[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden

Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2024 (wijziging samenhangende met Najaarsnota)

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden

Nummer: 2024D48711, datum: 2024-12-10, bijgewerkt: 2024-12-10 15:38, versie: 2

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 36625 XV-3 Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2024 (wijziging samenhangende met Najaarsnota).

Onderdeel van zaak 2024Z18730:

Onderdeel van zaak 2024Z20625:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


36 625 XV Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2024 (wijziging samenhangende met Najaarsnota)

Nr. 3 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 10 december 2024

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 5 december 2024 voorgelegd aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Bij brief van 9 december zijn ze door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Tielen

Adjunct-griffier van de commissie,

Meester-Schaap


Vraag 1

Wat is de huidige prognose voor onderuitputting in de totale SZW-begroting en welk deel daarvan is beschikbaar voor initiatieven vanuit de Kamer en welk deel wordt doorgeschoven naar 2025 en welk deel zal terugvallen naar algemene reserves?

Antwoord 1

De huidige prognose voor de onderuitputting in 2024 op de totale SZW-begroting is € 42 miljoen. Het volledige bedrag valt vrij en komt ten goede aan het Rijksbrede beeld, tenzij de Kamer besluit tot een alternatieve inzet.

De begrotingssystematiek van het Rijk kent een verplichtingen-kasstelsel waarin er per jaar budgetten worden toegekend aan een departement. Budget dat in enig jaar vrijvalt schuift in deze systematiek niet door naar het volgende jaar.

Voor uitgaven die doorschuiven naar het volgende jaar bestaat er de mogelijkheid om een aanvraag te doen op de eindejaarsmargemiddelen die in 2025 beschikbaar komen.

Vraag 2

Wat wordt er bedoeld met "2) Vrijval 2e voortgangsrapportage?

Antwoord 2

SZW kent een interne planning-en-controlcyclus met voortgangsrapportages om directies te laten rapporteren over de benutting van hun budgetten. De tweede voortgangsrapportage ligt ten grondslag aan de tweede suppletoire begroting.

In de tweede voortgangsrapportage hebben directies gemeld dat er dit jaar € 13,3 miljoen niet zal worden besteed. Dit bedrag is als vrijval in de tweede suppletoire begroting opgenomen.

Vraag 3

Welke verplichtingen en uitgaven zijn er in 2024 overgebleven als het gaat om de Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW)? Welke zijn er nog in 2025 en latere jaren over?

Antwoord 3

In 2024 is € 1,2 miljard overgemaakt aan UWV voor de uitbetaling van de NOW-subsidies. Daarmee komt het totale bedrag uit op € 19,7 miljard voor alle NOW-subsidies tezamen. Dit is het totale bedrag dat UWV verwacht uit te keren aan NOW-subsidies, nadat de nabetalingen en vorderingen zijn verwerkt. Dit betreft een prognose. Jaarlijks worden de totale verwachte uitgaven aan de NOW bij de Voorjaarsnota vastgesteld op basis van nieuwe gegevens over de terugvorderingen en nabetalingen van het UWV. Zo kan blijken dat bedrijven achteraf minder recht hebben op NOW-subsidie dan momenteel wordt ingeschat. Ook kan een deel worden afgeschreven, als blijkt dat bedragen oninbaar zijn. UWV gaat coulant om met de terugbetalingen. De verwachte uitgaven voor 2025 worden bij de Voorjaarsnota 2025 vastgesteld.

Vraag 4

Waar bestaat de daling van de verplichtingen uit op artikel 1?

Antwoord 4

De daling van het verplichtingenbudget op artikel 1 is voor 90% te verklaren doordat er in 2024 bij de tijdelijke Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid en Eerder Uittreden (MDIEU) naar verwachting voor € 187 miljoen minder aan verplichtingen aangegaan wordt dan eerder verwacht. De overige 10% (€ 20 miljoen) heeft te maken met onderuitputting op andere budgetten onder artikel 1.

Vraag 5

Welk budget is er voor Stimulering ArbeidsmarktPositie (STAP) beschikbaar in 2024? Welk budget in 2025 en verder?

Antwoord 5

De STAP-regeling is met ingang van 01-01-2024 beëindigd, dus er is in 2024 en verder geen budget beschikbaar voor subsidieverlening. In 2024 zijn middelen beschikbaar voor STAP-ontwikkeladviezen en trajecten voor erkenning van competenties (EVC). Hiervoor resteert na de 2e suppletoire begroting € 300.000.

