[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Nadere uitwerking Elke regio telt

Brief regering

Nummer: 2024D51884, datum: 2024-12-20, bijgewerkt: 2024-12-20 16:48, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van zaak 2024Z21996:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Dit kabinet gelooft in de kracht van de regio. We vinden dat 'elke regio telt!'.1 Bij de gesprekken die ik overal in Nederland voer - maar ook in mijn eigen gemeente - merk ik hoe mensen zich verbonden voelen met de plek waar ze leven. Ze zijn trots op hun dorp, stad of streek en wonen er graag.

Tegelijk staan die gemeenschapszin en verbondenheid op sommige plekken onder druk. De leefbaarheid van dorpen, buurten en gemeenschappen verslechtert doordat winkels en scholen moeten sluiten en de huisarts verdwijnt. Sommige mensen ontbreekt het aan geld, kennis of invloed om zichzelf te redden. Veel mensen hebben het gevoel dat de overheid onvoldoende oog heeft voor hun problemen.

Uit onderzoek blijkt dat er grote, groeiende en onwenselijke verschillen in welvaart en welzijn tussen regio’s zijn ontstaan. Een rechtvaardige en menselijke overheid moet recht doen aan mensen, waar ze ook in Nederland wonen. Daarom investeren we als regio en rijk in structurele samenwerking. Ook moeten we als rijksoverheid kritischer kijken naar de manieren waarop we de kracht van de regio kunnen stimuleren. In deze Kamerbrief geeft het kabinet nadere uitwerking aan Elke regio telt: met de start van het Nationaal Programma Vitale Regio’s en de doorontwikkeling van de beleids- en investeringslogica.

De samenwerking tussen de regio’s en het rijk moeten we niet vrijblijvend organiseren. Het is een zaak van de lange termijn. Het sleutelwoord daarbij is samenwerking. Samenwerking tussen rijk en regio, tussen de medeoverheden, maar ook met ondernemers, kennisinstellingen en burgers. Alleen als we samen optrekken, kunnen we recht doen aan de regio’s. Daarbij hoort een voortdurend gesprek over (nieuw) beleid en de effecten daarvan.

In veel regio’s doen we dat dan ook al, zoals bij de uitvoering van het programma NOVEX, de doorontwikkeling van de Regiodeals, de aanpak van de sociaal-economische vitaliteit in het landelijk gebied2 en de uitvoering van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV, met een looptijd van 20 jaar in twintig stedelijke focusgebieden).

Uit de in maart van dit jaar aangekondigde regiodialogen blijkt dat die langjarige samenwerking ook expliciet wordt gevraagd voor de regio’s met wie deze intensieve gesprekken zijn gevoerd.3 Dit sluit één-op-één aan bij het rapport Elke regio telt!, waarin staat dat de focus moet liggen op een langjarige aanpak voor de regio’s aan de randen van het land met een stapeling aan opgaven. De opgaven vragen daar om én we moeten schaarse middelen zo slim mogelijk inzetten, waar mogelijk gebundeld. Dat betekent lopende programma’s benutten en onderdelen met elkaar verbinden waar dat kan en nodig is. Hierbij willen we regio's de ruimte bieden: zij willen dat hun ervaringen en behoeften worden gehoord en weten zelf het beste hoe zij middelen gericht in kunnen zetten.

Vanuit het rijk willen we middelen inzetten voor de organisatie en totstandkoming van de aanpak van Elke regio telt, inclusief ondersteuning van het proces om tot langjarige agenda’s te komen.4 Op dit moment zijn er geen extra middelen beschikbaar gesteld voor mogelijke financiële ondersteuning bij de uitvoering van de inhoudelijke opgaven in de langjarige agenda’s. Daarom willen we een eventuele ondersteuning vanuit het rijk bepalen op basis van de specifieke opgaven in de uitvoeringsagenda’s. Daarbij kijken we waar we bestaand beleid anders kunnen inzetten, waar we maatwerk kunnen bieden en waar we gebruik kunnen maken van bestaande financiële stromen. Op de kortere termijn moeten we de mogelijkheden onderzoeken om de huidige middelen meer specifiek in te zetten voor deze regio’s.

Allereerst wordt in deze brief teruggeblikt op de gevoerde regiodialogen.5 Daarna zet ik in deze brief uiteen hoe de betreffende regio’s en rijk een gebiedsgerichte aanpak vormgeven, gericht op langjarige samenwerking en voortbouwend op de aanpakken die al lopen. Vervolgens beschrijf ik de inzet van het kabinet op de doorontwikkeling van beleids- en investeringslogica, met de ambities die geformuleerd zijn in het regeerprogramma omtrent de regionale economie, bereikbaarheid van essentiële voorzieningen en maatschappelijke verbondenheid. Ik sluit de brief af met een toelichting op het vervolgproces. Daar waar dat van toepassing is, geef ik invulling aan openstaande moties en toezeggingen.

1. Lessen uit gesprekken met de regio’s

  1. Uiteindelijk gaat Elke Regio Telt! over mensen. Hun perspectief en hun verhalen waren het vertrekpunt bij de regiodialogen, die het afgelopen halfjaar zijn gevoerd in de betreffende regio’s zoals hierboven benoemd. Die regiodialogen hadden als doel om als regio en rijk met elkaar over de opgaven en ook vooral over de samenwerking en interactie te spreken om inzicht te krijgen in wat er beter of anders zou kunnen en moeten.

Uit die gesprekken bleek dat vergrijzing en ontgroening een bepalende onderliggende trend zijn met effecten op bereikbaarheid, voorzieningen en de gemeenschappen. In algemene zin is bereikbaarheid van de regio, bereikbaarheid en beschikbaarheid van voorzieningen en de verbinding met de omgeving heel belangrijk voor regionale ontwikkeling. Daarnaast zijn opgaven als de veelal kwalitatieve woningbouwopgave, belemmeringen en onbenutte kansen in de grensoverschrijdende samenwerking door de grensligging6, intergenerationele problematiek, kansen(on)gelijkheid en het dalende vertrouwen in de (rijks)overheid en instituties aan de orde.

De andere rode draad in de gesprekken, was de behoefte van regio’s om gezien en gehoord te worden. Zij doen de oproep om voorbij de cijfers te kijken en niet alleen vanuit landelijk perspectief, maar ook vanuit de beleving en ervaring in de regio. Landelijke normen, gebaseerd op gemiddelden en grote aantallen, en de sectorale manier van cijfermatig onderbouwen, sturing, (kortlopende) financiering en verantwoording sluiten niet altijd aan bij de context en kenmerken en de samenhang en stapeling van opgaven die in deze regio’s spelen. Regio’s verschillen te veel voor een (te) generieke aanpak. Er is meer aandacht nodig voor de vraag wat per regio passend is, bijvoorbeeld als het gaat om een goed basisvoorzieningenniveau.

