background image

OPENBAAR 
Impactassessment 

Verordening 

Natuurherstel
Ministerie van Landbouw,  

Natuur en Voedselkwaliteit

Berenschot en Arcadis

30 januari 2024

background image

OPENBAAR 
Impactassessment 

Verordening Natuurherstel
Ministerie van Landbouw, Natuur en 

Voedselkwaliteit

Berenschot en Arcadis

background image

Inhoudsopgave

Samenvatting ...................................................................4
De beleidsopgave ............................................................................................ 4
Maatschappelijke kosten-batenanalyse .........................................5
Stappen om nu te zetten ............................................................................6

1.  Achtergrond en doel .............................................. 7

Inleiding ....................................................................................................................7
Aanleiding en vraag ........................................................................................7
Quickscan ................................................................................................................8

2.  Inhoudelijke duiding Verordening 

Natuurherstel ............................................................ 9

2.1  Inhoudelijke verplichtingen in de Verordening 

Natuurherstel ............................................................................................9

2.2  Inzicht in de samenhang van verplichtingen in de 

Verordening Natuurherstel is nodig om de impact te 
kunnen bepalen....................................................................................10

2.3  Inzicht in de samenhang met andere (Europese) 

regels is nodig om de impact te kunnen bepalen .....11

2.4  Het Nationaal Herstelplan als de verbindende 

schakel ..........................................................................................................12

3.  De opgave waar Nederland voor staat ..........13

3.1  Duiding van de opgave per artikel in de Verordening 

Natuurherstel ..........................................................................................13

3.2  Noodzaak tot verandering van de bestaande 

Nederlandse wet- en regelgeving .........................................28

4.  Opstellen van het Nationaal Herstelplan: 

aanpak, organisatie en urgentie ......................31

4.1  Wat is het karakter van het Nationaal Herstelplan en 

wat is het doel? ......................................................................................31

4.2  Wanneer moet het Nationaal Herstelplan klaar zijn? ..

32

4.3  Welke organisatie is nodig om het Nationaal 

Herstelplan op te stellen? ....................................................................33

4.4  Wie is waarvoor verantwoordelijk? .......................................34
4.5  Wat is de betekenis van hiervoor gaande reflecties 

voor de organisatie? ..........................................................................35

4.6  Samenvattend: de impact op de aanpak, organisatie 

en urgentie van het Nationaal Herstelplan ....................36

5.  Wat kost het ons en wat levert het  

ons op? .......................................................................38

5.1 Inleiding......................................................................................................38
5.2 Alternatieven ..........................................................................................38
5.3  Algemene uitgangspunten ........................................................39
5.4 Methodiek .................................................................................................39
5.5 Resultaten .................................................................................................45
5.6  Conclusies van de MKBA ..............................................................63

6. Verantwoording .....................................................66

Veranderende Brusselse context.......................................................66
Doorlooptijd .......................................................................................................66

Bijlagen:

B1  Methodiek nader uitgewerkt (inclusief  

algemene aannames) .................................................................... 68

B2  De maatschappelijke kosten en baten van  

de Verordening in een oogopslag ..........................................71

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

4

Samenvatting

Voor u ligt het impactassessment Verordening Natuurherstel (hierna ook: 
Verordening), dat is opgesteld door Berenschot en Arcadis. Het doel van dit 
impactassessment is drieledig. Allereerst om een beeld te geven van wat deze 
verordening voor Nederland betekent. Ten tweede om een beeld te geven van 
welke aanpak en organisatie daarbij gevraagd zijn en wat de urgentie daarvan is. 
Ten derde om de maatschappelijke kosten en baten inzichtelijk te maken.

De beleidsopgave

Het totaalbeeld dat zich bij de uitvoering van dit onderzoek 
heeft gevormd, is dat er veel op Nederland afkomt. Deels komt 
dit doordat de Verordening (meer) verplichtingen geeft op 
een groot aantal terreinen om de biodiversiteit te verbeteren. 
De achterliggende reden is kort gezegd dat er nu onvoldoende 
tempo is en dat resultaten uitblijven. De Verordening moet daar 
een antwoord op bieden.

