[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda JBZ-Raad 12-13 december 2024 (Kamerstuk 32317-907)

JBZ-Raad

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2024D49082, datum: 2024-12-12, bijgewerkt: 2024-12-12 12:32, versie: 2

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 32317 -909 JBZ-Raad.

Onderdeel van zaak 2024Z20806:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


32 317 JBZ-Raad

Nr. 909 Verslag van een schriftelijk overleg

Vastgesteld 12 december 2024

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de minister en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de brief van 22 oktober 2024 over het verslag van de JBZ-Raad van 10 en 11 oktober 2024 (Kamerstuk 32317, nr. 903), over de brief van 29 november 2024 over Ontwikkelingen CSAM-Verordening en de uitvoering van de motie van het lid Kathmann c.s. over zich uitspreken tegen een detectiebevel op privécommunicatie van burgers en komen tot gezamenlijke uitgangspunten voor het tegengaan van verspreiding van beeldmateriaal van onlinekindermisbruik (Kamerstuk 32 317, nr. 891) (Kamerstuk 32 317, nr. 906) en over de brief van 3 december 2024 over de Geannoteerde agenda JBZ-Raad 12-13 december 2024 (Kamerstuk 32317, nr. 907).

De vragen en opmerkingen zijn op 9 december 2024 aan de minister en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voorgelegd. Bij brief van 11 december 2024 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Pool

Adjunct-griffier van de commissie,
Paauwe

Inhoudsopgave

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie en reactie van de bewindspersoon

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie en reactie van de bewindspersoon

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie en reactie van de bewindspersoon Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie en reactie van de bewindspersoon

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie en reactie van de bewindspersoon

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
en reactie van de bewindspersoon

Met betrekking tot de mogelijke agendering van de EU-verordening ter bestrijding van online seksueel kindermisbruik (hierna: CSAM-verordening) willen de leden van de PVV-fractie dat er niet zonder steun van de Kamer wordt afgeweken van het eerder door het kabinet ingenomen standpunt waarmee Nederland tot de groep landen blijft behoren die de algemene oriëntatie op dit onderwerp niet steunt. Graag ontvangen deze leden een toezegging van de minister.

Antwoord
De standpunten zoals uiteengezet in de brieven van 1 oktober en 29 november jl. blijven van kracht.
1 Nederland zal zich onthouden van het innemen van een positie ten aanzien van het laatste Hongaarse voorstel en dit actief kenbaar maken. Hiermee blijft Nederland tot de groep landen behoren die een algemene oriëntatie niet steunt.

Wat betreft de aanpak van mensensmokkel zijn de leden van de PVV-fractie teleurgesteld dat het kabinet geen steun heeft verleend aan het voorstel van de Europese Commissie tot het strafbaar stellen van ‘het publiekelijk aanzetten tot illegale binnenkomst, doortocht of verblijf’. Dit is een gemiste kans van het kabinet om illegale migratie en alle ondermijnende criminele organisaties die hierbij betrokken zijn, een slag toe te brengen. Deze leden vragen de minister zich in te spannen om alsnog tot een werkbare definitie te komen, zodat het aansporen tot illegale binnenkomst, doortocht of verblijf strafbaar kan worden gesteld.

Antwoord

Zoals ook in het BNC-fiche gesteld heeft Nederland ingezet op verduidelijking van de reikwijdte van de strafbaarstelling en op wijziging van de precieze formulering van het artikel over het publiekelijk aanzetten tot illegale binnenkomst, doortocht of verblijf.2 In de onderhandelingen is naar mening van het kabinet geen formulering gevonden die de legaliteit voldoende waarborgt en die dus voldoende duidelijk maakt welke gedragingen wel en niet binnen de reikwijdte van de bepaling vallen.

Het overgrote deel van de lidstaten had soortgelijke fundamentele bezwaren en zorgen in relatie tot de vrijheid van meningsuiting. Het kabinet acht het derhalve niet waarschijnlijk dat in het kader van dit voorstel - dat minimumnormen stelt waar lidstaten nationaal verder in mogen gaan - nog wordt gekomen tot de gewenste bepaling en voor alle lidstaten werkbare definitie. Het kabinet is daarom van mening dat beter binnen de huidige rechtskaders nader kan worden verkend in hoeverre dergelijke activiteiten, en daarbij met name de wervingsactiviteiten van mensensmokkelaars op bijvoorbeeld sociale media, beter tegen kunnen worden gegaan.

De leden van de PVV-fractie zijn verbolgen over het feit dat de EU voorstelt om in de aanpak van mensensmokkel de minimumnorm voor strafmaxima te verlagen. Voor mensensmokkel met de dood tot gevolg wordt deze verlaagd van vijftien jaar naar maximaal tien jaar en voor overige zwaardere gevallen wordt deze verlaagd van tien jaar naar maximaal acht jaar. De EU geeft hiermee het signaal af dat het wel wat minder kan met het bestraffen van mensensmokkelaars en dat ze vooral niet te hard moeten worden aangepakt. Een heel verkeerd signaal, vinden deze leden. Dit is ook niet in lijn met de afspraken in het Hoofdlijnenakkoord waar wordt ingezet op zwaarder bestraffen van zware misdrijven.

Deelt de minister deze mening van deze leden en kan hij toezeggen dat deze Europese oriëntatie niet tot gevolg zal hebben dat in Nederland de straffen worden verlicht voor betreffende zware misdrijven? Hoe gaat hij dit bewerkstelligen?

Antwoord
Het compromisvoorstel voor de nieuwe mensensmokkelrichtlijn bevat hogere minimumnormen voor de strafmaxima dan het huidige beknoptere Europese kader.
3

De minimumnormen voor de strafmaxima bij de verschillende vormen van mensensmokkel zijn in het compromisvoorstel na de onderhandelingen enkel lager dan in het oorspronkelijke voorstel van de Europese Commissie (hierna: Commissie). Hierbij acht het kabinet van belang te melden dat de in het voorstel genoemde minimumnormen zien op de minimale strafmaxima die lidstaten nationaal moeten opnemen. Lidstaten kunnen dus desgewenst ook hogere gevangenisstraffen hanteren. Het strafmaximum voor mensensmokkel is in de Nederlandse wetgeving ook hoger. Het opnemen van deze minimumnormen in de mensensmokkelrichtlijn betekent dus niet dat de nationale strafmaxima voor mensensmokkel in artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht naar beneden aangepast worden. De behandeling van het reeds bij uw Kamer aanhangige wetsvoorstel voor de verhoging van de wettelijke strafmaxima van mensensmokkel en de uitbreiding van de toepasselijkheid van de strafwet op mensensmokkel begaan buiten Nederland, kan dus ook gewoon doorgaan.4 Het compromisvoorstel past dus ook binnen de ambities van het kabinet.

Tot slot hechten de leden van de PVV-fractie eraan te melden dat deze leden graag zien dat mensensmokkel te allen tijde strafbaar wordt gesteld, ongeacht of dit onder de vlag van een ngo gebeurt of niet. Het gaat niet om de intentie, maar om de strafbaarheid van het feit. Deelt de minister dit standpunt? Of mag iedereen met goede bedoelingen voortaan misdrijven begaan? Graag ontvangen deze leden een reflectie van de minister.