Uit de gesprekken kwam ook het signaal van de medeoverheden dat zij regelmatig te weinig slagkracht hebben voor een goede aanpak voor nationale en regionale opgaven, onder andere door krapte op de arbeidsmarkt. De krapte is in de regio nadrukkelijker voelbaar door dunbevolktheid, ontgroening en vergrijzing in deze regio’s.

2. Nationaal Programma Vitale Regio’s

Zoals blijkt uit het rapport Elke regio telt! en de regiodialogen kan de samenwerking met de regio’s aan de randen van het land niet vrijblijvend worden ingericht en vraagt een focus op de lange termijn. Dit omdat de complexe stapeling van opgaven in deze regio’s niet binnen één of twee kabinetsperiodes op te lossen is. De bestaande programma’s voorzien hier onvoldoende in. Daarbij zou er meer verbinding gemaakt moeten worden tussen de bestaande programma’s. Dit vormt de basis voor de vervolginzet, waarbij het bestaande programma ‘regio’s aan de grens opgaat’ in een gebiedsgericht programma onder de noemer Nationaal Programma Vitale Regio’s (NPVR).

Met het NPVR zetten we in op langjarig commitment en samenwerking van het rijk voor de regio’s aan de randen van het land, met uitgangspunten die meer passend zijn voor de specifieke context, kenmerken, kansen en uitdagingen voor deze regio’s. Dat doen we onder andere door ‘langjarige agenda’s’ met deze regio’s tot stand te brengen. Met deze langjarige gebiedsgerichte samenwerking tussen regio en rijk kan recht worden gedaan aan de onderlinge verschillen en overeenkomsten in de complexe uitdagingen in de regio’s aan de randen van Nederland. Ik zet in dit kader ook de samenwerking met alle provincies en gemeenten met een grensligging en de autoriteiten in onze buurlanden (Nedersaksen, Noordrijn-Westfalen, Wallonië en Vlaanderen) onveranderd voort. Binnen het programma voorzien we ook een belangrijke rol voor verdere kennisontwikkeling en -deling. De kennis die we binnen dit programma opdoen is voor alle regio’s in Nederland: we delen onze inzichten rond gebiedsgericht werken aan vitale regio’s.

Focus blijft op de benoemde regio’s

Naar aanleiding van de regiodialogen en de daaropvolgende bestuurlijke reflectiegesprekken is geconcludeerd dat er geen wijzigingen worden aangebracht in de reeds benoemde regio’s. Dit betekent dat het programma de inzet richt op: de Kop van Noord-Holland, Noord- en Oost-Groningen, Zuidoost-Fryslân, Noard-Fryslân, Zuid- en Oost- Drenthe, Twente, Achterhoek, Noord-Limburg, Midden-Limburg, Zuid-Limburg en Zeeuws-Vlaanderen.7

In deze regio’s wordt hard gewerkt aan regionale ontwikkeling, door gemeenten, provincies, waterschappen, maatschappelijke partners, marktpartijen en inwonerinitiatieven. Met het NPVR komt een samenwerking tussen deze regio’s en het rijk tot stand die, waar mogelijk, kan voorzien in maatwerkoplossingen voor specifieke behoeftes en mogelijkheden voor verdere regionale en nationale ontwikkeling. Zowel regio als rijk moeten zich inspannen om bij knelpunten te kijken naar wat wel mogelijk is. Dat kan door bijvoorbeeld af te wijken van bestaande kaders, uitzonderingsposities en (alternatieve en beter passende) oplossingsrichting te bepalen. Dit zit dus nadrukkelijk niet alleen in financiële middelen.

Ontwikkeling in twee stappen

We willen dat in twee stappen doen: tot rond de zomer van 2025 werken we aan een toekomstbeeld langs drie overkoepelende doelstellingen in een bestuurlijk gedragen plan voor de regio. Op basis daarvan ontwikkelen regio en rijk een uitvoeringsagenda die eind 2025 gereed moet zijn. Deze twee onderdelen vormen samen de hierboven genoemde ‘langjarige agenda’.8

Het NPVR heeft drie overkoepelende doelstellingen:

  • Veilige en leefbare regio’s: het verbeteren van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving in regio’s met onder andere expliciete aandacht voor een passende woningvoorraad, herstructurering en transformatie en verduurzaming van de gebouwde omgeving en een gezonde groene leefomgeving.

  • Een duurzaam en bereikbaar voorzieningenniveau dat ondersteunend is aan de vitaliteit en het beoogde toekomstperspectief van de regio’s en het behoud van de aantrekkelijkheid en leefbaarheid in deze regio’s voor inwoners.

  • Een gezonde en kansrijke toekomst voor inwoners in de regio’s, waaronder gezond opgroeien en oud worden, ontwikkelkansen in het onderwijs, perspectief op werk en regionale economische ontwikkeling.

Het plan voor de regio is de basis om de inzet waar mogelijk op regionaal niveau en opgavegericht te bundelen. De regio krijgt zoveel mogelijk ruimte om het plan voor de regio en uitvoering met het rijk vorm te geven op basis van drie overkoepelende doelstellingen. Het uitgangspunt hier is om zoveel mogelijk samenhang te creëren tussen en aan te sluiten bij lopende trajecten en bestaande structuren zoals NOVEX, IZA, PPLG, NPLV, Regio Deals, energyboards. Regio’s en rijk besluiten gezamenlijk hoe zij deze benutten. De uitvoeringsagenda bevat per regio concrete inzet voor de komende vier jaar en wordt aansluitend geëvalueerd en herijkt. Voorbereiding, implementatie en uitvoering vormen een doorlopend proces.

De ministeries van BZK, VWS, OCW, SZW, JenV, IenW, VRO, LVVN, EZ, KGG, committeren zich allen aan de plannen voor de regio’s (inclusief uitvoeringsagenda) waarbij het rijk een inspanningsverplichting aangaat voor de komende 20 jaar. In 2025 zullen deze ministeries, mede op basis van de komende fase waarin wordt gewerkt aan de plannen voor de regio’s, gaan onderzoeken welke inzet zij gaan plegen op de opgestelde plannen voor de regio’s en wat deze inspanningsverplichting inhoudt. Dit om waar nodig te onderzoeken of en zo ja, wat de mogelijkheden zijn om in te spelen op de vraag en behoefte van deze specifieke regio’s.

