Stand van zaken ontwikkeling werkagenda bij de nationale strategie VN-verdrag Handicap 2040
Gehandicaptenbeleid
Brief regering
Nummer: 2024D48688, datum: 2024-12-09, bijgewerkt: 2024-12-10 16:12, versie: 2
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: V. Maeijer, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Ooit PVV kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 24170 -334 Gehandicaptenbeleid.
Onderdeel van zaak 2024Z20617:
- Indiener: V. Maeijer, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2024-12-10 16:15: Debat over het VN-verdrag voor de rechten van personen met een handicap (Plenair debat (debat)), TK
- 2024-12-11 13:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-12-18 14:15: Procedurevergadering VWS (Procedurevergadering), vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2025-06-19 10:00: Gehandicaptenbeleid (Commissiedebat), vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Preview document (🔗 origineel)
24170 Gehandicaptenbeleid
Nr. 334 Brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 december 2024
Op dit moment ben ik, samen met mensen met een beperking en hun vertegenwoordigende organisaties, maatschappelijke partners, brancheorganisaties, gemeenten en alle betrokken ministeries, volop aan de slag om de werkagenda bij de eerder dit jaar vastgestelde nationale strategie VN-verdrag Handicap 2040 (hierna: nationale strategie) te ontwikkelen. Mijn inzet is om met al deze betrokken partners de positie van mensen met een beperking in onze samenleving te verbeteren. Dit is belangrijk werk en hard nodig, zoals ik ook benadrukte in mijn reactie op de aanbevelingen van het VN-comité voor de Rechten van Personen met een Handicap (hierna: het VN-Comité).1 Onze samenleving is namelijk nog niet toegankelijk genoeg voor mensen met een beperking. Bijvoorbeeld als het gaat om de toegang tot gebouwen, passende zorg en ondersteuning, de openbare ruimte of gelijkwaardig meedoen op de arbeidsmarkt. Daarom wil ik samen met alle partijen tot een ambitieuze, gedragen en effectieve werkagenda komen. Met deze brief geef ik invulling aan de toezegging om uw Kamer in het vierde kwartaal van 2024 te informeren over de voortgang van dit proces.2
Hoofdpunten van deze brief
In deze brief geef ik:
Een toelichting op het proces dat nu plaatsvindt om te komen tot een werkagenda.
Overzicht op de invulling van de aangenomen moties en toezeggingen uit het vorige plenair debat over het VN-verdrag Handicap op 3 april 2024.
De ontwikkeling van de werkagenda bij de nationale strategie VN-verdrag handicap.
Rijksbrede samenwerking en verantwoordelijkheid als basis
De werkagenda is een verdere uitwerking van de nationale strategie VN-verdrag Handicap 2040 (hierna: nationale strategie), zoals u deze eerder dit jaar ontvangen heeft. In de eerste werkagenda werken we concrete maatregelen uit voor de eerste periode van vijf jaar. Het maken van de werkagenda is in de tweede helft van dit voorjaar gestart, vanuit de doelstellingen die voor de zeven levensdomeinen uit de nationale strategie zijn vastgesteld. De levensdomeinen zijn: (1) werk en inkomen, (2) vervoer en mobiliteit, (3) onderwijs en ontwikkeling, (4) thuis en wonen, (5) gezondheid en ondersteuning, (6) cultuur, media, vrije tijd, sporten en bewegen en (7) veiligheid en rechtsbescherming.
Voorbeelden van vragen die gesteld worden bij het maken van de werkagenda rondom de doelstellingen en levensdomeinen van de nationale strategie zijn:
Hoe zorgen we dat mensen met een beperking niet meer van het kastje naar de muur gestuurd worden als ze ergens aankloppen met hun hulpvraag?
Wat is nodig om de overgang van onderwijs naar werk voor studenten met een beperking goed te laten verlopen?
Hoe kunnen we kinderen en volwassenen meer kennis laten maken met de verschillende mogelijkheden van aangepast sporten?
Hoe kunnen we met toegankelijke gebouwen en toegankelijk openbaar vervoer bijdragen aan een meer toegankelijke arbeidsmarkt?
Voor deze onderwerpen is een Rijksbrede samenwerking en gedeelde verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van de werkagenda noodzakelijk. Samen met mijn collega’s in het kabinet wil ik op de levensdomeinen van de nationale strategie afzonderlijk maar ook in hun onderlinge samenhang tot maatregelen komen. Daarom werk ik samen met collega’s van SZW, OCW, IenW, BZK, VRO, JenV, Financiën en EZ aan de ontwikkeling van de werkagenda.
