[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Antwoord op vragen van de leden Yesilgöz-Zegerius en Aartsen over de gepresenteerde Agenda voor Werkend Nederland

Antwoord schriftelijke vragen

Nummer: 2024D51370, datum: 2024-12-19, bijgewerkt: 2024-12-20 11:46, versie: 2

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van zaak 2024Z18883:

Preview document (🔗 origineel)


AH 907

2024Z18883

Antwoord van minister Van Hijum (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 19 december 2024)

1. Deelt u de mening dat de politiek meer moet opkomen voor mensen met een middeninkomen? Bent u ermee bekend dat recent onderzoek van I&O Research laat zien dat ook veel Nederlanders vinden dat de politiek meer moet opkomen voor mensen met een middeninkomen? 1)

Dit kabinet is er voor alle Nederlanders, en zeker voor werkenden met een middeninkomen. We zijn inderdaad bekend met het onderzoek van Ipsos I&O, waaruit blijkt dat 27% van de respondenten aangeeft dat de politiek meer moet opkomen voor mensen met een middeninkomen. Overigens geeft 37% van de respondenten in datzelfde onderzoek aan dat de politiek meer moet opkomen voor lage inkomens. Dat onderstreept dat het kabinet er moet zijn voor alle Nederlanders en dat het belangrijk is dat er in beleid sprake is van een gezonde balans tussen verschillende groepen, bijvoorbeeld met een evenwichtig koopkrachtbeeld.

2. Kunt u toelichten waarom u in uw Agenda geen hoofdstuk aan middeninkomens heeft gewijd? Op welke manier zorgt u ervoor dat bij (nieuw) beleid aandacht is voor werkende middeninkomens?

De Agenda voor werkend Nederland is ingedeeld naar beleidsdomeinen, juist omdat het kabinet een agenda voert die gaat over alle werkenden. De maatregelen die het kabinet neemt ondersteunen middeninkomens direct. Het gaat bijvoorbeeld over de herziening van het financieringsstelsel van de kinderopvangtoeslag, de hervormingsagenda vereenvoudiging inkomensondersteuning, de vereenvoudiging van het verlof en lastenverlichting door de introductie van een extra schijf in de inkomstenbelasting met een verlaagd tarief. Maar ook over leven lang ontwikkelen en mobiliteit.

3. Kunt u aangeven welke maatregelen uit uw Agenda voor werkend Nederland nieuwe maatregelen zijn die anders zijn dan reeds ingezet beleid?

Bij de schriftelijke vragen bij de begrotingsbehandeling van het ministerie van SZW1 is reeds op deze vraag ingegaan: “De Agenda voor werkend Nederland gaat in op de plannen van het kabinet voor werkenden. Het kabinet zet hier vol op in. Daarbij gaat het erom dat werken loont. Maar ook over dat mensen die werken zekerheid hebben en een goede combinatie van werk en privé. Het kabinet heeft een groot aantal acties in gang gezet voor werkend Nederland, zoals ook blijkt uit de brief aan uw Kamer.2 Denk bijvoorbeeld aan het arbeidsmarktpakket, de hervormingsagenda vereenvoudiging inkomensondersteuning en de vereenvoudiging van het verlofstelsel. De focus ligt nu op het uitwerken van die voorstellen, daar wil het kabinet de beschikbare capaciteit vol op inzetten. Het kabinet staat uiteraard open voor aanvullende suggesties. Daarbij geldt wel dat achter nieuwe beleid vaak uitruilen – bijvoorbeeld als het gaat om de inkomensverdeling – of budgettaire consequenties schuilgaan.”

4. Hoe geeft uw ministerie vorm aan de afspraak uit het Hoofdlijnenakkoord dat alle genomen

maatregelen “niet verder nivelleren”? Kijkt u hierbij ook naar staand beleid wat een nivellerend effect heeft?