Ook economische ontwikkeling wordt in de verschillende plannen voor de regio’s meegenomen, wat door de minister van EZ tijdens de EZ-begrotingsbehandeling van 16 en 17 oktober jl. aan Kamerlid Vermeer was toegezegd in reactie op de motie van laatstgenoemde om krimpregio’s een langjarige economische impuls te geven. Tijdens de recente bespreking van de EZ-begroting heeft de minister van Economische Zaken aangegeven in gesprekken met de provincies de mogelijkheden te verkennen voor het stimuleren van regionaal economische ontwikkeling. In die gesprekken zal specifiek aandacht worden besteed aan de economische opgaven in de NPVR-regio’s, die aan de grenzen van het land zijn gesitueerd. En aan de mogelijke bijdragen daaraan van de specifiek op de regio gerichte EZ-instrumenten als ROM’s en EFRO/Interreg. De uitkomsten van deze gesprekken worden benut voor de Visie op de ruimtelijke en economische structuur, die ook zal ingaan op de verantwoordelijkheid van het rijk bij regionaal economische ontwikkeling en hoe die in te vullen. De uitkomsten over de economische opgaven voor de NPVR-regio’s worden ingebracht en benut in de programmatische aanpak voor die regio’s.

Hiermee maken we bewust een onderscheid tussen het generieke belang dat rijksbeleid beter rekening houdt met regionale verschillen en de aanpak voor deze regio’s die iets anders en meer vraagt, gegeven de specifieke context en kenmerken zoals dunbevolktheid, ontgroening en vergrijzing en een ligging aan de grens van Nederland, waardoor er een stapeling van opgaven en uitdagingen aan de orde is die niet zelfstandig opgelost kan worden. Denk hier onder andere aan belemmeringen in wet- en regelgeving door de nabijheid van buurlanden, opgaven rondom netcongestie en het vitaal en aantrekkelijk houden van deze regio’s met een voorzieningenaanbod dat sterk onder druk is komen te staan qua beschikbaarheid en bereikbaarheid.

Uitgangspunten voor het plan voor de regio en voor de samenwerking regio en rijk

Regio’s en rijk hebben, tijdens en op basis van de regiodialogen, uitgangspunten geformuleerd die centraal staan bij de gebiedsgerichte aanpak. Vertrouwen en verbinding worden daarbij echt als een doel op zichzelf gezien. De uitgangspunten zijn:

  1. Een plan voor de regio (langjarige agenda) vraagt om een lerende en adaptieve agenda die niet in beton is gegoten, maar waarin structureel wordt gereflecteerd en geëvalueerd wat werkt. Op basis hiervan sturen we gezamenlijk bij.

  2. Omarm vertrouwen en verbinding als een doel op zich. Laat het niet afhangen van concrete projecten. Bundel middelen waar mogelijk op regionaal niveau en opgavegericht (in tegenstelling tot sectoraal) en zorg ervoor dat de agenda gebruikt kan worden als propositie om in aanmerking te komen voor middelen uit bijvoorbeeld subsidies en regelingen.

  3. Ga bij beleidskeuzes en investeringen niet alleen uit van financieel rendement en volume, maar heb aandacht voor regionale verschillen, maatschappelijke impact en brede welvaart. Ga op zoek naar een andere wijze van verantwoording en onderbouwing.

  4. Als rijk en medeoverheden kijken we met een open blik naar de aanwezige opgaven en passende oplossingen, ook als deze op dit moment nog niet binnen de opgestelde kaders passen.

  5. De departementen erkennen de specifieke context van deze regio’s en zetten zich in om te komen tot de meest passende oplossing. Waar nodig kan worden gekeken naar het maken van afwijkmogelijkheden en een uitzonderingspositie voor deze regio’s vanuit het rijk. Dit geldt met name voor de gevallen waar dat grote impact heeft voor de verbetering van de leefbaarheid in deze regio’s en het effectief oppakken van de opgaven ofwel verzilveren van de kansen.

  6. Expliciete aandacht voor het belang van samenwerking met de buurlanden ter versterking van het oplossen van grensbelemmeringen en verzilveren van kansen.

Grensoverschrijdende samenwerking met de buurlanden

Een groot deel van de regio’s die centraal staan, grenzen aan één van onze buurlanden. Met het programma NPVR zetten we in op de verdere versterking van de bestuurlijke samenwerking tussen het rijk, de gemeenten en provincies aan de grens en de relevante overheden in de buurlanden en naburige deelstaten of gewesten: Vlaanderen, Wallonië, Noordrijn-Westfalen en Nedersaksen. Bestaande samenwerkingsstructuren worden hiermee voortgezet: de Grenslandagenda Noordrijn-Westfalen, de Samenwerkingsagenda met Nedersaksen, de grensgovernance Vlaanderen-Nederland en het Schakelpunt grensbelemmeringen.

De ontwikkelingen van dit Schakelpunt zullen de komende periode nauw worden gevolgd en daarbij wordt, zoals toegezegd in het commissiedebat Regio’s en grensoverschrijdende samenwerking van 16 mei 2024, meegewogen welke elementen mogelijk relevant zijn voor de samenwerkingsverbanden met de Duitse deelstaten. Op het moment van schrijven is er nog geen aanleiding om de samenwerkingsstructuren met Duitsland anders vorm te geven, zoals eerder toegelicht in de Voortgangsbrief van het programma Regio’s aan de grens van 15 december 2023.

Het wegnemen van grensbelemmeringen en benutten van kansen blijven bij de doorontwikkeling van de samenwerkingsstructuren centraal staan. Die structuren dragen bij aan de gezamenlijke agendavorming en prioriteitsstelling om concrete projecten of knelpunten op te pakken die er voor inwoners echt toe doen. Als minister van BZK speel ik bij de grensoverschrijdende samenwerking een coördinerende rol richting andere bewindspersonen.

Coördinatie en regionale allianties

De uitvoering op lokaal en regionaal niveau vindt plaats in publiek-private allianties met een aanpak voor en met bewoners, die zich kenmerkt door samenwerking met stakeholders in de regio. Hoe deze regioalliantie eruitziet verschilt per regio, omdat de regio’s zelf verantwoordelijk zijn voor de inrichting. Als het mogelijk is, wordt aangesloten bij bestaande structuren.

Regio’s en rijk stellen het plan voor de regio samen op. Betrokken departementen werken hierbij mee aan de invulling van deze agenda’s en de daaruit volgende uitvoeringsagenda's. Zij zijn daarbij zelf verantwoordelijk voor acties op het eigen beleidsterrein. Sommige regio’s, maar ook departementen zijn daar al verder in dan andere.