Antwoord
Personen en organisaties dienen niet bij te dragen aan criminele activiteiten van mensensmokkelaars die geregeld mensenlevens op het spel zetten. Het kabinet vindt het onwenselijk wanneer de activiteiten en aanwezigheid van private schepen – bijvoorbeeld op de Middellandse Zee – zouden bijdragen aan het voortduren van mensensmokkel over zee. Het is aan de nationale (opsporings-)autoriteiten te onderzoeken of sprake is van strafbare gedragingen en zo nodig over te gaan tot strafrechtelijke vervolging. In Nederland is deze bevoegdheid voorbehouden aan het Openbaar Ministerie. Het is dus ook niet aan het kabinet om uitspraken te doen over wanneer tot vervolging wordt overgegaan en waar deze grens precies ligt.

Het kabinet benadrukt dat het tegengaan van het verlies van levens op zee en de internationaalrechtelijke plicht om mensenlevens op zee te redden uitgangspunten blijven. Het kabinet is daarmee dus ook niet voor het strafbaar stellen van hulp aan mensen in nood door organisaties, zoals niet-gouvernementele organisaties, die handelen op basis van humanitaire gronden en met inachtneming van internationale regels, maar wil tegelijkertijd strafrechtelijke aansprakelijkheid niet expliciet bij wet uitsluiten. Een beslissing over of vervolging van strafbare gedragingen al dan niet dient plaats te vinden moet namelijk kunnen worden gemaakt op basis van de concrete omstandigheden van een geval en kan sterk afhangen van de precieze omstandigheden. Daarom is het kabinet ook van mening dat humanitaire hulp niet bij voorbaat wordt uitgesloten van strafbaarheid, en dat in gevallen die daar aanleiding toe geven onderzoek kan plaatsvinden alvorens wordt besloten of ook sprake is geweest van vervolgbare gedragingen.


Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
en reactie van de bewindspersoon

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de agenda van de JBZ-Raad op 12 en 13 december 2024. Deze leden zien dat de CSAM-verordening weer op tafel ligt en hebben hierover vragen en opmerkingen.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse gelezen hoe de motie-Kathmann c.s. (Kamerstuk 32 317, nr. 891) is uitgevoerd. Deze leden constateren dat voorstellen die alleen mogelijk zijn met client side scanning en voorstellen die een detectiebevel bevatten, nu principieel worden uitgesloten door het kabinet. Klopt deze constatering? Heeft de minister nog aan andere scenario's gedacht over hoe deze motie uit te voeren? Zo ja, waarom zijn deze denkrichtingen niet verder uitgewerkt?

Antwoord
In de Kamerbrief waarnaar in de vraag wordt verwezen, worden enkele uitgangspunten geschetst voor de onderhandelingen in Brussel, specifiek met betrekking tot een detectiebevel. Nederland zal, in lijn met de motie Kathmann c.s., geen voorstellen ondersteunen die een verplichting inhouden tot detectie in de privécommunicatie van alle burgers. Daarnaast worden voorstellen afgewezen die een verplichting omvatten tot detectie van onbekend kinderpornografisch materiaal en grooming. Ten slotte zal het kabinet met de informatie die nu voorhanden is, geen voorstellen over verplichte detectie ondersteunen die in de praktijk uitsluitend kunnen worden uitgevoerd door middel van client-side scanning.

Daarnaast wordt onderzocht of alternatieven bestaan die technisch en juridisch voldoende waarborgen bieden voor de veiligheid en privacy van burgers. Tevens wordt bekeken of het kabinet ruimte ziet voor het ondersteunen van verplichte detectie in andere contexten, zoals in niet-versleutelde communicatiediensten of op hostingservers. Zoals in de Kamerbrief wordt benadrukt is verder onderzoek noodzakelijk om deze mogelijkheden te kunnen beoordelen.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn blij met de degelijke uitwerking, maar verwachten dat er zonder grondige aanpassingen van het voorstel te veel bezwaren blijven bestaan die effectieve wetgeving op de korte termijn in de weg blijven staan. Heeft de minister ten tijde van het schrijven nieuwe tekstwijzigingen ontvangen van het Hongaarse voorzitterschap? Waren deze gewijzigd ten opzichte van eerder ontvangen voorstellen? Bovendien hebben deze leden begrepen dat er vrijdag een aanvullende bijeenkomst is geweest van het Coreper II-vooroverleg. Deze leden zijn benieuwd waarom deze is geagendeerd en wat hier besproken is. Kan de minister dit toelichten?

Antwoord
Het Hongaarse voorzitterschap heeft ten tijde van dit schrijven geen nieuwe inhoudelijke tekstwijzigingen voorgesteld. In de Coreper-vergadering van 6 december jl. afgelopen vrijdag wilde het Voorzitterschap beoordelen of er veranderingen waren in het krachtenveld en te toetsen of een gekwalificeerde meerderheid voor het voorstel kon worden behaald. Dit was niet het geval.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen wat de toekomst is van de derogatie voor detectie voor techbedrijven, die nu in 2026 afloopt. Zet deze naderende deadline de onderhandelingen in de Raad te veel onder druk? Acht de minister het wenselijk en aannemelijk dat de derogatie verlengd wordt als lidstaten niet snel tot een akkoord komen?

Antwoord
Onder het vorige Voorzitterschap hebben het Europees Parlement en de Raad besloten de derogatie van de ePrivacy-richtlijn met 20 maanden te verlengen, waardoor deze nu van kracht blijft tot april 2026. Het is mogelijk dat het Europees Parlement en de Raad een nieuw voorstel tot verlenging doen indien de onderhandelingen over de Verordening meer tijd in beslag nemen dan voorzien.

Kan hij bovendien iets meer zeggen over welke lidstaten nu twijfelen over hun positie en welke bezwaren zij hebben? Richt het Hongaarse voorzitterschap zich nu tot de blokkerende minderheid of de meerderheid bij het verder afstemmen van de tekst van de verordening? Met welke lidstaten trekt de minister nu samen op om richting te geven aan de onderhandelingen?

Antwoord
Over de posities van specifieke lidstaten kunnen vanwege de vertrouwelijkheid geen mededelingen worden gedaan. Het Hongaarse voorzitterschap heeft ten tijde van dit schrijven geen nieuwe inhoudelijke tekstwijzigingen voorgesteld. Wel is duidelijk dat een grote groep lidstaten dit voorstel kan steunen en tot een algemene oriëntatie wil komen. Tegelijk is er op het moment van schrijven een kleinere groep kritische lidstaten die het huidige voorstel nog niet kan steunen en die een blokkerende minderheid vormt. Nederland behoort tot deze laatste groep.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zouden graag zien dat de strekking van de CSAM-verordening verandert en de principiële bezwaren van de blokkerende minderheid wegneemt. Alleen op die manier hangt effectieve wetgeving die kan rekenen op brede steun, niet langer af van voorstellen die volgens deze leden leiden tot onacceptabele schendingen van digitale grondrechten. Zij pleiten voor een verordening met een beter afgebakend doel: om beelden van seksueel kindermisbruik te verwijderen van het internet. De vervlechting met het strafrecht en de onzekere technologie die dit mogelijk moet maken, achten zij als een te grote inbreuk op de privacy en cyberveiligheid van alle Europeanen. Dat laat onverlet dat een stevige Europese aanpak van onlinekindermisbruik bittere noodzaak is, mits deze uitgaat van bewezen effectieve maatregelen en Europese grondrechten respecteert.
Onder welke voorwaarden zou de minister een gewijzigd voorstel van deze strekking steunen? Verandert de positie van de minister als client side scanning niet meer in het voorstel staat en er geen sprake meer is van detectiebevelen op versleutelde een-op-eenchatdiensten? Heeft de minister zijn voorwaarden kenbaar gemaakt aan het Hongaarse voorzitterschap?