Tijd en aandacht voor de betrokkenheid van de mensen om wie het gaat
Ik hecht er grote waarde aan om de werkagenda, net als de nationale strategie, samen met mensen met een beperking, hun vertegenwoordigende organisaties, vele andere maatschappelijke partners en betrokken ministeries te ontwikkelen. Daarom ontwikkel ik de werkagenda met behulp van ‘sprintsessies’ per levensdomein. Per sessie komt een levensdomein aan bod. Het departement dat verantwoordelijk is voor de doelstellingen van het levensdomein bereidt de sessie inhoudelijk voor. Een groot aantal mensen en organisaties brengen hun ervaringskennis en expertise in voor het formuleren van maatregelen. Hierdoor ontwikkelen we maatregelen die gebaseerd zijn op wat mensen met een beperking zelf hebben ingebracht. Deze sessies organiseren we op verschillende momenten en plekken middenin Nederland.
In de sprintsessies is er aandacht voor alle type beperkingen en ook voor naasten en ouders van kinderen met een beperking.3 Ervaringsdeskundigen en vertegenwoordigende organisaties van mensen met verschillende typen beperkingen zijn uitgenodigd. Om dit proces zo inclusief mogelijk te maken, is het
belangrijk dat er voldoende tijd en ruimte is om deze vorm van betrokkenheid te organiseren, iedereen te horen, input uit de gesprekken mee te nemen en de vertaling van de opbrengst terug te geven in de sprintsessies.
Daarom organiseer ik dit proces in verschillende fases:
Een eerste ronde bijeenkomsten was vlak voor de zomer. Dit leverde een brede inventarisatie van de ervaren drempels en mogelijke oplossingen per levensdomein van de strategie op.
Vervolgens ben ik met alle ministeries aan de slag gegaan met het vertalen van de opbrengsten naar mogelijke beleidsopties voor de komende 5 jaar. Intussen zijn ook de aanbevelingen van het VN-comité verschenen. Deze aanbevelingen zijn of worden - waar mogelijk - meegenomen in de vertaling naar mogelijke maatregelen.
Daarnaast organiseerde ik op 12 oktober samen met Stichting het Gehandicapte Kind en het ministerie van OCW een bijeenkomst waarin kinderen en jongeren in gesprek gingen over de drempels die zij ervaren bij het naar school gaan, spelen, sporten en vrijetijdsbesteding. Dit leverde veel waardevolle inzichten op. Zo ging het gesprek onder andere over de bejegening en omgang van kinderen zonder beperking met kinderen met een beperking. Eén van de oplossingen die hiervoor werd gegeven was meer contact, bijvoorbeeld op school, in de speeltuin of bij de sportvereniging. Bij de ontwikkeling en uitvoering van de werkagenda willen we kinderen en jongeren dan ook blijven betrekken. Hiermee geef ik invulling aan de motie van het voormalig lid Agema om kinderen en jongeren te betrekken bij de nationale strategie.4
In november zijn de tweede ronde bijeenkomsten op verschillende levensdomeinen gestart. Tijdens deze ronde bespreken de deelnemers en deelnemende organisaties de voorgestelde maatregelen. Daarbij is specifiek aandacht voor welke maatregelen concrete verbeteringen voor mensen kunnen opleveren. In februari 2025 sluiten we de tweede ronde bijeenkomsten af.
Daarna vindt interdepartementale besluitvorming over de werkagenda plaats.
Mijn ambitie is om uw Kamer voor de zomer van 2025 de werkagenda toe te kunnen sturen.
Aanbevelingen van het VN-Comité en de initiatiefnota “Ons land is beperkt” vormen belangrijke input voor maatregelen in de werkagenda
Op 11 september 2024 publiceerde het VN-Comité zijn aanbevelingen voor de verdere implementatie van het VN-verdrag Handicap in Nederland. Zoals ik ook in mijn eerdere brief naar aanleiding van deze aanbevelingen aangaf: de werkagenda is een belangrijk instrument voor het opvolgen voor het deel van
deze aanbevelingen die passend zijn binnen de levensdomeinen van de nationale strategie.5 De aanbevelingen van het VN-Comité komen dan ook terug in de sprintsessie. Zo spreken de deelnemers aan de sprintsessies onderwijs en ontwikkeling bijvoorbeeld over de toerusting en ondersteuning van leraren. De deelnemers aan de sprintsessies cultuur, media, vrije tijd, sporten en bewegen spreken over de representatie van mensen met een beperking in de media. En de deelnemers aan de sprintsessies vervoer en mobiliteit spreken over de toegankelijkheid van het huidige openbaar vervoer. Zo zorg ik er samen met alle betrokken partijen voor dat de maatregelen die in de werkagenda worden opgenomen zoveel mogelijk aansluiten op de aanbevelingen van het VN-Comité.