Het rijk stelt per regio een ambtelijk regioadviseur en een rijksvertegenwoordiger als bestuurlijk aanspreekpunt aan, om de verbinding tussen regio en rijk zo goed en laagdrempelig mogelijk vorm te geven. De rijksvertegenwoordiger betreft een DG van één van de departementen die betrokken is bij de voornaamste opgaven van de regio. De regioadviseurs worden primair bemenst vanuit BZK en ondersteunen hen daarbij. Zij hebben de rol om de betrokkenheid van andere departementen aan te jagen, de samenwerking tussen regio en rijk te versterken en de voortgang te bewaken waar en wanneer dat nodig is. Daarbij wordt verbinding gezocht met of gebruik gemaakt van bestaande overlegstructuren tussen rijk en regio. Van de betrokken regio’s vragen we om ook een bestuurlijk en ambtelijk trekker aan te stellen, ondersteund door een overleg van andere bestuurders en ambtenaren. De precieze invulling hiervan kan per regio verschillen.

Binnen het kabinet neem ik als minister van BZK de coördinatie van het NPVR op me, waarbij ik de samenwerking opzoek met mijn collega -bewindspersonen die ook in deze regio’s actief zijn. Belangrijk is dat er een regio-alliantieoverleg wordt georganiseerd.

Kennis, innovatie en leren in deze regio’s

De inzet op kennis, innovatie en onderling leren is een belangrijke pijler binnen het programma. Om als regio’s regionale en nationale opgaven effectief aan te pakken en uit te voeren, is het noodzakelijk de juiste kennis en instrumenten in handen te hebben. Er wordt ingezet op een gedeelde kennisbasis, kennisontwikkeling en -deling tussen regio’s onderling en tussen regio en rijk. Er wordt waar mogelijk aangesloten bij bestaande platformen zoals het Nationaal netwerk brede welvaart, het versterken van de regionale leer- en kennisinfrastructuren (PLEK), en kennisbronnen zoals Zicht op wijken, Wijkwijzer, Leefbarometer, de grensstatistieken en de Regionale monitor brede welvaart van het CBS.

3. Doorontwikkelen van de beleids- en investeringslogica

Rijksbeleid moet werken voor alle regio’s in Nederland, zowel voor dicht- als dunbevolkte gebieden en van de kust tot aan de grens. Het Regeerprogramma benoemde al dat het rijk daarbij ook kritisch naar zichzelf kijkt. Op deze manier wordt regionale ontwikkeling duurzaam gestimuleerd, met beleid dat beter werkt voor regio’s en daarmee voor inwoners. Dit gaat niet alleen over de verdeling van geld, maar om een bredere beweging die departementen zelf en samen moeten maken bij het nadenken over en ontwikkelen van beleid.

Het is voor de departementen een gezamenlijke opgave om signalen uit de praktijk van medeoverheden of vanuit het leven van inwoners mee te nemen bij het maken en wijzigen van beleid. Het rapport Elke Regio Telt dient hiervoor als leidraad, aan de hand waarvan departementen zelf aan de doorontwikkeling van eigen beleid-/investeringslogica werken. In de praktijk betekent dit ook dat departementen in samenspraak met regio’s onderzoeken wat er speelt, problemen serieus nemen en oplossingsrichtingen afwegen. Zo werken we bij het rijk ook aan het tegengaan van hardheden in beleid, welke ervoor kunnen zorgen dat inwoners in de knel komen en er onrechtvaardige verschillen tussen regio’s ontstaan of in stand blijven.

Wat hebben we al in gang gezet?

Departementen werken aan een fundamentele beweging met de aanpassing van eigen beleid en investeringen voor belangrijke regionale opgaven, om aan te sluiten bij regionale context en verschillen. Doel hiervan is om betekenisvol en blijvend effect te sorteren op regio’s, specifiek op vitaliteit van de regionale economie, de bereikbaarheid en beschikbaarheid van publieke voorzieningen en op sociaaleconomische ontwikkeling en leefbaarheid.

Vitale regionale economie

Departementen werken samen aan het versterken van de vitaliteit van de regionale economie in alle regio’s in het land. Het kabinet wil de regionale competitiviteit van Nederland en de concurrentiekracht van alle Nederlandse regio’s versterken. Dit krijgt vorm met de ambitie dat alle provincies in 2030 tot de top-30 van meest competitieve regio's in de EU behoren, waarvan zes in de top-10. De minister van Economische Zaken heeft bij de recente bespreking van de EZ-begroting aangegeven te werken aan een aanpak voor realisatie van dit doel, waarbij rekening wordt gehouden met de provinciale verantwoordelijkheid voor het regionaal economisch beleid. Daarbij voert EZ een verkennende kansen- en knelpuntenanalyse uit voor regionaal economische ontwikkeling en de invloed van de overheid op deze factoren.

Daarnaast vraagt versterking van de vitale regionale economie in alle regio’s om aandacht voor arbeidsmarktregio’s. De huidige krapte op de arbeidsmarkt vraagt om het in samenhang afwegen van economische ambities en arbeidsmarktbeleid in regio’s - en om bij een mismatch gericht scholing of andere trajecten in te zetten. Hiertoe werken het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Economische Zaken en Onderwijs Cultuur en Wetenschap aan de Hervorming van de Arbeidsmarktinfrastructuur.9

Het kabinet wil de publieke en private dienstverlening over werk en scholing in een arbeidsmarktregio in één loket samenbrengen: het Werkcentrum. Hierbij moet de vraag van de werkgever en de ondersteuningsbehoefte van de burger centraal staan. Arbeidsmarktregio’s krijgen daarbij ruimte voor maatwerk, omdat elke regio uniek is, bijvoorbeeld als het gaat om de economische en sociale opgave en de beschikbaarheid van voorzieningen. In een meerjarenagenda per regio wordt de verbinding gelegd tussen werk voor groepen van werkzoekenden en werkenden in een kwetsbare positie, economische opgaven, scholing, voldoende personeel voor cruciale publieke sectoren en de economische transities. Met aandacht voor selectief en gericht arbeidsmigratiebeleid.10 Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap werkt daarnaast aan maatregelen om een toegankelijk kwalitatief goed en arbeidsmarktrelevant aanbod van opleidingen in de regio te waarborgen.11 Het kabinet zet ook in op een gezamenlijke beleidsagenda voor Leven Lang Ontwikkelen (LLO), waarmee de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt wordt verbeterd en er wordt gewerkt aan meer op-, om- en bijscholing ten behoeve van de arbeidsmarkttekorten.

