Aan de minister van Financiën - Vragen naar aanleiding van de periodieke rapportage Kasbeheer
Brief commissie
Nummer: 2024D48699, datum: 2024-12-09, bijgewerkt: 2024-12-09 17:32, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.M. Nijhof-Leeuw, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën (PVV)
- Mede ondertekenaar: A.H.M. Weeber, griffier
Onderdeel van zaak 2024Z20621:
- Gericht aan: E. Heinen, minister van Financiën
- Indiener: J.M. Nijhof-Leeuw, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën
- Medeindiener: A.H.M. Weeber, griffier
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Financiën
Preview document (🔗 origineel)
Geachte heer Heinen,
De vaste commissie voor Financiën heeft met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 14 november 2024 en de bijgesloten periodieke rapportage Kasbeheer. Naar aanleiding van voornoemde brief en rapportage heeft de vaste commissie voor Financiën nog een aantal vragen. U treft deze vragen in de bijlage bij deze brief.
Bij dezen brengen wij u de verzoeken van de commissie over.
Hoogachtend,
De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,
Nijhof-Leeuw
De griffier van de vaste commissie voor Financiën,
Weeber
Bijlage: vragen naar aanleiding van de periodieke rapportage kasbeheer
Wat zou de impact zijn op de EMU-schuldreductie als tegelijkertijd 1) de door onderbesteding aangehouden middelen alsnog tot besteding komen, er 2) een uitstroom van middelen van de sociale fondsen plaatsvindt bij verslechtering economische omstandigheden en 3) vrijwillige deelnemers minder schatkistbankieren door het volledig doorgeven van de financieringsvoorwaarden van het Rijk aan de deelnemers?
In hoeverre is een hogere staatsschuld door tot besteding komen van opgehoopte middelen en een uitstroom van middelen van sociale fondsen bij economische minder gunstige omstandigheden al verwerkt in de ramingen van het kabinet?
Wat zouden de gevolgen voor het betaalverkeer van het Rijk (kunnen) zijn als een huisbank een ernstige beroepsfout maakt?
Zijn er aanbieders van betaaldiensten vanwege een ernstige beroepsfout uitgesloten (geweest) van deelname aan een aanbesteding van het betalingsverkeer van het Rijk? Zo ja, welke partijen zijn dat en waarom?
In hoeverre gaat een eventuele overstap door het Rijk naar een andere aanbieder voor zijn betalingsverkeer gepaard met kosten voor het Rijk en administratieve lasten voor burgers en ondernemers? En in hoeverre worden deze lasten meegewogen bij de beslissing om wel of niet over te stappen?