Antwoord
In de brief aan uw Kamer van 29 november jl. heeft de minister van Justitie en Veiligheid aangegeven dat het kabinet niet met het laatste compromisvoorstel van het Hongaarse voorzitterschap kan instemmen en dat Nederland in lijn met de motie Kathmann c.s., geen voorstellen zal ondersteunen die een verplichting inhouden tot detectie in de privécommunicatie van alle burgers. Ook gaat de brief in op verdere vragen en aandachtspunten die nader dienen te worden onderzocht. Daarna kan worden bezien of, en zo welke, nadere voorwaarden en uitgangspunten kunnen worden gehanteerd Het Hongaarse voorzitterschap is uiteraard bekend met de Nederlandse positie en de voorwaarden die Nederland stelt.

Tot slot zijn de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie benieuwd naar de planning de komende tijd. Als bij de JBZ-Raad een algemene oriëntatie wordt aangenomen, welke acties en onderhandelingen volgen hier dan op? Acht de minister het huidige voorstel kansrijk in de triloogfase, gezien de kritische houding van het Europees Parlement? Als het Hongaarse voorzitterschap er niet in slaagt met een gerechtvaardigde meerderheid tot een oriëntatie te komen, hoe zal het Poolse voorzitterschap de onderhandelingen verder brengen? Behorende tot de blokkerende minderheid, is het aannemelijk dat Polen concessies doet richting andere kritische lidstaten? Is hierover al gesproken en wat was de strekking van dit contact? Welke rol gaat de minister spelen als bewindspersoon van een kritische lidstaat om de zorgen en bezwaren zo veel mogelijk weg te nemen in de gewijzigde tekst?

Antwoord
Indien een algemene oriëntatie zou worden bereikt, dan volgt deze Verordening het reguliere EU-wetgevingsproces, waarin de onderhandelingen in de triloogfase komen. In die fase vinden besprekingen plaats tussen de Commissie, de Raad en het Europees Parlement. Op dit moment is er echter geen zicht op het vervallen van de blokkerende minderheid. Het is nog te vroeg om in te schatten hoe het huidige voorstel zal evolueren, mede gezien de kritische houding van het Europees Parlement. Op dit moment is het niet mogelijk om op de verdere planning vooruit te lopen. Tevens is nog niet duidelijk hoe het Poolse voorzitterschap met dit voorstel verder zal gaan.


Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
en reactie van de bewindspersoon

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de eerstvolgende JBZ-Raad. Deze leden stellen daar nog enkele vragen over.

De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet zich positief heeft opgesteld over het meenemen van kindersekspoppen in het voorstel voor de richtlijn ter voorkoming en bestrijding van seksueel misbruik van kinderen. Hoe groot is de kans dat dit onderdeel wordt van de richtlijn en hoe staat het met de inwerkingtreding van het Nederlandse verbod op kindersekspoppen? Is dat al genotificeerd bij de Europese Commissie? Zo nee, waarom niet?

Antwoord
In de algemene oriëntatie wordt in een van de overwegingen aandacht besteed aan kindersekspoppen. Daarin worden lidstaten aangemoedigd om gedragingen met kindersekspoppen, waaronder de productie daarvan, strafbaar te stellen. Er zijn geen indicaties dat andere lidstaten bezwaar zullen maken tegen deze overweging.

Met betrekking tot het Nederlandse verbod op kindersekspoppen geldt dat de verplichte notificatie aan de Commissie op 10 juli 2024 heeft plaatsgevonden. Er zijn binnen de in acht te nemen zogeheten “stand still periode” van drie maanden geen reacties van de Commissie of andere lidstaten ontvangen. Dat betekent dat het verbod in werking kan treden. Het besluit dat voorziet in inwerkingtreding per 1 januari 2025 is inmiddels gepubliceerd (Stb. 2024, 363).

De leden van de VVD-fractie hebben gezien dat er aarzelingen waren over de voorgestelde verplichting voor werkgevers en vrijwilligersorganisaties om informatie op te vragen over het bestaan van strafrechtelijke veroordelingen, omdat niet geheel duidelijk was hoe die verplichting zich verhoudt tot de Nederlandse VOG-systematiek. Kan de minister dit nader toelichten? Welke exacte verplichtingen vloeien voort uit de algemene oriëntatie en welke daarvan vergen aanpassing van wet- en regelgeving, ervan uitgaande dat de algemene oriëntatie wordt bereikt deze JBZ-Raad? Graag ontvangen deze leden ook een analyse wat het richtlijnvoorstel voor de Nederlandse VOG-systematiek en praktijk betekent.

Antwoord
Het kabinet onderschrijft nadrukkelijk het belang van een gedegen bescherming van kinderen tegen seksueel kindermisbruik. Het kabinet heeft daarom een uitgebreid screeningsbeleid. Zo geldt in veel gevallen al een wettelijke Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG)-plicht voor het werken met kinderen, zoals voor medewerkers in de kinderopvang en het onderwijs. Ook stimuleert de Nederlandse overheid vrijwilligersorganisaties die met kwetsbare personen werken om alleen personen met een VOG aan te nemen. Voor deze doelgroep bestaat de Regeling Gratis VOG.

In de onderhandelingsfase bestond voor enkele delegaties, waaronder Nederland, onduidelijkheid over de precieze reikwijdte van de voorgestelde verplichting tot screening. De oorspronkelijke screeningsverplichting gold voor werkgevers en vrijwilligers, zonder nadere duiding wie daar dan precies onder zouden vallen, waardoor Nederland twijfels had over de handhaafbaarheid hiervan. De verwachting was dat het lastig zou zijn om zicht te houden op alle vrijwilligers die werken met kinderen, zeker als het gaat om incidentele vrijwilligers. In de onderhandelingen is tegemoet gekomen aan de zorg van Nederland omtrent de reikwijdte van de bepaling.

De algemene oriëntatie schrijft een screeningsverplichting voor in bepaalde sectoren. Te weten in ieder geval de jeugdzorg, het onderwijs de kinderopvang en de gezondheidszorg in het algemeen. Dit is in lijn met het Nederlandse VOG-beleid. Binnen deze sectoren worden de medewerkers en bepaalde groepen vrijwilligers in Nederland reeds gescreend. Het kabinet is tevreden over de bereikte algemene oriëntatie, voor zover nu kan worden ingeschat laat de algemene oriëntatie voldoende ruimte voor toepassing van de Nederlandse VOG-systematiek.