In het hoofdlijnenakkoord (HLA) staan verschillende doelen genoemd. Zo wordt genoemd: “Er zijn nu maatregelen nodig die mensen direct merken in de portemonnee, waardoor ze meer loon naar werken krijgen. Maatregelen die gericht zijn op zekerheid en meedoen op de arbeidsmarkt, die niet verder nivelleren en tegelijkertijd (kinder-)armoede in Nederland voorkomen.”

Er is sprake van spanning tussen verschillende doelen. Daarom hebben deze doelen geen absoluut karakter, maar zoekt het kabinet bij al haar beleid een balans tussen de HLA-doelen.

Overigens heeft een groot deel van de uitgaven op de SZW-begroting een nivellerend karakter. Veel regelingen in de sociale zekerheid zijn immers bedoeld als ondersteuning bij werkloosheid, ziekte, arbeidsongeschiktheid, ouderdom of het overlijden van een partner of ouder. Zonder die regelingen zouden mensen geen inkomen of een lager inkomen hebben. De SZW-begroting draagt daarmee bij aan het verkleinen van inkomensongelijkheid.

5. Kunt u alsnog ingaan op de werken-moet-lonennorm, waarbij werkenden er altijd meer op vooruit gaan dan niet-werkenden?

Het kabinet is gemotiveerd om werken lonender te maken en heeft hier ook concreet beleid voor aangekondigd. Zo introduceert het kabinet een extra schijf in de inkomstenbelasting met een verlaagd tarief, waardoor werken meer gaat lonen, en vereenvoudigt het kabinet de huurtoeslag. Daarnaast worden pieken in deze marginale druk weggenomen. Bovendien is werken moet lonen een belangrijk doel in de hervormingsagenda inkomensondersteuning.

Het kabinet volgt echter geen norm dat werkenden er altijd meer op vooruitgaan dan niet-werkenden. Dat laat te weinig ruimte om bij het opstellen van de begroting verschillende doelen te wegen. Een dergelijke weging heeft het kabinet ook afgelopen augustus gemaakt. Daarbij is het kabinet gekomen tot een evenwichtig koopkrachtbeeld. Daarom is ook op voorhand niet te zeggen welke kant het in de toekomst op bijgestuurd moet worden. Het kabinet beziet wel elk jaar de koopkrachtontwikkeling van verschillende groepen, en besluit vervolgens over eventuele maatregelen om ervoor te zorgen dat de koopkrachtontwikkeling van verschillende groepen in balans is.

6. Deelt u de mening dat stijgende prijzen de koopkracht van werkenden onder druk zetten? Op welke manier houdt dit kabinet de brandstof, energie en boodschappen betaalbaar?

Stijgende prijzen zetten de koopkracht van alle Nederlanders onder druk, zowel werkenden als niet-werkenden. Stijgende prijzen vormen een belangrijke reden voor het kabinet om beleid te voeren dat mensen direct merken in hun portemonnee. Zo introduceert het kabinet een extra schijf in de inkomstenbelasting met een verlaagd tarief, verhoogt en vereenvoudigt het kabinet de huurtoeslag, gaat het kindgebonden budget omhoog, is de verlaagde brandstofaccijns met een jaar verlengd, en wordt het eigen risico in de zorg meer dan gehalveerd. Ook werkenden hebben veel baat bij deze maatregelen.

7. Hoe past het in uw brief aanhalen van de meerurenbonus als voorbeeld om werken meer te laten lonen bij het feit dat er geen verdere stappen op dit dossier worden gezet? Klopt het dat alleen de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) hier nu serieus werk van maakt?

8. Bent u bereid uzelf in te zetten om de meerurenbonus in heel Nederland te faciliteren? Deelt u de mening dat het wenselijk is dat werkgevers die hun personeel willen belonen voor fulltime werk dat moeten kunnen doen?