De initiatiefnota “Ons Land is beperkt” van het lid Kamerlid Westerveld heeft ook als één van de drie hoofdpunten om het beleid te verbeteren op verschillende leefgebieden voor mensen met een beperking, en dit ook samen met mensen met zelf te doen (Kamerstuk 36 282, nr. 2). Dit geef ik nu vorm met de totstandkoming van de werkagenda bij de nationale strategie, naast huidig beleid dat al bijdraagt aan dit doel. Bij de afronding van de werkagenda laat ik ook terugkomen hoe verschillende onderdelen van de initiatiefnota “Ons Land is beperkt” hierin verwerkt zijn. Hieronder geef ik verder voorbeelden van beleid dat op dit moment al aansluit op de initiatiefnota.
Inrichting tolkuren: er zijn verschillende bijeenkomsten geweest om te kijken naar een nieuwe inrichting van de tolkvoorziening leefdomein (betreft privésituaties zoals een ziekenhuisbezoek of een familiefeest), die beter aansluit bij de behoefte van de gebruikers. Ik werk nu aan de verdere uitwerking hiervan. Bovenop het huidige maximum aantal tolkuren is het (ook nu al) mogelijk om een maatwerkaanvraag te doen voor extra uren.
Vergroten van de bekendheid studietoeslag: het aantal studenten met een beperking dat gebruik maakt van studietoeslag is in een jaar meer dan verdubbeld (2024).
Vergroten van de toegankelijkheid van websites van de overheid: de toegankelijkheid van veel overheidswebsites en -apps is de afgelopen jaren toegenomen, maar vraagt nog verdere verbetering zoals ook de aanbevelingen van het VN-comité en onlangs het College voor de Rechten van de Mens aangeven. Aan de hand van het stappenplan digitale toegankelijkheid geeft de staatssecretaris van Digitalisering en Koninkrijksrelaties uitvoering aan het verbeteren van de digitale toegankelijkheid van websites en apps.
Verbreding van de doelgroep banenafspraak: met het wetsvoorstel banenafspraak zet de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in op een beperkte verbreding, vereenvoudiging en verbetering van de banenafspraak. In samenwerking met mensen met een beperking, hun vertegenwoordigende organisaties en onder andere sociale partners wordt gewerkt aan de toekomstvisie banenafspraak, waarbij het uitgangspunt is dat de ondersteuningsbehoefte van mensen centraal komt te staan in plaats van de uitkering waar iemand in zit. De aanbevelingen van het Comité omtrent de banenafspraak en de initiatiefnota worden hierbij ook bestudeerd.
Aan de overige twee hoofdpunten van de initiatiefnota, namelijk de invoering van het facultatief protocol en het zetten van volgende stappen in de gegevensverzameling, geef ik ook invulling (zie hieronder).
Werkagenda als prioriteit in de bredere aanpak gericht op de implementatie van het VN-verdrag Handicap
Ik zie de totstandkoming van de werkagenda als de prioriteit in mijn aanpak om het VN-verdrag Handicap in de komende jaren tot verdere implementatie te brengen. De werkagenda biedt de kans om nieuwe richting en energie te geven aan een landelijke beweging van bedrijven, organisaties, ervaringsdeskundigen en (mede-)overheden, die de afgelopen jaren rond het VN-verdrag Handicap is gevormd. Op die basis bouw ik graag voort.
Parallel aan de totstandkoming van de werkagenda zet ik me bijvoorbeeld ook samen met de VNG in om ervoor te zorgen dat iedere gemeente in 2025 lokaal inclusiebeleid ontwikkelt en uitvoert. Ook de gemeenten die nu nog geen lokaal inclusiebeleid ontwikkelen. De VNG houdt ten behoeve van het behalen van dit doel in 2025 periodiek bij hoeveel gemeenten een lokale inclusie-agenda hebben opgesteld en waar deze agenda nog in ontwikkeling is.
