief,
Inge van Dijk en Ceder.
Zij krijgt nr. 80 (36600-XV).
De heer Dassen (Volt):
Dan de tweede motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het loon van een 18-jarige op 50% zit van het
volwassenenminimumloon van een 21-jarige;
constaterende dat Nederland in Europees perspectief een van de laagste
jeugdminimumlonen heeft;
constaterende dat er een verkenning komt van het jeugdminimumloon;
verzoekt de regering het minimumjeugdloon stapsgewijs te verhogen,
waarbij de eerste stap is dat een 18-jarige 70% van het
volwassenenminimumloon verdient, een 19-jarige 80% en een 20-jarige
90%;
verzoekt de regering om voorbereidingen te treffen om de mogelijke
wijzigingen binnen het minimumjeugdloon te implementeren per 1 januari
2026,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Dassen, Patijn, Ergin en
Vijlbrief.
Zij krijgt nr. 81 (36600-XV).
De heer Dassen (Volt):
Voorzitter. Ik heb nog 30 seconden om de staatssecretaris een
voorspoedige tijd met veel geluk en gezondheid te wensen. Ik hoop dat
moeder en toekomstig kind het goed zullen maken.
De voorzitter:
Dank u wel. Tot zover de tweede termijn van de Kamer. Ik schors twintig
minuten, en dan gaan we luisteren naar de bewindspersonen en even kort
door de moties heen.
De vergadering wordt van 22.03 uur tot 22.30 uur geschorst.
De voorzitter:
De bewindspersonen hebben nog vijf minuutjes nodig.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Om 23.00 uur moeten wij deze zaal hebben verlaten. We hebben 42 moties,
plus nog een stuk of 11 amendementen. Dus daar moeten we heel kort en
puntig doorheen. Ik sta per motie alleen een interruptie toe door de
eerste indiener, en dan slechts één opmerking. Het woord is aan de
minister.
Minister Van Hijum:
Dank u wel, voorzitter. Ik zal de moties langsgaan die aan mij zijn
gericht. De staatssecretaris doet de andere. Dat betekent dus dat we ze
niet helemaal op volgorde gaan doen.
De eerste motie, de motie-Patijn/Van Kent op stuk nr. 38, gaat over
vastleggen dat het aandeel vaste contracten in 2028 70% bedraagt. Het
oordeel daarover laat ik aan de Kamer, mits daarmee geen wettelijke
doelstelling wordt bedoeld, maar een beleidsmatige. In die zin is het
juridisch gezien geen hard percentage.
De voorzitter:
Dat wordt bevestigd door mevrouw Patijn. De tweede motie.
Minister Van Hijum:
De motie-Patijn c.s. op stuk nr. 39 over de verplichte tegemoetkoming
moet ik ontraden. Uiteraard betrekken we de keteneffecten erbij, maar ik
wil bij het herstel het uitgangspunt hanteren dat mensen krijgen waar ze
recht op hebben. Daar breng ik met het UWV de opties voor in kaart.
De voorzitter:
Mevrouw Patijn, één korte vraag. Kort, kort.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Ons verzoek is alleen om dit al voor te bereiden voor het geval het toch
praktisch zou zijn dat die regeling er is, want anders duurt het
ontzettend lang voordat die er is.
Minister Van Hijum:
Hierover is het plan van aanpak, denk ik, helder. Die lijn zou ik willen
volgen.
De voorzitter:
De motie-Patijn c.s. op stuk nr. 40
Minister Van Hijum:
De motie op stuk nr. 40 gaat over de bezuiniging op de tegemoetkoming
arbeidsongeschiktheid. Die moet ik ontraden vanwege het ontbreken van
dekking.
De motie-Patijn/Inge van Dijk op stuk nr. 41 gaat over de pilot
daklozenopvang. Het oordeel daarover kan ik aan de Kamer laten, want ik
ben bereid om met VWS en de VNG te verkennen of we die pilot kunnen
uitbreiden naar andere gemeenten. Dat heb ik reeds toegezegd, dus
oordeel Kamer.
Dan kom ik bij de motie-De Jong c.s. op stuk nr. 45. Deze motie over de
WW, de WIA, de Wajong en de Ziektewet is wat mij betreft overbodig. In
de verbeteraanpak is aangegeven dat de kwaliteit inzake de daglonen
voortdurend wordt gecontroleerd en dat fouten moeten worden hersteld. Ik
heb aangegeven dat ik nog nader onderzoek doe naar de WIA en de Wajong
en de Kamer daarover nader zal informeren. Een onderdeel daarvan is een
beeld waaruit blijkt hoeveel mensen hierdoor zijn geraakt. Ik denk dat
deze motie daarmee overbodig is, want dat is in de aanpak
voorzien.
Hetzelfde geldt voor de motie-De Jong c.s. op stuk nr. 46. Daarin gaat
het om het ontvangen van een uitkering die lager is dan waarop men recht
heeft. Dat is precies waar de aanpak ook op toeziet: eerdere fouten
herstellen en regelgeving vereenvoudigen om fouten in de toekomst te
voorkomen.
De motie van de heer De Jong op stuk nr. 47 kan ik oordeel Kamer laten
als de heer De Jong mij zou toestaan om niet in het eerste kwartaal van
2025 maar uiterlijk in het voorjaar met dat plan van aanpak te
komen.
De voorzitter:
De heer De Jong ...
Minister Van Hijum:
Over de verzekeringsartsen gaat dat.
De voorzitter:
De heer De Jong bevestigt dat. Nu de elfde motie.
Minister Van Hijum:
Dank. Dan kom ik bij de motie van de heer Boon op stuk nr. 48: een
zachte landing, handhaving, zzp'ers. Die is wat mij betreft oordeel
Kamer. Het is belangrijk om zo veel mogelijk inzicht in de effecten te
hebben. Ik wil dit oppakken in overleg met de staatssecretaris
Fiscaliteit.
De motie van de heer Boon c.s. op stuk nr. 49 over de verplichte
arbeidsongeschiktheidsverzekering en de opt-out kan ik oordeel Kamer
laten, mits deze motie mag worden geïnterpreteerd als een oproep voor
het behoud van de opt-out zoals die in het voorstel zit. Als de motie
bedoeld is voor een opt-out zonder het afsluiten van een minimaal
vergelijkbare verzekering, dan moet ik 'm ontraden. Ik waarschuw ook dat
dit nog een nadrukkelijk onderdeel is van het gesprek met de sociale
partners en de uitvoeringsinstellingen over de uitvoerbaarheid van het
voorstel.
De voorzitter:
Ik kijk even naar de heer Boon. Die beaamt dat, en daarmee is ze oordeel
Kamer. Nu de dertiende motie. Mevrouw Patijn?
