background image

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2

Vergaderjaar 2014–2015 

34 003

Wijziging van de Wet op de 
vennootschapsbelasting 1969 en enige andere 
wetten in verband met de modernisering van de 
vennootschapsbelastingplicht voor 
overheidsondernemingen (Wet modernisering 
Vpb-plicht overheidsondernemingen) 

Nr. 13 

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN 

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 

Den Haag, 18 december 2014 

Tijdens het wetgevingsoverleg (WGO) over het wetsvoorstel moderni-
sering vennootschapsbelastingplicht overheidsondernemingen van 
15 december jl. heb ik uw Kamer toegezegd voor de op 18 december a.s. 
voorziene stemmingen bij u terug te komen op een aantal aspecten 
behorende bij het wetsvoorstel. 

1. Stroomschema  

Bijgevoegd treft u in bijlage 1 het stroomschema aan voor de vennoot-
schapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen

1. In dit schema is in 

het eerste blok weergegeven welke stappen zowel directe als indirecte 
overheidsondernemingen kunnen doorlopen om vast te stellen of sprake 
is van belastingplicht. Vervolgens is in het tweede blok van dit schema 
inzichtelijk gemaakt welke stappen doorlopen kunnen worden voor de 
toepassing van de verschillende algemene objectvrijstellingen die in het 
wetsvoorstel zijn opgenomen.

2. Geen onderneming of wel onderneming met vrijstelling  

De heer Dijkgraaf heeft in het WGO gevraagd of het mogelijk is om in een 
algemene maatregel van bestuur (amvb) een lijst met activiteiten op te 
sommen die evident niet tot het betalen van vennootschapsbelasting 
(Vpb) zouden leiden. Inmiddels heeft hij een amendement van deze 
strekking ingediend.

3  Kortheidshalve verwijs ik naar paragraaf 4 van deze 

brief voor mijn beoordeling van dat amendement. Ik kan weliswaar begrip 
opbrengen voor de behoefte van de heer Dijkgraaf aan zo veel mogelijk 

1 Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.
2 Er wordt alleen ingegaan op de vrijstellingen zoals opgenomen in de voorgestelde artikelen 8e 

en 8f van de Wet Vpb 1969. Er wordt niet ingegaan op de specifieke vrijstellingen zoals 
opgenomen in de voorgestelde artikelen 6b, 6c en 8g van de Wet Vpb 1969.

3 Kamerstuk 34 003, nr. 12.

 
 
 
 
kst-34003-13
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2014

Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 34 003, nr. 13

1

background image

richtinggevende duiding, maar – zoals in het WGO aan de orde is 
geweest – heb ik bezwaren tegen het gebruik van een amvb. In reactie op 
het voorgaande, alsmede naar aanleiding van gelijksoortige vragen van 
mevrouw Neppérus, de heer Groot, de heer Omtzigt, de heer Koolmees en 
de heer Van Vliet, heb ik tijdens het wetgevingsoverleg toegezegd bereid 
te zijn per brief een overzicht te verstrekken van activiteiten waarvoor het 
– naar de huidige inzichten – evident zal zijn dat daarover geen vennoot-
schapsbelasting hoeft te worden betaald. Dat laatste houdt in dat de 
betreffende activiteiten hetzij geen onderneming vormen, hetzij onder een 
vrijstelling vallen waarbij niet wordt geopteerd om de vrijstelling buiten 
toepassing te laten. De onderstaande activiteiten zijn ontleend aan de 
memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag. Ten 
behoeve van de leesbaarheid en kenbaarheid zijn deze activiteiten door 
middel van deze brief in één oogopslag te raadplegen. Volledigheidshalve 
merk ik bij wijze van algemeen voorbehoud op dat bij de beoordeling van 
een concrete casus, met inachtneming van alle relevante feiten en 
omstandigheden, zal moeten worden beoordeeld of de feitelijke activi-
teiten daadwerkelijk vallen onder de omschrijvingen van de activiteiten 
zoals opgenomen in onderstaande lijst. 

Het gaat om de volgende activiteiten die worden verricht door publiek-
rechtelijke rechtspersonen en privaatrechtelijke overheidslichamen: 

handhaven openbare orde; 

112-meldkamer; 

brandbestrijding door de Brandweer; 

rampenbestrijding; 

crisisbeheersing; 

luchtverkeersleiding; 

waterbeheer; 

rioolbeheer; 

algemene infectieziektebestrijding; 

drinkwatervoorziening aan huishoudens; 

ophalen huisvuil binnen gemeente door gemeente zelf; 

opruimen van zwerfafval en legen van prullenbakken langs de 
openbare weg in de gemeente, door de gemeente; 

afgifte identiteitsbewijzen; 

afgifte rijbewijzen; 

voltrekken burgerlijke huwelijken; 

heffen van rijksbelastingen en decentrale belastingen; 

verlenen en handhaven van vergunningen en ontheffingen; 

innen marktgelden; 

parkeren op straat; 

uit publieke middelen bekostigd (basis-, middelbaar en hoger) 
onderwijs; 

werkzaamheden als academisch ziekenhuis (bijvoorbeeld basiszorg en 
topreferente zorg), en 

activiteiten voor zover de publiekrechtelijke rechtspersoon die voor 
zichzelf uitvoert, bijvoorbeeld: 

beveiliging, 

post- en koeriersdiensten, 

ict-diensten, 

innen van rijksbelastingen of decentrale belastingen, 

reprodiensten, en 

schoonmaakdiensten. 