Antwoord op vragen 7 en 8:

Het kabinet stimuleert meer uren werk en moedigt werkgevers aan om maatwerk hiervoor aan te bieden. Werkgevers kunnen hun personeel belonen voor voltijdwerk of het uitbreiden van uren. Een voltijd- of meerurenbonus moet rekening houden met (inter)nationale rechtsbeginselen zoals gelijke behandeling. Er moet sprake zijn van objectieve rechtvaardigheidsgrond, zoals beschreven in de beantwoording van de schriftelijke vragen bij de begrotingsbehandeling van het ministerie van SZW.3 Zo moet er een legitiem doel zijn en moet de maatregel geschikt, noodzakelijk en evenredig zijn om dat doel te bereiken. Het opnemen van afspraken in een cao kan bijdragen aan de objectieve rechtvaardiging van een voltijdsbonus of andere instrumenten die onderscheid naar arbeidsduur maken om meer uren werken te stimuleren. Bijvoorbeeld door te specificeren voor welke functies er krapte op de arbeidsmarkt is.

De mate van effectiviteit van het onderscheid naar arbeidsduur is daarnaast relevant voor de juridische legitimiteit. Daarom is het van belang om meer praktijkervaring op te doen om te zien wat het effect op de werktijdfactor is van zo’n bonus. In het primair onderwijs zijn er aanknopingspunten voor de objectieve rechtvaardiging vanwege de hoge tekorten en het maatschappelijk belang van de sector. De staatssecretaris van OCW werkt daarom toe naar meer kennis over wat bewezen effectief is in het bieden van meerurenmaatwerk, inclusief een bonus. Mede daarom kijkt het kabinet met interesse naar de ontwikkelingen in het onderwijs, zodat andere sectoren hier mogelijk lessen uit kunnen trekken. Of een meerurenbonus gerechtvaardigd is, moet overigens van geval tot geval worden beoordeeld. Dat compliceert het om voor meerdere sectoren in één keer te onderzoeken, of in een brede hervorming mee te nemen, of een algemene voltijds- of meerurenbonus mogelijk is.

Tijdens de begrotingsbehandeling van het ministerie van SZW vroeg het lid Aartsen op 28 november hoe de Wet onderscheid arbeidsduur zich verhoudt tot andere onderscheiden die we maken in bijvoorbeeld het belasting- en toeslagenstelsel. Bij dit soort regelingen, zoals de algemene heffingskorting die het lid Aartsen noemde, wordt echter geen onderscheid gemaakt naar arbeidsduur, maar naar inkomen. De bepaling in het Burgerlijk Wetboek dat over onderscheid naar arbeidsduur gaat (artikel 7:648 BW), gaat hier dus niet op. Een ander duidelijk verschil is dat belasting- en toeslagenwetgeving geldt voor álle belastingplichtigen/toeslaggerechtigden, en er bijvoorbeeld geen groep ‘voltijdwerkers’ en ‘deeltijdwerkers’ is zoals in de casus van een meerurenbonus. Maar net als bij een meerurenbonus, moet er ook binnen de belastingwetgeving een zekere ratio zitten achter het maken van onderscheid – in dit geval vaak naar inkomen. In bijvoorbeeld het antwoord op vragen van de leden van de fractie van D66 over de begroting van SZW4 en in de nota naar aanleiding van het verslag bij het Belastingplan 20255 is uitgebreider ingegaan op de voor- en nadelen van het inzetten van fiscale regelingen om meer uren werken te stimuleren.

9. Gezien u schrijft dat het kabinet werkt aan een hervorming van het inkomens- en fiscale domein en dat ‘werken moet lonen’ hier een uitgangspunt van wordt, bent u bereid een voltijdbonus mee te nemen in deze hervorming? Zo nee, waarom niet?

Het is al mogelijk om een voltijd- of meerurenbonus als werkgever te geven wanneer wordt voldaan aan de gestelde kaders. Of aan die kaders wordt voldaan, zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld. Dat compliceert het om voor meerdere sectoren in één keer te onderzoeken, of in een brede hervorming mee te nemen, of een algemene voltijds- of meerurenbonus mogelijk is.