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Ik weet dat we alleen op onze eigen moties moeten reageren, maar
gisteren is er ook een motie besproken die precies het tegenovergestelde
heeft aangegeven, dus dat er geen ...
De voorzitter:
Oké. Geen opt-out.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Dus dat er niks uitgesloten is bij de uitwerking en dat er dus ook de
mogelijkheid is dat er überhaupt geen opt-out zou zijn. Dat is niet
strijdig met elkaar, mag ik aannemen?
Minister Van Hijum:
Nee.
De voorzitter:
De dertiende motie.
Minister Van Hijum:
Die motie op stuk nr. 50 verzoekt de regering om het restant van het
geld dat gereserveerd is voor werkende middeninkomens daadwerkelijk naar
deze groep te laten gaan. Die zou ik willen ontraden. Ik snap de inzet
van de heer Vijlbrief, maar ik wil niet vooruitlopen op de
besluitvorming in augustus.
De motie op stuk nr. 51 verzoekt de regering om een voorstel uit te
werken om meer werken te laten lonen. Die kan ik aan het oordeel van de
Kamer laten in het kader van het maximaal benutten van de creativiteit
op dit punt — zal ik maar even kort zo samenvatten.
Dat geldt ook voor de vijftiende motie, die op stuk nr. 52. Oordeel
Kamer, als ik deze zo mag interpreteren dat we binnen het traject rondom
de hervorming van het belasting- en toeslagenstelsel kijken naar hoe we
meer werken meer laten lonen, en dat is dan echter wel met eerder minder
dan met meer instrumenten.
De voorzitter:
Ik kijk even naar de heer Vijlbrief. Die beaamt dat, en daarmee is ze
oordeel Kamer. De zestiende. De heer De Jong?
De heer Léon de Jong (PVV):
Mijn excuus, toch nog even over de achtste motie, die op stuk nr. 45,
als dat mag.
De voorzitter:
Dan moeten we terug. Ik vind dat wel vervelend, hoor.
De heer Léon de Jong (PVV):
Het spijt me, het spijt me. Ik begrijp het. De minister heeft aangegeven
dat hij 'm overbodig vindt, maar het is wel een nieuwe oproep, en wel
omdat dit dus anders is ten opzichte van de huidige praktijk, namelijk
dat het UWV voortaan zelf op het moment dat het iets constateert wat een
risico of probleem is, daarmee gelijk naar de minister gaat. Nu, in de
huidige praktijk, is dat niet zo; anders hadden EenVandaag en het AD
niet met dat nieuws kunnen komen. Dus het is wel iets anders dan wat op
dit moment de huidige praktijk is.
Minister Van Hijum:
Nou, dat heb ik ook niet ontkend. Maar ik heb ook gezegd dat de normale
governance, de normale manier van met elkaar risico's signaleren en
adresseren op het goede bestuurlijke niveau, weer de praktijk moet
worden. Daar verschillen we volgens mij niet over van mening. Daarom, zo
heb ik gezegd, is dit overbodig, omdat ik ook verwacht dat als er in de
praktijk knelpunten worden gesignaleerd, dat in de eerste plaats op het
niveau van het UWV wordt geadresseerd, en dat op het moment dat dit
nodig is, dingen worden opgeschaald naar het ministerie. Dus dat zou de
gangbare praktijk moeten zijn.
De voorzitter:
Ja. Zestien.
Minister Van Hijum:
De motie op stuk nr. 54 over de marginale druk verzoekt de regering om
bij de berekening van de marginale druk ook de kosten van kinderopvang
mee te nemen. Ook hiervoor kan ik het oordeel aan de Kamer laten, mits
ook hier de interpretatie van het kabinet kan worden gevolgd dat al voor
een gedeelte rekening wordt gehouden met de kosten van kinderopvang in
de standaardberekening voor de marginale druk, maar niet met de overige
meerkosten van een dag extra werken, als er bijvoorbeeld een hogere
factuur geldt. Het is ook niet mogelijk om in de standaardberekeningen,
dus de grafieken en tabellen die u van ons gewend bent, rekening te
houden met alle meerkosten voor de kinderopvang. Wel is het mogelijk om
in de berekeningen voor individuele situaties rekening te houden met
alle meerkosten voor kinderopvang. Dat doen we op dit moment al voor een
deel, maar ik ben bereid om te kijken of dat beter kan. Als ik de motie
zo mag interpreteren, geef ik 'm oordeel Kamer.
De heer Aartsen (VVD):
Ik zou daar nog wel bij willen zeggen: zo moeilijk is het niet. We
hebben die tabellen van de Belastingdienst. Daarin staat de
kinderopvangtoeslag; overigens vaak ook bij 6- tot 11-jarigen; dat is
ook al gek, overigens. Je kunt er natuurlijk gewoon een
standaardberekening op loslaten. Als je het normbedrag pakt en je
berekent hoeveel kinderopvangtoeslag iemand ontvangt, kun je ook
berekenen hoeveel iemand netto moet betalen. Als je een
standaardberekening maakt, is het niet zo moeilijk om dat normbedrag te
noemen. Ik zou de minister dus willen vragen om dat aspect, die
nettobetaling door middel van een standaardberekening, wel mee te nemen
in de tabellen.
Minister Van Hijum:
We hebben daar vanmiddag al een hele tijd op zitten puzzelen. Ik weet
dat het toch heel ingewikkeld is. Ik ben echt zeer bereid om te doen wat
kan, maar in het kader van standaardberekeningen is dit buitengewoon
ingewikkeld te organiseren, naar ik heb begrepen. Als de heer Aartsen
mij toestaat om binnen wat ik nu toezeg, nog even goed met hem van
gedachten te wisselen over wat hij nu precies bedoelt en of dat wel of
niet mogelijk is … Desnoods praten we dat technisch nog even een keer
door op het ministerie.
De heer Aartsen (VVD):
Ik kom een keer langs, op de koffie.
Minister Van Hijum:
Heel goed.
De voorzitter:
Dan is de motie oordeel Kamer.
Minister Van Hijum:
Volgens mij komen we er dan wel uit.
De voorzitter:
Maar dan is de motie oordeel Kamer, hè?
Minister Van Hijum:
Ja.
De voorzitter:
Dan de motie op stuk nr. 56.
Minister Van Hijum:
Dat is de motie van mevrouw Van Dijk over de urenbank. Die kan ik
oordeel …
De voorzitter:
Nee, de motie op stuk nr. 56 is die van de leden Aartsen en Vijlbrief
over wachtlijsten in de kinderopvang. O, die is voor de
staatssecretaris.