Vraag 6

Welk budget is er voor de subsidieregeling leren en ontwikkelen in het mkb (SLIM) beschikbaar in 2024? Welk budget in 2025 en verder? Kunt u hierbij aangeven welk deel bedoeld is voor de oude vormgeving van SLIM en welk deel erbij komt door het nieuwe onderdeel? Kunt u daarbij ook aangeven welk aandeel juridisch verplicht, bestuurlijk gebonden, beleidsmatig gereserveerd is en welk deel dus nog is niet ingevuld?

Antwoord 6

in miljoenen euro's 2024 2025 2026 2027 2028 2029 Struc.
SLIM mkb 64 86 65 58 46 41 40
waarvan verplicht: 64 38 23 15 4 - -
SLIM scholingsfaciliteit 0 30 23 20 - - -

In bovenstaande tabel representeert de regel SLIM mkb de oude vormgeving van SLIM. De tweede regel geeft weer welk deel van dit budget juridisch verplicht is. Het overige deel van het budget voor SLIM mkb is beleidsmatig gereserveerd om leren en ontwikkelen voor werknemers in de MKB te stimuleren

Voor de scholingsfaciliteit (budget weergegeven in de laatste regel) zijn nog geen verplichtingen aangegaan. Dit budget is 100% beleidsmatig gereserveerd.

Onder SLIM vallen geen bestuurlijk gebonden budgetten.

Vraag 7

Wat is de reden dat er voor € 187 miljoen minder aan verplichtingen aangegaan wordt voor de Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid en Eerder Uittreden (MDIEU)?

Antwoord 7

In 2024 stonden de laatste aanvraagtijdvakken open voor de MDIEU-subsidieregeling. In het laatste aanvraagtijdvak voor sectorale samenwerkingsverbanden is van de beschikbare € 200 miljoen € 55 miljoen aangevraagd. Dit verklaart het grootste deel van de € 187 miljoen verplichtingen die niet zijn aangegaan. Het overige deel komt door negatieve bijstellingen van verplichtingen die in eerdere jaren zijn aangegaan. Eerdere verplichtingen worden bijgesteld bij ontvangst van einddeclaraties waarbij de verleende subsidie voor een project niet volledig is gerealiseerd.

Vraag 8

Hoe verhoudt de verwachte afname van € 187 miljoen aan verplichtingen voor de tijdelijke MDIEU zich tot het gesloten onderhandelaarsakkoord ‘Gezond naar het pensioen’?

Antwoord 8

De MDIEU is een uitvloeisel van de € 1 miljard die bij het pensioenakkoord beschikbaar is gesteld voor het faciliteren van sectorale afspraken op het gebied van duurzame inzetbaarheid en financieren van vroegpensioenregelingen. Bij behandeling van de Wet Toekomst Pensioenen is een motie aangenomen om eventueel resterend budget na 2025 beschikbaar te houden voor duurzame inzetbaarheid. In het akkoord ‘Gezond naar het pensioen’ dat afgelopen najaar is gesloten, is vastgelegd dat een duurzame inzetbaarheidsagenda wordt uitgewerkt. Deze duurzame inzetbaarheidsagenda bevat onder meer een verkenning naar de inzet van resterende middelen duurzame inzetbaarheid uit het pensioenakkoord, gebruikmakend van de ervaringen met de subsidieregeling MDIEU. In het voorjaar 2025 wordt u hier verder over geïnformeerd.

Vraag 9

Als er nog geen volgende regeling van MDIEU in het vooruitzicht is, waaraan gaat het bedrag besteed worden en blijft het beschikbaar voor (artikel 1 van) de SZW-begroting?

Antwoord 9

De MDIEU is een uitvloeisel van de € 1 miljard die bij het pensioenakkoord beschikbaar is gesteld voor het faciliteren van sectorale afspraken op het gebied van duurzame inzetbaarheid en financieren van vroegpensioenregelingen. Bij behandeling van de Wet Toekomst Pensioenen is een motie aangenomen om eventueel resterend budget na 2025 beschikbaar te houden voor duurzame inzetbaarheid. In het akkoord ‘Gezond naar het pensioen’ dat afgelopen najaar is gesloten, is vastgelegd dat een duurzame inzetbaarheidsagenda wordt uitgewerkt. Deze duurzame inzetbaarheidsagenda bevat onder meer een verkenning naar de inzet van resterende middelen duurzame inzetbaarheid uit het pensioenakkoord, gebruikmakend van de ervaringen met de subsidieregeling MDIEU. In het voorjaar 2025 wordt u hier verder over geïnformeerd.

Vraag 10

Welke mogelijkheden zijn er om de € 187 miljoen op andere manieren te besteden op de SZW-begroting, en heeft u al een richting voor welke mogelijkheden u wilt benutten?