Het aanpakken van het verlies van biodiversiteit in Nederland 
is een forse opgave en dit is geen nieuws. De opgave is groot 
omdat Nederland rondom natuur, stikstof, water en klimaat 
nog grote stappen moet zetten. Zo moet het bestaande beleid 
beter op elkaar worden aangesloten, zijn er grote stappen op het 
gebied van monitoring te zetten en is er aanvullende financiering 
nodig (veelal voor de uitvoering). In de daadwerkelijke uitvoering 
ligt de allergrootste opgave: het nemen van maatregelen om de 
natuur te herstellen en te verbeteren. 

Het opstellen van het Nationaal Herstelplan is de belangrijkste 
stap die de komende twee jaar gezet moet worden. En daar 
komt veel bij kijken. Het opstellen kan niet zonder, maar ook 
niet beperkt blijven tot een ecologische analyse. Daarnaast is de 
opgave groot en is de ruimte in Nederland schaars, waardoor 
er sprake is van een ingewikkeld verdeelvraagstuk. Dat is 
per definitie een politiek-bestuurlijke vraag en een vraag die 
zich op meerdere lagen van de overheid en binnen een groot 
stakeholderveld afspeelt. 

En dit alles moet gebeuren onder forse tijdsdruk, waarbij van 
vrijblijvendheid geen sprake meer is.

Als de overheid er niet in slaagt om een adequaat Nationaal 
Herstelplan te maken, zijn de risico’s groot. Allereerst kan 
de Europese Commissie Nederland op de vingers tikken. 
Maar belangrijker is dat Nederland beperkt is in nieuwe en 
bestaande activiteiten en (economische en maatschappelijke) 
ontwikkelingen. De maatschappelijke kosten van niets doen, 
zijn een veelvoud van de kosten van wél handelen. Ook omdat 
de rechter, naar alle waarschijnlijkheid, nieuwe beperkingen zal 
gaan opleggen als handelen uitblijft.

Het is belangrijk dat het Nationaal Herstelplan ook een kans 
is: een goed en samenhangend plan verbetert de gezonde 
leefomgeving voor burgers en kan Nederland uit de impasse 
helpen. Dit leidt op lange termijn tot lagere kosten en meer 
baten. Het is een kans om de programma’s en projecten te 
verstevigen en verankeren, die op tal van fronten in gang zijn 
gezet. Voorbeelden hiervan zijn het Nationaal Programma 
Landelijk Gebied (NPLG), de ruimtelijke puzzel die toewerkt 
naar een nieuwe Nota Ruimte en de Programmatische Aanpak 
Grote Wateren (PAGW). Ook is het een kans om als overheid 
koersvast te worden en duidelijkheid te geven over op welke 
gebieden geen sprake meer kan zijn van vrijblijvendheid. Deze 
stappen zijn noodzakelijk om Nederland (weer) van het slot te 
krijgen, wetende dat dit een proces is van jaren.

2024

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

5

Maatschappelijke kosten-batenanalyse

De indicatieve maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) 
laat zien dat dat de Verordening resulteert in een groot aantal 
verschillende maatschappelijke kosten en baten. In figuur 1 
is te zien dat de verwachting is dat de maatschappelijke baten 
over de analyseperiode tot 2050 per saldo groter zijn dan de 
maatschappelijke kosten.

Figuur 1. 

Maatschappelijke kosten en baten van de Verordening Natuurherstel in een oogopslag. Een aantal van deze kosten en baten zijn in 

euro’s uitgedrukt. De contante waarden over de analyseperiode tot 2050 van deze kosten en baten staan erbij vermeld. 

De Verordening belooft diverse maatschappelijke baten, zoals 
het verbeteren van biodiversiteit en ecosysteemdiensten, 
waaronder (drink)watervoorziening, bodem-, lucht- en 
waterkwaliteit, klimaat en voedselvoorziening. Daarnaast kan 
de Verordening een positieve invloed hebben op het 
vestigingsklimaat en de vastgoedwaarde en op de bevordering 
van sociale cohesie. De Verordening kan echter ook negatieve 
effecten hebben, zoals verdringingseffecten en verstoring van 
sociale cohesie. Om deze negatieve effecten te minimaliseren 
en de positieve effecten te maximaliseren, is zorgvuldige 
uitvoering en monitoring van de Verordening van cruciaal 
belang. 

De kosten van de Verordening zijn afhankelijk van het 
bestaande beleidskader en de impact ervan hangt af van de 
synergiën met bestaand beleid. De Verordening kan daarom 
dienen als een kader om bestaande initiatieven op het gebied 
van natuur en biodiversiteit te stroomlijnen.