Verder werken we op diverse onderwerpen aan beleidsontwikkeling ter versterking van de vitaliteit van regionale economieën. Voor de specifieke opgaven in het landelijk gebied op het gebied van water, natuur en klimaat en het toekomstperspectief voor de agrarische sector werkt het rijk via de aanpak Ruimte voor Landbouw en Natuur aan een gebiedsspecifieke aanpak. Naast landelijke maatregelen zorgt de gebiedsspecifieke aanpak voor passende ontwikkelingen in de gebieden met grote opgaven op het gebied van deze doelen. zoals agrarisch natuurbeheer en innovatie, om boeren te ondersteunen. Het ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur zet zich zo in voor het behalen van deze doelen, met behoud van de sociaaleconomische vitaliteit en draagvlak voor beleid.

Verder werkt het kabinet aan een betere spreiding van rijkswerkgelegenheid over het land, waarbij ik een coördinerende rol vervul. Ik heb u onlangs geïnformeerd over de acties om tot een betere spreiding te komen.12 Bij keuzes voor de locatie van een rijksdienst zullen het regiobelang en de meerwaarde van de aanwezigheid van een rijksdienst in een regio een zwaarder gewicht hebben. Hiermee vergroot het kabinet een betere regionale aanwezigheid, zichtbaarheid en directe nabijheid van de rijksoverheid, óók in regio’s buiten de Randstad. Diverse acties hiertoe zijn opgepakt, zoals het openen van zogenoemde rijksontmoetingspleinen verspreid over het land. In de jaarlijkse brief over de spreiding van de rijkswerkgelegenheid zal de voortgang rond deze acties worden toegelicht.

Defensie is bij uitstek een overheidsorganisatie die in heel het land actief is en verspreid over heel Nederland locaties heeft. En Defensie groeit. In het Nationaal Programma Ruimte voor Defensie wordt – in nauw overleg met provincies en gemeenten – uitgewerkt waar nieuwe defensieactiviteiten het beste een plek kunnen krijgen. Zoals in de Defensienota 2024 is aangegeven, zoekt Defensie daarbij aansluiting bij ‘Elke regio telt’. De activiteiten van Defensie hebben in veel gevallen impact op de leefomgeving. Maar veel activiteiten brengen ook investeringen, werkgelegenheid en draagvlak voor andere voorzieningen met zich mee. Ook de initiatieven vanuit Defensie om de defensie-industrie te versterken dragen hieraan bij. Op dit moment wordt met diverse regio’s, waaronder Brabant, Oost-Nederland en Limburg, gewerkt aan samenwerkingsverbanden.

Toegankelijke publieke voorzieningen (gezondheid, onderwijs, bereikbaarheid)

Bij publieke voorzieningen en gezondheid, onderwijs en bereikbaarheid kijkt het kabinet ook met een regionaal perspectief. Dit vraagt om het bijeenbrengen van verschillende logica’s en beleidsthema’s.

Een belangrijke pijler hierin is het gebiedsgerichte en integrale perspectief op gezondheid. Gezondheidsachterstanden ontstaan vaak door een stapeling van en interactie tussen problemen op diverse leefgebieden. Gebiedsgerichte programma’s zijn belangrijk in de aanpak van deze problemen. Met het Integraal Zorgakkoord is onder leiding van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) gewerkt aan de totstandkoming van regiobeelden, regioplannen en het opzetten van een aanspreekbaar samenwerkingsverband in iedere (zorgkantoor-)regio.13 De volgende fase richt zich op het borgen, faciliteren, verbinden en regisseren van deze samenwerking in de regio, met de intentie om een aanvullend zorg- en welzijnsakkoord af te sluiten waarin samen met veldpartijen aanvullende afspraken worden gemaakt.14 In het Gezond en Actie Leven Akkoord is daarnaast afgesproken dat het ministerie van VWS het belang van gezondheid en de aanpak van gezondheidsachterstanden agendeert bij departementen en met een samenhangende beleidsagenda “Gezondheid in alle beleidsdomeinen” komt.15 Ook wordt gewerkt aan de relatie met regio’s, met het professionaliseren van het Regionetwerk VWS, waarin teams van rijksambtenaren meedoen, -denken en -helpen bij het faciliteren van samenwerking in de regio en signalen/vraagstukken ophalen om deze te agenderen bij het ministerie.

Daarnaast is de toegankelijkheid van gezondheidsvoorzieningen een speerpunt van dit kabinet. Daarom werkt VWS aan afspraken over bekostiging van de spoedeisende hulp, acute verloskunde en intensive care, op basis van een beschikbaarheidsbijdrage; wordt ingezet op voldoende praktijkhoudende huisartsen met het verlagen van drempels voor startende praktijkhouders en werkt het ministerie aan het verbeteren van samenwerking tussen ziekenhuizen om streekziekenhuizen in zo volwaardig mogelijke vorm te behouden, om zo bij te dragen aan een gelijkwaardigere toegang tot zorg en ondersteuning.

Ook streeft het kabinet naar kwalitatief goed, toegankelijk en doelmatig onderwijs in Nederland. Door demografische ontwikkelingen staan deze waarden onder druk, met name in krimpregio's. Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) werkt daarom aan het behoud van een passend onderwijsaanbod in alle regio's en werkt aan een beleidsbrief op het vervolgonderwijs, die in het eerste kwartaal van 2025 wordt gepresenteerd. Voor het funderend onderwijs is de bekostiging recent vereenvoudigd, zodat deze eenvoudiger en beter voorspelbaar is. Naast basisbekostiging is er voorwaardelijke aanvullende bekostiging, die regio-onafhankelijk is. Om het onderwijsaanbod in krimpgebieden te behouden, wordt de kleinescholentoeslag omgevormd naar een dunbevolktheidstoeslag en wordt het systeem van opheffingsnormen herzien. Voor het voortgezet onderwijs geldt dat geïsoleerde vestigingen aanvullende bekostiging krijgen.

Een andere fundamentele stap die we zetten is het werken aan stabiele bekostiging voor het mbo, hogescholen en universiteiten. Op dit moment ontvangen onderwijsinstellingen hun rijksbijdrage volledig (mbo) of voor een gedeelte (ho) op basis van het aantal studenten en afgegeven diploma’s. Door deze systematiek kan de organiseerbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van het onderwijs in regio’s die kampen met dalende studentaantallen op termijn onder druk komen staan. Het ministerie van OCW werkt samen met mbo, hogescholen en universiteiten aan een stabiele bekostiging, zodat zij bij dalende studentenaantallen een goed onderwijsaanbod op peil kunnen houden, in het bijzonder opleidingen die voor de regio vitaal zijn. Cruciale opleidingen worden ondersteund met krimpmiddelen (180 miljoen, voor mbo/hbo).