Antwoord 10

De MDIEU is een uitvloeisel van de € 1 miljard die bij het pensioenakkoord beschikbaar is gesteld voor het faciliteren van sectorale afspraken op het gebied van duurzame inzetbaarheid en financieren van vroegpensioenregelingen. Bij behandeling van de Wet Toekomst Pensioenen is een motie aangenomen om eventueel resterend budget na 2025 beschikbaar te houden voor duurzame inzetbaarheid. In het akkoord ‘Gezond naar het pensioen’ dat afgelopen najaar is gesloten, is vastgelegd dat een duurzame inzetbaarheidsagenda wordt uitgewerkt. Deze duurzame inzetbaarheidsagenda bevat onder meer een verkenning naar de inzet van resterende middelen duurzame inzetbaarheid uit het pensioenakkoord, gebruikmakend van de ervaringen met de subsidieregeling MDIEU. In het voorjaar 2025 wordt u hier verder over geïnformeerd.

Vraag 11

Hoeveel huishoudens hebben met terugvorderingen van toeslagen en kindgebonden budget te maken gehad, gezien de bedragen in de begroting aan de inkomstenkant?

Antwoord 11

De ontvangsten op artikel 2, waar de vraagsteller op doelt, staan los van de terugvorderingen bij de toeslagen. De Toeslagenwet (TW) die onder artikel 2 valt is geen toeslag zoals het kindgebonden budget of de kinderopvangtoeslag, maar een regeling die uitkeringen op grond van de werknemersverzekeringen (zoals de WW of WIA) aanvult tot het sociaal minimum als het totale inkomen (exclusief TW-uitkering) van de uitkeringsgerechtigde en diens eventuele partner daaronder ligt. De ontvangsten op artikel 2 bestaan voornamelijk uit terugbetalingen van kapitaalverstrekkingen vanuit de Tozo en het Bbz.

Als de vraagsteller doelt op de terugvorderingen bij de kinderopvangtoeslag en het kindgebonden budget (toeslagen die worden verantwoord op respectievelijk artikel 7 en 10 van de SZW-begroting), geldt het volgende.

Er is gekeken naar huishoudens die in 2022 kinderopvangtoeslag of kindgebonden budget hebben ontvangen. Bij beide toeslagen heeft Dienst Toeslagen inmiddels (peildatum 14 november 2024) voor ruim 97% van de aanvragen over het toeslagjaar 2022 definitief vastgesteld op welk bedrag aan toeslag de burger recht heeft.

Het aantal huishoudens dat te maken heeft gehad met een terugvordering van kinderopvangtoeslag over het jaar 2022 bedraagt circa 173.600. Dat is 25,3% van het totaal aantal huishoudens waarvan de hoogte van het recht definitief is vastgesteld.

Daarnaast hebben circa 297.200 huishoudens te maken gehad met een terugvordering van kindgebonden budget over het jaar 2022. Dat is 21,8% van het totaal aantal huishoudens waarvan de hoogte van het recht definitief is vastgesteld.

Er zijn sindsdien belangrijke stappen gezet om het huidige stelsel te verbeteren en terugvorderingen zo veel mogelijk te beperken. De maandelijkse gegevenslevering van kinderopvangorganisaties is hiervoor erg belangrijk. Dienst Toeslagen gebruikt gegevens om verschillen tussen de aanvraag van ouders en de opvanggegevens van kinderopvangorganisaties tijdig te signaleren. Ouders worden vervolgens op de verschillen gewezen, met het verzoek hun aanvraag zo nodig aan te passen. Er loopt een proef waarbij Dienst Toeslagen de aanvraag in sommige gevallen ambtshalve voor de burger wijzigt, als zij niet op de attendering reageren. Hierdoor worden terugvorderingen achteraf voorkomen. Daarnaast is ook de kinderopvangtoeslag eenvoudiger gemaakt door het vervallen van de koppeling met gewerkte uren en kunnen ook ouders met een partner buiten de EU aanspraak maken (ook daarmee kunnen terugvorderingen worden voorkomen).

Het kabinet heeft de ambitie om terugvorderingen significant terug te dringen in aantal en hoogte. De staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst heeft op 5 december jl. uw Kamer geïnformeerd over een pakket aan maatregelen dat het stelsel op korte termijn verbetert (Kamerstukken II, 2024-2025, 31 066, nr. 1443).

