background image

ah-tk-20102011-461
ISSN 0921 - 7398
’s-Gravenhage 2010

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2

Vergaderjaar 2010–2011

Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de 
regering gegeven antwoorden 

461 

Vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) aan de staatssecretaris van 
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over studenten van InHolland die via een 
truc een diploma kregen 
(ingezonden 13 juli 2010). 

Antwoord van staatssecretaris Zijlstra (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) 
(ontvangen 12 november 2010) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 
2009–2010, nr. 3231. 

Vraag 1
Wat is uw oordeel over het bericht «slechte scriptie, toch je bul»?

Antwoord 1
Mijn oordeel is dat het volstrekt onaanvaardbaar is, indien er met diploma’s 
wordt gesjoemeld. De inspectie voert momenteel dan ook een diepgaand 
onderzoek uit naar deze zaken. De tussenrapportage van dit onderzoek is op 
19 oktober jl. aan uw Kamer toegezonden. 

Vraag 2
Is het waar dat InHolland een «alternatief afstudeertraject» aanbood aan 
ouderejaars studenten om op gemakkelijke wijze alsnog de diplomabonus te 
incasseren? Zo ja, deelt u de mening dat dit pervers is? 

Antwoord 2
Het rapport van de Commissie Leers dat uw Kamer op 24 september jl. heeft 
ontvangen en de eerder genoemde tussenrapportage van de inspectie tonen 
dat er bij de opleiding MEM van InHolland een alternatief afstudeertraject 
heeft bestaan, waarbij zich onacceptabele risico’s hebben voorgedaan ten 
aanzien van de kwaliteit van het onderwijs. De Commissie Leers heeft geen 
aanwijzingen gevonden dat InHolland of MEM zich hebben laten leiden door 
financiële motieven («diplomabonus»). Er is geen sprake geweest van streven 
naar persoonlijk financieel gewin bij betrokkenen. Daarnaast constateert de 
Commissie Leers dat de interne bekostigingssystematiek van InHolland maar 
zeer beperkte prikkels meebrengt voor de opleidingen om te zorgen voor 
zoveel mogelijk afstudeerders. 

de Volkskrant, 10 juli 2010.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, Aanhangsel

1

background image

Vraag 3
Kunt u zich voorstellen dat reguliere studenten verontwaardigd zijn over deze 
alternatieve route voor ouderejaarsstudenten omdat bijvoorbeeld een eerder 
afgekeurde scriptie alsnog werd goedgekeurd? 

Antwoord 3
Ja. 

Vraag 4
Is het waar dat medewerkers «onder druk werden gezet met niemand 
hierover te spreken» en dat per mail werd opgeroepen «om collega’s of 
studenten die verhalen verspreiden met naam en toenaam te melden bij het 
management»? Wat zegt dit volgens u over de sfeer bij InHolland? Wat voor 
sancties gaat u hiertegen ondernemen? 

Antwoord 4
Bij de MEM van InHolland is dit onderzocht door de Commissie Leers. De 
commissie concludeert dat niet kan worden aangetoond dat er sprake is van 
onoorbare druk op docenten, maar het kan wel zo zijn dat docenten druk 
hebben ervaren. 
Tussen de Inspectie en hogeschool InHolland zijn afspraken gemaakt over de 
ontstane situatie van MEM en het verbeterplan met maatregelen die 
InHolland moet nemen i.v.m. de kwaliteit van MEM. In de gesprekken die de 
inspectie hierover voert met InHolland, inclusief die met het College van 
Bestuur, komt «druk op personeel» expliciet aan de orde. 
Mocht blijken dat hier sprake is van onoorbaar handelen richting docenten en 
andere medewerkers, dan is het arbeidsrecht van toepassing. Daarin is een 
grondslag voor schorsing en ontslag (van CvB-leden en van overige 
personeelsleden, zoals opleidingsdirecteuren) opgenomen. De instelling is 
daarbij aan zet. Ik heb daarin geen rol. 

Vraag 5
Waarom floot de examencommissie de directie van de opleiding na twee jaar 
terug? Waarom heeft u via de Inspectie van het Onderwijs niet eerder 
ingegrepen? 

Antwoord 5
Uit het rapport van de Commissie Leers blijkt dat de Schoolmedezeggen-
schapsraad zich in 2009 door het opleidingsmanagement heeft laten 
informeren, maar vooral met betrekking tot een aantal kwantitatieve 
gegevens. De Hogeschoolmedezeggenschapsraad heeft in mei 2010 aan de 
orde gesteld dat er sprake was van een alternatief afstudeertraject. Daarmee 
is in feite de zaak pas in discussie gekomen. 
De inspectie heeft niet eerder ingegrepen, omdat tot die tijd geen signalen 
over de MEM bij de inspectie bekend waren. 

