Antwoord op vragen van het lid Van der Burg over het bezoek van de minister van Buitenlandse Zaken uit Iran aan Nederland
Antwoord schriftelijke vragen
Nummer: 2024D48809, datum: 2024-12-10, bijgewerkt: 2024-12-12 10:20, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (ah-tk-20242025-779).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: C.C.J. Veldkamp, minister van Buitenlandse Zaken (Ooit Nieuw Sociaal Contract kamerlid)
Onderdeel van zaak 2024Z19821:
- Gericht aan: C.C.J. Veldkamp, minister van Buitenlandse Zaken
- Indiener: E. van der Burg, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2024-2025 | Aanhangsel van de Handelingen |
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden |
779
Vragen van het lid Van der Burg (VVD) aan de Minister van Buitenlandse Zaken over het bezoek van de Minister van Buitenlandse Zaken uit Iran aan Nederland (ingezonden 29 november 2024).
Antwoord van Minister Veldkamp (Buitenlandse Zaken) (ontvangen 10 december 2024).
Vraag 1
Deelt u de mening dat Iran een onderdrukkend regime is dat niet alleen zijn eigen bevolking systematisch onderdrukt, maar ook een destabiliserende en bedreigende rol speelt in de internationale gemeenschap?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Waarom heeft u ervoor gekozen om een ontmoeting aan te gaan met de Minister van Buitenlandse Zaken van Iran, terwijl dit regime bekendstaat om systematische onderdrukking en destabilisatie?
Antwoord 2
Zoals u weet heeft Nederland heeft diplomatieke betrekkingen met Iran. Gezien de ontwikkelingen in het Midden-Oosten is het essentieel om diplomatieke kanalen open te houden en op het juiste niveau boodschappen af te geven.Nederland draagt daarmee bij aan regionale de-escalatie. Zo werkt diplomatie.
Vraag 3
Hoe kijkt u naar de timing van uw gesprek met de Iraanse Minister van Buitenlandse Zaken, terwijl uw bezoek aan Israël eerder geannuleerd is?
Antwoord 3
Het niet doorgaan van het bezoek aan Israël stond het gesprek met Iran niet in de weg.
Vraag 4
Met een kwaadaardig regime als Iran zouden geen gezamenlijke belangen moeten bestaan om te bespreken, deelt u deze mening? Toch wordt gesuggereerd door een Iraans medium dat er gezamenlijke belangen besproken zijn, om welke belangen gaat het en hoe is dat te rechtvaardigen?
Antwoord 4
Het is in het belang van Nederland om verdere regionale escalatie in het Midden-Oosten te voorkomen. Dat was de inzet van het gesprek met Iran. Dit is in lijn met hetgeen is gesteld in het Hoofdlijnenakkoord en het Regeerprogramma over de veiligheid van Israël.
Vraag 5
Heeft u Iran tijdens het gesprek stevig aangesproken op hun systematische onderdrukking van burgers, hun destabiliserende invloed in het Midden-Oosten, hun militaire steun aan Rusland in de oorlog tegen Oekraïne en hun ambities om nucleaire wapens te ontwikkelen? Zo ja, wat was de reactie van de Iraanse Minister?
Antwoord 5
De inzet van het kabinet op deze onderwerpen is eenduidig en consequent. Het kabinet heeft zoals bekend serieuze zorgen over de mensenrechten in Iran, het Iraanse nucleaire programma, de Iraanse militaire steun aan Rusland en de steun aan gewapende en/of terroristische groeperingen in het Midden-Oosten.
Omwille van de effectiviteit van de Nederlandse diplomatieke inzet kunnen echter geen details worden gegeven over het gesprek zelf.
Vraag 6
Hoe heeft Nederland in dit gesprek de zorgen geuit van de Iraanse diaspora in Nederland, die zich vaak uitgesproken tegen het regime uitspreekt?
Antwoord 6
De zorgen van de Iraanse diaspora hebben zonder meer de aandacht van het kabinet. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Vraag 7
Wat zijn de concrete resultaten van deze ontmoeting? Zijn er toezeggingen gedaan door Iran, bijvoorbeeld op het gebied van mensenrechten, nucleaire ontwapening of regionale stabiliteit?
Antwoord 7
Zie het antwoord op vraag 5.
Vraag 8
Hoe valt deze ontmoeting te rijmen met het streven naar een harder optreden tegen Iran?
Antwoord 8
Zie het antwoord op vragen 2 en 5.