Op lange termijn streeft het kabinet naar hervorming van het belasting- en toeslagenstelsel. Op middellange termijn zet dit kabinet stappen naar onder meer een nieuwe vormgeving van het kinderopvangstelsel. In de hoofdlijnenbrief over het nieuwe financieringsstelsel voor kinderopvang (Kamerstukken II 2024-2025, 31322, nr. 547) die medio november aan uw Kamer is verstuurd, worden de contouren geschetst van het nieuwe stelsel.

Vraag 12

Hoeveel huishoudens hebben met problematische schulden te maken gehad vanwege terugvorderingen in de bijstand?

Antwoord 12

Volgens cijfers van het CBS hadden op 1 januari 2024 32.710 huishoudens te maken met een bijstandsvordering. Hierbij is de groep met bijstandsvorderingen gedefinieerd als huishoudens met een betalingsachterstand die ten minste 36 maanden openstaat en die, uitgaande van de bijstandsnorm, niet in staat zijn om dat bedrag volledig in de komende 36 maanden af te lossen. Dat is 4,4% van het totaal aantal huishoudens met geregistreerde problematische schulden.

Vraag 13

Hoe heeft het niet-gebruik zich ontwikkeld voor toeslagen en kindgebonden budget?

Antwoord 13

Voor de beantwoording van deze vraag is gekeken naar de kinderopvangtoeslag en het kindgebonden budget (toeslagen die onder het Ministerie van SZW vallen). In het Eindrapport Toekomst toeslagenstelsel, dat uw Kamer afgelopen februari heeft ontvangen, zijn de laatst beschikbare niet-gebruik cijfers opgenomen.

Niet-gebruik per SZW-toeslag

2014 2015 2016 2018 2019 2020
Kindgebonden budget 12% 5% 7%
Kinderopvangtoeslag 4-5%

In tegenstelling tot gegevens over terugvorderingen en nabetalingen beschikt Dienst Toeslagen niet regulier over cijfers over niet-gebruik. Dit komt omdat niet-gebruik lastig is vast te stellen. Inherent aan niet-gebruik is immers dat mensen zich niet bij Dienst Toeslagen melden, of niet voor alle toeslagen. De gegevens over niet-gebruik komen voort uit verschillende, afzonderlijke onderzoeken. Schattingen van het niet-gebruik lopen daardoor uiteen. Naast verschillen in de gebruikte data komt dat door verschillen in de keuzes die gemaakt worden in de analyses.

Voor de interpretatie van de gegevens is relevant dat niet-gebruik niet altijd structureel is. De samenstelling van de groep niet-gebruikers verandert door de tijd. Ongeveer de helft van de niet-gebruikers is dat na een jaar niet meer. Deze burgers hebben ofwel alsnog de toeslag aangevraagd, ofwel komen niet langer in aanmerking voor de toeslag. Bovendien is het niet-gebruik hoger bij burgers die pas net recht hebben gekregen op een toeslag. Volgens Dienst Toeslagen hangt de toename van het niet-gebruik van 2019 op 2020 samen met de stijging van de inkomensdrempel voor tweepersoonshuishoudens. Hierdoor is de groep ontvangers van een kindgebonden budget met zo’n 30 procent gegroeid. Zij zijn vaak (nog) niet op de hoogte van het recht.

Vraag 14

Kunt u aangeven waarom de verplichtingen in beleidsartikel 2 met € 311 miljoen toenemen en hoe deze € 311 miljoen is opgebouwd?

Antwoord 14

De verplichtingen nemen voornamelijk toe door een correctie van de verplichting voor een in 2016 afgesloten convenant met het Pensioenfonds Werk en (re)Integratie (PWRI), VNG en sociale partners. Het convenant regelt dat vanaf 2018 tot uiterlijk 2057 jaarlijks € 10 miljoen beschikbaar wordt gesteld aan de pensioenregeling sociale werkvoorziening van PWRI. Dit was tot nu toe jaarlijks geboekt als een verplichting van € 10 miljoen per jaar (2018 t/m 2024). Omdat het convenant al helemaal vastgelegd is, had de verplichting voor de gehele periode van 40 jaar geboekt moeten worden. Om dit te corrigeren wordt de verplichting voor de resterende 33 jaar (2025 t/m 2057) alsnog geboekt. Dit heeft geen effect op de kasuitgaven. De rest van de mutatie van de verplichtingen wordt veroorzaakt door dalende kasuitgaven (afgerond € 20 miljoen).

Vraag 15

Hoe verhoudt de toename van € 311 miljoen aan verplichtingen zich tot het gesloten convenant met het Pensioenfonds Werk en (re)Integratie (PWRI) in 2016?