Daarnaast zijn de kosten van niets doen, waarbij niet aan de 
eisen en verplichtingen van de Verordening wordt voldaan en 
de biodiversiteit achteruitgaat, ook hoog. Deze kosten worden 
dan doorgegeven aan toekomstige generaties. Het rapport geeft 
enkele voorbeelden van de (vermeden) kosten van niets doen, 
met name op het gebied van biodiversiteit en voedselzekerheid. 
In beide gevallen gaat het om aanzienlijke bedragen.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

6

Deze MKBA geeft een eerste beeld van de mogelijke kosten en 
baten van de Verordening voor de maatschappij. We raden 
aan om na de inwerkingtreding van de Verordening en bij de 
concrete uitwerking van het Nationaal Herstelplan de kosten 
en baten op maatregelniveau af te wegen. Hierdoor kunnen er 
concrete beslissingen worden genomen over de maatregelen 
binnen het Nationaal Herstelplan.

Stappen om nu te zetten

Uit het rapport volgt op diverse aspecten richting voor het 
vervolg. De belangrijkste stappen om nu te zetten om over twee 
jaar een effectief Nationaal Herstelplan te kunnen indienen, zijn:
1.  Direct na de start van een nieuw kabinet en in ieder geval 

voor de zomer moeten bestuurlijke afspraken worden 
gemaakt, waarbij bestuurders van het Rijk en de provincies 
zich achter de doelen van de Verordening scharen en 
gezamenlijk verantwoordelijkheid nemen voor een effectieve 
uitvoering van de Verordening.

2.  Dit moet gebeuren onder coördinatie van de 

bewindspersoon met de portefeuille natuur en in 
samenspraak met de ministers van LNV, BZK/VRO en 
IenW en met gedeputeerden van provincies.

3.  Het ministerie van LNV is leidend om voor de zomer 2024 

de kaders van het Nationaal Herstelplan te bepalen op basis 
van de Verordening en met het oog op het al bestaande 
(landelijke) beleid. Het ministerie van LNV moet daartoe 
met andere departementen en andere bestuurslagen 
overleggen. Bij eventuele verschillen is het aan de 
bewindspersoon met de portefeuille natuur om, eventueel 
tot op het niveau van het kabinet, keuzes te maken.

4.  Binnen deze kaders moeten voor eind 2024 – als eerste 

belangrijke stap om te komen tot een concept Nationaal 
Herstelplan - maatregelpakketten zijn voorgesteld. Daarbij 
zijn de volgende organisaties, uiteraard in overleg met 
medeoverheden, leidend:

      

Leidend

In overleg met (met name):

Artikel

Provincies

Ministerie van LNV

4, 9 en 10

Ministerie 
van IenW

Rijkswaterstaat, ministerie van LNV 
(artikel 5), provincies (artikel 7)

5 en 7

Ministerie 
van BZK

Ministerie van LNV, Vereniging van 
Nederlandse Gemeenten (VNG)

6

Ministerie 
van LNV

Provincies

8

5.  De verantwoordelijkheid om in het Nationaal Herstelplan 

tot een concreet en effectief maatregelenpakket te 
komen ligt bij de bewindspersoon met de portefeuille 
natuur, wat niet lukt zonder dat alle overheidslagen 
verantwoordelijkheid nemen en maatregelen treffen.

In de huidige demissionaire context is een logische vraag of het 
verstandig is om te wachten met het voorbereiden en uitvoeren 
van de Verordening en het opstellen van het Nationaal 
Herstelplan op een nieuw kabinet. De demissionaire context 
heeft geen invloed op de Europeesrechtelijke verplichtingen 
die uit de Verordening voortvloeien. Wij verwachten dat waar 
politieke keuzes over herstelmaatregelen mogelijk en nodig zijn, 
de besluitvorming daarover in de loop van 2024 aan de orde 
komt. Het is naar onze taxatie nodig om direct te starten met 
de ambtelijke voorbereiding van het Nationaal Herstelplan, 
vanwege de opgave en tijdsdruk. Op deze manier ontstaat 
inzicht in de mogelijkheden om schaarse ruimte te verdelen 
en komen de consequenties van keuzes in beeld. Daartoe is op 
korte termijn financiering nodig, onder meer voor het inrichten 
van de organisatie van het Nationaal Herstelplan en om 
aanvullende metingen uit te voeren om de ecologische situatie 
in kaart te brengen.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