Minister Van Hijum:
Ja, die is voor de staatssecretaris. Ik ben bij nr. 57.
De voorzitter:
Ja, nr. 57.
Minister Van Hijum:
De motie op stuk nr. 57 van mevrouw Van Dijk over de urenbank is oordeel
Kamer. Dat kunnen we schetsen.
De voorzitter:
Dan nr. 58.
Minister Van Hijum:
De motie op stuk nr. 58 gaat over het Belgische systeem. Die krijgt ook
oordeel Kamer. Ik ben wel een beetje terughoudend in de verwachting van
wat we daar direct mee kunnen, maar het is altijd goed om ons te laten
inspireren.
De voorzitter:
U had twee keer oordeel Kamer gekregen, mevrouw Inge van Dijk.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Daar ben ik ook heel blij mee, voorzitter.
De voorzitter:
Ja.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Maar de motie op stuk nr. 57 had ik vervangen. Ik zie dat mevrouw Saris
er niet bij staat en die wil wel graag mee doen.
De voorzitter:
Die staat er bij dezen onder. Dan gaan we naar de motie op stuk nr.
59.
Minister Van Hijum:
Die gaat over een trapsgewijze verhoging van het minimumloon vanaf 18
jaar. Die kan ik aan het oordeel van de Kamer laten. Ik ben bezig met
een verkenning en ik kan daarbij een aantal opties uitwerken voor een
eventuele verhoging. Die zullen dan in het onderzoek van Q1 worden
meegenomen bij andere beleidsopties.
De motie op stuk nr. 60 is …
De voorzitter:
Die motie is aan de Kamer zelf.
Minister Van Hijum:
Ja, die is aan de Kamer zelf, dus ik weet niet wat ik dan moet zeggen.
Ontijdig? Nee.
De voorzitter:
Nee, zeg maar niets. De motie is gericht aan het Presidium, dus aan ons.
De vraag aan mevrouw Saris is wel hoeveel het gaat kosten, vraag ik als
voorzitter van het Presidium. Hoeveel gaat dit kosten?
Mevrouw Saris (NSC):
Volgens mijn informatie gaat het Presidium dit doorgeleiden naar de
procedurevergadering.
De voorzitter:
Zeker.
Mevrouw Saris (NSC):
En de kosten voor de parlementair advocaat kunnen uit ons Kamerpotje
komen.
De voorzitter:
Oké.
Mevrouw Saris (NSC):
Ik heb me laten informeren door …
De voorzitter:
Maar mijn vraag is: hoeveel gaat het kosten?
Mevrouw Saris (NSC):
Uh …
De voorzitter:
Dat weet u niet. Oké.
Mevrouw Saris (NSC):
Nee, maar ik heb mij laten adviseren door uw Griffie. Het voorstel was
om het op die manier door te geleiden naar de procedurevergadering.
De voorzitter:
Dat gaan we dan doen. Dan gaan we naar de motie op stuk nr. 61.
Minister Van Hijum:
Die gaat over keteneffecten in de WIA. Die acht ik overbodig. In de
Kamerbrief en de verbeteraanpak is aangegeven dat er vier verschillende
scenario's worden onderzocht voor hoe onbedoelde effecten van
nabetalingen kunnen worden voorkomen. Ik zal u daarover informeren in de
eerstvolgende voortgangsbrief in februari.
De motie op stuk nr. 62 gaat onder andere over scholing voor mensen in
de WIA. Die motie kan ik aan het oordeel van de Kamer laten, mits het
akkoord is dat we voor het zomerreces in plaats van voor het meireces
komen met dat plan van aanpak. Dat heeft te maken met allerlei lopende
onderzoeken, die we dan ook kunnen betrekken bij de beantwoording
hiervan.
De voorzitter:
Mevrouw Saris, ik had u niet gezien; neem me niet kwalijk.
Minister Van Hijum:
Mevrouw Welzijn vraagt …
De voorzitter:
Even het woord aan mevrouw Saris.
Mevrouw Saris (NSC):
Voor het zomerreces is prima.
De voorzitter:
Oké. Dan de motie op stuk nr. 63.
Minister Van Hijum:
Mevrouw Welzijn vraagt naar het proces sociaal minimum. De motie
daarover kan ik oordeel Kamer laten, mits wij ook hierbij de
interpretatie van het kabinet volgen dat we zoeken naar manieren om het
sociaal minimum beter te borgen, onder andere via de herziening van de
toeslagenwet, het tegengaan van niet-gebruik en verbetering van het
armoedebeleid; dat soort zaken. Ik houd uw Kamer uiteraard op de hoogte
van de voortgang van al deze trajecten.
De voorzitter:
Dat is de motie op stuk nr. 64. Wat was uw oordeel daarover precies?
Minister Van Hijum:
Oordeel Kamer, mits ik deze interpretatie leidend mag laten zijn. Het
betekent dat we bij de structurele herziening recht zullen doen, zoals
ook in de brief staat, aan de samenhang tussen belasting, toeslagen en
minimumloon.
De voorzitter:
Mevrouw Welzijn beaamt dat. Dan de motie op stuk nr. 65.
Minister Van Hijum:
Die is voor de staatssecretaris, dus ik kom bij de motie op stuk nr. 66.
Die gaat over de proef. Deze motie kan ik oordeel Kamer laten. Met de
proef zet de Dienst Toeslagen een stap om het aantal terugvorderingen te
beperken. Dat enthousiasme delen wij. De motie over het vervolg van de
proef kan ik oordeel Kamer geven.
De voorzitter:
Dat is de motie op stuk nr. 66.
Minister Van Hijum:
Dat was de motie op stuk nr. 66.
Dan kom ik bij de motie-Van Kent op stuk nr. 68. Die had een aangepaste
appreciatie, maar die ben ik even kwijt. Daar kom ik zo dadelijk op
terug, want de heer Van Kent heeft daar ook een mondelinge vraag over
gesteld. Ik kom daar zo dadelijk op terug en dan kom ik ook met een
appreciatie.
Dan kom ik nu eerst bij de motie op stuk nr. 71, over het verzoek om bij
de Voorjaarsnota een voorstel te doen om het actieplan
arbeidsmarktdiscriminatie te continueren. Oordeel Kamer, waarbij ik het
zo interpreteer, dat ik u in Q1 van komend jaar de voortgangsrapportage
arbeidsdiscriminatie zal toesturen. Dan zal ik ook ingaan op het vervolg
van de aanpak arbeidsdiscriminatie en daarbij aangeven hoe ik in
samenwerking met de werkgeversorganisaties en de SER Diversiteit in
Bedrijf werk aan de totstandkoming van een ontwikkelagenda gelijke
kansen. Als de heer Ergin daarmee uit de voeten kan, kan ik de motie
oordeel Kamer geven.
