Hoofdlijnen inzet op stikstofemissiereductie
Problematiek rondom stikstof en PFAS
Brief regering
Nummer: 2024D46918, datum: 2024-11-29, bijgewerkt: 2024-12-03 15:24, versie: 2
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: F.M. Wiersma, minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
Onderdeel van kamerstukdossier 35334 -323 Problematiek rondom stikstof en PFAS.
Onderdeel van zaak 2024Z19832:
- Indiener: F.M. Wiersma, minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- 2024-12-03 15:50: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-12-04 10:00: Stikstof, NPLG en natuur (Commissiedebat), vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- 2024-12-11 11:15: Procedurevergadering LVVN (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
Preview document (🔗 origineel)
35334 Problematiek rondom stikstof en PFAS
Nr. 323 Brief van de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 november 2024
Het oplossen van de stikstofproblematiek heeft de volste aandacht van het kabinet. In lijn met het Regeerprogramma werkt dit kabinet daarom waar dat nodig is gebiedsgericht aan de instandhouding van de natuur. Het kabinet wil de uitstoot van stikstof structureel verlagen en zet met dit beleid in op een landelijk dalende trend.
In deze hoofdlijnenbrief ga ik in op de concrete maatregelen die gericht zijn op een structurele daling van de stikstofuitstoot. Het gaat hier om een overzicht van zowel bestaande als aanvullende maatregelen. Met deze hoofdlijnenbrief geef ik ook invulling aan de motie Holman-Vedder1 die de regering verzoekt om aan te geven hoe zij ‘een verlaging van de stikstofemissie gaat realiseren om Nederland van het stikstofslot af te halen’ en aan mijn toezegging in het commissiedebat van 4 september 2024 (Kamerstuk 30 252, nr. 172) om voor het einde van het jaar een brief hierover te sturen. Van de staatssecretaris ontvangt u een brief over de bredere inzet op natuur, parallel aan deze brief.
De belangrijkste inzet van dit kabinet is de omslag van depositie- naar emissiebeleid in de landbouw. Dit stelt ondernemers in staat om zelf te sturen en op deze manier bij te dragen aan een nieuwe balans tussen landbouw en natuur. Van belang is dat beleid uitvoerbaar is en meer uitgaat van het perspectief van de ondernemer die in zijn praktijk met het beleid geconfronteerd wordt. Deze omslag is er niet van de ene op de andere dag, maar is wel van groot belang voor ondernemers. Uiteindelijk zal de stikstofaanpak bestaan uit een combinatie van gebiedsgerichte maatregelen daar waar de natuur het meest overbelast is; uit generieke maatregelen zoals een brede uitkoopregeling; en – vooral – uit doelsturing op bedrijfsniveau, zodat de ondernemer zelf kan sturen op zijn emissiereductie en op deze manier langjarig perspectief krijgt en tegelijkertijd bijdraagt aan het noodzakelijke natuurherstel en -behoud. Deze maatregelen dragen tevens bij aan de benodigde reductie van broeikasgassen. Op deze manier schoeien we de stikstofaanpak op een nieuwe leest en werken we aan een structurele oplossing. Voor het einde van het jaar informeer ik uw Kamer over de contouren van een meer op emissies gestoeld beleid waarbij ik in zal gaan op de motie-Grinwis2 over de invulling van het emissiebeleid.
Staand beleid
Lopende reductiemaatregelen
Er zijn al veel maatregelen in gang gezet die ook de komende tijd nog tot een daling van de stikstofuitstoot leiden, en waar op kan worden voortgebouwd. Zo wordt er sinds 2020 invulling gegeven aan het Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering3 (Psn), met als doel bij te dragen aan het realiseren van een gunstige staat van instandhouding (SvI) van de stikstofgevoelige habitats en soorten onder de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR). Onderdeel daarvan zijn de bronmaatregelen binnen de sectoren mobiliteit, industrie, landbouw en bouw, alsmede de natuurherstelmaatregelen via het Programma Natuur.
