background image

  

 

 

 

Aan: De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 

 
Datum: 10 september 2021 

 
Onderwerp: Position paper Ecologie ten behoeve van rondetafelgesprek “Project Net op Zee” 

 

 
Geachte Kamerleden, 

 
Klimaatextremen, die met toenemende zekerheid worden toegeschreven aan de menselijke opwarming van de 

aarde, onderstrepen het belang van een vermindering van het gebruik van fossiele brandstoffen en een snelle 

energietransitie. Wind op zee is in deze transitie onmisbaar. De noodzaak van een windpark ten noorden van de 
Waddeneilanden staat in deze brief ook niet ter discussie, maar wél de route die de kabel moet volgen om dit park 

met de wal te verbinden. Op dit moment spitst de discussie zich toe op de tracékeuze van één kabel. Echter, omdat 
wind op zee verder zal groeien, is het aannemelijk dat er binnen afzienbare termijn meer stroomkabels door het 

Waddengebied getrokken zullen worden. De keuze voor een tracé, en de manier waarop deze keuze tot stand 
komt, zal daarmee ook gevolgen hebben voor toekomstige kabelroutes en het maatschappelijk draagvlak voor 

wind op zee.  

 
Analyse  

Momenteel worden er twee hoofdroutes overwogen om de kabel aan land te brengen. Het oostelijk tracé loopt 
door de Eems-Dollard geul (paarse lijn); een westelijk tracé met twee varianten loopt via Schiermonnikoog en de 

Waddenzee: de meest westelijke ‘wantijroute’ (gesloten blauwe lijn) en een alternatieve variant (onderbroken 

blauwe lijn). Het wantij is een zone waar de water- en bodemdynamiek laag zijn doordat de grote getijdengeulen, 
die zich vanuit het westen en oosten om Schiermonnikoog krullen, elkaar hier tegenkomen.  

Werkzaamheden voor de kabelaanleg op het wad zullen onvermijdelijk tot schade leiden aan de wadbodem en de 
soorten die erop en erin leven. Om de biodiversiteit van het bodemleven langs de tracés inzichtelijk te maken, heb 

ik met collega’s een ‘heatmap’ van de soortenrijkdom gemaakt. De analyse is gebaseerd op een dataset met bijna 

5500 bodemmonsters genomen door het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) binnen 
de projecten SIBES en Waddenmozaïek, aangevuld met mosselbank- en zeegraskarteringen van respectievelijk 

Wageningen Marine Research en Rijkswaterstaat. De resultaten worden hieronder getoond. 
 

 

Diversiteit – uitgedrukt in het aantal soorten per bodemmonster – van in en op de wadbodem levende soorten in 
2019. De schaalverdeling loopt van 2 tot 18 soorten per monster; in totaal werden er 145 soorten aangetroffen. 

Groene en zwarte delen tonen het voorkomen van respectievelijk zeegras en mosselbanken tussen 2016 en 2021. 

De paarse lijn toont het oostelijk tracé; de wantijroute volgt de gesloten blauwe lijn, en de alternatieve variant de 
onderbroken blauwe lijn. Analyse en visualisatie: Dr. Oscar Franken (Rijksuniversiteit Groningen & NIOZ). 

 
 

background image

  

 

 

 

 

Westelijk tracé doorkruist biodiversiteitshotspots  
De heatmap van de soortenrijkdom toont dat de ‘biodiversiteitshotspots’ op plaatsen liggen waar de water- en 

bodemdynamiek laag zijn: de ondiepe en droogvallende wadplaten, waaronder het wantij. Daarentegen zijn diepe 
en  snelstromende  getijdengeulen  juist  relatief  soortenarm.  De  resultaten  laten  zien  dat  beide  westelijke 

tracévarianten gebieden met de hoogste biodiversiteit doorkruisen. Het oostelijk tracé daarentegen, volgt een 

route met een overwegend lage biodiversiteit. 
 

Kwetsbare, biobouwende soorten 
Op  de  wadplaten  onder  Schiermonnikoog  is  de  soortenrijkdom  niet  alleen  hoog;  er  komen  ook  kwetsbare 

soortengemeenschappen voor die afhankelijk zijn van een stabiele omgeving, en waarvan herstel na verstoring 

tientallen  jaren  kan  duren.  Voorbeelden  hiervan  zijn  mosselbanken  en  zeegrasvelden.  Beide  zijn  belangrijke 
Natura 2000-indicatoren voor de wadplaten, waarvan de kwaliteit nu al onvoldoende is en waarvoor vanuit Natura 

2000 én de KaderRichtlijn Water juist een instandhoudings- en verbeteropgave geldt.  
Mosselen en zeegras worden ‘biobouwers’ genoemd, omdat ze een landschap bouwen waarvan veel soorten 

profiteren. Deze effecten zijn niet alleen lokaal. Mosselbanken maken een omliggend gebied, tot wel 5 keer groter 
dan  de  mosselbank  zelf,  veel  rijker  aan  bodemleven.  Dit  rijke  bodemleven  trekt  vervolgens  bij  laag  water 

foeragerende wadvogels aan, en bij hoog water veel vis. Aantasting van zeegrasvelden en mosselbanken leidt dus 

ook indirect tot schade voor veel andere soorten.  
 