Mochten tijdens het implementatietraject andere activiteiten naar voren 
komen die als aanvullingen zouden kunnen dienen, zal ik deze delen. 

Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 34 003, nr. 13

2

background image

3. Specifieke casusposities  

De heer Omtzigt heeft gevraagd om in te gaan op de specifieke casuspo-
sities die hij tijdens het WGO heeft genoemd. Door op dergelijke 
geabstraheerde casusposities in te gaan bestaat, door de verschillende 
aannames, het risico op schijnzekerheid. Immers, de fiscale gevolgen van 
een specifiek geval zijn afhankelijk van feiten en omstandigheden. Het is 
aan de inspecteur en de (potentieel) belastingplichtige om hierover 
standpunten in te nemen in voorliggende gevallen. Niettemin ga ik bij 
wijze van uitzondering in bijlage 2 bij deze brief in op de door heer 
Omtzigt naar voren gebrachte casusposities

4. Hierbij past de kanttekening 

dat de uiteindelijke conclusie afhangt van de feiten en omstandigheden 
van het betreffende geval. Alvorens ik de vingeroefening verricht, merk ik 
op dat ik er vanuit ben gegaan dat deze activiteiten worden verricht vanuit 
een publiekrechtelijke rechtspersoon. Dit uitgangspunt leidt ertoe dat 
eerst getoetst dient te worden of door het verrichten van de door de heer 
Omtzigt genoemde activiteit sprake is van het drijven van een onder-
neming alvorens bezien kan worden of sprake is van een vrijstelling. Van 
een onderneming is sprake in geval van een duurzame organisatie van 
arbeid en kapitaal waarmee aan het economische verkeer wordt deelge-
nomen met het (in de jurisprudentie geobjectiveerde) oogmerk om winst 
te behalen, welke winst ook redelijkerwijs te verwachten valt. Deze toets 
betreft drie cumulatieve criteria. Wordt aan één hiervan niet voldaan dan 
is geen sprake van een onderneming. 

Onderdeel van de ondernemingstoets is de beoordeling of, in geval van 
meerdere activiteiten, de activiteiten die de publiekrechtelijke rechts-
persoon uitoefent naar hun aard verschillen, maar wel sterk met elkaar 
zijn verweven. Deze toets wordt ook al toegepast bij de constatering van 
een of meer ondernemingen voor stichtingen en verenigingen alsmede bij 
winstgenieters in de inkomstenbelasting. De feiten en omstandigheden 
van een geval zijn hierbij bepalend. Uit jurisprudentie kan worden afgeleid 
dat in de beoordeling in elk geval kan worden meegenomen of en zo ja, in 
hoeverre, de ene activiteit vanuit organisatorisch oogpunt en vanuit het 
oogpunt van ruimtelijke vormgeving en gelet op de aard van de activiteit, 
al dan niet losstaat van de andere activiteit. Afhankelijk van de verwe-
venheid van de activiteiten kan vervolgens ten aanzien van verschillende 
activiteiten tezamen of van activiteiten afzonderlijk bezien worden of 
sprake is van een onderneming. 

4. Appreciatie amendementen en moties  

Ten slotte geef ik, zoals toegezegd, mijn oordeel over de ingediende 
amendementen van de heer Dijkgraaf. Aan het slot van dit onderdeel 
maak ik van de gelegenheid gebruik om volledigheidshalve mijn tijdens 
het WGO gegeven oordeel met betrekking tot de verschillende ingediende 
moties te herhalen. 