De voorzitter:
Hij bevestigt dat.
Minister Van Hijum:
De motie-Flach op stuk nr. 73 gaat over een onlinegezinsportaal waarin
gezinsregelingen zijn ondergebracht. Die motie kan ik oordeel Kamer
geven. Het is een sympathiek idee: in het onderzoek naar de vormgeving
van één kindregeling ook dit aspect van het onlineportal meenemen.
De motie-Flach op stuk nr 74 verzoekt de regering keuzevrijheid van
ouders als uitgangspunt voor de arbeidsmarkt te hanteren en af te zien
van rolbeïnvloeding. Die motie kan ik oordeel Kamer laten, omdat het
project Meer uren werkt! zich primair richt op gewerkte uren van
deeltijders en praktische belemmeringen. Daarbij kunnen overigens
rolpatronen wel als gesprekspunt aan de orde komen, maar beïnvloeding is
niet zozeer het doel; hooguit bewustwording van de mogelijkheden die er
zijn om gebruik te maken van de faciliteiten die er zijn.
Dan is er een motie over de opt-out.
De voorzitter:
Dat is de motie op stuk nr. 75.
Minister Van Hijum:
De motie op stuk nr. 75, van de heer Flach. Die is ontijdig. Ik heb de
Kamer afgelopen vrijdag geïnformeerd over de technische verkenning van
de uitzondering in de agrarische sector. Dat heb ik technisch gedaan. Ik
heb nog geen uitspraak willen doen over de wenselijkheid of de
rechtvaardiging van een uitzondering. Ik moet nog met dit voorstel aan
de slag vanwege de uitvoeringstoets, dus ik zou de indiener willen
vragen om die uitwerking af te wachten alvorens we een debat kunnen
voeren over rechtvaardiging van de uitzondering voor een specifieke
groep.
De voorzitter:
Dat is een verzoek om de motie aan te houden, begrijp ik.
Minister Van Hijum:
Ja. Ik heb de motie dus ontijdig genoemd.
De heer Flach (SGP):
Ik denk er heel even over na, voorzitter.
De voorzitter:
Heel goed, maar vooralsnog is de motie ontijdig.
Dan de motie op stuk nr. 76.
Minister Van Hijum:
Die motie gaat over het treffen van voorbereidingen om de mogelijke
wijzigingen binnen het minimumjeugdloon te implementeren per 1 januari
2026. Ook die motie acht ik ontijdig.
De voorzitter:
Dat is de motie op stuk nr. 81, voor de mensen die de draad kwijt
zijn.
Minister Van Hijum:
Die acht ik ontijdig, omdat er een verkenning loopt en ik die verkenning
graag wil benutten om te bekijken of en op welke wijze deze voorstellen
kunnen worden geïmplementeerd.
De voorzitter:
Heel goed. Dan gaan we naar de amendementen.
Minister Van Hijum:
Ik heb er volgens mij drie. Het amendement op stuk nr. 30, het
gewijzigde amendement van het lid Beckerman ter vervanging van het
amendement op stuk nr. 7, ontraad ik. Het Klimaatfonds heeft het kabinet
al bestemd voor onder andere kerncentrales. Daarnaast kan de dekking
niet worden gevonden op de begroting van SZW, ook niet in hetzelfde
jaar. Bovendien hebben we in Nederland een sociaal vangnet voor mensen
die hun baan verliezen en verschillende voorzieningen rondom scholing en
begeleiding naar werk.
Dan het amendement op stuk nr. 33 van mevrouw Patijn. Dat moet ik
ontraden. Hoewel ik de wens begrijp om een vervolg te geven aan de
aanpak dakloze EU-burgers acht ik de verlaging van het SLIM-budget
onwenselijk in het kader van een leven lang ontwikkelen in het
mkb.
Dan is er nog het amendement op stuk nr. 35 van de heer Flach, dat ik
ook moet ontraden. Ik deel uiteraard het belang van gezinnen. Ik heb ook
gewezen op het onderzoek dat loopt naar de situatie van gezinnen in
Nederland. Bij dat onderzoek worden ook experts, maatschappelijke
organisaties, betrokken. Ik zal de Kamer in het eerste kwartaal van 2025
een brief sturen over de brede aanpak van het kabinet, waarin ik ook de
reactie op het onderzoek meeneem. Ik zie wel voor me dat ik over de
opvolging van het onderzoek een gesprek ga organiseren met
maatschappelijke organisaties. Dat zou je kunnen kwalificeren als een
top, maar ik zie het gewoon als een interactieve manier van het beleid
uitwerken. Die toezegging zou ik willen doen, maar ik acht het
amendement daarvoor niet noodzakelijk.
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 35 heeft een nieuw nummer gekregen. Dat is
het amendement op stuk nr. 52 geworden. Eén korte vraag, meneer
Flach.
De heer Flach (SGP):
Klopt, dat wilde ik inderdaad zeggen. We hebben veel overleg met het
departement gehad. We kregen de indruk dat het vooral om het budget
ging. Het amendement op stuk nr. 52 geeft juist een aangepaste dekking.
Het is van tweeën één. Of het gezin speelt inderdaad een essentiële rol,
zoals in de begroting staat, en dan moet die twee ton makkelijk uit dat
niet-juridisch verplichte potje van 5 miljoen te halen zijn, of het is
kennelijk niet belangrijk genoeg om daar een top voor te organiseren.
Omdat het een gewijzigde versie betreft, vraag ik om er misschien toch
later nog op terug te komen. Die is erg laat ingediend. Ik kan me
voorstellen dat die nog niet bij de stukken van de minister zat.
De voorzitter:
Misschien heeft de minister heel snel gelezen. Dat is een beetje wat u
suggereert.
Minister Van Hijum:
Als ik het goed heb, komt de dekking — ik weet niet of dat dan nog
steeds klopt — uit het programma Meer uren werkt!. Dat was een
groeifondsproject en daar kun je niet zomaar uit winkelen.
De heer Flach (SGP):
Klopt. Dat hebben we inderdaad begrepen. Op basis daarvan hebben we de
dekking aangepast. De dekking komt nu uit de niet-juridisch verplichte
middelen in artikel 1 onder de post subsidies. Dat is een pot van 5
miljoen die nog niet besteed is. Daar zou twee ton in te vinden
zijn.
Minister Van Hijum:
Ik blijf bij mijn oordeel ontraden. Ik bied nogmaals aan om wel, in de
geest van wat de heer Flach wil, het gesprek met de organisaties
hierover te voeren.
De voorzitter:
Heel goed.