De leden van de VVD-fractie vragen, met betrekking tot de richtlijn tot harmonisatie van bepaalde aspecten van het insolventierecht, in hoeverre er in het kader van het bereiken van een (gedeeltelijke) algemene oriëntatie ook is gesproken over nut en noodzaak van harmonisering van de procedures van de Wet homologatie onderhands akkoord (Whoa-procedures).

Antwoord
In het kader van het bereiken van de gedeeltelijke algemene oriëntatie is er niet specifiek gesproken over de harmonisering van de procedures van de Wet homologatie onderhands akkoord (Whoa). De in de Whoa opgenomen procedures zijn al gedeeltelijk geharmoniseerd door de in 2019 tot stand gekomen richtlijn betreffende herstructurering en insolventie.
5 Deze richtlijn is in 2022 in Nederlandse wetgeving geïmplementeerd.6 Evaluatie van deze richtlijn is voorzien uiterlijk op 17 juli 2026.7 In deze evaluatie zal de Commissie de toepassing en het effect van deze richtlijn onderzoeken en zo nodig aanvullende maatregelen tot harmonisatie overwegen. 8

De leden van de VVD-fractie vragen of de minister kan expliciteren dat Nederland ten aanzien van de positie over herziening van de EOM-verordening (Europees Openbaar Ministerie) de uitkomst van de evaluatie zal afwachten. Ook vragen deze leden of het kabinet bereid is te handelen naar de letter en geest van de motie Kamerstuk 35 429, nr. 8 waarin de Kamer heeft gevraagd te waken voor een verdere uitbreiding van het EOM-mandaat en in ieder geval niet zonder expliciet voorafgaand overleg met de Kamer hierin stappen te zetten. Is het kabinet bereid in 2026 in een zo vroeg mogelijk stadium de evaluatie van de EOM-verordening te delen met de Kamer en geen positie in te nemen zonder overleg met de Kamer over de evaluatie van de EOM-verordening?

Antwoord
Het kabinet bevestigt dat het standpunt nog ongewijzigd is en dat Nederland voorkeur heeft voor het afwachten van de evaluatie van de EOM-Verordening die is voorzien voor 2026. Het kabinet zal uw Kamer zowel van de uitkomst van deze evaluatie als van eventuele voorstellen van de Commissie tot aanpassing van de EOM-Verordening op basis daarvan tijdig op de hoogte stellen zonder hierin al stappen te zetten, conform de aangehaalde motie.

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de ontwikkelingen inzake de CSAM-verordening. Deze leden onderschrijven met het kabinet de noodzaak dat Europese landen beter moeten samenwerken bij het voorkomen en tegengaan van onlinekindermisbruik. Als last resort bij een effectieve aanpak van online kinderpornografisch materiaal is het wat deze leden betreft wenselijk om nader te bezien onder welke voorwaarden en adequate waarborgen voor privacy en digitale veiligheid een verplichtend detectiebevel vorm kan krijgen. Staat de minister open als landen die duidelijk voorstander zijn van een vorm van een verplichtend detectiebevel, met Nederland in gesprek willen om tegemoet te komen aan de zorgen van de minister? Is de minister ook bereid om actief het gesprek aan te gaan met voorstanders om een poging te wagen uit de huidige impasse te raken?

Antwoord
Het kabinet staat altijd open voor constructieve gesprekken over mogelijke oplossingen, waarbij het kabinet gebonden is aan de kaders zoals door uw Kamer geschetst in onder andere de motie-Van Raan en de motie-Kathmann c.s.. Hierbij zij wel opgemerkt dat het kabinet weloverwogen tot het huidige standpunt is gekomen. Hierbij is ook gekeken naar de argumenten van de voorstanders van dit voorstel. Dit heeft de zorgen van het kabinet over de bescherming van in het geding zijnde fundamentele grondrechten, met name op het gebied van de privacy en het brief- en telecommunicatiegeheim, en de veiligheid van het digitale domein echter onvoldoende kunnen wegnemen. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 29 november jl., erkent het kabinet dat technologische ontwikkelingen voortdurend in beweging zijn. Nieuwe technologieën of andere relevante inzichten kunnen aanleiding geven bestaande standpunten opnieuw te overwegen. Indien zich dergelijke ontwikkelingen voordoen, zal het kabinet deze zorgvuldig onderzoeken.

In januari treedt een nieuw Voorzitterschap in Brussel aan. Nederland zal, zoals gebruikelijk, actief bijdragen aan het proces om tot een voorstel te komen dat kan worden ondersteund aangezien het kabinet het doel van de Verordening expliciet steunt.

De leden van de VVD-fractie lezen in de brief dat nieuwe technologische ontwikkelingen of andere relevante inzichten aanleiding kunnen geven om bestaande standpunten opnieuw te bekijken. Indien dergelijke technieken of omstandigheden zich voordoen, zal de regering deze nader onderzoeken en de Kamer hierover informeren. Vooralsnog bestaat volgens het kabinet te weinig zekerheid om te kunnen concluderen dat een voldoende veilige manier beschikbaar is om vorm te geven aan alternatieve mogelijkheden. Kan de minister concretiseren welke technologische ontwikkelingen en relevante inzichten aanleiding kunnen geven om het bestaande standpunt van het kabinet opnieuw te bekijken? Ook wordt een aantal keren verwezen dat nader onderzoek nodig is, onder andere naar aanleiding van het advies van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD). Kan de minister aangeven wanneer de Kamer nader wordt geïnformeerd over deze onderzoeken?

Antwoord
Het kabinet verkent of er alternatieve mogelijkheden zijn die technisch en juridisch voldoende waarborgen bieden voor de veiligheid, weerbaarheid en de privacy van burgers. Op dit moment is het te vroeg om een datum te verbinden aan het definiëren van mogelijke uitgangspunten of nieuwe inzichten.

De leden van de VVD-fractie vragen of het in de lijn der verwachting ligt dat het voorstel de komende maanden zal worden gewijzigd. In hoeverre bestaat de inschatting dat onder het inkomend Pools voorzitterschap een nieuw compromisvoorstel zal worden geagendeerd in Coreper en in de Raad?

Antwoord
Zoals benoemd in de beantwoording van de vragen van de leden van de GroenLinks-PvdA fractie, is het niet mogelijk om inhoudelijk vooruit te lopen op de plannen het Poolse voorzitterschap. Daar heeft het kabinet geen zicht op.

Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie en reactie van de bewindspersoon

De leden van de NSC-fractie lezen op de agenda voor de JBZ-Raad dat in 2021 een EU-strategie is ontwikkeld met betrekking tot het bestrijden van antisemitisme, welke nadruk legt op preventie, bescherming van Joodse gemeenschappen en bevordering van Holocausteducatie. Hierna hebben meerdere lidstaten zelf strategieën geïntroduceerd. Het kabinet heeft op 22 november 2024 een nieuwe antisemitismestrategie 2024-2030 gepresenteerd. Deze leden vragen naar de verschillen en overeenkomsten in antisemitismestrategieën tussen lidstaten.

De leden van de NSC-fractie vragen het kabinet om tijdens de JBZ-Raad te vragen welke verschillen en overeenkomsten in antisemitismestrategieën er zijn tussen lidstaten en of Nederland nog kan leren van antisemitismestrategieën van andere lidstaten. Deze leden vragen de minister om hierover een brief te sturen naar de Kamer.