Werken moet lonen is inderdaad een van de hoofddoelen van de hervorming van de inkomensondersteuning. We zien dat o.a. door de hoge marginale druk meer werken minder loont dan we wenselijk vinden. Maar we streven ook naar meer eenvoud, dus minder instrumenten en fiscale regelingen. De mogelijke voor- en nadelen van het inzetten van fiscale regelingen om een algemene voltijds- of meerurenbonus te creëren, zijn uitgebreid beschreven in de Kamerbrief Agenda voor werkend Nederland. En in de reacties op het voorstel van D66 om een algemene bonus in de vorm van een aftrekpost te introduceren.6

10. Gezien u de WerkUrenBerekenaar van het Nibud noemt als een handig middel om te berekenen of meer werken loont, wat vindt u ervan dat dit hulpmiddel überhaupt bestaat en nodig is? Hoe ziet u een voltijdbonus als middel om de WerkUrenBerekenaar zo snel mogelijk overbodig te maken?

Het is een wenkend perspectief dat de rekensom zo eenvoudig wordt, dat werkenden snel kunnen inschatten wat een uur extra werken financieel oplevert, zodat een hulpmiddel niet meer nodig is. Het kabinet zet stappen in de richting van zo’n perspectief met de hervormingsagenda vereenvoudiging inkomensondersteuning, waarover met uw Kamer wordt gesproken.

Toch blijft de WerkUrenBerekenaar een handig en toegankelijk hulpmiddel om op individueel niveau financieel inzicht te krijgen. Dat is vaak een aanvulling op hulpmiddelen die werkgevers zelf bieden aan hun werknemers om dit uit te rekenen. Je kunt bijvoorbeeld eenvoudig rekening houden met vakantiegeld of een eindejaarsuitkering, die niet (altijd) op het maandelijkse loonstrookje zijn te vinden. Het Groeifondsprogramma Meer Uren Werkt! Zet ook in op het vergroten van financieel inzicht als één van de interventies.

11. In hoeverre neemt u de kosten voor kinderopvang, het bedrag wat niet wordt vergoed door de

kinderopvangtoeslag, mee in de berekening van de marginale druk van huishoudens? Deelt u de

mening dat juist dit component zorgt voor een zware marginale druk bij gezinnen waarvan beide

ouders werken of willen werken?

Op dit moment wordt in de reguliere berekeningen van de marginale druk gedeeltelijk rekening gehouden met de kosten van kinderopvang. Voor huishoudens die kinderopvangtoeslag ontvangen, wordt namelijk rekening gehouden met de eventueel lagere kinderopvangtoeslag als gevolg van een lager vergoedingspercentage bij een hoger inkomen. In reguliere berekeningen wordt geen rekening gehouden met de eventuele kosten van extra uren afgenomen kinderopvang (resulterend in een hogere factuur van de kinderopvangorganisatie). Dit hangt samen met het feit dat reguliere berekeningen van marginale druk zijn gebaseerd op de aanname dat het inkomen met 3% stijgt, wat neerkomt op een kleine inkomensschok, zoals een loonsverhoging. Meestal gaan mensen dan geen extra dag(deel) werken, waardoor het niet nodig is om extra uren kinderopvang af te nemen en er dus ook geen meerkosten zijn.7