Kamerstuk 34 003, nr. 11 

Het eerste amendement van de heer Dijkgraaf heeft tot gevolg dat taken 
die een publiekrechtelijke rechtspersoon of een privaatrechtelijk 
overheidslichaam op basis van een dienstverleningsovereenkomst 
verricht aan een ander publiekrechtelijke rechtspersoon of privaatrech-
telijk overheidslichaam kunnen worden vrijgesteld. Voorwaarde voor 
toepassing van de vrijstelling is wel dat de dienstafnemer geen vennoot-
schapsbelasting over deze activiteiten zou hoeven te betalen als de 
dienstafnemer de activiteiten zelf zou hebben verricht omdat de activi-

4 Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 34 003, nr. 13

3

background image

teiten in dat geval voor de overheidstakenvrijstelling in aanmerking 
zouden zijn gekomen. Het doel van het amendement is dat het enkele feit 
dat (voor het uitbesteden van de overheidstaak) gekozen wordt voor een 
dienstverleningsovereenkomst niet automatisch tot gevolg heeft dat men 
niet meer in aanmerking komt voor een vrijstelling. Het nadeel van het 
amendement is dat een uitbreiding van de objectieve vrijstellingen de 
complexiteit van het wetsvoorstel niet ten goede komt. 

Dit amendement heeft geen gevolgen voor andere activiteiten dan 
overheidstaken waarmee niet in concurrentie wordt getreden. Hoewel het 
hier in feite een verruiming van de vrijstelling betreft is de verwachting 
dat dit geen gevolgen heeft voor de appreciatie van de Europese 
Commissie van deze vrijstelling. Immers, activiteiten die niet overduidelijk 
des overheids zijn vallen nog steeds buiten het bereik van de vrijstelling. 
Hierdoor wordt mijn tijdens het wetgevingsoverleg geuite zorg dat de 
vrijstelling ook voor – kort gezegd – commerciële activiteiten zou kunnen 
gaan gelden, weggenomen. Deze overwegingen leiden er dan ook toe dat 
ik het oordeel over dit amendement aan de Kamer laat. 

Kamerstuk 34 003, nr. 12 

Het tweede amendement van de heer Dijkgraaf creëert een delegatiebe-
voegdheid waardoor met betrekking tot bepaalde activiteiten bij algemene 
maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de met die activiteiten 
behaalde winst niet aan de belasting onderworpen is. 

In het wetgevingsoverleg van 15 december jl. heb ik aangegeven dat een 
dergelijke amvb naar mijn mening weinig toegevoegde waarde zal 
hebben. Daarnaast ben ik van mening dat door een dergelijke amvb de 
wetgever op de stoel van de inspecteur gaat zitten en in een positie komt 
waarin de wetgever standpunten dient in te nemen zonder voldoende 
rekenschap te kunnen geven aan alle relevante feiten en omstandigheden 
van het specifieke geval. Daardoor biedt een amvb naar mijn mening een 
zekere mate van schijnzekerheid. Immers, voor slechts een beperkt aantal 
activiteiten zal op voorhand duidelijk zijn dat steeds ofwel geen sprake is 
van het drijven van een onderneming, ofwel sprake is van de toepassing 
van een vrijstelling. Ik schat dan ook in dat de amvb niet of nauwelijks 
meer activiteiten zal bevatten dan de activiteiten die zijn opgesomd in de 
eerder in deze brief opgenomen lijst. Wel zal er in de praktijk constante 
behoefte bestaan de lijst verder aan te vullen. Indien die amvb er wel zou 
komen, en naarmate toch vaker gebruik van de delegatiebevoegdheid 
wordt gemaakt dan ik nu voorzie, kan dat voor de Europese Commissie 
een negatief signaal zijn. Immers, de Europese Commissie kan de indruk 
krijgen dat door de amvb de werking van de gemoderniseerde Vpb-plicht 
voor overheidsondernemingen via een achterdeurtje wordt ingedamd. 

Desalniettemin heb ik, zoals eerder aangegeven in deze brief, begrip voor 
de achterliggende wens om de praktijk zo veel mogelijk richtinggevende 
duiding te geven. Naar mijn mening kan dat, gezien de sterke afhanke-
lijkheid van feiten en omstandigheden, het beste plaatsvinden in de 
uitvoeringssfeer. Het lijkt mij niet goed dat de wetgever op de stoel van de 
inspecteur gaat zitten. Door de amvb zou dat naar mijn mening te zeer 
gebeuren. Al deze overwegingen leiden ertoe dat ik van oordeel ben dat 
dit amendement moet worden ontraden

Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 34 003, nr. 13

4

background image

Ingediende moties 

Kamerstuk 

Korte omschrijving 

Indiener(s) 

Oordeel 

34 003, nr. 8 

Vpb-plichtige 
overheidsbedrijven 
zo veel mogelijk 
onderbrengen onder 
het model van 
horizontaal toezicht 

Van Vliet 

Oordeel Kamer 

34 009, nr. 9 

Bezien of en waar 
compensatie nodig 
is en hoe dit 
vormgegeven kan 
worden, teneinde 
budgettaire 
neutraliteit na te 
streven 

Koolmees en 
Dijkgraaf 

Ontraden 

34 003, nr. 10 

Intrekken van dit 
wetsvoorstel 

Bashir 

Ontraden

 

De Staatssecretaris van Financiën,
E.D. Wiebes

Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 34 003, nr. 13

5