Daarnaast is de aanpak piekbelasting opgezet om een eerste stap te zetten in het versneld reduceren van stikstofuitstoot. Met mijn brief van 14 oktober 2024 heb ik u geïnformeerd over de voortgang van de aanpak piekbelasting. In algemene zin is er vanuit de landbouwsector veel interesse voor de regelingen onder de aanpak piekbelasting. De komende periode staan de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus), de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) kleinere sectoren, de innovatieregeling (Sbv), de verplaatsingsregeling (Lvvp) en het omschakelfonds open. De Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) (officieel geen onderdeel van de aanpak piekbelasting) stond open van 3 juli tot en met 1 december 2023. De extensiveringsregeling heeft met een eerste opstelling opengestaan van 1 mei 2024 tot 28 juni 2024. De brief bevat de laatste voorlopige inschatting dat de Lbv en Lbv-plus regelingen een reductie van respectievelijk 2 mol/ha/jaar en 32 mol/ha/jaar stikstofdepositie op kunnen leveren4 mits alle ondernemers die zich tot nu toe hebben aangemeld voor de Lbv-plus of de Lbv ook daadwerkelijk deelnemen.
Het kabinet acht het van belang dat alle sectoren evenwichtig bijdragen aan de reductie van stikstof. Dit gebeurt via de uitvoering van de bronmaatregelen uit het Psn5 die gericht zijn op andere sectoren dan landbouw, zoals verduurzaming van de binnenvaart, het programma Schoon en Emissieloos Bouwen (SEB), walstroom zeevaart en aanscherping BBT industrie.
Ook werkt het kabinet aan de aanpak piekbelasting industrie. Over de voortgang van de aanpak piekbelasting binnen de industrie is uw Kamer op 10 oktober 2024 geïnformeerd door de minister van KGG.6 Daarnaast zijn er vanuit diverse nationale en Europese wet- en regelgeving, het beleidsprogramma Klimaat en het Schone Luchtakkoord meerdere maatregelen genomen in de sectoren industrie en mobiliteit die voor een sterke reductie van stikstof zorgen. Het gaat dan bijvoorbeeld bij de industrie om de Europese richtlijn industriële emissies,
de CO2 -heffing en het Europese emissiehandelssysteem (ETS) en de maatwerkafspraken over CO2 in de industrie waarbij stikstofreductie integraal wordt betrokken. Voorbeelden van mobiliteitsmaatregelen zijn onder andere de Europese emissienormen voor wegverkeer, internationale emissienormen voor scheepvaart en het Meerjarenprogramma Terugsluis Vrachtwagenheffing.
In het kader van de gebiedsgerichte aanpak is een rijksbijdrage toegekend aan de provincies voor ingediende maatregelpakketten. Het gaat hier om een budget van €2,1 miljard dat beschikbaar is gesteld voor gebiedsgerichte integrale maatregelen die onder meer bijdragen aan de natuurdoelen. Hiermee kunnen de provincies al op korte termijn gebiedsgericht aan de slag met herstel van kwetsbare natuur.
Tot slot heb ik €140 miljoen beschikbaar gesteld voor provincies via de Regeling provinciale gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties, ook bekend als de Maatregel gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties (MGB). Deze regeling is 26 november 2024 gepubliceerd in de Staatscourant.7 Dit is een genotificeerde regeling die door provincies kan worden toegepast en waarvoor provincies zelf aanvullende middelen kunnen inzetten. De regeling richt zich op de diverse opgaven in nader door provincies te begrenzen gebieden van de veenweidegebieden, beekdalen, zandgronden en overgangszones rond Natura 2000-gebieden. Veehouderijlocaties met een stikstofemissie boven een drempelwaarde kunnen voor deelname in aanmerking komen. Daarmee leidt deze regeling ook tot aanvullende reductie van stikstofemissies. Ook is de de Regeling provinciale maatregelen PAS-melders (Rpmp 2024) voor een periode van 2024- 2026 opnieuw opengesteld. Hiermee is in totaal €226,9 miljoen beschikbaar voor provincies om maatwerkoplossingen voor PAS-melders te realiseren. Daarnaast is er €17,5 miljoen beschikbaar voor de inzet van persoonlijke zaakbegeleiding voor PAS-melders.
Buurlanden
Naast de focus op nationale stikstofemissies blijf ik in gesprek met de buurlanden over de grensoverschrijdende effecten. Hierin is de samenwerking met de grensprovincies cruciaal. Mijn inzet met buurlanden is erop gericht te komen tot een gezamenlijk feitenbeeld over de problematiek die speelt in de grensregio’s en te komen tot concrete afspraken over samenwerking op het gebied van stikstofreductie en natuurherstel.8 Hiernaast draagt de inzet op Europese trajecten, zoals op luchtkwaliteit en industriële emmissies, bij aan (stikstof)emissiereductie.