Daarnaast werkt OCW aan diverse concrete onderwijsopgaven die specifieke regio’s raken. Bijvoorbeeld met integratie van de kennisketen (wo, hbo en mbo), en duurzame investeringen in onderzoek(sfaciliteiten) gericht op de specifieke behoeften van de regio. Zo wordt ook gewerkt aan het beter aansluiten van de Nederlandse diploma’s op instellingen vlak over de grens, zodat jongeren hun vervolgstudies in de regio kunnen doen en daarmee behouden blijven voor de grensregio’s. Een ander voorbeeld is dat het ministerie van OCW werkt aan een wetsvoorstel om meer balans te brengen in de internationalisering van het hoger onderwijs. In deze wetgeving wordt expliciet aandacht besteed aan de positie van kwetsbare regio’s en de verankering daarvan in beleid. De Kamer wordt hierover in januari per brief geïnformeerd.

Tot slot zetten we ook betekenisvolle stappen in het werken aan bereikbaarheid in alle regio’s. Daarvoor werkt het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat aan een verbreding van de eigen beleidslogica: focusverschuiving van de grootste doorstromingsknelpunten naar logica waarin bereikbaarheid centraal staat (van maatschappelijk-economische vitale voorzieningen). Het ministerie verkent mogelijkheden om bereikbaarheidsdoelen op te stellen en informeert de Tweede Kamer hier begin 2025 over. Hierbij worden burgers, regio’s, medeoverheden en collega-departementen betrokken. Ook worden feiten verzameld over de huidige bereikbaarheid van voorzieningen, vindt een burgerraadpleging plaats, een nulmeting en effectmeting, en worden gebiedscasussen onderzocht.

Leefbaarheid (wonen en energie, cultuur, veiligheid)

Het werken aan leefbaarheid is een essentieel onderdeel van de inzet van het rijk om regio’s te ontwikkelen. Een centrale pijler van deze inzet is het nationale programma NOVEX, waarin departementen (onder leiding van VRO) en regio’s gebiedsgericht samenwerken aan woningbouw, ruimtelijke economische ontwikkeling, bereikbaarheid en mobiliteit, leefbaarheid van stad, industrie en landelijk gebied (openbare ruimte, groen, water en natuur) en energietransitie. Alle resultaten van programma NOVEX landen in de directe leefomgeving van bewoners, ondernemers en werkenden. Het rijk werkt samen met alle provincies om via regie consistentie in de ruimtelijke ordening te bereiken. In 16 gebieden in Nederland zijn de fysieke opgaven van rijk en regio zo complex gestapeld dat rijk en regio via gezamenlijke regie tot planvorming en uitvoering komen. 16 Hier worden, op basis van Ontwikkelperspectieven en Uitvoeringsagenda’s, Regionale Investeringsagenda’s door rijk en regio opgesteld. Alle overheden werken van meet af aan samen in een NOVEX-gebied aan programmering, planning en financiering ten behoeve van de uitvoering van de opgaven tussen nu en de komende 10 á 15 jaar. Hierbij worden stakeholders uit de regio tijdig betrokken.17

Gelijktijdig stelt het kabinet op onder coördinatie van de minister van VRO een nieuwe Nationale Omgevingsvisie op, het voorontwerp Nota Ruimte. Deze geeft een integraal beeld van de toekomstige inrichting van de fysieke leefomgeving van ons land in 2030, 2050 en 2100. De Nota Ruimte geeft straks mede richting aan regionale ruimtelijke ontwikkeling, passend bij lokale kwaliteiten, kansen en opgaven. Dat gebeurt aan de hand van vier strategieën: Vitaliseren, Initiëren, Stimuleren en Accommoderen. In de Nota Ruimte worden deze strategieën verder uitgewerkt. Voor Elke regio telt zijn vooral Vitaliseren en Initiëren relevant. Vitaliseren is gericht op behoud en versterking van een prettige, gezonde en leefbare omgeving, met voldoende voorzieningen en opvangen van autonome bevolkingsgroei. Initiëren is gericht op onderscheidende ruimtelijk-economische ontwikkelingen die op termijn kunnen bijdragen aan een grotere verstedelijkingsopgave in die regio’s.

Het ministerie van VRO stuurt samen met provincies en gemeenten, marktpartijen en corporaties op de uitvoering van de woondeals en ondersteunt bij de uitvoering. Daarnaast wordt het financiële instrumentarium voor woningbouwbeleid aangepast in lijn met de uitkomsten van Elke Regio Telt. Een groot deel van de financiële middelen is voor een zogeheten realisatiestimulans. De realisatiestimulans zal naar verwachting goed passen bij gemeenten met kleine kernen. Uitgangspunt is een eenvoudige financiële regeling per gerealiseerde betaalbare woning worden zonder eisen aan het aantal woningen per project, met minimale administratieve lasten. Aanvullend op de realisatiestimulans zet het rijk in op locatie specifieke uitdagingen, zoals met het voorzetten van de woningbouwimpuls en het gebiedsbudget.

Het ministerie van KGG heeft in 2023 met het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE) een strategisch langetermijnplan opgesteld voor het energiesysteem in Nederland in 2050. Samen met het ministerie van VRO, de koepels van de medeoverheden en netbeheerders werkt het ministerie van KGG n.a.v. het NPE aan nieuwe interbestuurlijke afspraken voor het energiesysteem. Deze afspraken gaan over de opgave die gerealiseerd dient te worden, hoe we belemmeringen in de uitvoering opschalen en over de manier waarop we als overheden onderling samenwerken. Hierbij wordt rekening gehouden met regionale verschillen en de reeds bestaande samenwerkingen tussen rijk en regio en binnen regio’s. Deze afspraken worden binnenkort verwacht en zullen daarna gezamenlijk verder worden uitgewerkt.