Het is mogelijk om – in aanvulling op de reguliere berekeningen van marginale druk, gebaseerd op een inkomensstijging van 3% – de marginale druk inzichtelijk te maken bij een extra dag(deel) werken, waarbij rekening wordt gehouden met meerkosten door een hoger aantal uur kinderopvang. Het ligt dan wel voor de hand om deze berekeningen te maken voor een specifieke groep (bijvoorbeeld: huishoudens die gebruik maken van kinderopvang), gelet op het feit dat minder dan 1 op de 10 huishoudens gebruik maakt van kinderopvang. Dergelijke berekeningen zijn bijvoorbeeld gemaakt voor het rapport Marginale druk: op het randje van de mogelijkheden (figuur 11). 8 En ook in recent onderzoek gepubliceerd in Economisch Statistische Berichten (ESB) zijn berekeningen gemaakt over de marginale druk van een dagdeel meer werken voor verschillende categorieën deeltijdwerkers, rekening houdend met kinderopvang.9 Kanttekening daarbij is dat dergelijke berekeningen aannames vereisen over het aantal uren kinderopvang dat ouders extra gaan afnemen bij een dag(deel) meer werken, het opvangtype (dagopvang, BSO of gastouderopvang) en het feitelijke uurtarief dat ouders betalen voor kinderopvang.

Verder is het bij berekeningen van marginale druk in specifieke voorbeeldberekeningen (over individuele situaties) uiteraard ook mogelijk om rekening te houden met meerkosten door een hoger aantal uur kinderopvang, gebaseerd op aannames over de individuele situatie. Dat doen we op dit moment overigens al. Bijvoorbeeld bij de berekeningen over de prikkels om te werken in de SZW-begroting (tabel 134 en 135 in de SZW-begroting 2025): daarin wordt bij de werkloosheidsval voor alleenstaande ouders rekening gehouden met netto-kosten van kinderopvang. Ook voor het besluitvormingsproces over de eerste tranche van het ingroeipad naar het nieuwe financieringsstelsel voor kinderopvang is een set rekenvoorbeelden opgesteld, waarbij rekening is gehouden met netto-kosten van kinderopvang.10 Een derde voorbeeld is de brief over de voltijds- en meerurenbonus in het primair onderwijs, waarin een aantal rekenvoorbeelden is opgenomen over de mate waarin meer werken financieel gezien loont, rekening houdend met netto-kosten van kinderopvang.11

Het kabinet deelt overigens de mening dat kinderopvangkosten een forse bijdrage kunnen leveren aan de marginale druk van huishoudens die gebruik maken van kinderopvang. Dat is een van de redenen waarom het kabinet werkt aan de introductie van een nieuw financieringsstelsel voor kinderopvang met een hoge, inkomensonafhankelijke vergoeding voor alle werkende ouders.

Naar aanleiding van de begrotingsbehandeling van het ministerie van SZW heeft de Tweede Kamer de motie Aartsen aangenomen, die de regering verzoekt om bij de berekening van de marginale druk van werkenden ook de kosten van kinderopvang mee te nemen. Zoals hierboven aangegeven doet het kabinet dat al in specifieke voorbeeldberekeningen, en gedeeltelijk in reguliere berekeningen van marginale druk. Dit laatste geldt ook voor de tabellen over marginale druk in een van de bijlages bij het Belastingplan, waar het lid Aartsen naar verwees tijdens de begrotingsbehandeling van het ministerie van SZW. In die tabellen wordt wel rekening gehouden met de eventueel lagere kinderopvangtoeslag als gevolg van een lager vergoedingspercentage bij een hoger inkomen, maar geen rekening gehouden met de eventuele extra kosten van extra uren afgenomen kinderopvang (ook weer omdat de berekeningen zijn gebaseerd op een inkomensstijging van 3%). Het kabinet is niet voornemens om deze default aan te passen, gelet op de haken en ogen die eerder zijn genoemd, maar gaat wel na of het mogelijk is om in berekeningen voor specifieke voorbeeldsituaties vaker of beter rekening te houden met netto-kosten van kinderopvang, zoals in de SZW-begroting, Kamerbrieven of in reactie op Kamervragen.

12. Denkt u dat het oplossen van niet-gebruik van inkomensondersteuning voor werkenden armen een structurele oplossing is voor het probleem dat werkenden niet voldoende kunnen rondkomen? Welke structurele maatregelen gaat u nemen in de lastendruk specifiek voor deze groep?