Antwoord 15

De toename van € 311 miljoen aan verplichtingen is conform het in 2016 afgesloten convenant met het Pensioenfonds Werk en (re)Integratie (PWRI), VNG en sociale partners. Het convenant regelt dat vanaf 2018 tot en met uiterlijk 2057 jaarlijks € 10 miljoen beschikbaar wordt gesteld aan de SW-pensioenregeling van PWRI. Dit was tot nu toe jaarlijks geboekt als een verplichting van € 10 miljoen per jaar (2018 t/m 2024). Omdat het convenant al helemaal vastgelegd is, had de verplichting voor de gehele periode van 40 jaar geboekt moeten worden. Om dit te corrigeren wordt de verplichting voor de resterende 33 jaar (2025 t/m 2057) alsnog geboekt. Dit heeft geen effect op de kasuitgaven. De rest van de mutatie van de verplichtingen wordt veroorzaakt door dalende kasuitgaven in 2024 van circa € 20 miljoen. Per saldo stijgen de verplichtingen hiermee afgerond met € 311 miljoen.

Vraag 16

Klopt het dat er per saldo tegenvallers zijn op de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) (Inkomensvoorziening. Volledig Arbeidsongeschikten (IVA)/Wet gedeeltelijk Arbeidsongeschikten (WGA))? Waar wordt deze tegenvaller uit gedekt?

Antwoord 16

Op basis van realisaties van het UWV zijn de uitgaven aan de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) neerwaarts bijgesteld met € 46,3 miljoen. De uitgaven aan de Werkhervatting gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) publiek en eigenrisicodragers zijn opwaarts bijgesteld met gezamenlijk € 110,2 miljoen. Per saldo is er op de WIA dus een tegenvaller van € 63,9 miljoen in 2024. Deze tegenvaller is opgelost in het Rijksbrede beeld van mee- en tegenvallers.

Vraag 17

Hoe ziet de raming van Werkloosheidswet (WW)-uitgaven eruit voor de komende kabinetsperiode, gezien de WW-uitgaven voornamelijk stijgen door hogere faillissementsuitkeringen, het lagere verhaal op faillissement en een toename van het aantal uitkeringsjaren? En hoe ziet de raming er na komende kabinetsperiode eruit?

Antwoord 17

In de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 2025 zijn de verwachte Werkloosheidswet (WW)-uitgaven tot en met 2029 opgenomen (Kamerstukken II 2024/2025, 36 600 XV, nr. 2). Hierin worden ook de uitgaven aan faillissementsuitkeringen meegenomen. De totale WW-uitgaven nemen tot en met 2029 toe als gevolg van een verwachte toename van de werkloze beroepsbevolking. Hiervoor worden de ramingen uit het Centraal Economisch Plan (CEP) en de Concept Macro Economische Verkenning (cMEV) van het Centraal Planbureau (CPB) gebruikt.

Vraag 18

Wat zijn de belangrijkste variabelen die worden gebruikt voor de raming van de WW? Wat is de verwachte ontwikkeling van deze variabelen de komende kabinetsperiode? En daarna?

Antwoord 18

De belangrijkste variabele die wordt gebruikt voor de raming van de WW-uitgaven is de werkloze beroepsbevolking. Hiervoor wordt de raming van de werkloze beroepsbevolking uit het CEP en de cMEV van het CPB gebruikt.

Onderstaande tabel bevat de ontwikkeling van de werkloze beroepsbevolking uit de cMEV van 2025. Voor de jaren na 2028 wordt verondersteld dat de werkloze beroepsbevolking gelijk is aan het voorafgaande jaar, totdat het CPB in 2025 een nieuwe raming van de werkloze beroepsbevolking in het Centraal Economisch Plan publiceert.

Tabel: verwachte ontwikkeling werkloze beroepsbevolking

2024 2025 2026 2027 2028
Werkloze beroepsbevolking (in duizenden) 376 396 418 440 462

Bron: CPB, Concept Macro Economische Verkenning 2025.

Vraag 19

Hoeveel mensen maken langer gebruik van de WW dan 18 maanden? Kunt u hiervan een overzicht geven van de afgelopen tien jaar? Wat is de prognose voor de komende jaren?

Antwoord 19

Het is op korte termijn niet mogelijk om een overzicht te geven van het aantal mensen dat de afgelopen tien jaar langer dan 18 maanden van de WW gebruik maakt. De verwachting is dat in 2030 ongeveer 18.000 mensen langer dan 18 maanden gebruik maken van de WW.