Daarnaast versterken we de leefbaarheid in alle Nederlands regio’s door te werken aan de stimulering van cultuur en media in heel Nederland. Het ministerie van OCW neemt hierin het voortouw, door aandacht te geven aan regionale spreiding binnen de basisinfrastructuur en bij de rijkscultuurfondsen. Voor de periode 2025-2028 is geografische spreiding opgenomen als een van de hoofdcriteria voor de basisinfrastructuur. Er zijn vier nieuwe cultuurregio’s erkend, waarmee het totaal op negentien komt, om regionale samenwerking en kennisuitwisseling te bevorderen. Samen met gemeenten, provincies en cultuurregio’s wordt gewerkt aan cultuurconvenanten voor 2025-2028, waarin gezamenlijke afspraken worden vastgelegd over gesubsidieerde instellingen en gedeelde ambities. Daarnaast zet OCW zich in voor de versterking van lokale omroepen en wordt met de nieuwe bibliotheekwet beoogd dat iedere inwoner binnen redelijke afstand toegang heeft tot een volwaardige bibliotheek. Via het NOVEX-traject werkt OCW daarnaast samen met provincies aan het behouden, benutten en versterken van cultureel erfgoed in heel Nederland, onder andere met het programma Erfgoed Deal voor initiatieven uit regio’s om erfgoed in te zetten voor actuele opgaven zoals klimaatadaptatie, natuurverbetering en energietransitie. OCW zet in op ruimtelijk ontwerp en ontwerpend onderzoek. Met het Actieprogramma Ruimtelijk Ontwerp (ARO) is meerdere jaren ervaring opgedaan met de inzet van ruimtelijk ontwerp bij de maatschappelijke opgaven. Hierbij is onder andere aandacht voor opgaven op de lokale en regionale schaal. In de directe leefomgeving zullen de concrete oplossingen immers landen en worden zij ook het meest gevoeld. Ontwerpend onderzoek kan bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving.

Voor regionale leefbaarheid is daarnaast de regionale veiligheid een belangrijk perspectief. Met het programma Preventie met Gezag zet het ministerie van JenV in op het voorkomen dat jongeren en jongvolwassenen met criminaliteit in aanraking komen, daarin terecht komen, daar verder in afglijden of doorgroeien. Het uitgangspunt is om in te zetten in de gebieden met (relatief) grote omvang en ernst van de problematiek. Omdat criminaliteit niet ophoudt bij de grenzen van grootstedelijke gebieden en het niet vanzelfsprekend is dat (relatief) kleinere gemeenten meeliften op de investeringen en ontwikkelingen in centrumgemeenten is deze aanpak in 2024 uitgebreid. Er zijn twintig gemeenten met soortgelijke problematiek incidenteel toegevoegd aan het programma.18 Geleerde lessen en beschikbare aanpakken worden vervolgens voor alle gemeenten in Nederland beschikbaar en bereikbaar gemaakt. Daarnaast speelt de behoefte aan meer politiecapaciteit in heel Nederland. Daarom hebben de vorige kabinetten de operationele formatie van de politie fors uitgebreid, de operationele formatie zal de komende jaren groeien en in 2029 ongeveer 4700 fte hoger zijn dan in 2017.19 De politie zet in op werving en behoudt van medewerkers met de nieuwe ontwikkelde arbeidsmarktstrategie. Daarnaast wordt momenteel gewerkt aan een nieuwe sterkteverdeelsystematiek voor operationele formatie over de regionale eenheden. In het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie is afgesproken dat de nieuwe sterkteverdeelsystematiek gebruikt zal worden voor toekomstige capaciteitsuitbreidingen, en niet voor een herverdeling van de huidige capaciteit.

Werken aan samenhang

Verandering van de rijksbrede beleids- en investeringslogica vindt niet van vandaag op morgen plaats en vraagt naast concrete maatregelen een cyclisch proces met periodieke reflectie. Het is een doorlopende zoektocht naar wanneer regionale verschillen goed of niet goed zijn, wanneer het rijk hier wel of geen invloed op kan uitoefenen en wanneer het gerechtvaardigd is om in algemeen beleid ongelijke gevallen ongelijk te behandelen. Hier zet het kabinet zich de afgelopen en komende jaren in samenwerking met regio’s vol voor in, want élke regio telt.

Zowel de genoemde regio’s, als medeoverheden in bredere zin, doen een beroep op het rijk om meer samenhang in beleid aan te brengen. Zoals hiervoor beschreven zetten we daar al enige tijd op in. We maken daarbij gebruik van een gedegen (feitelijke) kennisbasis, waar alle regio’s van Nederland kunnen profiteren. Te denken valt aan de Regionale Monitor Brede Welvaart en met onderzoek door departementen naar regionale ontwikkeling van brede welvaart. Ook werken we actief aan kennisuitwisseling tussen de regio’s en het rijk, bijvoorbeeld door ontmoetingen te organiseren.

Een essentieel onderdeel hierbij is de organisatie en borging van feedbackloops, uit regio’s en de praktijk naar het rijk en departementen. Departementen organiseren deze feedbackloops zelf bij beleidsontwikkeling en geven hier aandacht aan binnen lopende gebiedsgerichte aanpakken. Hier zijn verschillende instrumenten behulpzaam bij, zoals het Beleidskompas en de daaraan gekoppelde Uitvoerbaarheidstoets Decentrale Overheden (UDO) en de grenseffectentoets.

Het kabinet onderschrijft het belang van deze beweging en BZK stimuleert de inzet hierop. Goede interbestuurlijke samenwerking en bestuurlijke slagkracht van medeoverheden zijn namelijk fundamenten van onze democratische rechtstaat. Departementen zoeken de samenwerking op om beleid op elkaar af te stemmen en verdiepen zich samen met de partners uit de regio’s. Zo ontwikkelen we onze rijksbrede beleids- en investeringslogica stapsgewijs door.

4. Vervolg en hoe we uw Kamer informeren

Op dit moment werken we samen met de regio’s aan de plannen voor de regio. In de eerste maanden van 2025 zal hier ook een bestuurlijke bijeenkomst over worden georganiseerd, die de start vormt van het Nationaal Programma Vitale Regio’s.

Met het oog op de opgehaalde opgaven vervullen met name de bewindspersonen van OCW, VWS, VRO, JenV, I&W, EZ, KGG en LVVN hierin een kernrol, samen met een coördinerende verantwoordelijkheid voor BZK. Overige departementen sluiten nadien aan indien er bij de ontwikkeling van regionale plannen sprake mocht zijn van opgaven op hun beleidsterrein. Daarbij blijven we uiteraard kritisch kijken naar onze eigen werkwijze en mogelijke belemmeringen van het rijk om regio’s hun kansen en krachten te laten benutten. Omdat elke regio telt.

Mijn streven is om uw Kamer in de tweede helft van 2025 over de voortgang te informeren.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,





J.J.M. Uitermark


Bijlage 1. Nadere uitwerking: plan voor de regio tussen regio’s en rijk

Gezamenlijk tussen regio en rijk wordt in 11 regio’s gewerkt aan de totstandkoming en uitvoering het ‘plan voor de regio’, waarin de overkoepelende doelstellingen van het programma (kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving, duurzaam en bereikbaar voorzieningenniveau, kansrijke toekomst voor inwoners) centraal staan.