Aanvullende inzet stikstofemissiereductie landbouw
Conform het Regeerprogramma zal het kabinet verschillende concrete aanvullende maatregelen treffen om een structurele daling van de stikstofuitstoot te realiseren. Deze maatregelen dragen ook bij aan de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen. Voor landbouw en natuur is voor de jaren 2026-2030 een budget van €5 miljard gereserveerd om maatregelen te financieren met als kabinetsinzet om bij te dragen aan het in balans brengen van natuur en de landbouw en stikstofreductie.
Voor wat betreft de verdeling van de middelen denkt het kabinet aan de volgende bandbreedtes:
Element | Geschatte benodigde inzet (x mln) |
---|---|
Brede vrijwillige beëindigingsregeling | €1.250 - €2.500 |
Mest | € 250 |
Innovatie en doelsturing | €1.250 - €2.500 |
Natuur | € 500 |
Visserij en overig | € 500 |
Note bene: Deze verdeling is indicatief. Het totaal van de posten uit deze tabel moet worden bekostigd uit de envelop van € 5 miljard.
In de voorjaarsbesluitvorming zal – aan de hand van onderbouwde plannen – een besluit worden genomen over de verdeling en de overheveling van bijbehorende middelen naar de LVVN-begroting. Om voortvarend aan de slag te kunnen met nieuw beleid, zal dan in ieder geval besluitvorming moeten plaatsvinden over de toedeling van de middelen voor 2026.
Ik hecht er evenwel aan om de Kamer nu reeds mee te nemen op de
denkrichtingen op alle elementen die voor de structurele daling van de stikstofuitstoot moeten zorgen:
een bredere beëindigingsregeling9;
de andere onderdelen van het mestpakket10;
innovatie;
bedrijfsspecifieke emissiedoelen;
een uitvoeringsgerichte en gebiedsspecifieke aanpak ter vervanging van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG).
Focus voor het kabinet ligt hierbij op innovatie en doelsturing, omdat dit
perspectief geeft aan de blijvende boeren en een bijdrage levert aan reductie van de stikstofuitstoot.
Met deze verschillende sporen samen beoog ik een significante structurele daling van de stikstofuitstoot te realiseren die nodig is voor de natuur, voor maatschappelijke ontwikkelingen en voor de rechtszekerheid van PAS-melders en bedrijven wiens vergunning thans voor de rechter wordt aangevochten. Het is de inzet van dit kabinet om snel resultaten te behalen en daarmee te voorkomen dat bijvoorbeeld situaties ontstaan waarbij bevoegd gezagen verplicht vergunningen dienen in te trekken. Hieronder licht ik de verschillende sporen toe inclusief een bandbreedte met de beoogde benodigde financiele middelen. Daarnaast draagt deze inzet van het kabinet ook in diverse gevallen bij aan het realiseren van andere doelen, op onder andere het terrein van klimaat en waterkwaliteit.
Brede beëindigingsregeling
Het besluit om te stoppen met een bedrijf kan voor individuele ondernemers zeer ingrijpend zijn, zeker als een bedrijf al generaties in de familie is. Het kabinet geeft bedrijven die willen stoppen hiervoor vrijwillig de mogelijkheid via een brede beëindigingsregeling en de inzet is om hier €1,25 miljard tot €2,5 miljard van de beschikbare €5 miljard voor beschikbaar te stellen. Dit verlicht de opgave voor ondernemers die door willen en leidt tot het reduceren van de stikstofuitstoot in het hele land, aangezien het hier een landsbrede regeling betreft. Ik verken de mogelijkheid of zaakbegeleiders ingezet kunnen worden voor ondernemers die overwegen deel te nemen aan deze regeling. Over de eerste contouren van de brede beëindigingsregeling heb ik uw Kamer begin november geïnformeerd11.
Mest
Zoals in het Hoodlijnenakkoord opgenomen krijgt de problematiek op de mestmarkt urgente aandacht, opdat geen sprake is van een generieke korting. De regering heeft op 13 september 2024 haar inzet hiervoor naar de Kamer gestuurd.12 Het doel is balans tussen mestplaatsing en mestproductie en verlichting van de financiële problematiek van veehouders. Het betreft een combinatie van maatregelen op de kortere termijn en structurele oplossingen en maatregelen voor de lange termijn. Ook moet de komende jaren door de regering invulling worden gegeven aan de Nitraatrichtlijn en KRW-doelen met maatregelen in het 8e Actieprogramma Nitraat. Verschillende maatregelen zullen een positieve bijdrage leveren aan stikstofreductie, bijvoorbeeld omdat zij zorgen voor een verlaging van de mestproductie. Naar verwachting is er circa €250 miljoen van de beschikbare €5 miljard nodig voor deze maatregelen.