7

HOOFDSTUK 1
Achtergrond en doel

Inleiding

Op het moment van schrijven van dit impactassessment 
is de Verordening nog niet definitief. Wel is het Europese 
besluitvormingsproces in een vergevorderd stadium. In de 
zogeheten triloog hebben de Europese Commissie (hierna: 
Commissie), de Raad van de Europese Unie (hierna: Raad) en 
het Europees Parlement op 9 november 2023 overeenstemming 
bereikt over een definitieve tekst van de Verordening. Op 22 
november is het akkoord bekrachtigd door de permanente 
vertegenwoordigers van de Europese lidstaten en op 29 
november is het voorlopige akkoord aangenomen in het 
Milieucomité van het Europees Parlement. De vervolgstap is 
de plenaire stemming in het Europees Parlement, waarna de 
Verordening nog als hamerpunt in de Raad komt. Deze stappen 
worden vermoedelijk begin 2024 gezet.1 Het is vervolgens 
niet (meer) nodig dat de Tweede Kamer instemt met de 
Verordening. In de Raad wordt overigens bij meerderheid 
besloten; Nederland heeft dus geen veto.

Tot de formele goedkeuring van de Raad en het Europees 
Parlement is het nog niet zeker dat de Verordening er 
daadwerkelijk komt. Aan de vraag óf dat gaat gebeuren, wagen 
wij ons niet. Dat is immers aan de politiek. Feit is wel: als 
de Verordening wordt aangenomen, zal deze ook spoedig in 
werking treden. In dat geval is het nodig dat Nederland direct 
en voortvarend stappen zet.

Zie ook: brief van de minister van Natuur en Stikstof aan de Tweede 

Kamer van 8 december 2023, https://open.overheid.nl/documenten/

a898a1ed-6f74-4eaa-b984-40f270d55d42/file.

Aanleiding en vraag

In het BNC-fiche2 heeft het kabinet het volgende standpunt 
ingenomen en het volgende aan de Tweede Kamer toegezegd: 
‘[…] het kabinet is dan ook kritisch over een aantal 
verstrekkende onderdelen van dit voorstel, waarvan de 
consequenties nog niet volledig te overzien zijn. Het kabinet 
laat om die reden zowel een quick scan als een impact 
assessment uitvoeren.’ 

De quickscan is uitgevoerd door Arcadis en op 22 mei 
2023 gedeeld met de Tweede Kamer.3 Deze opdracht betreft 
de uitvoering van een impactassessment door Arcadis en 
Berenschot gezamenlijk.

Het ministerie van LNV heeft ons gevraagd om in te gaan op 
wat de impact van de Verordening in Nederland is op drie 
onderdelen.
1.  Welke vormgeving en invulling zijn nodig bij de 

implementatie van de Verordening Natuurherstel? 

2.  Wat is de flexibiliteit in het op te stellen ‘Nationaal 

Herstelplan’ en wat betekent dit voor de totstandkoming 
daarvan?

3.  Wat zijn de kosten en baten voor de maatschappij?

Dit impactassessment brengt in kaart wat de impact van de 
Verordening voor Nederland is (de maatschappelijke kosten- en 
batenanalyse) en welke aanpak, organisatie en urgentie nodig 
zijn om de in de Verordening Natuurherstel vereiste stappen te 
zetten. 

De bedoeling is om langs deze weg de Tweede Kamer te kunnen 
informeren en om voorbereid te zijn op de inwerkingtreding 
van de Verordening.

Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC), Verordening 

betreffende natuurherstel (2022). Zie: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/

publicaties/2022/06/22/fiche-3-verordening-betreffende-natuurherstel.

Arcadis. Quickscan Impact EU-Verordening Natuurherstel (2023). 

Zie: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2023/05/02/

arcadis-rapportage-quickscan-eu-verordening-natuurherstel. 

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

8

Quickscan

Arcadis heeft aan het begin van 2023 een quickscan uitgevoerd, 
genaamd Impact EU-Verordening Natuurherstel. Deze 
quickscan is gebaseerd op het Commissievoorstel (2022) en 
daarmee deels ingehaald door de tijd. De hoofdconclusies zijn 
echter ongewijzigd:
1.  De uitvoering van bestaand Nederlands beleid is van groot 

belang.

2.  De Verordening geeft aanvullende opgaven, maar draagt 

ook bij aan de realisatie van bestaande beleidsdoelen 
(artikelen 4 en 5).

3.  De impact van de Verordening op ruimtegebruik, sectoren 

en maatschappelijke opgaven is groot (artikel 6).