Antwoord
De Strategie bestrijding antisemitisme 2024-2030 van het kabinet is met de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB) opgesteld. Ook in andere lidstaten zijn nationale coördinatoren voor de bestrijding van antisemitisme aangewezen. Het aanstellen van een nationaal coördinator in ieder lidstaat is onderdeel van de EU-strategie ter bestrijding van antisemitisme. Deze coördinatoren komen regelmatig bijeen en wisselen best practices voor beleidsmaatregelen uit. Op deze manier vindt er goede kennisdeling plaats tussen EU-lidstaten. Bevindingen van effectieve maatregelen die de komende jaren in andere landen worden opgedaan, worden onder meer via dit netwerk van nationaal coördinatoren verspreid en zullen worden meegenomen in de verdere doorontwikkeling van de strategie. In de jaarlijkse voortgangsbrief van de strategie aan uw Kamer zal worden ingegaan op de voortgang van de inspanningen van het kabinet om antisemitisme tegen te gaan en verdere versterkingen. In deze brief zal ook aandacht zijn voor best practices uit andere lidstaten.

De leden van de NSC-fractie zien op de agenda een stand van zaken-bespreking over het EOM. In de geannoteerde agenda staat dat Nederland van mening blijft dat er geen directe aanleiding is het mandaat van het EOM uit te breiden tot bijvoorbeeld de strafrechtelijke handhaving van EU-sancties. Nederland staat wel open voor een discussie over een beperkte aanpassing van de EOM-verordening indien een dergelijke aanpassing het EOM in staat zou stellen zijn werkzaamheden binnen het huidige mandaat, dat zich richt op de bestrijding van EU-fraude, effectiever te vervullen. Nederland wacht de uitkomsten van de evaluatie van de EOM-verordening, die is voorzien voor 2026, met belangstelling af om dan nader een positie in te kunnen nemen over de rol en mandaat van het EOM. Deze leden kunnen zich daar op zich in vinden. Zij hebben wel een aantal vragen over het EOM. Het EOM is sinds 2021 operationeel en heeft als bevoegdheid strafbare feiten die de financiële belangen van de EU schaden te onderzoeken en vervolgen. Reden van de oprichting is: de EU-landen zijn in 2018 naar schatting € 140 miljard aan btw-inkomsten misgelopen als gevolg van grensoverschrijdende fraude. Kan het kabinet, vooruitlopend op de evaluatie, alvast wat zeggen over de werking van het EOM en de resultaten tot nu toe? En is de minister tevreden met de huidige prestaties? Waar ziet de minister verbeterpunten? Heeft de minister al ideeën over manieren waarop kan worden gewerkt aan een effectievere vervulling van de werkzaamheden?

Antwoord
Afgaande op de drie jaarverslagen van het EOM die uw Kamer ook heeft ontvangen, is het kabinet positief over de voorlopige resultaten van het EOM in de eerste drie jaren van zijn bestaan. Dat beeld wordt bevestigd in de recente ontwikkelingen in grote onderzoeken naar zaken rondom Btw-fraude waarmee honderden miljoenen Euro’s gemoeid waren en waarin ook de rol van de georganiseerde misdaad daarin steeds duidelijker aan het licht is gekomen. De minister van Justitie en Veiligheid is hier bij een bezoek aan het EOM op 10 oktober jl. uitgebreid over geïnformeerd. Dankzij de komst van het EOM is er nadrukkelijk meer prioriteit voor de bestrijding van EU-fraude gekomen. Ook is de samenwerking tussen nationale instanties in grensoverschrijdende zaken aanmerkelijk eenvoudiger dan met klassieke vormen van justitiële samenwerking als wederzijdse erkenning in strafzaken en rechtshulp. Het kabinet is dan ook tevreden over de impact van het EOM tot nu toe. Daarnaast zijn er al bepaalde punten voor verbetering te noemen. De Commissie heeft in 2023 een externe studie naar de implementatie van de EOM-verordening laten uitvoeren.
9 Volgens de bevindingen van de onderzoekers schiet de implementatie van de EOM-Verordening door de deelnemende lidstaten op onderdelen tekort. Sommige bepalingen van de EOM-Verordening hebben in de praktijk geleid tot interpretatieproblemen en verschillen van inzicht tussen het lokale OM en het EOM over bevoegdheden. Het kabinet staat daarom open voor een discussie over de verordening als die het voor het EOM mogelijk maken nog effectiever op te treden binnen zijn huidige mandaat. De verwachting is dat dergelijke punten duidelijk naar boven zullen komen bij de op grond van de EOM-verordening vereiste evaluatie.

Ook zien de leden van de NSC-fractie op de agenda dat de minister tijdens de lunchbespreking over het gebruik van kunstmatige intelligentie op het gebied van justitie zal benadrukken dat kunstmatige intelligentie mogelijkheden biedt op het justitieterrein, zoals op het gebied van rechtsbescherming, rechtspraak en rechtshandhaving, maar dat dit gepaard moet gaan met inachtneming van randvoorwaarden, zoals respect voor grondrechten, gegevensbescherming en de blijvende centrale rol van de mens in het nemen van juridische beslissingen. Deze leden vinden deze randvoorwaarden van groot belang. Zij vragen wat de plannen zijn met betrekking tot het gebruik van kunstmatige intelligentie in de rechtspraak. Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat de hiervoor genoemde randvoorwaarden in acht worden genomen in het geval kunstmatige intelligentie binnen de rechtspraak zal worden ingezet? En welke winst is er te behalen qua doorlooptijden, capaciteitsproblemen en toegang tot de rechter als kunstmatige intelligentie wordt ingezet binnen de rechtspraak?

Antwoord
Tijdens de conferentie “Digitale Rechtsstaat” heeft de Raad voor de rechtspraak een aantal onderwerpen rond AI in het justitiedomein belicht. Aan bod kwamen de mogelijkheden die AI biedt voor de rechtspraak, de gebieden waarop AI invloed zal hebben op de Rechtspraak en hoe de Rechtspraak alert moet blijven op fundamentele (staats)rechtelijke beginselen. In vervolg hierop presenteert de Rechtspraak begin 2025 een AI‑strategie, waarin wordt ingegaan op AI in het domein en de omgeving van de Rechtspraak.

Door een terugloop in het personeel en verzwaring van rechtszaken zet de Rechtspraak in op slimmer en innovatiever werken ten behoeve van de rechtzoekenden. Op dit moment verkent de Rechtspraak de mogelijkheden die AI biedt, bijvoorbeeld bij het pseudonimiseren van te publiceren rechterlijke uitspraken.

Daarnaast vinden over de implementatie van de AI-Verordening en over de randvoorwaarden voor het gebruik van algoritmes binnen de rechtspraak regelmatig gesprekken plaats op ambtelijk niveau. De Rechtspraak is gestart met de bevordering van de AI-geletterdheid binnen de organisaties door het aanbieden van opleidingen, een van de belangrijke elementen van de AI‑verordening.