Kanttekening hierbij is dat het aantal personen dat langer dan 18 maanden gebruik maakt van de WW ieder jaar afneemt als gevolg van een aanpassing in de WW-opbouwsystematiek uit de Wet werk en zekerheid (Wwz). Voor de invoering van de Wwz stond tegenover ieder jaar arbeidsverleden een maand WW-recht. In de Wwz is bepaald dat tegenover de eerste 10 jaren arbeidsverleden recht op een maand WW-uitkering staat, en tegenover alle jaren arbeidsverleden daarna een halve maand tot een maximum van 24 maanden. Tevens is in de Wwz bepaald dat WW-rechten die zijn opgebouwd tot en met 2015 (voordat de Wwz werd ingevoerd) behouden blijven. Om deze reden groeien de effecten van de Wwz tot en met 2043 geleidelijk in, vanaf dan is er voor nieuwe WW-instroom geen verschil meer in opgebouwde rechten.

Vraag 20

Welke groep maakt langer gebruik van de WW dan 18 maanden? Kunt u deze groep uitsplitsen naar verschillende demografische groepen, bijvoorbeeld leeftijd, geslacht en opleidingsniveau?

Antwoord 20

Deze uitsplitsing kunnen we niet op korte termijn verstrekken. Wel kan worden gesteld dat het vaak om relatief oudere werkloze werknemers gaat. Oudere werkloze werknemers hebben vaker een lang arbeidsverleden opgebouwd en hebben langer de tijd nodig om een nieuwe baan te vinden dan jongere WW-gerechtigden, waardoor zij relatief vaker langer dan 18 maanden gebruik maken van de WW.

Vraag 21

Welke groepen maken langer dan 18 maanden gebruik van de loongerelateerde uitkering in de WIA? Kunt u hiervan een overzicht geven van de afgelopen tienjaar? Wat is de prognose voor de komende jaren?

Antwoord 21

Deze uitsplitsing kan niet op korte termijn verstrekt worden. Er wordt geen prognose gemaakt van aantallen mensen naar duur van de loongerelateerde uitkering. Wel kan worden gesteld dat het vaak om relatief oudere mensen gaat. Oudere werknemers hebben vaker een lang arbeidsverleden opgebouwd waardoor zij een langer WW-recht hebben. De duur van de loongerelateerde uitkering in de WIA is gelijk aan het opgebouwde WW-recht.

Vraag 22

Welke groep maakt langer dan 18 maanden gebruik van de loongerelateerde uitkering in de WIA? Kunt u deze groep uitsplitsen naar verschillende demografische groepen, bijvoorbeeld leeftijd, geslacht en opleidingsniveau?

Antwoord 22

Deze uitsplitsing kan niet op korte termijn verstrekt worden. Wel kan worden gesteld dat het vaak om relatief oudere mensen gaat. Oudere werknemers hebben vaker een lang arbeidsverleden opgebouwd waardoor zij een langer WW-recht hebben. De duur van de loongerelateerde uitkering in de WIA is gelijk aan het opgebouwde WW-recht.

Vraag 23

Wat levert een poortwachterstoets op de WW op, zoals vormgegeven in de geactualiseerde ombuigingslijst van Financiën? Kunt u het budgettair beslag van deze maatregel isoleren uit maategel 10?

Antwoord 23

Het budgettair effect van deze maatregel in de geactualiseerde Ombuigingslijst 2023 van het ministerie van Financiën volgt uit een raming van het CPB in Kansrijk arbeidsmarktbeleid (2020). Het CPB heeft deze raming niet uitgesplitst naar de afzonderlijke effecten van een poortwachterstoets en het verlengen van de opzegtermijn.

Zoals toegezegd bij de Begrotingsbehandeling SZW 2025 informeert de minister van SZW uw Kamer begin 2025 over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de WW-bezuiniging uit het Hoofdlijnenakkoord 2025. Daarbij wordt nader ingegaan op de verwachte (budgettaire) effecten van het verlengen van de opzegtermijn en een poortwachterstoets in de WW.

Vraag 24

Wat levert het verlengen van de opzegtermijn van arbeidscontracten op, zoals vormgegeven in de geactualiseerde ombuigingslijst van Financiën? Kunt u het budgettair beslag van deze maatregel isoleren uit maategel 9 en 10?

Antwoord 24

Maatregelen 9 (Opzegtermijn arbeidscontracten verlengen en intakegesprek UWV) en 10 (Opzegtermijn arbeidscontracten verlengen en poortwachterstoets WW) in de geactualiseerde Ombuigingslijst 2023 van het ministerie van Financiën volgen uit een raming van het CPB in Kansrijk arbeidsmarktbeleid (2020). Het CPB verwacht van alleen het verlengen van de opzegtermijn zonder extra verplichtingen weinig effect.

