[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

36546 Nota van wijziging inzake Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg

Nota van wijziging

Nummer: 2024D51754, datum: 2024-12-20, bijgewerkt: 2024-12-20 15:56, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2024Z21965:

Preview document (🔗 origineel)


36546 Wijziging van de Jeugdwet, de Wet marktordening gezondheidszorg en enige andere wetten teneinde te bevorderen dat jeugdhulp en gecertificeerde instellingen voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering steeds voldoende beschikbaar zijn (Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg)

NOTA VAN WIJZIGING

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen I, onderdelen A en V, II, onderdelen A, E, H, J en T, en VII wordt "Onze Minister voor Rechtsbescherming" telkens vervangen door "Onze Minister van Justitie en Veiligheid".

B

Het in artikel I, onderdeel G, voorgestelde artikel 2.22 komt te luiden:

Artikel 2.22

De voordracht voor een krachtens artikel 2.17, artikel 2.19, eerste lid, onderdeel a, onder 1˚ of onderdeel c, onder 1˚, of artikel 2.21, eerste lid, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

C

In artikel I, onderdeel I, wordt in het eerste lid van het voorgestelde artikel 4.5.2 "over elk kalenderjaar" vervangen door "jaarlijks over het voorafgaande kalenderjaar".

D

In artikel I wordt na onderdeel V een onderdeel ingevoegd, luidende:

W

Na artikel 10.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10.3

1. Gedurende de periode waarin de met artikel I, onderdeel G, van de Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg voorziene artikelen 2.19, eerste lid, onderdeel a, en 2.21 van de Jeugdwet nog niet in werking zijn getreden heeft de taak van de zorgautoriteit, bedoeld in artikel 9a.2, eerste lid, betrekking op het zo vroeg mogelijk signaleren van risico’s die ertoe kunnen leiden dat colleges niet kunnen voorzien in een toereikend aanbod van of het signaleren van een ontoereikend aanbod van:

a. bij algemene maatregel van bestuur te bepalen vormen van jeugdhulp, en

b. gecertificeerde instellingen voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.

2. Dit artikel vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

E

Artikel II, onderdeel M, wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste subonderdeel wordt "over elk kalenderjaar" vervangen door "jaarlijks over het voorafgaande kalenderjaar".

2. In het tweede subonderdeel wordt "7." vervangen door "8.".

F

Artikel II, onderdeel T, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de voorgestelde artikelen 71b, eerste lid, en 71c, eerste lid, vervalt "de Stichting Inlichtingenbureau,".

2. Het voorgestelde artikel 71d wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt "verstrekt de Stichting Inlichtingenbureau" vervangen door "verstrekken de colleges".

b. Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot derde tot en met vijfde lid wordt een nieuw lid ingevoegd luidende:

2. De verstrekking van persoonsgegevens door de colleges aan de zorgautoriteit, bedoeld in het eerste lid, geschiedt door tussenkomst van de Stichting Inlichtingenbureau. Indien de Stichting Inlichtingenbureau op grond van de eerste zin persoonsgegevens verwerkt, is het voor deze verwerking verwerkingsverantwoordelijke.

c. Het vijfde lid (nieuw) vervalt.

Toelichting

Met deze nota van wijziging worden enkele wijzigingen doorgevoerd in het wetsvoorstel verbetering beschikbaarheid jeugdzorg ("het wetsvoorstel"). Deze nota van wijziging wordt ingediend mede namens de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De wijzigingen worden hieronder per onderdeel toegelicht.

Onderdeel A

Dit onderdeel bevat een technische wijziging van het wetsvoorstel. De wijziging houdt verband met het feit dat de aanduiding Minister voor Rechtsbescherming niet meer voorkomt. In plaats daarvan moet worden verwezen naar Onze Minister van Justitie en Veiligheid.

Onderdeel B

Zoals toegelicht in de nota naar aanleiding van het verslag is in de vragen van verschillende Tweede Kamerfracties aanleiding gezien om voor te stellen dat niet alleen bij de initiële vaststelling van de regio-indeling een voorhangprocedure geldt, maar ook bij een eventuele wijziging hiervan. Met dit onderdeel is het voorgestelde artikel 2.22 van de Jeugdwet hierop aangepast.

Onderdeel C en onderdeel E

Deze onderdelen bevatten technische wijzigingen die samenhangen met de Verzamelwet VWS 2023 (Stb. 2024, 291). Artikel V, onderdeel A, subonderdeel 1, van de Verzamelwet VWS 2023 expliciteert in artikel 40b, eerste lid, van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) dat de door een zorgaanbieder jaarlijks openbaar te maken jaarverantwoording betrekking heeft op het voorafgaande kalenderjaar. Artikel I, onderdeel I, en artikel II, onderdeel M, van het wetsvoorstel zijn hierop aangepast. Daarnaast is in verband met artikel V, onderdeel A, subonderdeel 2, van de Verzamelwet VWS 2023 het voorgestelde zevende lid van artikel 40b Wmg vernummerd naar het achtste lid.

Onderdeel D

Met dit onderdeel wordt gerealiseerd dat er wetstechnisch geen belemmeringen zijn om de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) reeds voor het ingaan van de verplichte regionale samenwerking te belasten met een vroegsignaleringstaak ten aanzien van de specialistische jeugdzorg.