4.  De opgave voor werken aan ecosystemen in stedelijk gebied 

is verschillend per gemeente (artikel 7).

5.  De vernattingsopgave van de Verordening raakt vooral 

agrarisch gebruik van veenweidegebieden (artikel 9).4

6.  De positieve effecten van de Verordening op brede welvaart 

in Nederland zijn ook groot.

 Artikelen 8 en 10 zijn niet in de quickscan uitgewerkt.

Verder staat in de quickscan dat de inhoud van de Verordening 
nog aan wijzigingen onderhevig is, waardoor de impact deels 
nog onzeker is. De inhoud van de Verordening staat op dit 
moment van schrijven vast, omdat de Raad en het Parlement 
alleen nog maar wél of níet akkoord kunnen gaan met de 
conceptcompromistekst die tijdens de Trilogen is ontstaan. 
Daarmee is de inhoud niet langer onzeker.5 De impact voor 
Nederland wordt daarmee duidelijker, maar nog steeds is er 
ruimte voor lidstaten voor eigen interpretatie. Daarnaast hangt 
ook veel af van de manier waarop Nederland invulling geeft 
aan de Verordening. Hieraan liggen politieke en beleidskeuzes 
ten grondslag, denk bijvoorbeeld aan de uitwerking van het 
Nationaal Herstelplan. In dit impactassessment beschrijven 
wij wat de Verordening op hoofdlijnen voor Nederland gaat 
betekenen en welke onzekerheden we hierbij voorzien.

Zie: 

https://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-15907-2023-INIT/en/pdf ; 

vanwege de doorlooptijd van de MKBA is in de MKBA uitgegaan van de raads-

positie van 20 juni 2023, zie paragraaf 5.2.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

9

HOOFDSTUK 2
Inhoudelijke duiding  

Verordening Natuurherstel

2.1  Inhoudelijke verplichtingen in de 

Verordening Natuurherstel

Om een goed beeld te vormen bij de impact van de 
Verordening, is het belangrijk te weten waar deze Verordening 
over gaat en wat het doel is van de Verordening. Het doel van 
de Verordening is drieledig:
1.  Bijdrage aan langdurig en bestendig herstel van diverse en 

veerkrachtige ecosystemen in de Europese lidstaten, zowel 
op land als op zee, door herstel van ecosystemen;

2.  Bijdrage aan het bereiken van de EU-doelstellingen 

op het gebied van klimaatmitigatie en -adaptatie en 
landdegradatieneutraliteit, waarbij voedselzekerheid 
verbeterd wordt; 

3.  Bijdrage aan de internationale toezeggingen van de EU.6

Er zijn zeven artikelen in de Verordening die nieuwe 
inhoudelijke regels geven over de te beschermen biodiversiteit 
en ecosystemen. Belangrijke begrippen zijn: biodiversiteit, 
ecosysteem en habitats. Deze zijn als volgt te duiden:

 

• Biodiversiteit wordt door de WUR gedefinieerd als ‘… de 

verscheidenheid aan leven – van een slootwaterdruppel tot 
een compleet bos, een oceaan of zelfs de aarde als geheel. 
Biodiversiteit omvat alle soorten planten, dieren en micro-
organismen, maar ook de enorme genetische variatie 
binnen die soorten en de variatie aan ecosystemen waarvan 
ze deel uitmaken.’7

Zie artikel 1, eerste lid, van de compromistekst Verordening Natuurherstel.

Zie: 

https://www.wur.nl/nl/show-longread/biodiversiteit-longread.htm (laatst 

geraadpleegd op 5 december 2023). 

 

-

Biodiversiteit werkt op meerdere wijzen door in de 
economische waarde van natuur: via de gebruikswaarde 
en de niet-gebruikswaarde8. Via de gebruikswaarde 
levert biodiversiteit een verscheidenheid aan diensten 
op voor de mens, dit zijn de ecosysteemdiensten (zie 
paragrafen 5.4.3). Bij de niet-gebruikswaarde ontlenen 
mensen waarde aan de natuur zonder het te gebruiken. 