Zoals toegezegd bij de Begrotingsbehandeling SZW 2025 informeert de minister van SZW uw Kamer begin 2025 over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de WW-bezuiniging uit het Hoofdlijnenakkoord 2025. Daarbij wordt nader ingegaan op de verwachte (budgettaire) effecten van het verlengen van de opzegtermijn en een poortwachterstoets in de WW.

Vraag 25

Wordt de duur van de WW verkort als de opzegtermijn voor arbeidscontracten wordt verlengd?

Antwoord 25

Op dit moment is de minister van SZW nog bezig met de uitwerking van de WW-maatregel uit het

Hoofdlijnenakkoord 2025. Het is in dit stadium daarom nog niet mogelijk om deze vraag te beantwoorden. Begin 2025 wordt uw Kamer nader geïnformeerd over de uitwerking van de WW-maatregel.

Vraag 26

Wat betekent de onderbesteding op de Tegemoetkomingsregeling stoffengerelateerde beroepsziekten (TSB) voor de regeling? Is er nog voldoende budget voor de tegemoetkoming? Wordt dit budget meegenomen naar volgende jaren?

Antwoord 26

De realisatiegegevens van de SVB laten een lager gebruik en toekenningspercentage van de regeling zien dan ten tijde van de begroting werd verwacht. Dit heeft geleid tot onderbesteding en daarmee vrijval van deze middelen. Elk jaar wordt bij Voorjaarsnota opnieuw bekeken wat de verwachting is van het aantal aanvragen en toekenningen van de TSB voor de begrotingshorizon.

Vraag 27

In hoeverre blijken de acties om de TSB meer onder de aandacht te brengen te werken? Welke beleidsinzet is hier nu op?

Antwoord 27

In het Commissiedebat Gezond en Veilig Werken van 26 september j.l. is toegezegd dat de Tweede Kamer voor de Kerst een voortgangsbrief ontvangt over de TSB-regeling. Deze brief zal ingaan op de verbeteringen die zijn voltooid of in uitvoering zijn. De brief bevat een bijlage met een uitgebreide beschrijving van de verbeteringen.

Vraag 28

Hoeveel geld is er nu beschikbaar voor de TSB en in welk jaar? Is er structureel budget beschikbaar?

Antwoord 28

Sinds 2023 staat de regeling open voor drie beroepsziekten: longkanker door asbest, allergisch beroepsastma en chronic solvent-induced encephalopathy (CSE, of schildersziekte). Vanaf 2025 en verder worden er naar verwachting meer beroepsziekten aan de regeling toegevoegd. Daarom stijgen de geraamde uitgaven ieder jaar, van € 22 miljoen in 2025 tot € 49 miljoen in 2029. In de SZW-begroting is structureel budget voor de TSB-regeling.

Vraag 29

Wat zijn de verwachte consequenties voor 2025 en latere jaren van de realisatiecijfers van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) aangaande het toekenningspercentage van de regeling TSB en de vertraagde uitbreiding van het aantal beroepsziektes in de regeling?

Antwoord 29

In het Commissiedebat Gezond en Veilig Werken van 26 september j.l. is toegezegd dat de Tweede Kamer voor de Kerst een voortgangsbrief ontvangt over de Tegemoetkomingsregeling stoffengerelateerde beroepsziekten (TSB). Deze brief zal ingaan op de verbeteringen die zijn voltooid of in uitvoering zijn. De brief bevat een bijlage met een uitgebreide beschrijving van de verbeteringen. De verwachting is dat de verbeteringen een positief effect zullen hebben op de realisatiecijfers van de TSB.

Vraag 30

Waarom stijgt het Ziektewet(ZW)-volume?

Antwoord 30

De raming van het ZW-volume in 2024 ligt hoger ten opzichte van wat eerder is geraamd. De stijging doet zich voor bij de doelgroepen ziekte bij zwangerschap, no-risk polis en bij eindedienstverbanders. De raming is bijgesteld op basis van de meest recente realisatiecijfers van het UWV. Bij de eindedienstverbanders lijkt onder andere de ziekteduur toe te nemen. Voor de groepen ziekte bij zwangerschap, en de no-risk polis is geen duidelijke oorzaak aan te wijzen.

Vraag 31

Welk deel van de stijging van het ZW-volume hangt samen met een hoger dan verwachte instroom van flexcontracten? Kan dit verder worden uitgesplitst? Bijvoorbeeld naar aantal personen met een flexcontract, het instroomrisico van personen met flexcontracten of de duur?