Bedrijfsspecifieke emissiedoelen
Zoals in de brief van 21 oktober 202413 over bedrijfsgerichte doelsturing is toegelicht, werk ik voor agrarische bedrijven toe naar haalbare bedrijfsspecifieke emissiedoelen voor de prioritaire opgaven klimaat en stikstof. Klimaat en stikstof worden in deze aanpak in samenhang opgepakt, vanwege de samenhang tussen de opgaven en de emissiereducerende maatregelen die genomen kunnen worden voor emissiereductie. Dit komt de uitlegbaarheid en eenduidigheid van beleid ten goede. De uitwerking en uitrol van doelsturing voor stikstofemissies vragen om een zorgvuldige en gefaseerde aanpak, waarin per fase keuzes gemaakt moeten worden die richting geven aan deze doelensystematiek. Het gaat dan onder andere om keuzes over het continu meten met sensor- en datasystemen, te hanteren KPI-eenheden, de wijze van sturing op het geborgd behalen van de doelen en de ruimtelijke dimensie van de stikstofopgave. Bij de uitwerking zal ook oog zijn voor de samenhang met andere opgaven, waaronder waterkwaliteit, luchtkwaliteit (fijnstof- en geuremissies uit stallen) en het voorkomen van risico’s op afwenteling.
Duidelijkheid voor de ondernemer over het aandeel van de benodigde emissiereductie voor diens bedrijf is voor het kabinet een belangrijke pijler in de stikstofopgave en de inzet op een landelijk dalende trend. Dit geeft namelijk inzicht en perspectief in de mogelijkheden om te verduurzamen en innoveren en zo stikstof te reduceren, waarbij de ondernemer vanuit eigen expertise en vakmanschap de maatregelen kan nemen die bij zijn bedrijf passen. Ik hecht eraan te benadrukken dat de boer dat niet alleen hoeft te doen, maar dat hij daarbij bijvoorbeeld met financiering vanuit het GLB zal worden ondersteund. Tegelijkertijd geldt dat de doelen niet vrijblijvend zullen zijn. De komende periode zal een systematiek worden uitgewerkt waarmee wordt geborgd dat door middel van deze bedrijfsdoelen voldoende emissiereductie wordt bereikt zodat in combinatie met de bestaande en aanvullende inzet kan worden voldaan aan de (inter)nationale verplichtingen op natuur en klimaat. In een separate brief zal ik uw Kamer informeren over de verdere aanpak.
Innovatie
De ondernemer hoeft deze omslag naar bedrijfsspecifieke emissiedoelen niet alleen te doen. Daarom gaan we helpen met innovatie, zodat de doelen ook haalbaar worden. Zoals aangegeven in het Regeerprogramma richt het kabinet zich bij het realiseren van de doelen voor stikstof ook op innovatie. Daarbij gaat het onder meer om stikstofemissiereductie via technische maatregelen en managementmaatregelen. Ik zet daarom in op een aanpak die gericht is op (ondersteuning) bij onderzoek en ontwikkeling en ondersteuning en bij toepassing van innovatieve stal- en managementmaatregelen (inclusief voer), evenals innovatieve manieren voor het toedienen van dierlijke mest. Innovaties hebben een groot potentieel voor reductie van stikstofemissie. Ook heb ik aandacht voor natuurgerelateerde innovaties die ten gunste komen van de landbouw, zoals innovaties met betrekking tot de bestuiving van gewassen en bodemkwaliteit.
Het breed toepassen van (technische) innovaties kan alleen succesvol zijn als deze technisch goed werken en betaalbaar, juridisch geborgd en maatschappelijk geaccepteerd zijn. Helaas is duidelijk dat veel emissiearme stalsystemen of technieken het op één of meer van deze aspecten nog niet goed genoeg doen en onvoldoende zekerheid geven over reductie op bedrijfsniveau. Dat heeft zoals bekend ook gevolgen voor de toestemmingverlening voor de Natura 2000-activiteit (natuurvergunningen). Ik zet mij daarom in voor de borging van innovaties, zodat de ondernemer voldoende zekerheid heeft over de werking ervan.