Tot slot willen de leden van de NSC-fractie deze inbreng gebruiken om in te gaan op onlinekindermisbruik en de bescherming van kinderen tegen onlinekindermisbruik. Deze leden vragen hoe de regering aankijkt in het licht van bestrijding van onlinekindermisbruik tegen het op Europees niveau vaststellen van verplichte 'safety by design'-standaarden die op het niveau besturingssysteem geïmplementeerd zouden moeten worden. Hierbij denken deze leden aan iets als de Harmblock-oplossing van het Britse SafeToNet, waarbij kinderpornografisch materiaal op apparaten geblokkeerd wordt met een accuratesse van boven de 95%, maar alles volledig lokaal plaatsvindt en er dus geen rapporteringslijn richting een instantie als Interpol ingebouwd wordt. Hiermee doorbreekt men wel de enorme verspreiding van onlinekindermisbruik en kinderen worden aan de voorkant beschermd, maar wordt er geen systeem opgetuigd van massasurveillance. Hoewel deze leden nog kritische kanttekeningen hebben bij de praktische uitvoerbaarheid, is dit wel een richting die wat deze leden betreft serieus verkend zou moeten worden. Is de minister bereid dat te doen en met een kabinetsstandpunt op safety by design te komen?

Antwoord
Het kabinet onderschrijft dat het voorstel van de leden van de NSC-fractie over verplichtingen rondom 'safety by design'-standaarden serieus moet worden verkend. Op ambtelijk niveau vindt dan ook reeds kennisuitwisseling plaats met de Britse collega´s, onder meer over mogelijkheden geschetst door bijvoorbeeld SafeToNet. Het kabinet acht het raadzaam om eerst de voortgang onder het nieuwe Voorzitterschap af te wachten en daarna te beoordelen of er een concreet kabinetsstandpunt over dit onderwerp vereist is.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie en reactie van de bewindspersoon

De leden van de SP-fractie hebben de geannoteerde agenda voor de JBZ-Raad gelezen. Deze leden hebben hier nog een aantal vragen over.

De leden van de SP-fractie hebben consequent de kritiek vanuit deskundigen, organisaties en andere Kamerfracties op de CSAM-verordening gesteund, omdat deze leden constateerden dat de verordening een bijzonder grote inbreuk maakt op de privacy op het internet en niet bijdraagt aan het doel dat wij met zijn allen nastreven: het effectief bestrijden van kinderporno. Tegelijkertijd zijn deze leden niet ongevoelig voor de wens om een aanpak op Europees niveau voor deze bestrijding, waar ook veel maatschappelijke organisaties in dit land recent een oproep voor hebben gedaan in de vorm van een brief van twaalf kinderrechtenorganisaties. Dat uiteindelijk privacy en bescherming geen tegenpolen hoeven te zijn, delen deze leden met de organisaties. Deze leden vragen de minister concreet hoe hij momenteel deze belangen afweegt.


Antwoord
Het kabinet erkent de dringende noodzaak om kinderpornografisch materiaal effectief te bestrijden en steunt een Europese aanpak om de verspreiding hiervan tegen te gaan. Het kabinet deelt tevens de overtuiging dat privacy en bescherming van kinderen geen tegenpolen hoeven te zijn, en dat kinderen recht hebben op beide. Binnen de verordening moeten daarom voldoende waarborgen worden ingebouwd om fundamentele rechten, waaronder privacy en het brief- en telecommunicatiegeheim, te respecteren. Het kabinet is van mening dat op dit moment onvoldoende duidelijkheid bestaat over de impact van de voorgestelde maatregelen. De zorgen over de bescherming van fundamentele rechten, en de gevolgen voor de digitale veiligheid, zijn nog niet afdoende weggenomen. Om deze redenen heeft het kabinet besloten zich te onthouden van het innemen van een positie, en dit standpunt actief kenbaar te maken.

Deze leden hebben de sterke wens dat Nederland de koploper blijft in de bestrijding van kinderporno en zij vragen de minister dan ook naar alternatieve manieren waarop dit ook zonder de huidige voorliggende versie van de CSAM-verordening nog kan worden verbeterd. Hoe kijkt de minister specifiek aan tegen hash matching? Hoe kijkt hij naar het enkel detecteren en het blokkeren van het doorsturen van kindermisbruikmateriaal, gecombineerd met het versturen van een melding naar de gebruiker die hem waarschuwt of doorverwijst? Zijn dit nog verbeteringen die de CSAM-verordening meer in balans kunnen brengen en die op draagvlak kunnen rekenen?

Antwoord
Bij hash-matching wordt een database aangemaakt van hashes: digitale vingerafdrukken van een foto of video. Dit maakt in Nederland momenteel onderdeel uit van de vrijwillige zelfreguleringspraktijk op hostingservers. Door foto’s of video’s op de server van de hostingpartij te vergelijken met een hash-database kan er bij een match gemakkelijk en snel worden vastgesteld of deze bekend materiaal van seksueel misbruik bevatten. Hash-matching is daarmee een effectieve techniek om bekende beelden van kindermisbruik op te sporen en wordt al op grote schaal vrijwillig toegepast door bedrijven zoals Microsoft en Google.

Ook Offlimits gebruikt bij het beoordelen van meldingen die daar binnen komen de zogenaamde Hashcheckserver. Via deze gratis service kunnen hostingbedrijven veilig al het materiaal dat bij hen staat, of wordt geüpload, vergelijken met bekend beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik. Met de Hashcheckserver kan worden voorkomen dat bekend illegaal materiaal opnieuw of verder wordt verspreid. Voor de Hashcheckserver geldt dat daarin op dit moment de lijsten van de Nederlandse politie, Interpol (ICSE), National Center for Missing & Exploited Children (NCMEC) en de Royal Canadian Mounted Police (RCMP) worden benut. In 2023 is op deze wijze van ongeveer 800.000 afbeeldingen voorkomen dat ze (opnieuw of verder) online kwamen. De ervaringen van het kabinet met de Hashcheckserver zijn positief.

Dit is iets anders dan verplichte detectie op communicatiediensten, zoals nu onderdeel is van het compromisvoorstel waarvoor gebruik moet worden gemaakt van client-side-scanning. Zoals in de Kamerbrief van 29 november jl. aan uw Kamer is meegedeeld, zijn de zorgen van het Kabinet over de bescherming van fundamentele rechten, en de gevolgen voor de digitale veiligheid, ten aanzien van verplichte detectie nog niet afdoende weggenomen.

De leden van de SP-fractie zien dat er gesproken wordt over de bestrijding van mensensmokkel. Deze leden zien inderdaad het nut van Europese afspraken, omdat deze onvermijdelijk ook op Europees niveau moeten plaatsvinden. De gevoeligheid zit momenteel in de bestrijding van mensensmokkel gecombineerd met humanitaire hulp op zee bijvoorbeeld. Evident zou dit niet moeten worden gezien als mensensmokkel, maar er zijn geluiden dat partijen in Europa dit zien als een mogelijkheid om humanitaire hulp van mensenrechtenorganisaties die levens op zee redden, te gaan bestempelen als mensensmokkel. Er lijken verbeteringen in het voorstel te zijn aangebracht, maar deze leden hebben nog een aantal zorgen.