Minister Van Hijum:
Dan heb ik één motie waar ik nog op terug zou komen. Dat is de motie op
stuk nr. 68 van de heer Van Kent. Daarin wordt gesteld dat de uitkering
niet mag worden verlaagd indien het arbeidsongeschiktheidspercentage
minder dan 10% bedraagt. Ik heb in de eerste termijn al aangegeven dat
het UWV bij de hersteloperatie vooral foutieve dagloonberekeningen gaat
corrigeren. Dat is van invloed op de hoogte van de uitkering. Eventuele
aanpassingen van het dagloon hebben geen invloed op het
arbeidsongeschiktheidspercentage. Als gevolg van die correcties kan er
dus ook geen situatie ontstaan waarin het percentage van mensen onder de
35% zou zakken, waardoor ze hun uitkering kwijtraken. Niettemin kan ik
nog niet helemaal overzien of er toch niet situaties kunnen ontstaan
waarin dat toch het geval zal zijn door de aanpassing van het
maatmanloon. Tegelijkertijd weet ook het UWV nog niet helemaal wat men
bij het doorlichten van die dossiers aantreft. Ik stel voor dat ik de
motie op stuk nr. 68 als "ontijdig" kwalificeer. Ik zeg wel toe dat ik
hier in de aanpak die ik in februari naar de Kamer stuur nadrukkelijk op
zal ingaan, zodat wij hier volledige duidelijkheid over kunnen
geven.
De voorzitter:
Eén korte vraag van de heer Van Kent.
De heer Van Kent (SP):
Ik heb hier heel veel vragen over.
De voorzitter:
Dat snap ik.
De heer Van Kent (SP):
Ik heb ook nog een interruptie uit het vorige deel van het debat
tegoed.
De voorzitter:
Maar ik doe echt maar één vraag per motie.
De heer Van Kent (SP):
De minister kon hier in eerste termijn niet op antwoorden. Hij heeft
gezegd dat hij hier in de tweede termijn op terugkomt. Ik heb er ook een
motie over ingediend. Als fouten worden gemaakt in het maatmanloon, dan
heeft dat effect op het arbeidsongeschiktheidspercentage. Als dat
arbeidsongeschiktheidspercentage te laag of te hoog is vastgesteld,
kunnen mensen via de Centrale Raad van Beroep ervoor zorgen dat ze
bijvoorbeeld wel recht hebben op een IVA als ze net op die grens zitten.
Ze kunnen een uitkering helemaal kwijtraken als ze onder een
uitkeringspercentage van 35% kukelen. Datzelfde geldt ook als fouten
zijn gemaakt in de medische beoordeling. Wat deze motie verzoekt, is
niet ontijdig. Dit is een onzekerheid waar mensen op dit moment mee te
maken hebben. Deze motie verzoekt ertoe dat als door fouten van het UWV
het arbeidsongeschiktheidspercentage minder dan 10% wordt bijgesteld,
mensen niet het recht op een uitkering verliezen. Ik neem toch aan dat
de minister dat met de SP eens is?
Minister Van Hijum:
In beginsel wel. De hersteloperatie richt zich in eerste instantie op de
fouten die in de vaststelling van de uitkering worden gemaakt. Waar we
het nu over hebben, is de mogelijke doorwerking van die correcties. Die
kunnen we nog niet helemaal overzien. Daarover zeg ik toe dat ik de heer
Van Kent graag nader zal informeren. Dat is op zichzelf namelijk een
legitiem punt, maar dat kan ik op dit moment eenvoudigweg nog niet
overzien.
De voorzitter:
Prima. Dan gaan we naar de staatssecretaris. Meneer Van Kent, dit was
het antwoord van de minister.
Minister Van Hijum:
Bovendien heeft de heer Van Kent mij ook nog een vraag gesteld over het
pensioen.
De voorzitter:
Ja, ga uw gang.
Minister Van Hijum:
En ik heb nog twee andere vragen gekregen.
De voorzitter:
O ja, we hebben nog vragen voor het vragenrondje. Ga uw gang.
De heer Van Kent (SP):
...
De voorzitter:
Dat begrijp ik. Maar we hebben al twee dagen een enorm debat en ik wil
op een gegeven moment wel even afronden.
De heer Van Kent (SP):
...
De voorzitter:
Dat heeft u zojuist gedaan.
De heer Van Kent (SP):
...
De voorzitter:
Dat wil ik dus juist niet. We hebben 44 moties. Als we bij elke motie
een heel debat gaan beginnen ...
De heer Van Kent (SP):
...
De voorzitter:
De minister.
Minister Van Hijum:
Ik heb toegezegd dat ik de heer Van Kent daar graag nader over
informeer, omdat het niet een eerste-orde-effect kan zijn, maar wel een
mogelijk tweede-orde-effect. Ik wil dat serieus nemen. Ik wil daar de
heer Van Kent een goed antwoord op geven. Dat zal ik ook doen.
De heer Van Kent (SP):
Wanneer krijgen we die informatie?
Minister Van Hijum:
Ik heb net gezegd: als onderdeel van de aanpak, uiterlijk in
februari.
De heer Van Kent (SP):
Dat is veel te laat. Dit moet eerder duidelijk worden. Ik houd mijn
motie even aan. Laten we dan ambtelijk contact hebben, want dit kan zo
niet. We kunnen mensen niet de kerst insturen met de onzekerheid dat ze
hun uitkering volledig kwijt kunnen raken als er fouten zijn gemaakt in
het maatmanloon. We kunnen niet mensen de kerst in laten gaan met het
idee dat ze straks hun uitkering helemaal kunnen verliezen. Ik wil echt
voor het kerstreces duidelijkheid krijgen.
Minister Van Hijum:
In beginsel is dat ook niet aan de orde. De heer Van Kent moet het punt
nu ook niet groter maken dan het daadwerkelijk is. Meneer Van Kent, het
klopt dat ik het niet kan uitsluiten. Daarom wil ik het ook zorgvuldig
beantwoorden. Maar we hoeven niet te doen alsof dat effect zal optreden
als gevolg van de fouten in de berekeningen, want dat zal geen invloed
hebben op de arbeidsongeschiktheidspercentages.
De voorzitter:
Op verzoek van de heer Van Kent stel ik voor zijn motie (36600-XV, nr.
68) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
De voorzitter:
Dan de vragen.
Minister Van Hijum:
Die gaan over de samenloop van herstelacties en herstellen met
terugwerkende kracht. Dat is ook ingewikkelde materie. Het gaat over de
samenloop tussen die acties. De eerste groep is de groep waarvan het
WIA-dagloon in de periode 2024 niet juist blijkt te zijn berekend en
waarover ik de herstelaanpak heb toegestuurd. Als bij hen ook een
WIA-indexatie of loonloostijdvak moet worden hersteld, dan wordt dat in
één keer gecorrigeerd. Dat heb ik aangegeven.