De invoering van de Europese toegankelijkheidsrichtlijn voor producten en diensten in Nederland krijgt vorm. Samen met VNO-NCW, MKB Nederland en Ieder(in) ben ik nu bezig met het informeren van bedrijven over de toegankelijkheidsvoorschriften waar ze zich aan moeten gaan houden. Ook wordt het toezicht op de uitvoering van de Toegankelijkheidsrichtlijn georganiseerd.
Het proces tot ratificatie van het facultatief protocol bij VN-verdrag Handicap om de rechtsbescherming van mensen te versterken, is gestart.
Er komt een plan van aanpak voor een vernieuwde monitor rond het VN-verdrag Handicap. Deze vernieuwde monitor moet zicht geven op het bereiken van de doelstellingen in de strategie en draagt ook bij aan gegevensverzameling.
Diverse maatschappelijke initiatiefnemers worden ondersteund in het afsluiten van inclusiepacten om in regionaal of sectoraal verband een aanpak op een specifiek thema uit het VN-verdrag Handicap te ontwikkelen, waar wij vervolgens op landelijk niveau lessen uit kunnen trekken en opvolging aan kunnen geven. Zoals bijvoorbeeld het pact in Deventer, wat zich richt op het bijeenbrengen van lokale partijen die in de periode 2024 – 2027 samen sporten, spelen en opgroeien voor kinderen met en zonder een beperking beter mogelijk gaan maken.
Bij de ontwikkeling van de werkagenda heb ik oog voor de verbinding en samenhang met deze overige onderdelen van de aanpak op het VN-verdrag Handicap.
Overzicht op de invulling van de aangenomen moties en toezeggingen uit het plenair debat van 3 april 2024
In het resterende deel van deze brief geef ik u overzicht op de invulling van de aangenomen moties en toezeggingen uit het vorige plenair debat over het VN-verdrag Handicap op 3 april 2024.
Motie De Kort c.s. rond een onderzoek naar de mate van ondertekening en naleving van het Convenant meeverhuizen.
De motie van het lid de Kort verzocht om onderzoek te doen naar het Convenant meeverhuizen.6 Ik ben dit onderzoek gestart, het onderzoek bevindt zich in de afrondende fase en ik heb het onderzoeksbureau dat dit onderzoek uitvoert, gevraagd om concrete aanbevelingen te geven voor de bekendheid van het convenant meeverhuizen en het verbeteren van de dienstverlening rondom hulpmiddelen. Deze aanbevelingen bespreek ik met de Vereniging van Nederlandse Gemeente en Firevaned, de branchevereniging voor hulpmiddelenleveranciers. Per aanbeveling geeft het onderzoeksbureau aan voor welke partij die bedoeld is. De uitkomsten van dit onderzoek stuur ik naar verwachting nog voor het einde van dit jaar naar uw Kamer.
Motie lid Van der Plas over onderzoek naar de Zweedse wetgeving voor gehandicapten
De motie van het lid Van der Plas verzocht de regering om de Zweedse wetgeving voor gehandicapten te onderzoeken en hiervoor met de Zweedse overheid te overleggen.7 Ambtelijk is vanuit mijn ministerie in overleg getreden met het Zweedse ministerie van Gezondheid en Sociale Zaken, net als mijn ministerie binnen de Zweedse regering coördinerend op beleid voor mensen met een beperking. Dit overleg leidde tot een analyse van twee Zweedse wetten die centraal staan in het beleid rond mensen met een beperking in Zweden. Allereerst de Zweedse Social Service Act. De Social Service Act is in Zweden een generieke wet die zich richt op het garanderen van adequate levensomstandigheden, zorg en welzijn. En daarnaast de LSS-wet.8 De Zweedse LSS-wet is een specifieke toevoeging aan de Social Service Act, gericht op het bieden van individuele ondersteuning en voorzieningen die een onafhankelijk leven bevorderen. In 2023 maakten ongeveer 80.000 Zweden gebruik van één of meer voorzieningen onder de LSS-wet. De 290 gemeenten in Zweden voeren de Social Service Act en de LSS-wet uit.