Voor huishoudens die langdurig geen gebruik maken van regelingen, kan het oplossen van niet-gebruik een structurele oplossing zijn. Maar niet-gebruik is niet voor alle huishoudens de oorzaak van armoede. Er zijn ook andere mogelijke oorzaken, bijvoorbeeld het feit dat veel werkenden in armoede slechts weinig uren werken. De maatregelen die het kabinet heeft om meer uren werk te stimuleren, zoals uiteengezet in de Agenda voor werkend Nederland, hebben ook tot doel te bevorderen dat werkenden in armoede meer uren gaan werken. Het kabinet neemt verschillende maatregelen om werkenden met een lager inkomen te ondersteunen, zoals de introductie van een extra schijf in de inkomstenbelasting met een verlaagd tarief, de vereenvoudiging van de huurtoeslag en de verhoging van het kindgebonden budget. Een deel van deze maatregelen maakt meer uren werken ook financieel lonender, zoals de extra schijf in de inkomstenbelasting en de vereenvoudiging van de huurtoeslag.

13. Vindt u het feit dat de Rijksoverheid tot 20:00 uur bereikbaar is, voldoende handvatten biedt voor werkende mensen om publieke organisaties goed te kunnen bereiken?

De bereikbaarheid tot 20:00 uur geldt voor het centrale telefoonnummer van de overheid, 1400. De Rijksoverheid is via de digitale kanalen ook te benaderen na 20:00 uur. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) kijkt momenteel ook naar alternatieven zoals AI om altijd zoveel mogelijk informatie te kunnen geven gebaseerd op vragen van (werkende) burgers en ondernemers. In 2025 zullen hiertoe pilots worden uitgevoerd.

Uit onderzoek over de ervaren kwaliteit overheidsdienstverlening door burgers en ondernemers blijkt dat de tevredenheid over het contact met de overheid toenam in 2022 ten opzichte van 2020.12 Het gaat hierbij om contact met een overheidsdienst.

14. Hoeveel gemeentes en andere overheidsorganisaties zijn op dit moment bijvoorbeeld niet fysiek of telefonisch bereikbaar buiten reguliere werktijden? Deelt u de mening dat de extra middelen voor bereikbaarheid van de overheid ook voor werkenden ingezet moeten worden?

Overheidsorganisaties zijn zelf verantwoordelijk om hun dienstverlening dusdanig aan te passen zodat hun doelgroep hier gebruik van kan maken. Dit hangt af van het soort dienst dat geleverd wordt. Uit het naar hierboven verwezen onderzoek blijkt dat de tevredenheid over het contact van burgers en ondernemers met de overheid toenam in 2022 ten opzichte van 2020.

Gemeenten hebben over het algemeen avondopenstelling en sommige gemeenten zijn ook op zaterdag open. De dienstverlening voor burgers die digitaal plaatsvindt gaat altijd door in die zin dat aanvragen, afspraken en mails die worden gestuurd gedurende de openingstijden worden afgehandeld.

De middelen die beschikbaar komen voor onder andere de bereikbaarheid van de overheid worden ingezet voor onder meer doordacht gebruik van AI, zoals met de hierboven genoemde pilots. Hiermee wordt de bereikbaarheid van de overheid, ook die van uitvoeringsorganisaties, voor zowel burgers als ondernemers op alle tijdstippen vergoot.

15. Herinnert u zich uw toezegging aan het lid Aartsen gedaan bij de behandeling van het Belastingplan op 14 november 2024 waarbij u aangeeft dat ook de positie van zelfstandigen terugkomt in de Agenda voor werkend Nederland? Hoe heeft u hieraan invulling gegeven?