De tweede groep bestaat uit mensen bij wie de WIA-indexatie niet goed is
toegepast. Dat kan ook voor 2020 zijn gebeurd. Dat is dus niet tot die
periode beperkt. De uitkering wordt hersteld vanaf de datum dat zij
recht hebben op de WIA. Zij worden middels een aparte herstelactie
gecorrigeerd en geïnformeerd.
De derde groep betreft mensen die zijn geraakt door de uitspraak van de
Centrale Raad van Beroep inzake loonloze tijdvakken. Zij worden via een
aparte herstelactie ook gecorrigeerd en geïnformeerd. Daarvan heb ik
eerder vandaag toegezegd dat dit met terugwerkende gebeurt. In hoeverre
dat met terugwerkende kracht moet en kan, wordt nog bezien. Daarover
ontvangt u begin 2025 een Kamerbrief.
De voorzitter:
Mevrouw Patijn, één vraag.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Komt er een separaat plan van aanpak voor die operatie van loonloze
tijdvakken?
Minister Van Hijum:
Daar zal ik u over informeren. Nogmaals, waar die dingen samenlopen, is
het de bedoeling dat het op een geïntegreerde manier gebeurt.
Voorzitter. Dan heeft de heer Aartsen nog vragen gesteld over zzp en de
polder. Kort samengevat, ik ben zeer voornemens om voor alle onderwerpen
die zelfstandigen raken ook zelfstandigen aan tafel uit te nodigen. Ik
doe dat in de praktijk altijd al. Afgelopen maanden heb ik dat op
verschillende manieren gedaan. Over de Stichting van de Arbeid ga ik
niet, zeg ik toch maar even. Die organiseren zichzelf. Ik snap het
signaal dat de heer Aartsen afgeeft, maar ik kan het hooguit aan hen
doorgeleiden. Ze zaten wel aan tafel in het Catshuis, evenals de SER. De
voorzitter van de SER heeft er nadrukkelijk blijk van gegeven dat hij
zich realiseert dat hij er ook namens zelfstandigen zit. In die zin
werkt dat wel door in de polder, vind ik. Maar het is wel een balans
waar we voortdurend op moeten letten. Dat deel ik met de heer
Aartsen.
Dan vroeg mevrouw Rikkers nog naar de website op het internet als
besliskader voor de Belastingdienst. Dat besliskader is volgens mij
beschikbaar. Het relateert duidelijk aan de criteria van het
Deliveroo-arrest. Naar mijn beste weten is daarmee de toezegging die de
staatssecretaris aan haar heeft gedaan, nagekomen.
De voorzitter:
Dat als antwoord op de vraag van mevrouw Rikkers.
Minister Van Hijum:
Ja.
De voorzitter:
Een vraag nog van mevrouw Rikkers; ééntje!
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Wij zijn van mening dat dat niet duidelijk is. Hoe gaan we dat verder
aanpakken?
Minister Van Hijum:
Ik ben graag bereid om ook daarover nog even met haar door te
spreken.
De voorzitter:
Heel goed.
Minister Van Hijum:
We hebben het over verschillende dingen. Het gaat over arbeidsrecht en
over ondernemerscriteria. Dat zijn twee verschillende dingen, maar dat
snapt mevrouw Rikkers ook, denk ik. Laten we het daar zo dadelijk nog
even over hebben.
De voorzitter:
Prima.
Minister Van Hijum:
Het is bijna jammer dat we het in zo'n korte tijd moeten afdoen, maar er
is nog één vraag gesteld over het kort geding over de pensioenen. NRC
meldde vanochtend dat er een kort geding is aangespannen door
gepensioneerden tegen het Beroepspensioenfonds Loodsen, met als argument
dat de communicatie van één maand voorafgaand aan het invaren te kort
zou zijn. Die zaak is nu onder de rechter, dus daar kan ik om die reden
geen verdere uitspraak over doen. Ik kan alleen een aantal dingen in
zijn algemeenheid zeggen. Een pensioenfonds kan alleen invaren wanneer
het besluit daartoe evenwichtig is voor alle deelnemers, gewezen
deelnemers en gepensioneerden. De wet bevat collectieve waarborgen die
de evenwichtigheid borgen. Een van die collectieve waarborgen is het
tijdig communiceren met gewezen deelnemers en gepensioneerden. Dat staat
in de wet. De invulling van die wettelijke norm over het tijdig
communiceren is neergelegd in een beleidsregel. Daar houdt de AFM
toezicht op. De AFM doet dat vanuit haar onafhankelijke rol. Hieraan
wordt voldaan als dat minimaal één maand voorafgaand aan het invaren
plaatsvindt. Nogmaals, de AFM is hierbij de onafhankelijk betrokken
toezichthouder. Tot slot geeft De Nederlandsche Bank een verklaring van
geen bezwaar af op het besluit tot invaren van het pensioenfonds en
toetst deze ook aan alle wettelijke vereisten. Dat is wat ik er op dit
moment in zijn algemeenheid over kan zeggen.
De heer Van Kent (SP):
Dat zijn inderdaad de huidige wetten en regels. Ik had gevraagd of de
minister bereid is om in de wet op te nemen dat het drie maanden van
tevoren moet worden, om te voorkomen dat mensen, zoals die 84-jarige,
worden overvallen en in een maand tijd moeten beoordelen of het allemaal
correct en eerlijk is gebeurd.
Minister Van Hijum:
Laat ik het zo zeggen: in de wet staat "tijdig". De AFM heeft daaraan
invulling gegeven door de minimale termijn van één maand daarvoor op te
nemen. Daar is ook een reden voor: dat is de minimaal gangbare lat.
Daarbij is er altijd een afruil tussen correct informeren en ook tijdig
informeren, waarbij veel factoren van belang zijn. Als je heel ver voor
de transitiedatum zit, is de te verstrekken informatie mogelijk ook weer
te onzeker, omdat de economische omstandigheden kunnen veranderen. De
termijn van minimaal een maand volgt dus uit de norm die de AFM als
onafhankelijk toezichthouder in de vorm van een beleidsregel heeft
vastgesteld.
De heer Van Kent (SP):
Dat is precies wat we weten. Maar daardoor komen mensen in de problemen.
De vraag is of die termijn niet verlengd moet worden in de wet, dus dat
er niet "tijdig" in de wet moet staan, maar dat er moet staan "minimaal
drie maanden".
