Position paper RED-Team Onderwijs t.b.v. rondetafelgesprek Sturing in het funderend onderwijs d.d. 16 januari 2025
Position paper
Nummer: 2024D48398, datum: 2024-12-06, bijgewerkt: 2024-12-06 16:59, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlagen:Onderdeel van zaak 2024Z20525:
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2024-12-19 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2025-01-16 13:00: Sturing in het funderend onderwijs (Rondetafelgesprek), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Preview document (š origineel)
Commentaar Red Team Onderwijs op de Kamerbrief Herijking sturing funderend onderwijs
Als er een keuze zou moeten worden gemaakt tussen deze drie scenarioās dan is het voor ons scenario A geen optie. In plaats daarvan kiezen wij voor de combinatie van elementen uit de scenarioās B en C.
Waarom het handhaven van scenario A geen goed idee is
In eerdere door ons uitgebrachte opiniestukken over de vigerende bestuursstructuur hebben wij gewezen op een aantal problematische aspecten van de huidige bestuursstructuur en ācultuur:
Het overwegend omarmen en ondersteunen van ineffectieve onderwijsbenaderingen en innovaties (gepersonaliseerd leren, de leerling eigenaar van zijn leerproces)
Het actieve verzet tegen externe accountability (Inspectie) en door onderzoek bevestigde effectieve onderwijsvormen (evidence informed).
Het verzet tegen noodmaatregelen van de overheid om ernstige problemen wat betreft onderwijsprestaties en kwaliteitsverbetering van de lerarenopleidingen tegen te gaan (Masterplan basisvaardigheden, een Rijksopleiding voor leraren)[3].
Het kiezen van middelen om het lerarentekort tegen te gaan (vermindering van onderwijstijd, brede bevoegdheden) die erger zijn dan de kwaal.
Meer in algemene zin werkt de huidige structuur als een vliegwiel voor ondoelmatige uitbreiding van diensten en adviesdiensten, c.q. de vlucht uit de klas van hoogopgeleid, bevoegd personeel.
Het onvoldoende adresseren van wensen van leraren als het gaat om werkdruk, taalbeleid, klassengrootte, het begeleiden van vasthouden van starters.
Bovendien is in de huidige bestuursstructuur de stem van leraren gemarginaliseerd. In grootschalige onderwijsorganisaties is de nadruk te veel komen te liggen op vormen vanĀ governanceĀ die leraren reduceren tot uitvoerders. Een van de belangrijkste vertrekredenen van leraren is, naast werkdruk, een gebrek aan professionele ruimte.
Waarom scenario CĀ complex is qua implementatieĀ en het belang van bovenschoolse samenwerking mogelijk onderschat wordt
Deze onderwijsrevolutie creƫert veel relatief kleine scholen die op eigen kracht aan alle wettelijke vereisten voor het onderwijs moeten voldoen. Onmogelijk is dat niet. In het basisonderwijs is ongeveer 40% van de scholen nog zelfstandig. Bestuurlijke samenwerking tussen scholen kan echter zinvol en effectief zijn en binnen grenzen ook kostenbesparend. Zoals in vrijwel alle maatschappelijke sectoren zijn er in het complexe overleg tussen overheid en scholen brancheorganistaties nodig.
Voor ons is het belangrijkste positieve element van scenario C de directe zeggenschap van individuele scholen over de allocatie van mensen en middelen. De lumpsum kan direct aan de scholen worden toegekend op voorwaarde dat afspraken over de salariƫring landelijk worden geregeld, waarbij opleiding leidend is voor de beloning.
Ons standpunt
Wij hebben daarom een voorkeur voor een geamendeerd scenario B waarbij de overheidsregie wordt versterkt en de zeggenschap over de allocatie van mensen en middelen aan de individuele scholen worden toegekend. Hierbij staat het de scholen vrij toe te treden tot een bestuurlijke samenwerking of de deelname te beĆ«indigen. Bij voldoende schaalgrootte kan een school ook zelfstandig blijven. Bestuursorganisaties krijgen daarmee een verenigingsmodel. Dit heeft ook gevolgen voor de positie van de overkoepelende raden zoals de PO- en de VO- Raad die nu als spreekbuis van āhet onderwijsā optreden waar ze slechts in beperkte mate de belangen en opinies van de scholen en de beroepsgroep zelf vertegenwoordigen.
In scenario B zoals dat door de minister is geformuleerd, wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke verantwoordelijkheid van besturen en de onderwijsinhoudelijke verantwoordelijkheid van de scholen. Dat is een heilloze tegenstelling. Onderwijsinhoud en onderwijsresultaten zijn namelijk de kern van de maatschappelijke verantwoordelijkheid. Brede culturele, maatschappelijke vorming en inhoudsrijk onderwijs moeten bestuurlijk niet verdeeld worden: ze zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Waar het om gaat is dat scholen zelf voor bestuurlijke samenwerking kunnen kiezen. Daarmee hebben zij zeggenschap over meer of minder uitgaven voor overhead. Bij de mogelijkheid tot vrije toe- en uittreding van scholen ontstaat een nieuwe bestuurlijke constellatie die scholen meer ruimte biedt voor eigen keuzes en waar besturen meer rekening moeten houden met de individuele scholen. De voordelen van bestuurlijke samenwerking kunnen desgewenst worden behouden, maar de zeggenschap van de beroepsgroep ā die per school is georganiseerd ā wordt versterkt.
Ons advies
Herstel het evenwicht in het bestuurlijke stelsel door de positie van scholen en de functie van besturen en bestuursraden af te slanken. Hiermee wordt de positie van de professionals vergroot en de regie van de overheid versterkt, zodat de zorg voor goed onderwijs en de arbeidsvoorwaarden weer onder de controle van de volksvertegenwoordiging vallen.