Ecologische risico’s 
De laatste maanden is er veel aandacht voor de ecologische schade die de kabelaanleg zal opleveren aan het duin- 

en  kweldergebied  van  Oost-Schiermonnikoog.  De  hier  getoonde  biodiversiteitsanalyse  –  een  eerste,  maar 

concrete  analysestap  –  voegt  daaraan  toe  dat  werkzaamheden  op  het  wad  onder  Schiermonnikoog  tot 
aanzienlijke  schade  kunnen  leiden  aan  het  bodemleven  en  de  vogel-  en  vissoorten  die  van  dit  bodemleven 

afhankelijk zijn. Bovendien is op dit moment onbekend wat de hersteltijd is van de biodiversiteitshotspots na 
mechanische verstoring door de kabelaanleg. Samenvattend: vanuit ecologisch perspectief is het volgen van het 

westelijk  tracé  voor  de  kabelaanleg  zeer  risicovol,  waarmee  dit  op  gespannen  voet  staat  met  de  Europese 

natuurdoelstellingen en opgaven. 
 

Natuur als bijzaak  
Momenteel  lijkt  de  wantijroute  bij  de  uitvoerders  en  overheid  de  voorkeur  te  hebben.  Middels  een 

MilieuEffectRapportage  (MER)  wordt  nu  onderzocht  of  de  natuurschade  acceptabel  is.  Aan  deze  benadering 

kleven  een  tweetal  belangrijke  risico’s.  Ten  eerste  staat  daarmee  de  status  van  de  Waddenzee  als  UNESCO 
Werelderfgoed en Natura 2000-gebied achteraan in het besluitvormingsproces – de natuur als bijzaak. Ten tweede 

worden in een MER veelal de effecten op individuele soorten beoordeeld. Hierdoor is er vaak nauwelijks sprake 
van een diepteanalyse waarin de combinatie van directe en indirecte effecten binnen het complexe ecosysteem 

– alle soorten en hun leefomgeving in samenhang – gedegen wordt getoetst. Een dergelijke analyse zou, zeker 

gezien  het  Voorzorgsprincipe  en  het  Verslechteringsverbod  die  in  Werelderfgoed-  en  Natura  2000-gebieden 
gelden, leidend moeten zijn voor de besluitvorming. Ik pleit daarom voor een integrale analyse van álle denkbare 

tracé-mogelijkheden met een langetermijnvisie. Hierin moeten natuurwaarden – juist ook vanwege de groene 
doelstelling van wind op zee en de kwetsbaarheid van de Waddenzee – alsnog een hoofdrol krijgen, en moeten 

ook toekomstig aan te leggen kabels in een overkoepelend ontwerpplan worden verwerkt. 

 
Hoogachtend, 

 
Prof. Dr. Ir. Tjisse van der Heide, mede namens ondergetekenden op de volgende pagina 

 
Wetenschappelijk onderzoeker, Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee en 

Hoogleraar Kustecologie, Rijksuniversiteit Groningen 

 
 

 

background image

  

 

 

 

Deze position paper wordt gesteund door de volgende kustwetenschappers: 

 
Dr. Allert Bijleveld (Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee) 

Prof. Dr. David Thieltges (Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee & Rijksuniversiteit Groningen) 

Dr. Henk van der Veer (Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee) 

Prof. Dr. Jan-Berend Stuut (Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee & Vrije Universiteit Amsterdam) 

Prof. Dr. Jan van Gils (Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee & Rijksuniversiteit Groningen) 

Prof. Dr. Johan van de Koppel (Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee & Rijksuniversiteit Groningen) 

Dr. Rob Witbaard (Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee) 

Dr. Tamar Lok (Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee) 

Prof. Dr. Theunis Piersma (Rijksuniversiteit Groningen & Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee) 

Prof. Dr. Tjeerd Bouma (Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee & Universiteit Utrecht) 

Dr. Laura Govers (Rijksuniversiteit Groningen & Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee) 

Dr. Oscar Franken (Rijksuniversiteit Groningen & Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee) 

Prof. Dr. Ab Grootjans (Rijksuniversiteit Groningen) 

Prof. Dr. Ir. Chris Smit (Rijksuniversiteit Groningen) 

Prof. Dr. Han Olff (Rijksuniversiteit Groningen) 

Prof. Dr. Klemens Eriksson (Rijksuniversiteit Groningen) 

Dr. Petra de Goeij (Rijksuniversiteit Groningen) 

Prof. Dr. Jan Roelofs (Radboud Universiteit & Onderzoekscentrum B-WARE) 

Dr. Jim de Fouw (Radboud Universiteit) 

Prof. Dr. Leon Lamers (Radboud Universiteit) 

Dr. Marieke van Katwijk (Radboud Universiteit) 

Prof. Dr. Fons Smolders (Radboud Universiteit & Onderzoekscentrum B-WARE) 

Dr. Bruno Ens (SOVON Vogelonderzoek Nederland) 

Dr. Arie Vonk (Universiteit van Amsterdam) 

Dr. Ralph Temmink (Universiteit Utrecht) 

Dr. Valérie Reijers (Universiteit Utrecht) 

Prof. Dr. Matty Berg (Vrije Universiteit Amsterdam & Rijksuniversiteit Groningen) 

Dr. Marjolijn Christianen (Wageningen University & Research) 

Dr. Norbert Dankers