Minister Van Hijum:
Maar er is bewust gekozen voor deze termijn, ook door de onafhankelijk
toezichthouder, vanuit de invulling van dat begrip "tijdig". Daar moeten
wij ons dus op kunnen verlaten.
De voorzitter:
De staatssecretaris.
Staatssecretaris Nobel:
Voorzitter. Ik kom aan bij de motie op stuk nr. 42 van mevrouw Lahlah en
anderen over het automatisch kunnen uitkeren van de inkomenstoeslag. Die
motie moet ik ontraden. Daar hebben we het in het debat uitvoerig met
elkaar over gehad.
Ook de motie op stuk nr. 43, over de cao Aan de Slag, moet ik ontraden,
met dien verstande dat ik, zoals ook in het debat aangegeven, altijd
bereid ben om met de cao-partijen te praten en ze te ondersteunen in de
gesprekken, om uiteindelijk tot een cao-afspraak te komen tussen
gemeenten en de sociaal ontwikkelbedrijven.
Dan ben ik bij de motie op stuk nr. 44, van mevrouw Lahlah, over
ibo-schulden en groepen in de knel. Dit is een sympathieke motie, maar
ze komt een beetje te snel, omdat we bij de voorjaarsrapportage
integraal met elkaar hierover een afweging moeten maken. Om die reden
moet ik de motie ontraden.
De motie op stuk nr. 56, van de heer Aartsen en anderen, over geen
problematische wachtlijsten in de kinderopvang, geef ik oordeel
Kamer.
Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 63, inzake de zorgplicht en de
BKR-toets. Ook die motie geef ik oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 65, inzake inkomen onder sociaal minimum, geef ik
oordeel Kamer, met dien verstande dat er in de motie ook wordt gevraagd
om alle groepen in kaart te brengen. Ik zou daar graag bij willen
zeggen: voor zover haalbaar.
Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 67, van de heer Van Kent. Die motie
kan ik oordeel Kamer geven, als ik in de laatste alinea "verzoekt de
regering te onderzoeken hoe de verschillende budgetten" mag vervangen
door "verzoekt de regering te onderzoeken of en hoe de verschillende
budgetten".
De voorzitter:
Dat wordt bevestigd door de heer Van Kent. Dan willen wij een aangepaste
motie van hem ontvangen waarin dat als zodanig is veranderd.
Staatssecretaris Nobel:
Voorzitter. Dan ben ik bij de motie op stuk nr. 69, van mevrouw Rikkers.
Deze motie kan ik oordeel Kamer geven.
De motie op stuk nr. 70, opnieuw van mevrouw Rikkers, over de
banenafspraak, kan ik oordeel Kamer geven, met dien verstande dat ik
uiteraard nog met de sociale partners hierover verder in gesprek
moet.
De motie op stuk nr. 72, van de heer Flach, kan ik oordeel Kamer
geven.
De motie op stuk nr. 76, van de heer Ceder, over Humanitas,
SchuldHulpMaatje en Leger des Heils, kan ik oordeel Kamer geven.
Dan ben ik aangekomen bij de motie op stuk nr. 77. Die motie is wat mij
en het kabinet betreft ontijdig, omdat er meerdere beleidsterreinen
worden geraakt. Om die reden zou ik graag nog met mijn collega's
hierover in gesprek gaan.
De heer Aartsen (VVD):
Ik heb een punt van orde in combinatie met een interruptie, als u het
mij toestaat, voorzitter. Dit is een amendement vermomd als motie. Het
is schuiven met geld in de begroting. Ik heb even snel dat artikel erbij
gepakt en daar staat precies in: 0% vrij te besteden. Al het andere is
beleidsmatig vastgelegd of gereserveerd. Ik zou graag een brief van de
staatssecretaris willen ontvangen waarin staat welke posten er niet door
zouden gaan als je dit wel doet. Want dat is namelijk het idee van een
amendement: dat je het vervolgens ergens vandaan haalt. Ik zou daarover
dus graag een brief willen ontvangen voor de stemmingen.
Staatssecretaris Nobel:
Mijn voorstel zou zijn om hier in de brief over de actieagenda
integratie op terug te komen. Daar staan meer zaken in dan alleen wat de
motie voorstelt. Ik zie ook een verzoek om te kijken naar dat bedrag en
niet om het direct te besteden. Zo heb ik de motie tenminste
geïnterpreteerd, maar dan kijk ik ook naar de indiener van de motie.
De voorzitter:
Maar er is nog helemaal geen toezegging om dat geld uit te geven, zeg ik
in de richting van de heer Aartsen.
De heer Aartsen (VVD):
Nee, maar dat was het punt van geld in combinatie met een punt van orde.
Daarom hebben we voor geld amendementen uitgevonden en voor woorden
moties. Een euro kun je maar één keer uitgeven en dan moet je dat ergens
anders vandaan halen. Daarom hebben we amendementen met dekkingen. Ik
zou die brief graag voor de stemmingen willen ontvangen. We stemmen er
dinsdag over. Volgens mij is het logisch dat ik de consequenties weet
van waar ik over stem.
Staatssecretaris Nobel:
Het zou gedekt kunnen worden binnen het artikel waaraan wordt
gerefereerd. Tegelijkertijd zeg ik erbij dat er meerdere beleidswensen
zijn voor de agenda die nog moet komen. Om die reden zou ik de motie
ontijdig willen verklaren. Volgens mij is ook de brief waar de heer
Aartsen nu aan refereert niet nodig, omdat we er wat mij betreft ook
niet over zouden moeten stemmen.
De heer Aartsen (VVD):
Nee, want in de begroting staat echt 0%. Ik kan er niet meer van maken.
Dan had de staatssecretaris een andere begroting moeten opsturen. Er
staat 0% in. Daar kun je niet in schuiven, tenzij je iets anders niet
doet. Dan kom je in die andere categorie, die van 2% gereserveerd. Maar
dan moet je iets anders niet reserveren. Normaal is dat het idee van een
amendement. Vandaar mijn verzoek om de consequenties van deze motie voor
de stemmingen dinsdag te ontvangen.
Staatssecretaris Nobel:
Ik wil best een brief sturen, maar volgens mij is het onbestemd.
Overigens ga ik niet over wat de Kamer uiteindelijk indient: een motie
of een amendement. Het is in de vorm van een motie gegaan, dus u kunt
het mij moeilijk kwalijk nemen. Maar nogmaals, ik zal ervoor zorgen dat
u die brief krijgt. Blijft staan dat ik het verstandig zou vinden om het
hier breder over te hebben. Ik heb al een brief aangekondigd over de
actieagenda. Daar zitten meerdere voorstellen in. Ik kijk dan ook even
met een schuin oog naar de indiener. Misschien kan hij de motie zo
aanpassen dat die ook rekening houdt met die actieagenda waarover ik al
een brief heb toegezegd. Dan laat ik nu de motie op stuk nr. 77 voor wat
het is.