Vervolgens is de vergelijkbaarheid met Nederland geanalyseerd. De werking van de Social Service Act en de LSS-wet kent gelijkenis met de uitvoering van de Wmo 2015 en ook het persoonsgebonden budget (PGB) in Nederland. In het gesprek over de decentrale uitvoering van de Zweedse wetten kwam naar voren dat deze vorm voor de uitvoering ook in Zweden als voordeel heeft dat gemeenten in contact met inwoners maatwerk kunnen leveren. Ook in Zweden leidt dit binnen de landelijke kaders tot regionale en lokale verschillen in de uitvoering. Gezien deze gelijkenissen zie ik nu geen aanleiding tot eventuele aanpassingen van Nederlandse wetgeving.
De verdere uitwisseling met Zweden gaat zich nu wel richten op de uitvoering van de nationale strategie voor de implementatie van het VN-verdrag Handicap doorgenomen, die in Zweden in 2021 is vastgesteld en een looptijd kent tot 2031. Ik heb de afspraak gemaakt met mijn Zweedse collega’s om periodiek te blijven uitwisselen, bijvoorbeeld ook in gezamenlijk Europees verband in het European Disability Platform.
Motie Krul over de evaluatie expliciet de overheveling van het VN-verdrag Handicap naar een ander ministerie meenemen
De motie van het lid Krul verzocht de regering bij de evaluatie van de bestuurlijk aanjager expliciet de overheveling van het VN-verdrag Handicap naar een ander ministerie mee te nemen.9 De bestuurlijk aanjager is per juli 2024 gestopt. Naar aanleiding hiervan heb ik de opbrengsten van het aanjagerschap doorgenomen. Het doel van de aanjager was om partijen zoals bedrijven, overheden en maatschappelijke organisaties bij elkaar te brengen en samen te laten werken aan opgaven rond het VN-verdrag Handicap. De aanjager leverde hiermee een bijdrage aan een continue inspanning vanuit mijn ministerie om een beweging van organisaties in de samenleving werk te laten maken van toegankelijkheid, zodat mensen met een beperking concrete verbeteringen in het dagelijks leven gaan ervaren.
Concrete resultaten van het aanjagerschap zijn bijvoorbeeld de organisaties die nu deelnemen aan het traject om de werkagenda bij de nationale strategie VN-verdrag Handicap 2040 vorm te geven. En de contacten met diverse wethouders om ervoor te zorgen dat elke gemeente in Nederland in 2025 een lokale inclusie-agenda heeft. In het proces voor het maken van de werkagenda blijven deze contacten van de aanjager aan de aanpak verbonden en zet ik deze contacten zelf voort. Met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) werk ik samen met gemeenten op de lokale-inclusie-aanpak, wat bijvoorbeeld onlangs dit najaar nog vorm kreeg met de verkiezing van de Meest Toegankelijke Gemeente van Nederland.
De coördinerende rol van VWS op het VN-verdrag Handicap is eerder toegelicht.10 Het VN-verdrag Handicap gaat naast passende zorg en ondersteuning over wonen, werk, onderwijs, de inrichting van de openbare ruimte en vele andere thema’s in het leven van mensen met een beperking. De breedte hiervan maakt duidelijk dat het VN-verdrag Handicap niet bij één enkel ministerie kan worden belegd en maakt een vorm van coördinatie inherent noodzakelijk. Het gesprek met het Zweedse ministerie van Gezondheid en Sociale Zaken leert mij eveneens dat een coördinerende rol vanuit zorg en gezondheid niet ongebruikelijk is. Ik zie het dan ook als mijn rol om ervoor te zorgen dat het VN-verdrag Handicap in het kabinet breed op de agenda staat. De inzet voor de werkagenda rond de nationale strategie maakt mijn rol juist nu zeer intensief, waarbij de kennis en expertise met deze rol opgedaan binnen mijn ministerie in de afgelopen 8 jaar sinds ratificatie van het VN-verdrag Handicap volop wordt ingezet.