Belangrijk is dat de toestemmingverlening weer op gang komt, om agrarische ondernemers de kans te geven hun bedrijfsvoering aan te passen met onder andere het oog op eisen omtrent de reductie van emissies van ammoniak, fijnstof, geur en broeikasgassen en voor dierwaardigheid. Om deze vergunningverlening weer op gang te brengen op een wijze die recht doet aan de bescherming van de natuur, werk ik samen met de provincies om tot juridisch houdbare oplossingen te komen. Op 14 juni 2024 heeft de minister voor Natuur en Stikstof uw Kamer de resultaten toegestuurd van het onderzoek naar het opstellen van een handreiking passende beoordeling. Deze resultaten ben ik nader aan het uitwerken. Parallel hieraan bespreek ik met de provincies en sectoren of aanvullende inzet mogelijk is.
Daarbij ga ik er van uit dat het op dit moment eenvoudiger is een natuurvergunningverlening te verkrijgen bij gelijkblijvend aantal dieren. Ik zet mij in om de bedrijven die een subsidie aanvragen voor de Sbv (Subsidie-module voor investering in bewezen innovaties voor veehouderijlocaties met piekbelasting), samen met het bevoegd gezag, aan een natuurvergunning te helpen. Daarnaast werk ik aan het doorontwikkelen van continu bedrijfsspecifiek meten van emissies. Via het Regieorgaan ‘Versnellen innovatie emissiereductie duurzame veehouderij’ en het Nationaal Kennisprogramma Stikstof worden er producten (door)ontwikkeld om voor veehouders een doelvoorschriftvergunning te kunnen afgeven. Dit betreft onder andere het meetprotocol voor stalemissies en een datarichtlijn.
Parallel daaraan werken de ministeries van IenW, LVVN en de RVO gezamenlijk aan een nieuw stelsel van stalbeoordeling ten dienste van vergunningverlening milieubelastende activiteiten (ammoniak-, fijnstof-, geuremissie stallen). Conform het regeerprogramma wordt dit jaar de brief met uitgangspunten aan de Kamer verzonden. Over de voortgang op bovengenoemde onderwerpen informeer ik uw Kamer voor het einde van het jaar separaat met de Voortgangsbrief innovatie emissiereductie veehouderij.
Mijn inzet is erop gericht dat €1,25 miljard tot €2,5 miljard van de beschikbare €5 miljard wordt ingezet voor innovatie en doelsturing onder meer ten behoeve van stikstofreductie. Hiermee wil ik mij richten op subsidies ter stimulering van praktijkgerichte innovaties en voor betaalbare investeringen voor toekomstgerichte ondernemers. Daarbij heb ik oog voor gebiedsspecifieke uitdagingen en de mogelijkheid om te werken met experimenteerlocaties en -gebieden. Voor de langere termijn zet ik in op doelsturing met een realistische overgangstermijn, met daarbij bedrijfsspecifek gemeten stalemissies en voldoende zekerheid en borging over de werking van technische en managementmaatregelen. Ik acht een zorgvuldig proces daarbij van groot belang. Over de precieze inzet van de aanvullende middelen voor innovatie wordt de Kamer te zijner tijd geïnformeerd.
Uitvoeringsgerichte en gebiedsspecifieke aanpak
Aanvullend op de al genoemde generieke maatregelen, kies ik voor een nieuwe koers voor sturing in het landelijk gebied, als alternatief voor het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) waarvoor veel provincies al breed gebiedsprocessen hebben opgestart. Waar het NPLG gericht was op het gehele landelijk gebied, is de nieuwe aanpak meer gebiedsspecifiek.
Per gebied kunnen verschillende combinaties van bijvoorbeeld innovatie, instrumenten, grondmobiliteit, opkoop en herbestemming nodig zijn. Ik ben samen met de decentrale overheden in gesprek over hoe deze gebiedsspecifieke en uitvoeringsgerichte aanpak eruit kan zien, en hoe we de interbestuurlijke rolverdeling daarvoor inrichten. Als vertrekpunt geldt dat decentrale overheden elk hun wettelijke taken hebben die samenhangen in het vervullen van de opgave. Zo is het natuurbeleid voor een belangrijk deel gedecentraliseerd met een grote rol voor provincies. Conform het Natuurpact is het aan provincies om de rol van gebiedsregisseur te vervullen. Daarnaast hebben provincies voor gebiedsoverstijgende opgaven de taak tot gebiedsgerichte coördinatie. Voor het nakomen van de KRW-doelen hebben de provincies en de waterschappen, naast de verantwoordelijkheid van het Rijk hierin, ook een grote rol, bijvoorbeeld in het uitvoeren van maatregelen gericht op het behalen van die opgave.