Dan de motie op stuk nr. 78 van de heer Ceder. Deze gaat over de
herziening van de Participatiewet. Ook die motie is wat mij betreft
ontijdig, omdat ik de Kamer daarover nog verder wil informeren. Ik wil
dat begin 2025 doen. Om die reden zou ik niet vooruit willen lopen op de
motie die hij indient.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik wil de heer Aartsen danken voor zijn interruptie, want nu ben ik weer
wakker. Even voor de administratie: de motie had oordeel Kamer en is nu
ontijdig omdat ik iets zou moeten toevoegen?
De voorzitter:
Nee nee nee nee. U sliep toen nog.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Hij was nog steeds ontijdig.
De voorzitter:
Hij is altijd ontijdig geweest.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Altijd ontijdig geweest. Maar ik heb wel een suggestie over de
actieagenda. Betekent het dat, als ik de motie wijzig, het oordeel
wijzigt? Ik wil even weten wat mijn handelingsperspectief is.
Staatssecretaris Nobel:
Ik vermoed dat toen de heer Ceder achterin de bankjes wakker werd, de
heer Aartsen en ik het nog over de andere motie hadden. Dat ging echt
over de actieagenda integratie. Uw motie op stuk nr. 78 ziet toe op
herziening van de Participatiewet …
De voorzitter:
Ik dacht dat we het over de motie op stuk nr. 77 hadden.
Staatssecretaris Nobel:
O nee, excuus.
De voorzitter:
De heer Ceder is weer terug naar de motie op stuk nr. 77.
Staatssecretaris Nobel:
O.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Het gaat over de motie op stuk nr. 77.
De voorzitter:
Hierna gaan we gewoon richting de eerste motie, vrees ik.
Staatssecretaris Nobel:
Voorzitter, ik hoop het niet. Ik ga de motie op stuk nr. 77 er weer bij
pakken. Ik had deze keurig op het stapeltje gelegd. Daarvan heb ik
aangegeven: ontijdig. Ik heb aangegeven dat ik best met de brief waar de
heer Aartsen naar verwijst wil komen, maar tegelijkertijd keek ik met
een schuin oog naar de indiener. Op het moment dat u de motie kunt
aanpassen, afwacht waar de actieagenda mee komt en beziet of dit punt
daarin ook belandt, dan hebben we elkaar gevonden.
De voorzitter:
U kunt 'm ook gewoon aanhouden.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik kan hem eigenlijk gewoon aanhouden, hè? Ja, voorzitter. Ik hou 'm
aan.
De voorzitter:
Hehe, poehpoeh, nounou.
Op verzoek van de heer Ceder stel ik voor zijn motie (36600-XV, nr.
77) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Staatssecretaris Nobel:
Oké. Dan kom ik bij de motie-Ceder op stuk nr. 78.
De voorzitter:
Had u de motie op stuk nr. 78 ook willen aanhouden?
Staatssecretaris Nobel:
Voorzitter. De motie op stuk nr. 78 van de heer Ceder met betrekking tot
de herziening van de Participatiewet en de prioritaire aandacht die hij
daarin vraagt voor de chronisch zieken acht ik ontijdig, want er komen
meer aandachtspunten in die Participatiewet naar voren.
De voorzitter:
U moet echt uw wekkertje wat eerder gaan zetten, meneer Ceder. Deze
motie is allang besproken.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik houd 'm nog niet aan. Ik ga hem nog even met de indieners bespreken.
Dan kijken we even.
De voorzitter:
Heel goed. Vooralsnog ontijdig.
De motie op stuk nr. 79.
Staatssecretaris Nobel:
De motie op stuk nr. 79 van de heer Ceder krijgt oordeel Kamer.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 80 van de heer Dassen.
Staatssecretaris Nobel:
Ook de motie op stuk nr. 80 over de studietoeslag en hoeveel studenten
krijgt oordeel Kamer.
Dan ben ik bij de amendementen aanbeland.
De voorzitter:
Ja.
Staatssecretaris Nobel:
Ik kom bij het eerste amendement. Dat is het amendement van mevrouw
Kröger over ...
De voorzitter:
Dat is het amendement op stuk nr. 9 over aanvullende middelen voor het
Energiefonds.
Staatssecretaris Nobel:
Ja, excuus, dat is nr. 9 en dat ga ik ontraden.
Dan het amendement op stuk nr. 55 van de heer Flach over het aanvullende
bedrag van €300.000 voor de Alliantie Vrijwillige Schuldhulp. Dat geef
ik oordeel Kamer.
En tot slot ...
De voorzitter:
Dat is het amendement op stuk nr. 55 en dat was eerder nr. 29.
Staatssecretaris Nobel:
Tot slot kom ik bij het amendement op stuk nr. 37.
De voorzitter:
Dat was eerder nr. 31, het is van Dassen en gaat over
menstruatieuitgiftepunten.
Staatssecretaris Nobel:
Juist. Dat geef ik ook oordeel Kamer.
De voorzitter:
Dank u wel. Tot zover dit debat.
Staatssecretaris Nobel:
Dan had ik ook nog een aantal vragen. Excuus.
De vraag over het ESF-fonds. Om misverstanden te voorkomen: één keer per
twee jaar. Aangezien ik van mevrouw Welzijn iets anders terugkreeg,
zullen we de Kamer daarover informeren.
Er was nog een vraag gesteld door mevrouw Lahlah over de instituten en
of die schulden daarin nu wel of niet zijn meegenomen. Dat zijn ze wel
voornemens, maar ze hebben de data nog niet en daarmee moet ik
corrigeren wat ik daarover in de vorige termijn zei.
Dan was er nog een extra vraag ... Nee, die heb ik al beantwoord.
Voorzitter, dat waren de vragen, denk ik.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Tot zover dit debat. Heeft de staatssecretaris nog
behoefte aan wat inspirerende warme woorden, zo op de valreep? Of de
minister misschien?
Staatssecretaris Nobel:
Het gaat thuis nog allemaal goed, voorzitter, dus ik ben oké.
De voorzitter:
Oké. Dan wens ik u veel sterkte de komende dagen!
Ik dank de beide bewindspersonen voor hun inzet gisteren en vandaag en
natuurlijk alle ambtenaren op de achtergrond.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
5 december gaan we stemmen over de begroting en de amendementen.
Sluiting
Sluiting 23.14 uur.
ONGECORRIGEERD STENOGRAM Aan ongecorrigeerde verslagen kan geen enkel recht worden
ontleend. |
---|