De leden van de SP-fractie zien dat er in de afgelopen jaren steeds meer hulpverleners in diverse landen binnen de EU vervolgd worden of dat hiertoe gedreigd wordt, zoals omschreven in het rapport10 van het Platform for International Cooperation on Undocumented Migrants (PICUM). Zowel humanitaire en vluchtelingenorganisaties als de Meijers Committee11 benadrukken het belang van het opnemen van een juridisch bindende humanitaire uitzonderingsclausule in de wettekst zelf, en niet alleen in de overwegingen van de richtlijn, om te zorgen dat humanitaire hulpverlening niet strafbaar wordt gesteld. Het kabinet heeft eerder uitgesproken dat het niet de intentie heeft om humanitaire hulpverleners te vervolgen. Waarom steunt de minister het compromisvoorstel van het Hongaarse voorzitterschap waarin alleen in de overwegingen is opgenomen dat humanitaire hulp niet strafbaar wordt gesteld, waardoor lidstaten de ruimte houden om strafrechtelijk onderzoek te starten naar hulpverleners?

Antwoord

Naar het oordeel van het kabinet is in het compromisvoorstel een goede balans gevonden tussen enerzijds het voorkomen dat zuiver humanitaire hulpverlening met de richtlijn gecriminaliseerd wordt, en anderzijds het voorkomen van onnodige belemmeringen voor de rechtshandhavingspraktijk. In een overweging over humanitaire hulp wordt benoemd dat de richtlijn niet verplicht tot het strafbaar stellen van hulp aan naaste familieleden of het bieden van humanitaire hulp en het voorzien in basisbehoeften van migranten, binnen de op dat vlak toepasbare nationale en internationale regels.

Het kabinet heeft tijdens de onderhandelingen in Brussel benadrukt dat geen strafrechtelijke vervolging en bestraffing dient plaats te vinden wanneer sprake is van zuivere humanitaire hulpverlening, maar ook dat een passage over humanitaire hulpverlening niet misbruikt mag kunnen worden door evident criminele smokkelaars en dat het werk van de opsporingsinstanties er niet door mag worden bemoeilijkt. Er is daarbij ook aangegeven dat een expliciete humanitaire clausule in het operationele deel van de tekst in dit verband niet direct noodzakelijk en effectief wordt geacht, aangezien het uitsluiten van humanitaire hulp van strafrechtelijke aansprakelijkheid ook door middel van andere wegen te ondervangen is, zoals door middel van algemene nationale strafuitsluitingsgronden, die Nederland zelf ook heeft.12 Voor een verdere toelichting in dit verband verwijs ik graag naar de beantwoording van de vragen van PVV-fractie hierboven.

De leden van de SP-fractie merken op dat het kabinet aangeeft strafrechtelijke aansprakelijkheid niet expliciet bij wet te willen uitsluiten, omdat de beslissing over vervolging gemaakt moet worden op basis van omstandigheden. Is de minister het ermee eens dat de bewijslast dan bij de hulpverlener komt te liggen? Deelt de minister de mening dat het risico op strafbaarstelling een ontmoedigend effect heeft op de bereidheid tot het uitvoeren van reddingen op zee en hulpverlening over land aan kwetsbare personen die bescherming zoeken in EU-landen?

Antwoord

Zoals eerder benadrukt hecht het kabinet eraan op te merken dat het de inzet van non-gouvernementele organisaties om mensen in nood te redden waardeert.13 Een ontmoedigend effect kan dan ook niet de bedoeling zijn. Daarom zette het kabinet zich bij de besprekingen in Brussel in voor een oplossing die enerzijds duidelijk maakt dat zuiver humanitaire hulpverlening omwille van de richtlijn niet dient te worden bestraft, maar waarvan anderzijds geen misbruik kan worden gemaakt door evident criminele smokkelaars, en die het werk van de opsporingsinstanties niet bemoeilijkt.


Een beslissing over eventuele vervolging moet kunnen worden gemaakt op basis van de concrete omstandigheden van een geval. Daarom is het van belang dat humanitaire hulp niet bij voorbaat al wordt uitgesloten van strafbaarheid, en dat in gevallen die daar aanleiding toe geven waar nodig onderzoek kan plaatsvinden alvorens wordt besloten of ook sprake is geweest van strafbare gedragingen, welke vervolging rechtvaardigen.

De leden van de SP-fractie merken op dat in het voorstel van de Europese Commissie staat dat de definitie van mensensmokkel is gespecificeerd tot gevallen waarin dit gebeurt ten behoeve van financieel of materieel gewin. Is de minister het ermee eens dat dit een positieve aanpassing is, omdat hiermee de strafbaarstelling duidelijk gericht wordt aan mensen en groepen die profiteren van de kwetsbaarheid van migranten, en omdat dit de wetgeving in lijn brengt met het VN-Protocol tegen de smokkel van migranten? Klopt het dat in het compromisvoorstel van het Hongaars voorzitterschap wordt gesteld dat lidstaten alsnog activiteiten mogen criminaliseren waar geen financieel of materieel gewin is bewezen? Is de minister het ermee eens dat dit ongewenst is, omdat dit een belangrijke waarborg is om humanitaire hulpverleners vrij te stellen van strafbaarstelling?

Antwoord

Er is tijdens de onderhandelingen gesproken over het al dan niet schrappen van het bestanddeel «financieel of materieel voordeel» uit de artikel 3 van het voorstel over de strafbaarstelling van mensensmokkel. Als compromis is voorgesteld het bestanddeel in de richtlijn aan te houden, maar wel een explicitering toe te voegen dat lidstaten nationaal niet worden belet verder te gaan in hun strafbaarstelling, aangezien het in deze richtlijn minimumnormen betreft. 14

Nederland staat daar positief tegenover, omdat de Nederlandse delictsomschrijving van mensensmokkel in artikel 197a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht dit bestanddeel niet bevat. Het bestanddeel van winstbejag staat alleen in artikel 197a, tweede lid, waarin hulp bij illegaal verblijf strafbaar is gesteld.15 In het VN-Protocol is het bestanddeel wel opgenomen, maar in het huidige Europese kader is het enkel opgenomen voor irregulier verblijf, en niet voor irreguliere binnenkomst of doorreis.

Het bestanddeel ‘financieel of materieel gewin’ wordt in het uiteindelijke compromisvoorstel in de strafbaarstelling aangehouden, met daarbij de toelichting dat lidstaten nationaal verder mogen gaan dan deze minimumnorm. Dit laatste is volgens het kabinet belangrijk, omdat wanneer dit bestanddeel zou worden toegevoegd aan de strafbaarstelling van artikel 197a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht de bewijslast voor het openbaar ministerie aanzienlijk groter zou worden. Het bewijzen van geldstromen is complex, al helemaal wanneer bijvoorbeeld sprake is van het zogenoemde Hawala-bankieren of betalingen in cryptocurrency. Het moeten bewijzen dat sprake is geweest van financieel of materieel gewin zou erin kunnen uitmonden dat in minder gevallen tot vervolging en veroordeling van criminele mensensmokkelaars kan worden overgegaan, terwijl de rechtshandhavingsautoriteiten juist de georganiseerde criminelen goed willen kunnen blijven aanpakken.

