Onderzoeksrapport kansengelijkheid eerstegeneratiestudenten
Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
Brief regering
Nummer: 2024D51210, datum: 2024-12-19, bijgewerkt: 2024-12-19 18:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Ooit ChristenUnie kamerlid)
- Eindrapport 'Een Serieuze Zaak'
- Beslisnota bij Kamerbrief over onderzoeksrapport kansengelijkheid eerstegeneratiestudenten
Onderdeel van kamerstukdossier 31288 -1174 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid.
Onderdeel van zaak 2024Z21723:
- Indiener: E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2025-01-23 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Preview document (🔗 origineel)
De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG |
---|
Datum | 19 december 2024 |
---|---|
Betreft | Aanbiedingsbrief onderzoeksrapport kansengelijkheid eerstegeneratiestudenten |
Hoger Onderwijs en Studiefinanciering Rijnstraat 50 Den Haag Postbus 16375 2500 BJ Den Haag www.rijksoverheid.nl Contactpersoon |
Onze referentie 49424428 |
Bijlagen |
1 |
Met deze brief bied ik uw Kamer een onderzoek aan over kansengelijkheid van eerstegeneratiestudenten. Het onderzoek, uitgevoerd door Dialogic, geeft invulling aan de motie Peters1, die vraagt om samen met de instellingen te onderzoeken hoe meer aandacht besteed kan worden aan eerstegeneratiestudenten en om daarbij in ieder geval in kaart te brengen hoe er beter zicht kan worden verkregen op deze groep. In het voorjaar kom ik schriftelijk terug op de opgaven omtrent het studiesucces van studenten en daarin betrek ik de bevindingen uit dit rapport. Ik zal daarbij ook specifiek ingaan op de motie Peters.
Over het onderzoek
Dialogic heeft in opdracht van het ministerie van OCW een verdiepend onderzoek gedaan naar de kansengelijkheid van eerstegeneratiestudenten. Naast het kenmerk eerstegeneratiestudent is ook gekeken naar andere achtergrondkenmerken. Eerstegeneratiestudenten zijn studenten wiens ouders geen hbo- of wo-opleiding hebben gevolgd. Daarmee zijn deze studenten pioniers in hun familie. Het onderzoek betreft een analyse van verschillende achtergrondkenmerken in relatie tot studiesucces, uitval en switch. Het is verklarend ingestoken en is gericht op oorzaken van kansenongelijkheid.
Samenvatting onderzoek
Eén op de drie studenten is eerstegeneratiestudent in het hbo en wo, waarvan de meeste van deze eerstegeneratiestudenten zich inschrijven voor een hbo-bachelor (70%). Dialogic concludeert in het onderzoek dat de kansengelijkheid van eerstegeneratiestudenten, maar ook van andere groepen onder druk staat. Het onderzoek laat zien dat eerstegeneratiestudenten meer risico lopen om uit te vallen of te switchen. Echter, er zijn groepen studenten die een nog grotere kans hebben om uit te vallen of te switchen, namelijk hbo-studenten, bachelorstudenten, mannelijke studenten, studenten met een migratieachtergrond, en studenten met een lager gezinsinkomen. Een deel van het effect van het zijn van eerstegeneratiestudent op de kans op uitval, kan verklaard worden door deze controlevariabelen. Zo is bijvoorbeeld bij uitval het effect van inkomensklasse en migratieachtergrond aanzienlijk sterker dan het effect van eerstegeneratiestudent-zijn. Ook bij andere variabelen zoals studieduur is de impact van andere kenmerken te zien. Bovendien versterken combinaties van achtergrondkenmerken elkaar, in de zin dat een bepaalde combinatie van achtergrondkenmerken (bijv. man en bachelorstudent zijn en daarnaast een migratieachtergrond hebben) de kans op uitval, switch en lager studiesucces kan vergroten. Uit het onderzoek blijkt dan ook dat studenten vanwege allerlei achtergrondfactoren tegen barrières aanlopen, en dat is niet te reduceren tot één verklarend persoonskenmerk.
De onderzoekers constateren dat eerstegeneratiestudenten dermate gefocust zijn op het nominaal behalen van hun diploma, dat zij het zich minder kunnen permitteren om aan zelfontplooiing te doen tijdens de studie. De grote financiële verantwoordelijkheid die een grote groep eerstegeneratiestudenten voelt speelt mee in deze ervaren prestatiedruk. Uit de interviews komt hiermee de samenhang tussen eerstegeneratiestudent-zijn en inkomensklasse naar voren; vaak zijn deze kenmerken in de praktijk nauwelijks te onderscheiden. Een verklarende factor die duidelijk uit het onderzoek springt, is het gebrek aan thuisgevoel dat eerstegeneratiestudenten ervaren op de hogeschool of universiteit. Dit terwijl dit thuisgevoel juist belangrijk is om succesvol de opleiding te doorlopen. Bepaalde studenten krijgen te maken met een mismatch tussen de thuisomgeving en de nieuwe sociale omgeving van de onderwijsinstelling. Zij vinden het soms moeilijk om binnen het plaatje te passen en hebben minder vertrouwen in hun eigen kunnen ten opzichte van hun medestudenten. Of ze zijn nog niet bekend met de ongeschreven regels op een instelling.
Vervolg
Dialogic constateert dat beleid gericht op een specifieke doelgroep zoals eerstegeneratiestudenten onvoldoende effectief lijkt, vanwege het feit dat verschillende achtergrondkenmerken kunnen zorgen voor ongelijke kansen. Veel achtergrondkenmerken komen ook in samenhang voor bij een student en zijn niet los van elkaar te zien. Dialogic concludeert dan ook dat monitoring van eerstegeneratiestudenten meer na- dan voordelen heeft, onder andere vanwege mogelijke stigmatisering. Er kan volgens de onderzoekers beter breder gekeken naar onderliggende mechanismen van kansenongelijkheid en verminderd studiesucces, zoals het gebrek aan thuisgevoel dat sommige groepen studenten ervaren. De onderzoekers stellen dat er aandacht moet zijn voor de overgangen van het vo naar het hbo/wo, waarbij in de route richting de hogeschool of universiteit al vroeg in ons systeem kansenongelijkheid kan spelen. Ook stelt Dialogic op basis van de interviews dat de verantwoordelijkheid primair bij instellingen ligt om dit probleem aan te pakken. Brede startprogramma’s zouden mogelijk een goede interventie kunnen zijn.
De uitkomsten van dit onderzoek geven mijns inziens meer kleuring aan de uitdagingen die door onder andere het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) worden geschetst als het gaat om het vergroten van studiesucces en het verlagen van uitval en switch. Het onderzoek bespreek ik in dit kader met de VH en UNL. In het voorjaar zal ik breder ingaan op de aanbevelingen van dit onderzoek in relatie tot het IBO. Daarin zal ik ook de motie Peters inhoudelijk beantwoorden.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Eppo Bruins
2022-2023, 36200VIII, nr. 248.↩︎