Vraag 6
Wat vindt u ervan dat bestuursvoorzitter Dales beweert dat het om een pilot 
zou gaan? 

Antwoord 6
Ik zie daarin geen rechtvaardiging voor de ontstane situatie. Ook voor een 
pilot geldt immers dat de kwaliteit van het onderwijs buiten kijf moet staan 
en dat de wet wordt nageleefd. 

Vraag 7
Hoe verklaart u deze kwestie? Deelt u de mening dat de bekostiging van het 
hoger onderwijs perverse prikkels heeft? Gaat het nieuwe systeem hieraan 
een eind maken?

NRC, 10 juli 2010.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, Aanhangsel

2

background image

Antwoord 7
In de conclusies van de Commissie Leers worden de volgende elementen 
genoemd ter verklaring van de ontstane situatie: 

De corrigerende mechanismen (checks and balances) hebben in het geval 
van MEM onvoldoende gefunctioneerd. 

De juridische controle, met name de positie en benoeming van de leden 
van de examencommissies en van examinatoren, bij hogeschool 
InHolland behoeft nadrukkelijk aandacht. 

Het College van Bestuur was tot eind mei 2010 niet op de hoogte van het 
alternatieve afstudeertraject. 

Het management van MEM heeft een sfeer van laisser faire, laisser aller 
toegestaan, waardoor een fraudegevoelige situatie is gecreëerd. 

Ten aanzien van de bekostiging ben ik van oordeel dat in de bestaande 
systematiek de diplomacomponent teveel nadruk krijgt. Met ingang van 
1 januari 2011 verandert de bekostiging. In het huidige model ontvangen de 
hogescholen het merendeel van hun onderwijsbekostiging (ca. 60–80%) bij de 
afgifte van het bachelordiploma. Dit percentage wordt in het model, dat per 
2011 in werking treedt, verlaagd naar ca. 20%. De aanleiding voor de 
verlaging van de vergoeding voor een diploma is onder meer dat de 
bekostiging meer in evenwicht komt met de inspanningsverplichtingen van 
de hoger onderwijsinstellingen en niet voornamelijk gericht is op outputbe-
kostiging. Blijft dat bij welk bekostigingsmodel dan ook nimmer een situatie 
zoals bij InHolland aan de orde mag zijn. Hoger onderwijsinstellingen krijgen 
in Nederland veel vrijheid. Daaraan dient onlosmakelijk verbonden te zijn de 
verantwoordelijkheid voor kwaliteit. Als die verantwoordelijkheid niet wordt 
waargemaakt, brengt dat grote schade toe aan het vertrouwen in de waarde 
van onze diploma’s. 
Verder merk ik op dat in het Regeerakkoord is aangekondigd dat het rapport 
van de Commissie Veerman wordt uitgevoerd. Dat betekent dat in deze 
kabinetsperiode een bekostigingssystematiek wordt ontwikkeld die meer 
sturend is op kwaliteit en missie en dat het aandeel studentgebonden 
financiering in de bekostiging wordt verkleind. 

Vraag 8
Bent u bereid deze kwestie te onderzoeken en de Kamer hierover te 
informeren? 

Antwoord 8
Ja. Uw Kamer is al uitgebreid ingelicht over het rapport van de Commissie 
Leers en het landelijk verdiepingsonderzoek van de inspectie. 

Vraag 9
Zijn er meer instellingen die op vergelijkbare wijze te werk gaan? Bent u 
bereid dat te onderzoeken? 

Antwoord 9
Uit de tussenrapportage van de inspectie blijkt dat veel instellingen beleid 
voeren op langstudeerders. Bij 41 instellingen wordt door de inspectie 
aanvullende informatie opgevraagd en de reeds beschikbare informatie zal 
geverifieerd worden. Op grond daarvan kan worden vastgesteld of daadwer-
kelijk sprake is van risico’s. Is dat het geval dan volgt een verdiepingsonder-
zoek op de examinering. Indien daarbij risicovolle situaties worden aangetrof-
fen, wordt nagegaan of er hiaten zijn in het interne toezicht en de 
kwaliteitszorg van de instelling. Waar nodig wordt samen met de NVAO 
onderzoek in gang gezet naar het gerealiseerde eindniveau van afgestudeer-
den. Mochten in deze stappen onregelmatigheden worden aangetroffen, dan 
wordt het instellingsbestuur gemaand de nodige maatregelen te treffen en 
een verbeterplan op te stellen. 

Toelichting: 

Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid Van 
der Ham (D66), ingezonden 13 juli 2010 (vraagnummer 2010Z10869), het lid 
Beertema (PVV), ingezonden 13 juli 2010 (vraagnummer 2010Z10874).

Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, Aanhangsel

3