Motie El Abassi over een handreiking voor gemeenten met kaders voor hun lokale inclusieagenda, evenals informatie over de controle en de sancties bij het uitblijven daarvan11
De motie van het lid El Abassi verzocht de regering om een prominente rol in te nemen rond de Lokale Inclusie Agenda (hierna: LIA). Het afgelopen jaar is er fors ingezet op het vergroten van de bekendheid rond de wettelijke verplichting van een LIA en het stimuleren van gemeenten om deze op te stellen. Op initiatief van VWS en de VNG zijn er bestuurlijke gesprekken georganiseerd met een bijzondere focus op kleinere gemeenten die nog geen LIA hebben. Deze gesprekken hebben waardevolle inzichten opgeleverd. Allereerst valt op dat alle gemeenten bereid zijn om aan de slag te gaan met het verbeteren van de toegankelijkheid. Gezien deze positieve houding ten aanzien van het zetten van de noodzakelijke stappen, zie ik momenteel geen noodzaak voor een andere aanpak van gemeenten die nog geen LIA hebben. Dit omdat het opvallend is dat veel gemeenten die nog geen LIA hebben opgesteld, op verschillende beleidsterreinen reeds stappen ondernemen om de toegankelijkheid te verbeteren. Het ontbreekt hen echter vaak aan de voldoende tijd om deze initiatieven te bundelen in een LIA en een integraal beleid te ontwikkelen.
Om deze gemeenten in hun proces te ondersteunen, wil ik aankomend jaar samen met de VNG onze inzet hierop versterken. In de volgende handreiking komend jaar worden daarom alle gemeenten die hun inzet nog niet in een LIA gebundeld hebben, geholpen om hun initiatieven met gebruikmaking van voorbeelden van andere gemeenten makkelijk te vertalen naar een samenhangend, integraal en effectief beleid. In deze handreikingen wil ik ook de ontwikkeling van de werkagenda en de daaruit voortvloeiende maatregelen verankeren, zodat deze op lokaal niveau daadwerkelijk leiden tot concrete actie en geïntegreerd worden in de LIA’s. De VNG houdt periodiek bij hoeveel gemeenten een lokale inclusie-agenda hebben opgesteld en waar deze agenda nog in ontwikkeling is. Controle op de ontwikkeling en uitvoering van de lokale inclusie-agenda moet daarbij blijven plaatsvinden in de gemeenteraad.
Motie lid El Abassi over een op kleinere gemeenten gericht uitvoeringsplan ontwikkelen voor het opstellen en uitvoeren van een lokale inclusieagenda12
De motie van het lid El Abassi verzocht de regering om een uitvoeringsplan op te stellen voor kleine gemeenten. Ook dit verzoek is aan de orde gekomen in de bestuurlijke gesprekrondes. Uit de gesprekken bleek vervolgens dat veel kleinere gemeenten obstakels ondervinden bij het opstellen van een LIA. Een belangrijk knelpunt is de beperkte ambtelijke capaciteit. Daardoor is niet altijd de mogelijkheid om kennis uit te wisselen met andere gemeenten of organisaties, waardoor zij moeite ervaren met het verkrijgen van de juiste informatie en voorbeelden die hen kunnen ondersteunen bij het opstellen van een LIA.
Om deze gemeenten te ondersteunen, wordt in onze inspanningen nu specifiek de nadruk gelegd op het bieden van concrete voorbeelden en best practices. Daarom voorzien wij gemeenten nu van praktische handreikingen die hen in staat stellen de noodzakelijke stappen te zetten en een integrale LIA op te stellen die aansluit bij hun lokale situatie en capaciteiten. Deze gerichte uitvoering op kleinere gemeenten vindt plaats binnen het generieke plan van aanpak van de VNG, om daarmee effectief te zijn in de uitvoering en ook de kennis van grotere en middelgrote gemeenten beschikbaar te maken voor kleinere gemeenten.13
Motie El Abassi rond in samenwerking met ervaringsdeskundigen concreet inhoud geven aan de begrippen "toegankelijkheid" en "inclusie"
De motie van het lid El Abassi verzocht de regering om concrete inhoud te geven aan de begrippen ‘toegankelijkheid’ en ‘inclusie’14. Ik vind het inderdaad belangrijk om begrippen als ‘toegankelijkheid’ en ‘inclusie’ verder in te vullen. Voor toegankelijkheid gebeurt dat al op verschillende manieren, op zowel Europees als landelijk niveau.
Zo bevat één van de toelichtingen van het VN-comité op het VN-verdrag Handicap een uitwerking van het begrip toegankelijkheid. In deze toelichting wordt onder andere het belang aangestipt van het integreren van toegankelijkheidsnormen op verschillende gebieden, zoals bouwen, openbaar vervoer of ICT-toepassingen. Dit gebeurt al op zowel Europees als landelijk niveau.