Het beoogde uitgangspunt is dat gemeenten voor de verplichtingen omtrent de regionale samenwerking een implementatietijd van één jaar krijgen. Deze implementatietijd is niet nodig voor de vroegsignaleringstaak van de NZa. Voor de omschrijving van de jeugdzorgvormen waar de vroegsignaleringstaak van de NZa betrekking op heeft is in het wetsvoorstel echter een koppeling gemaakt met de vormen van jeugdzorg die op grond van het wetsvoorstel verplicht ten minste regionaal of landelijk moeten worden gecontracteerd of gesubsidieerd. Dit is gedaan door te verwijzen naar de voorgestelde artikelen 2.19, eerste lid, onderdeel a, en 2.21 van de Jeugdwet. In de periode voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze artikelen is dat een belemmering voor de uitvoering van de vroegsignaleringstaak door de NZa. Dat is niet wenselijk. Het uitvoeren van de vroegsignaleringstaak door de NZa kan ook in de periode voordat de verplichting tot regionale samenwerking geldt bijdragen aan het zicht op eventuele risico’s op of een daadwerkelijk ontoereikend aanbod van specialistische jeugdzorg.

Met het oog hierop is overgangsrecht opgenomen. In een nieuw voorgesteld artikel 10.3 van de Jeugdwet wordt vastgelegd dat gedurende de periode dat de artikelen 2.19 en 2.21 van de Jeugdwet nog niet in werking zijn getreden de vroegsignaleringstaak betrekking heeft op bij algemene maatregel van bestuur te bepalen jeugdhulpvormen en gecertificeerde instellingen voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Bij algemene maatregel van bestuur zullen de jeugdhulpvormen worden opgenomen die vanaf de inwerkingtreding van artikel 2.19 van de Jeugdwet verplicht ten minste regionaal moeten worden gecontracteerd. De doelgroep van de vroegsignaleringstaak is aldus hetzelfde, zowel voor als na de inwerkingtreding van de voorgestelde artikelen 2.19 en 2.21 van de Jeugdwet.

In het kader van de vroegsignaleringstaak zijn verschillende informatiebepalingen opgenomen in het wetsvoorstel. Volledigheidshalve zij opgemerkt dat in de periode dat de artikelen over de verplichte regionale samenwerking nog niet gelden er formeel nog geen Jeugdregio’s in de zin van de Jeugdwet bestaan en derhalve ook geen informatieverplichtingen bestaan voor in de praktijk reeds bestaande regionale samenwerkingsverbanden. In die periode gelden primair informatieverplichtingen voor de colleges van burgemeester en wethouders, jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen en de organisatie die in de praktijk (vrijwillig) door gemeenten is belast met de landelijke contractering van bepaalde hoogspecialistische jeugdhulpvormen (in de praktijk de VNG).

Onderdeel F

Subonderdeel 1

Dit subonderdeel bevat een wijziging van de voorgestelde artikelen 71b, eerste lid, en 71c, eerste lid, Wmg. Bij de uitwerking van de (ontwerp) ministeriële regeling waarin de gegevensuitwisseling ten behoeve van de NZa-taken wordt opgenomen is geconcludeerd dat de mogelijkheden die deze artikelen voor de NZa bieden om van de Stichting Inlichtingenbureau bepaalde gegevens of inlichtingen te ontvangen niet noodzakelijk zijn. Het wetsvoorstel is hierop aangepast. Voor wat betreft de verstrekking van gegevens via de Stichting Inlichtingenbureau kan worden volstaan met het voorgestelde artikel 71d Wmg (zie subonderdeel 2).

Subonderdeel 2

Dit subonderdeel bevat een technische wijziging van het voorgestelde artikel 71d Wmg. Dit artikel heeft betrekking op de verstrekking van gepseudonimiseerde persoonsgegevens aan de NZa ten behoeve van het stelselonderzoek.

Omwille van de consistentie van wetgeving is ervoor gekozen de formulering van het artikel nauwer aan te laten sluiten bij de tekst van artikel 7.4.3a van de Jeugdwet zoals dat vanaf 1 januari 2025 – na inwerkingtreding van de Wet bevorderen samenwerken en rechtmatige zorg – komt te luiden. Zowel in het voorgestelde artikel 71d Wmg als het hiervoor aangehaalde artikel 7.4.3 van de Jeugdwet gaat het namelijk om een verstrekking van gegevens van colleges van burgemeester en wethouders die verplicht via de Stichting Inlichtingenbureau als beheerder van het Berichtenverkeer Jeugdwet plaatsvindt en waarbij de Stichting Inlichtingenbureau voor de betreffende verstrekking verwerkingsverantwoordelijke is.

Daarnaast wordt voorgesteld het lid te schrappen waarin was opgenomen dat de NZa de Stichting Inlichtingenbureau een redelijke vergoeding verstrekt voor de verstrekking van de gepseudonimiseerde gegevens. Omwille van een eenduidige governance is ervoor gekozen dat – evenals ten aanzien van de andere taken die de Stichting Inlichtingenbureau uitvoert – de financiering niet vanuit de NZa maar rechtstreeks plaatsvindt vanuit het beleidsdepartement, in dit geval het ministerie van VWS.

De staatssecretaris van Volksgezondheid,

Welzijn en Sport,

V.P.G. Karremans