Zoals toegelicht is wel in een overweging over humanitaire hulp benoemd dat de richtlijn niet verplicht tot het strafbaar stellen van hulp aan naaste familieleden of het bieden van humanitaire hulp en het voorzien in basisbehoeften van migranten, binnen de nationale en internationale regels op dat vlak. Daarnaast zijn in het huidige nationale kader voldoende strafuitsluitingsgronden aanwezig om te zorgen dat mensen die uit zuivere humanitaire overwegingen vreemdelingen helpen buiten bereik van het strafrecht blijven. Voor nadere toelichting in dit verband wordt verwezen naar de beantwoording van de vragen van de leden van de PVV-fractie.

De leden van de SP-fractie constateren dat er nieuwe eurocommissarissen zijn benoemd op het gebied van justitie en veiligheid met een nieuw werkplan. Deze leden zijn benieuwd welke wetgevende initiatieven op dit gebied de minister verwacht in 2025-2026.

Antwoord
Met ingang van 1 december jl. zijn de nieuwe Eurocommissarissen in functie getreden na een positief verloop van de hoorzittingen in het Europees Parlement. In de zogeheten Mission Letters, waarin Ursula von de Leyen de afzonderlijke Commissarissen opdrachten meegeeft, is informatie te vinden over de verwachte taken van deze Commissarissen.
16 Op dit moment is het echter nog onduidelijk welke wetgevingsvoorstellen deze Eurocommissarissen precies zullen presenteren. Het Commissiewerkprogramma zal hierover meer informatie bevatten. Naar verwachting verschijnt het definitieve Commissiewerkprogramma begin 2025, waarna uw Kamer zoals gebruikelijk en appreciatie ontvangt.

Kan de minister reflecteren op de grotere ambities van de inzet van Europol en deze leden garanderen dat het doel blijft dat Europol enkel ondersteunend is en niet op eigen initiatief onderzoeken kan starten?

Antwoord

De voorzitter van de Europese Commissie, Ursula von der Leyen, heeft in de uitgangspunten voor haar tweede ambtstermijn aangegeven dat het haar wens is om van Europol een meer operationele politieorganisatie te maken.
17 De nieuwe Eurocommissaris van Interne Veiligheid en Migratie, Magnus Brunner, heeft tijdens zijn benoemingshoorzitting in het Europees Parlement aangegeven dat hij deze inzet steunt18. Tegelijkertijd heeft Commissaris Brunner naar aanleiding van vragen uit het Europees parlement gesteld dat Europol nooit op zichzelf zal gaan opereren19. Er zijn nog geen (concrete) plannen gepresenteerd. Het kabinet kan op basis van deze algemene opmerkingen geen concrete appreciatie of niet reageren garanties geven. Uiteraard blijft het kabinet dit onderwerp aandachtig volgen en wordt uw Kamer via de gebruikelijke procedures geïnformeerd zodra de plannen bekend zijn.


De leden van de SP-fractie willen aandacht vragen voor de discussie omtrent het Europees verbod op zwaar vuurwerk, dit ook ter onderstreping van de motie-Mutluer/Michon-Derkzen over met kracht inzetten op een Europees verbod op zwaar vuurwerk (Kamerstuk 29911, nr. 445). Deze leden vragen welke inzet de minister concreet heeft gepleegd sinds de aanname van deze motie. Kan de minister hierop reflecteren? Welke andere landen hebben zich aangesloten of staan open voor het verbod? Is er ook concreet gesproken over het schrijven van een non-paper over dit onderwerp? Wat zijn volgens de minister goede redenen voor andere landen om vast te blijven houden aan de vrije verkoop van zwaar vuurwerk zoals cobra’s? Zijn zij hierop aanspreekbaar? Verwacht de minister draagvlak voor zijn inspanningen? Welke successen verwacht hij te kunnen boeken?

Antwoord
De staatssecretaris van IenW heeft, mede namens de minister van Justitie en Veiligheid
20, uw Kamer met de verzamelbrief vuurwerk van 17 oktober 2024 op de hoogte gesteld van de vorderingen in EU-verband. Hiermee is tevens de motie Mutluer/Michon-Derkzen afgedaan (Kamerstuk 29 911, nr. 445).

Omdat niet alle landen dezelfde problematiek kennen en een andere prioriteit geven aan dit onderwerp kost het tijd om tot een gezamenlijke aanpak te komen en afspraken te maken. Het kabinet ziet echter dat er bij steeds meer landen ruimte lijkt te ontstaan voor een gezamenlijke aanpak. Daarnaast heeft de Commissie aangegeven een haalbaarheidsstudie uit te voeren op het terrein van vuurwerk in relatie tot criminaliteit en veiligheid, waarbij het Nederlandse non-paper als belangrijke input wordt gebruikt.
21 Tevens vindt op dit moment de herziening plaats van de Pyrorichtlijn (Richtlijn 2013/29/EU). De uitkomsten van de evaluatie en de vervolgstappen van de Commissie geven naar verwachting momentum voor de verwezenlijking van de Nederlandse ambities.


  1. Kamerstuk 34 843, nr. 113 en Kamerstuk 32 317, nr. 906↩︎

  2. Kamerstuk 22 112, nr. 3873.↩︎

  3. Richtlijn 2002/90/EG van de Raad, artikel 3 en Kaderbesluit 2002/946/JBZ van de Raad, artikel 1.↩︎

  4. Kamerstuk 36 414, nr. 1-4.↩︎

  5. Richtlijn (EU) 2019/1023 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019

    betreffende preventieve herstructureringsstelsels, betreffende kwijtschelding van schuld en

    beroepsverboden, en betreffende maatregelen ter verhoging van de efficiëntie van procedures

    inzake herstructurering, insolventie en kwijtschelding van schuld, en tot wijziging van Richtlijn

    (EU) 2017/1132 (Richtlijn betreffende herstructurering en insolventie) PbEU 2019, L 172.↩︎

  6. Wet van 23 november 2022 tot wijziging van de Faillissementswet in verband met de

    implementatie van de betreffende herstructurering en insolventie (Implementatiewet richtlijn herstructurering en insolventie) Stb. 2022, 491.↩︎

  7. Zie artikel 33 van de Richtlijn betreffende herstructurering en insolventie.↩︎

  8. Zie artikel 33 van de Richtlijn betreffende herstructurering en insolventie.↩︎

  9. Zie ook het verslag van de JBZ-Raad van 4 en 5 december 2023, Kamerstuk 32 317, nr. 866.↩︎

  10. https://picum.org/wp-content/uploads/2024/04/Cases-of-criminalisation-of-migration-and-solidarity-in-the-EU-in-2023.pdf.↩︎

  11. https://www.commissie-meijers.nl/wp-content/uploads/2024/09/170924-Comment-on-EUS-Facilitators-Package-JVBS.pdf.↩︎

  12. Kamerstuk 32 317, nr. 882.↩︎

  13. Kamerstuk 36 507, D↩︎

  14. Kamerstuk 32 317, nr. 903.↩︎

  15. Artikel 197a lid 1 en 2 WvSr↩︎

  16. Commissioners-designate (2024-2029) - European Commission↩︎

  17. e6cd4328-673c-4e7a-8683-f63ffb2cf648_en (europa.eu).↩︎

  18. brunner_writtenquestionsandanswers_en.pdf↩︎

  19. Hearing of the Commissioner-designate: Magnus Brunner↩︎

  20. Kamerstuk 28 684, nr.745↩︎

  21. Zie voor non-papers, Kamerstuk 32 317, nr. 872↩︎