Het kabinet heeft veel aandacht voor zelfstandig ondernemers in Nederland. Ze voegen waarde toe aan onze economie. Het kabinet heeft zichzelf de opdracht gesteld om de balans op de arbeidsmarkt te herstellen. Dit vertaalt zich in een aanpak om het werken met en als zelfstandige toekomstbestendiger te maken. Die aanpak is gericht op duidelijkheid en meedoen op de arbeidsmarkt. Het kabinet werkt dit uit langs drie lijnen:

  • Een gelijker speelveld tussen werknemers en zelfstandigen, bijvoorbeeld door in te zetten op een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen.

  • Een betere werking van de arbeidsmarkt door verduidelijking wanneer gewerkt wordt als zelfstandige en wanneer als werknemer, via het wetsvoorstel VBAR; en

  • het versterken en verbeteren van handhaving op schijnzelfstandigheid door afschaffing van het handhavingsmoratorium.

Dit is ook beschreven in de Agenda voor werkend Nederland.

Daarnaast staan er maatregelen in de Agenda voor werkend Nederland die voor alle werkenden gelden, dus uiteraard ook voor zelfstandigen. Zoals de koopkrachtmaatregelen, de hervormingsagenda vereenvoudiging inkomensondersteuning en de herziening van het financieringsstelsel van de kinderopvang.

16. Klopt het dat u in uw Agenda slechts verwijst naar reeds ingezet beleid rondom zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) zoals de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV) en het wetsvoorstel Verduidelijking Beoordeling Arbeidsrelaties en Rechtsvermoeden (VBAR)? Deelt u de mening dat de verplichte AOV voor alle IB-ondernemers juist zorgt voor een verslechtering van de koopkrachtpositie van zelfstandigen? Deelt u de mening dat de huidige vorm van de wet VBAR juist zorgt voor onzekerheid bij zelfstandigen?

Zie voor de eerste vraag het antwoord op vraag 15.

De leden van de VVD-fractie vragen daarnaast of het kabinet de mening deelt dat de verplichte AOV voor alle IB-ondernemers juist zorgt voor een verslechtering van de koopkrachtpositie van zelfstandigen. Door de premiebetaling voor de AOV voor zelfstandigen is inderdaad sprake van een inkomensachteruitgang, indien het niet lukt om de premie (volledig) door te berekenen in tarieven. De inkomensachteruitgang door de premiebetaling wordt deels verzacht doordat de premie aftrekbaar is van het belastbaar inkomen. Tegenover de premiebetaling staat verder dat in het geval van arbeidsongeschiktheid zelfstandigen een uitkering ontvangen. Die uitkering voorziet in een inkomen op het moment dat iemand minder, of helemaal niet meer, door arbeidsongeschiktheid kan voorzien in zijn eigen inkomen. Daarom kan de arbeidsongeschiktheidsverzekering niet worden gezien als enkel lastenverhogend voor een zelfstandige. Immers, met het betalen van de premie ontstaat recht op een uitkering en afhankelijk van vooral de concurrentiepositie en de marktmacht kan de premie mogelijk (deels) worden verrekend in de tarieven. Het verplichtende karakter van het wetsvoorstel BAZ draagt eraan bij dat IB-ondernemers hun premiekosten kunnen doorberekenen. IB-ondernemers kunnen namelijk hun concurrentiepositie op tarief niet meer verbeteren door zich niet te verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid.

De Raad van State heeft het wetsvoorstel VBAR het oordeel ‘dictum B’ gegeven. De Raad van State heeft uitgesproken dat er bij het onderdeel verduidelijking sprake is van codificatie van de huidige jurisprudentie. Het kabinet deelt dus niet de mening dat de huidige versie van het wetsvoorstel VBAR zorgt voor onzekerheid bij zelfstandigen. Er wordt juist beoogd een hanteerbaar toetsingskader op basis van de huidige jurisprudentie te introduceren. Het kabinet is voornemens de uitspraak van de Hoge Raad naar aanleiding van prejudiciële vragen over de beoordeling van de werkrelaties van Uber-chauffeurs af te wachten. Als die uitspraak er ligt, zal de Kamer worden geïnformeerd over de gevolgen daarvan voor het wetsvoorstel, vooral voor het verduidelijkingsonderdeel.