De Europese toegankelijkheidsrichtlijn15 bevat bijvoorbeeld concrete voorschriften waar verschillende producten en diensten per 28 juni 2025 aan moeten voldoen. In deze richtlijn wordt naar zes Europese standaarden en normen verwezen die aangepast worden of die nog ontwikkeld worden. Deze bevatten specifiekere toegankelijkheidscriteria voor bijvoorbeeld websites of producten. De Europese toegankelijkheidsrichtlijn is in Nederland geïmplementeerd met de Implementatiewet toegankelijkheidsvoorschriften producten en diensten die voor de zomer in het Parlement is aangenomen. Daarnaast schrijft het Besluit digitale toegankelijkheid overheden voor dat Nederlandse overheidsinstanties digitaal toegankelijk moeten zijn voor burgers. Daarbij wordt de Europese norm EN 301 549 gehanteerd, die stelt dat overheidsorganisaties zich aan de WCAG moeten houden. De WCAG zijn technische eisen die toegepast kunnen worden bij bouw en beheer van websites en mobiele applicaties, die content toegankelijk maken voor mensen met een beperking. De WCAG worden opgesteld samen met belangenorganisaties, zodat de ervaringen van ervaringsdeskundigen gelijk worden meegenomen.
Er wordt ook een vrijwillige NEN-norm voor toegankelijkheid van gebouwen gemaakt. De NEN 9120, waarin nationale en internationale toegankelijkheidsstandaarden zijn vertaald naar een norm voor toegankelijk bouwen. Deze norm is nu in concept. Alle belanghebbenden is de mogelijkheid gegeven om de conceptversie in te zien en indien gewenst commentaar te geven. Naar verwachting wordt NEN 9120 begin 2025 gepubliceerd. In het Besluit Bouwwerken leefomgeving (Bbl) worden overigens al eisen gesteld aan de toegankelijkheid van gebouwen. De nieuwe NEN-norm is in opzet bedoeld als vrijwillige aanvulling op deze Bbl-eisen. Toch wordt op termijn bezien of bepaalde onderdelen uit de NEN-norm alsnog als eis in het Bbl kunnen worden opgenomen. De bouwsector gaat eerst de nodige ervaring opdoen met het vrijwillig toepassen van de NEN-norm in een periode van twee jaar door middel van pilotprojecten. Deze ervaring wordt benut voor eventuele aanpassingen van de NEN 9120 en Bbl.16 Voor invulling van het begrip ‘inclusie’ sluit ik aan bij de wetenschappelijke kennis en definities die hierover beschikbaar zijn. Op het leerplatform Hard/t voor inclusie van het Kennisplein Gehandicaptensector staat bijvoorbeeld duidelijk uiteengezet wat inclusie betekent. Hoe inclusie ervaren wordt, is per context en persoon verschillend.
Vanwege de al beschikbare kennis op deze onderwerpen, die meestal tot stand is gekomen samen met mensen met een beperking, zie ik geen aanleiding om hier zelf verder op theoretische manier invulling aan te geven. Ik zet me volop in voor de praktische toepassing van deze begrippen in de praktijk, onder meer via de uitvoering van de Europese Toegankelijkheidsrichtlijn.
Motie van de leden Westerveld en Krul over regelen dat in alle zorgwetten langdurige indicaties worden afgegeven voor mensen met een levenslange beperking en cliënten inspraak geven op de herindicatietermijn.
De motie van de leden Westerveld en Krul verzocht de regering te regelen dat in alle zorgwetten langdurige indicaties worden afgegeven voor mensen met een levenslange beperking en de cliënten inspraak te geven op de termijn waarbinnen herindicatie plaatsvindt.17 In het eerste kwartaal van 2025 informeer ik u over de invulling van deze motie.
Motie van de leden Dobbe en Westerveld over de mogelijke effecten van de geplande bezuiniging op gemeenten voor mensen die afhankelijk zijn van gemeentelijke voorzieningen, zoals mensen met een beperking
De motie van de leden Dobbe en Westerveld verzoekt de regering om in kaart te brengen wat de mogelijke effecten zouden zijn voor mensen die afhankelijk zijn van gemeentelijke voorzieningen, zoals mensen met een beperking, als deze bezuiniging wordt doorgezet, eventueel in verschillende scenario's. 18 Het gemeentelijk domein staat onder druk; het knelt in de uitvoering. Zowel inhoudelijk, financieel als uitvoeringstechnisch. Gemeenten voelen zich derhalve genoodzaakt keuzes te maken in hun begrotingen. Wat de effecten van deze keuzes zijn voor bijvoorbeeld mensen met een beperking, is moeilijk inzichtelijk te maken. Voornamelijk vanwege de gemeentelijke diversiteit in beleid en uitvoering. Deze variatie maakt het lastig om landelijke effecten of een eenduidige verwachting te formuleren. Het is echter een gedeelde verantwoordelijkheid van Rijk en gemeenten om samen aan de balans tussen ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht te werken. Aan de hand van het houdbaarheidsonderzoek, dat naar verwachting eind 2025 gereed is, is er ook een beter gezamenlijk beeld van hoe de toekomstige Wmo 2015 ingericht zou moeten worden.