 

• Ecosysteem, dat als volgt geduid kan worden: ‘een 

verzameling van levensgemeenschappen van planten, 
dieren en micro-organismen kan een geheel vormen dat 
voortdurend in beweging is. In deze wisselwerking speelt 
bovendien ook de niet-levende omgeving, de abiotiek, 
een belangrijke rol. De totaliteit van al deze biotische en 
abiotische factoren die interactie met elkaar ondergaat, 
noemt men een ecosysteem.’9 

 

• Habitats zijn in de Europese Habitatrichtlijn geduid als 

‘land- of waterzones met bijzondere geografische, abiotische 
en biotische kenmerken, en die zowel geheel natuurlijk als 
half natuurlijk kunnen zijn.’10

Tabel 1 geeft een eerste inzicht in de inhoudelijke regels van 
de Verordening, welke artikelsgewijs verder uitgewerkt zijn in 
paragraaf 3.1.

Gebruikswaarde: de ecosysteemdiensten die de natuur levert. Niet-gebruiks-

waarde: het belang dat mensen hechten aan het voortbestaan van biodiversiteit. 

Bron: Arcadis en CE Delft (2018), ‘MKBA Werkwijzer Natuur’.

Zie: 

https://www.ecopedia.be/encyclopedie/

ecosysteem#:~:text=Definitie%3A,de%20abiotiek%2C%20een%20belangrijke%20

rol (laatst geraadpleegd op 5 december 2023).

10  Zie artikel 1, onder b, Habitatrichtlijn, https://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/

LexUriServ.do?uri=CELEX%3A31992L0043%3ANL%3AHTML.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

10

Tabel 1. 

Eerste inzicht inhoudelijke regels in de Verordening.

Artikel

Onderwerp

Verplichtingen

4

Herstel van ecosystemen 
die aan land gebonden 
zijn (terrestrisch) en 
ecosystemen aan de kust 
en in zoet water

Doelen en verplichtingen voor 
het herstel van beschermde 
habitattypen11 en leefgebieden 
van soorten12 in terrestrische, 
kust- en zoetwaterecosystemen

5

Herstel van mariene 
ecosystemen (zee)

Doelen en verplichtingen voor 
het herstel van beschermde 
habitattypen en leefgebieden 
van soorten in mariene 
ecosystemen

6

Herstel van stedelijke 
ecosystemen

Verplichting om ervoor te 
zorgen dat er meer groene 
stedelijke ruimte komt en dat 
nettoverlies van stedelijk groen 
wordt voorkomen

7

Herstel van de natuurlijke 
verbindingen van rivieren 
en de natuurlijke functies 
van de bijbehorende over-
stromingsgebieden

Verplichtingen om barrières in 
rivieren weg te nemen

8

Herstel van bestuiver-
populaties

Verplichting om de daling van 
het aantal bestuivers om te 
keren en een stijgende trend 
van bestuiverpopulaties te 
bewerkstelligen

9

Herstel van landbouw-
ecosystemen

Verplichting tot het verbeteren 
van landbouwecosystemen

10

Herstel van 
bosecosystemen

Verplichting tot het verbeteren 
van bosecosystemen

10a

Aanplanten van bomen

Verplichting tot het aanplanten 
van 3 miljard extra bomen, 
waaraan ook Nederland een 
bijdrage moet leveren

11 

Zoals opgenomen in de Habitatrichtlijn.

12 

Zoals opgenomen in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn.

2.2  Inzicht in de samenhang van 

verplichtingen in de Verordening 

Natuurherstel is nodig om de 

impact te kunnen bepalen

De ecologische en feitelijke situatie is het vertrekpunt om de 
impact van de Verordening te bepalen. Het algemene beeld is 
dat de natuur op dit moment niet in goede staat verkeert.13 
De gunstige staat van instandhouding14 is veelal nog niet 
bereikt en er ligt een grote (rest)opgave vanuit de al bestaande 
internationale en Europese regelgeving, in het bijzonder 
de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) en de Kaderrichtlijn 
Water (KRW) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM). 
Deze regelgeving heeft forse impact op nieuwe en bestaande 
(economische en maatschappelijke) ontwikkelingen in 
Nederland. 

Inhoudelijk verwachten wij de grootste impact van de artikelen 
4 en 5 van de Verordening Natuurherstel. Daarom is in dit 
impactassessment met extra aandacht naar deze artikelen 
gekeken. Uit de analyse blijkt dat de impact van deze artikelen 
het gevolg is van zes op elkaar inwerkende aspecten:
1.  De doelstelling van de verordening, zoals hierboven 

beschreven in paragraaf 2.1.

2.  De in artikelen 4 en 5 genoemde doelen voor de in bijlagen 

1 en 2 van de Verordening opgenomen habitattypen en 
leefgebieden van soorten.