Het plan voor de regio vormt daarmee het toekomstbeeld voor de lange termijn, met hieraan gekoppeld een vierjaarlijkse uitvoeringsagenda. Het plan wordt door regio en rijk opgesteld vanaf de start van het programma en is de basis voor de uitvoeringsagenda. Hierin worden de probleemanalyse, opgaven en kansen voor de komende 20 jaar beschreven, de regionale doorvertaling van de te behalen doelstellingen (op basis van de drie overkoepelende doelstellingen die centraal staan in het programma) en hoe deze te behalen, de al bestaande inzet hierop vanuit regio en rijk en wat daarin mist.

In het plan voor de regio wordt een uitwerking van de (regionale) governance opgenomen en van de benodigde wensen voor de betrokkenheid en inzet van het rijk hierbij. Regio en rijk beschrijven de aanpak waarin activiteiten gekoppeld worden aan resultaten en doelen gericht op het realiseren van bovengenoemd plan voor de regio: de wijze waarop voortgang gemeten en gemonitord wordt; de organisatie van het programma, inclusief eventuele financiering vanuit de regio en het rijk. Hierbij wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van hetgeen al bestaat. Deze agenda wordt eens per vier jaar bijgesteld.

Het Plan voor de regio De Uitvoeringsagenda

Het plan voor de regio dient als basis voor de uitwerking van de gebiedsgerichte inzet per 4 jaar in de komende twintig jaar.

1. Introductie. Inleiding en achtergrond.

2.Probleemanalyse huidige situatie en opgaven. Analyse van regionale uitgangssituatie en belangrijkste opgaven om uit de relatieve achterstandssituatie te kunnen komen.

3. Huidige inzet en handelingsperspectief. Regionaal beeld van huidige inzet en wat hierin mist om uit de achterstandspositie te kunnen komen. Met mogelijkheden voor regionale inzet met activiteiten en interventies, relaterend aan de probleemanalyse.

4. Organisatie. Beschrijving van organisatie en sturing per regio (bv. apart, of aansluitend bij staande samenwerking resp. benutting bestaande overlegstructuren), betrokkenheid doelgroepen en partijen, planning op hoofdlijnen. Inclusief benodigde behoeften voor betrokkenheid en inzet van het rijk.

De uitvoeringsagenda concretiseert de inzet qua activiteiten en interventies in de regio, voor de komende vier jaar.

1. Introductie. Inleiding en achtergrond.

2. Aanpak met beschrijving: activiteiten, verbinding aan verwacht effect op doelen, integraliteit in opgave, welke inzetten/bijdrages worden verwacht van alle betrokken partijen, concrete resultaten, hoe inwoners worden betrokken.

3. Monitoring. Over hoe de aanpak wordt gemonitord en getoetst.

4. Organisatie. Met beschrijving: organisatie en afstemming rondom realisatie (mensen en middelen), vormgeving regionale samenwerking. En hoe zowel de procesmiddelen als de middelen voor de uitvoering van de agenda's worden besteed.


  1. Zie het Regeerprogramma; Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 36 471, nr. 96, blz. 91↩︎

  2. Begin 2025 wordt de Kamer nader geïnformeerd over de aanpak voor de sociaaleconomische vitaliteit van het landelijk gebied.↩︎

  3. Zie: Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 29 697, nr. 142. Dit betreft de regio’s Kop van Noord-Holland, Noord- en Oost-Groningen, Zuidoost-Fryslân, Noard-Fryslân, Zuid- en Oost- Drenthe, Twente, Achterhoek, Noord-Limburg, Midden-Limburg, Zuid-Limburg en Zeeuws-Vlaanderen. Met Groningen en Midden-Limburg staan op moment van schrijven de regiodialogen nog gepland.↩︎

  4. Zie: Tweede Kamer, vergaderjaar 2024–2025, 36 600 VII, nr. 2, blz. 38 tabel 8↩︎

  5. Als bijlage is het rapport van Twijnstra en Gudde toegevoegd met een beschrijving van het doel, de aanpak van en de rode draden uit deze regiodialogen en -reflecties.↩︎

  6. Waarbij beschikbaarheid van grensoverstijgende data van essentieel belang is om goed beleid te maken,↩︎

  7. Zie Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 29 697, nr. 142 voor een nadere toelichting voor deze regio’s.↩︎

  8. Zie bijlage 1 voor een nadere duiding van de inhoud van het plan voor de regio en de uitvoeringsagenda.↩︎

  9. zie Kamerbrief: https://open.overheid.nl/documenten/5fe94231-bdd4-435e-b343-8004a65f7087/file↩︎

  10. https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2024/11/14/kamerbrief-naar-een-selectiever-en-gerichter-arbeidsmigratiebeleid↩︎

  11. Bij het onderdeel ‘toegankelijke publieke voorzieningen’ wordt hierop nader ingegaan.↩︎

  12. Zie de Kamerbrief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 25 oktober 2024, Kamerstuk 31 490, nr. 347↩︎

  13. zie www.dejuistezorgopdejuisteplek.nl↩︎

  14. Bekeken wordt of en hoe het aanvullend akkoord kan worden verbreed met elementen uit het GALA en WOZO.↩︎

  15. De eerste contouren van deze agenda zijn op 13 december 2024 uw Kamer gedeeld (Tweede Kamer, vergaderjaar 2024-2025, 32793 nr 794). Bij de verdere uitwerking van deze aanpak worden naast gemeenten dan ook verschillende partijen, zoals sociale partners, het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties betrokken.↩︎

  16. Van de 16 bestaande NOVEX gebieden zijn er vier waar doelen van Brede Welvaart en doelen van Elke Regio Telt (ERT) concreet worden nagestreefd. Namelijk: ERT Limburg Zuid en Midden en NOVEX-gebied Zuid-Limburg; ERT Zuid-Oost Friesland en NOVEX-gebied Lelylijn; ERT Zuid- en Oost-Drenthe en NOVEX-gebied Groningen Assen; ERT Zeeuws Vlaanderen en NOVEX-gebied North Sea Port District↩︎

  17. De programma’s ERT, NOVEX en Regiodeals werken hierbij inhoudelijk samen en versterken elkaar door kansen, ook op gebied van financiering, in samenhang en samenloop te verkennen en te realiseren.↩︎

  18. Deze gemeenten krijgen gedurende maximaal drie jaar, met maximaal €500.000 per jaar per gemeente, de mogelijkheid om (meer) focus aan te brengen en impact te maken in de lokale preventieve aanpak↩︎

  19. Begroting en Beheerplan Politie 2025-2029. Ter achtergrond: Rutte III heeft de operationele formatie van de politie met zo’n 2400 fte uitgebreid. Rutte IV heeft daar nog in totaal zo’n 1600 fte aan toegevoegd, waarvan de grootste uitbreiding de 700 fte agenten voor de wijk vanuit de middelen voor de Motie Hermans.↩︎