Antwoord 31

De instroom van de totale groep flexcontracten, namelijk uitzendkrachten en eindedienstverbanders (inclusief oproepkrachten), neemt naar verwachting niet toe. Naar verwachting stijgt het aantal eindedienstverbanders, maar het aantal uitzendkrachten daalt in dezelfde mate. Hierdoor verandert het totale aantal flexcontracten niet.

Vraag 32

Wordt de afname van € 11,9 miljoen in verplichtingen en uitgaven voor de uitvoering meegenomen in de lopende gesprekken over bezuinigingen op uitvoeringsorganisaties zoals het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)?

Antwoord 32

De onderuitputting in 2024 heeft betrekking op alle begrotingsgefinancierde uitvoeringskosten op artikel 11, waaronder UWV. Dit betreft een incidentele afname van de uitvoeringskosten en heeft daarom geen invloed op de lopende gesprekken over een bijdrage aan de apparaatstaakstelling die SZW vanaf 2026 aan UWV heeft gevraagd. We zijn in gesprek over de invulling. Daarbij wordt onder meer gezocht naar mogelijkheden voor besparingen door vereenvoudiging van wet- en regelgeving en taakaanpassing.

Vraag 33

Hoe verhoudt de stijging van de kosten in de tegemoetkoming arbeidsongeschikten zich tot de afschaffing hiervan?

Antwoord 33

Er is geen verband tussen de stijging van de uitkeringslasten van de tegemoetkoming arbeidsongeschikten in 2024 en de afschaffing van de tegemoetkoming per 2027. De mutatie in de uitkeringslasten is het gevolg van realisaties.

Vraag 34

Waar komt de stijging van de kosten voor de tegemoetkoming arbeidsongeschikten uit voort? Wordt er meer gebruik van gemaakt? Kunt u deze kosten verder uitsplitsen?

Antwoord 34

De mutatie van de tegemoetkoming arbeidsongeschikten op artikel 12 Rijksbijdragen betreft een stijging van de uitkeringslasten ten opzichte van de stand begroting 2024. Enerzijds komt deze stijging door de wettelijke indexatie van de tegemoetkoming per 1 januari 2024. Anderzijds is het verwachte aantal arbeidsongeschiktheidsgerechtigden gedurende 2024 toegenomen. Er zijn dus meer mensen die recht hebben op een tegemoetkoming dan verwacht ten tijde van de begroting. De toename van de uitkeringslasten kan uitgesplitst worden naar de verschillende arbeidsongeschiktheidsregelingen:

Tabel: mutatie uitkeringslasten AO-tegemoetkoming per regeling

x € 1 mln. 2024
Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) 6.839
Werkhervatting gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) 8.789
Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) 3.962
Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) 0.062
Totaal 19.652

Vraag 35

Wat zijn uw plannen om in de toekomst te voorkomen dat de bijdrage aan het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) neerwaarts moet worden bijgesteld?

Antwoord 35

Aan COA is gevraagd om in het projectplan voorinburgering 2025 een plan van aanpak op te nemen om deelname aan voorinburgering te verhogen. COA zet in op een efficiëntere inzet van formatie van Nt2-docenten en -begeleiders en een flexibeler aanbod van het programma voorinburgering. COA zal in 2025 ieder kwartaal rapporteren over de voortgang van de initiatieven en de effecten op de deelname aan het programma voorinburgering.

Vraag 36

In hoeverre is er een doorwerking van de neerwaartse bijstelling van de bijdrage aan het COA voor de begroting 2025 en latere jaren?

Antwoord 36

De neerwaartse bijstelling van de bijdrage aan het COA in 2024 heeft enkel betrekking op dit jaar. Deze bijstelling heeft dus geen specifieke doorwerking naar latere jaren. Zie verdere toelichting bij het antwoord op vraag 35.

Vraag 37

Wat is de uitwerking in de praktijk van de neerwaartse bijstellingen voor de subsidie aan Vroege Integratie en Participatie (€ 5 miljoen) en aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) (Agentschap DUO € 4 miljoen en leningen DUO € 2 miljoen)?

Antwoord 37

De uitvoering van de reiskosten voor inburgeraars vanaf een COA-instelling zal in 2024 niet van start gaan. De uitvoering hiervan blijkt dit jaar binnen de verantwoordingseisen nog niet mogelijk. Het gevolg hiervan is een bijstelling op de subsidie Vroege Integratie en Participatie.

De bijstellingen bij DUO voor zowel de ontvangsten als de leningen zijn het gevolg van een realistischere raming richting het einde van het jaar. De praktijk zal hier geen last van ervaren.