De aanpak richt zich op het slim, gecombineerd inzetten van bestaande financiële rijksmiddelen, zoals eerder gefinancierde maatregelpakketten, de middelen uit het hoofdlijnenakkoord (HLA) voor Agrarisch Natuurbeheer en de middelen uit de HLA-envelop. De aanpak zoekt ook verbinding met andere middelen, bijvoorbeeld middelen die waterschappen hebben gereserveerd voor groot onderhoud en de inzet van provincies. Daarnaast is met deze aanpak capaciteit van het Rijk gemoeid voor de rijksinzet in gebieden. Additionele financiële middelen voor deze aanpak zijn nu niet voorzien.
Ik ga mijzelf sterk inzetten door in overleg met de medeoverheden te kijken hoe we samen kunnen optrekken en voor welke gebieden een intensievere betrokkenheid van het Rijk gewenst is om zo te komen tot de noodzakelijke inspaningen. Gelet op de urgentie neem ik overbelaste Natura 2000-gebieden hierbij mee in de prioritering.
Ook agrarische ondernemers en gebiedspartijen zullen hier nadrukkelijk een stem krijgen, bijvoorbeeld door ruimte te geven aan uitvoeringsgerichte voorstellen die op basis van gebiedskennis en de praktijk op het boerenerf tot stand zijn gekomen. Ik wil met provincies bezien hoe ik dit waar nodig kan faciliteren. De nadere uitwerking van deze aanpak stuur ik in een separate brief naar de Kamer. Intussen kunnen de provincies door met natuurherstel via de eerdergenoemde maatregelpakketten en de daarvoor reeds vrijgemaakte middelen.
Natuur, agrarisch natuurbeheer en middelen voor overige prioriteiten
Naast de bovengenoemde inzet wordt er vanuit de beschikbare €5 miljard €500 miljoen gereserveerd voor natuurbeleid voor onder andere het tegengaan van verslechtering. De staatssecretaris stuurt separaat een brief aan uw Kamer over de beleidsagenda Natuur.
Voor agrarisch natuurbeheer komt €500 miljoen per jaar aan structurele middelen beschikbaar, die optimaal zullen worden ingezet waar de gebiedsspecifieke opgaven en uitdagingen voor de agrarische sector het grootste zijn. Deze middelen zijn aanvullend op de beschikbaar gestelde €5 miljard. Het kabinet stuurt separaat een contourenbrief over agrarisch natuurbeheer aan de Kamer.
Naast deze maatregelen is er vanuit de €5 miljard naar verwachting circa €500 miljoen nodig voor innovatie en verduurzaming in de visserij en overige prioriteiten zoals verdienvermogen, ketenafspraken, jonge boeren, PAS-melders, dierwaardigheid, diergezondheid, klimaatadaptatie, de ontwikkeling van een alternatief voor Aerius en voedseleducatie.
Afsluitend
Met het in deze brief beschreven staande beleid en het voorgenomen beleid dat op dit moment verder wordt uitgewerkt zet het kabinet in op een geborgde landelijk dalende trend. Uiteraard is het daarbij van belang dat effecten van de maatregelen goed in beeld worden gebracht, om eventueel bij te kunnen sturen op doelbereik en haalbaarheid in de praktijk. Over de verdere ontwikkeling en beoogde effecten in emissiereductie informeer ik uw Kamer op een later moment in separate brieven.
De minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,
F.M. Wiersma
Kamerstuk 35 334, nr. 316.↩︎
Kamerstuk 35 334, nr. 309.↩︎
Kamerstuk 35 334, nr. 213.↩︎
Kamerstuk 30 252, nr. 174.↩︎
Kamerstuk 35 334, nr. 302.↩︎
Kamerstuk 29 826, nr. 214.↩︎
Stcrt. 2024, nr. 36641↩︎
Kamerstuk 35 334, nr. 302↩︎
Kamerstuk 33 037, nr. 559.↩︎
Kamerstuk 33 037, nr. 559.↩︎
Kamerstuk 33 037, nr. 562.↩︎
Kamerstuk 33 037, nr. 559.↩︎
Kamerstuk 30 252, nr. 176.↩︎