17. Zelfstandig ondernemers gaan er komend jaar in koopkracht op achteruit, waarom heeft u de

inkomenspositie van zelfstandigen niet nadrukkelijk meegenomen in uw Agenda voor werkend

Nederland? Vindt u dat de overheid er ook moet zijn voor mensen die bewust kiezen om als

zelfstandige te werken en hun bijdrage te leveren? Zo ja, wat doet u voor deze groep werkenden? Zo nee, waarom niet?

Ja, het kabinet heeft veel aandacht voor zelfstandig ondernemers. Voor zelfstandigen geldt dat zij relatief veel fiscale voordelen hebben, zoals de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek. Enkele jaren geleden is besloten om de zelfstandigenaftrek stapsgewijs af te bouwen tot € 900 in 2027, bedoeld om een gelijkere fiscale behandeling te bewerkstelligen voor mensen die werken als zelfstandige en mensen die werken in loondienst. Door de afbouw van de zelfstandigenaftrek gaat een deel van de zelfstandigen erop achteruit. Per saldo blijft echter nog steeds een fiscaal voordeel over voor zelfstandigen. Daarnaast hebben zelfstandigen ook veel baat bij de koopkrachtmaatregelen van dit kabinet, zoals de introductie van een extra schijf in de inkomstenbelasting met een verlaagd tarief en – indien zij daarvoor in aanmerking komen – de verhogingen van de huurtoeslag en het kindgebonden budget.

We richten ons als kabinet niet enkel op (de koopkracht van) zelfstandigen. We zoeken een balans tussen verschillende doelstellingen, waarbij we bijvoorbeeld ook rekening houden met kwetsbare zelfstandigen, onderlinge solidariteit en een gelijk speelveld tussen werknemers en zelfstandigen, en tussen zelfstandigen onderling. Het arbeidsmarktpakket draagt hieraan bij.

18. Kunt u deze vragen beantwoorden voor de plenaire behandeling van de begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid?

In de beantwoording wordt waar relevant verwezen naar wat is gewisseld tijdens de begrotingsbehandeling van het ministerie van SZW op 27 en 28 november 2024.

1) Ipsos I&O, 13 november 2024, 'Politieke peiling Ipsos I&O november',

(https://ipsos-publiek.nl/wp-content/uploads/2024/11/Politieke-peiling-november-def.pdf).


  1. Kamerstukken II 2024/2025, 2024Z19661↩︎

  2. Kamerstukken II 2024/2025, 29 544, nr. 1253↩︎

  3. Kamerstukken II 2024/2025, 2024Z19661↩︎

  4. Kamerstukken II 2024/2025, 36 600 XV, nr. 8, p. 93-94 (vragen 164, 165, 167 en 168)↩︎

  5. Kamerstukken II 2024/2025, 36602, nr. 26, p. 166.↩︎

  6. Kamerstukken II 2024/2025, 36 600 XV, nr. 8, p. 93-94 (vragen 164, 165, 167 en 168)↩︎

  7. Voor meer toelichting op de reguliere berekeningen van marginale druk verwijs ik naar paragraaf 5.2 van de SZW-begroting 2025 (figuur 9).↩︎

  8. SZW en Financiën (2019): Marginale druk: op het randje van de mogelijkheden (link).↩︎

  9. Jongen & Schulenberg (2024): Deeltijdwerkers hebben meestal al een lage marginale druk (link)↩︎

  10. Zie tabel 3 in bijlage 2 bij de Kamerbrief Toelichting op varianten eerste tranche ingroeipad kinderopvangtoeslag 2025 (link).↩︎

  11. Zie pagina 6 van de Kamerbrief Aanpak voltijds- en meerurenbonus in het po (link).↩︎

  12. Kantar Public (2022), Ervaren kwaliteit overheidsdienstverlening.↩︎