Toezegging om met het ministerie van OCW in gesprek te gaan over het toekomstperspectief leerlingen op vso-scholen op vervolgopleiding
In het plenair debat op 3 april 2024 heeft mijn voorganger toegezegd aan het lid De Kort om in contact te treden met mijn collega van OCW rond scholen voorgezet speciaal onderwijs (vso), in het bijzonder rond het toekomstperspectief van leerlingen op vso-scholen op vervolgopleiding.19 Hierover heeft het lid Westerveld ook een motie op het terrein van OCW ingediend.20 Ik overleg samen met mijn collega’s van SZW en OCW over de invulling van deze motie en geef zo invulling aan de toezegging van het lid De Kort. Mijn collega van OCW zal mede namens mijn collega van SZW en mijzelf uw Kamer informeren over de afdoening van deze motie.
Motie Joseph en Westerveld rond de algemene medische keuring voor mensen met autisme, ADD en ADHD
De motie van de leden Joseph en Westerveld verzoekt de regering om medische keuring voor mensen met autisme, ADD en ADHD af te schaffen.21 De invulling van deze motie wordt meegenomen in de verzamelbrief verkeersveiligheid van mijn collega van IenW, die voorafgaand aan het commissiedebat verkeerveiligheid naar uw Kamer wordt toegezonden.
Motie Agema (voormalig Kamerlid) afschaffen kilometerregistratie en persoonlijke kilometerbudget van Valys en verzoek tijdpad van afschaffing
De motie van voormalig lid Agema verzoekt de regering om de kilometerregistratie en persoonlijke kilometerbudget van Valys af te schaffen.22 Separaat heb ik u een brief gestuurd over de uitvoering van deze motie. In dezelfde brief heb ik de beantwoording van het schriftelijk overleg over de reactie op de motie van (voormalig) Kamerleden Agema en Dijk over het afschaffen van de kilometerregistratie van het Valys-vervoer opgenomen.
Motie van het lid Westerveld c.s. over onderzoeken of de stapeling van eigen bijdragen kan worden teruggebracht door mensen met een beperking maximaal uit één wet een eigen bijdrage te laten betalen
De motie van lid Westerveld verzoekt de regering te onderzoeken of de stapeling van eigen bijdragen kan worden teruggebracht.23 Ik ben voornemens u voor het kerstreces te informeren over de uitvoering van deze motie.
De staatssecretaris Volksgezondheid, Welzijn en Sport
V. Maeijer
Kamerstuk 24 170, nr. 329.↩︎
Toezegging 11550.↩︎
Zoals lichamelijke, auditieve, visuele en verstandelijke beperkingen en psychische kwetsbaarheid.↩︎
Kamerstuk 24 170, nr. 316.↩︎
Kamerstuk 24 170, nr. 329.↩︎
Kamerstuk 24 170, nr. 317↩︎
Kamerstuk 24 170, nr. 294↩︎
The Law regulating Support and Service to persons with certain functional disabilities.↩︎
Kamerstuk 24 170, nr. 320.↩︎
Kamerstuk 24 170, nr. 311.↩︎
Kamerstuk 24 170, nr. 322.↩︎
Kamerstuk 24 170, nr. 324.↩︎
Kamerstuk 24 170, nr. 323↩︎
Richtlijn (EU) 2029/882↩︎
Kamerstuk 28 325, nr. 265.↩︎
Kamerstuk 24 170, nr. 314.↩︎
Kamerstuk 24 170, nr. 319.↩︎
toezegging gedaan in het plenair debat implementatie VN-verdrag handicap 3 april 2024↩︎
Kamerstuk 36 443, nr. 10.↩︎
Kamerstuk 24 170, nr. 318.↩︎
Kamerstuk 24 170, nr. 315.↩︎
Kamerstuk 24 170, nr. 312.↩︎