3.  Het tijdpad dat daarvoor geldt.
4.  De verplichting tot voortdurende verbetering.
5.  Het verslechteringsverbod.
6.  De geformuleerde uitzonderingen.

De verplichting tot voortdurende verbetering en het 
verslechterings verbod zijn geformuleerd als inspannings-
verplichting. Dit is minder dwingend dan een resultaats-
verplichting.15 Maar ook een inspanningsverplichting leidt 
tot impact, zeker als deze in samenhang met de andere 
verplichtingen in de Verordening wordt bezien. Nederland 
zal maatregelen moeten nemen om de Verordening na te 
komen en dat zal ook impact hebben op bestaande en nieuwe 
activiteiten. Dit is nader uitgewerkt in paragraaf 3.2.

13 

Hieromtrent zijn al vele rapporten verschenen; ook de recentelijk uitgevoerde 

Natuur Doel Analyses, specifiek voor Natura 2000-gebieden, geven (een deel 

van) dit beeld en in de Voortgangsrapportage van instandhouding soorten en 

habitattypen Habitatrichtlijn en trends vogels Vogelrichtlijn 2013-2018 staat dat 

90% van de habitattypen en 75% van de habitatrichtlijnsoorten in ongunstige 

staat verkeren.

14  Zie artikel 1 onder e (habitattypen) en i (leefgebieden van soorten) Habitatrichtlijn. 

15 

Mede gezien de te verwachten rechterlijke toets. Doordat het gebod tot continue 

verbetering en het verslechteringsverbod inspanningsverplichtingen zijn, zal de 

rechter toetsen of een activiteit in strijd is met de inspanningsverplichtingen uit 

de Verordening. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als een (nieuwe) activiteit het 

streven naar het voorkomen van significante verslechtering onmogelijk of zeer 

moeilijk maakt.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

11

2.3  Inzicht in de samenhang met 

andere (Europese) regels is nodig 

om de impact te kunnen bepalen

De Verordening Natuurherstel staat niet op zichzelf. De 
Verordening is onderdeel van de Europese Biodiversiteits-
strategie voor 2030. Er zijn bovendien vanuit Europa al talloze 
richtlijnen en verordeningen uitgevaardigd die direct of 
indirect samenhangen met de Verordening Natuurherstel. De 
Verordening is met name een aanvulling op:
1.  Habitatrichtlijn16: in de Habitatrichtlijn zijn regels 

opgenomen over natuurlijke habitats en de wilde flora en 
fauna, met als doel om de biodiversiteit in Europa in stand 
te houden. 

2.  Vogelrichtlijn17: in de Vogelrichtlijn zijn regels opgenomen 

over in het wild levende vogelsoorten op het Europese 
grondgebied, met als doel om de biodiversiteit in Europa in 
stand te houden.

3.  Kaderrichtlijn Water:18 in de Kaderrichtlijn Water zijn regels 

opgenomen over de kwantiteit en kwaliteit van het water: 
zowel zoet- als zoutwater en zowel het oppervlaktewater 
als het grondwater, met als doel om landoppervlaktewater, 
overgangswater, kustwateren en grondwater te beschermen.

4.  Kaderrichtlijn Mariene Strategie19: in de Kaderrichtlijn 

Mariene Strategie zijn regels opgenomen die verplichten 
tot het vaststellen van een mariene strategie voor het eigen 
zeegebied. Deze strategie moet gericht zijn op bescherming, 
behoud en herstel van het mariene milieu (een goede 
milieutoestand), met als doel om de biodiversiteit en 
schone, gezonde en productieve zeeën en oceanen te 
handhaven met een rijke diversiteit en dynamiek.20

5.  Verordening over invasieve uitheemse soorten21: in de 

Verordening over invasieve uitheemse soorten zijn regels 
opgenomen om opzettelijke en onopzettelijke introductie en 
verspreiding van invasieve uitheemse soorten te voorkomen, 
tot een minimum te beperken of te matigen, met als doel 
om ernstige negatieve gevolgen voor de biodiversiteit weg te 
nemen.

16  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de 

natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna.

17 

Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 

2009 inzake het behoud van de vogelstand. Deze richtlijn bouwt voort op een 

eerdere richtlijn van dezelfde strekking, namelijk Richtlijn 79/409/EEG van de 

Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand.

18  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 

2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen 

betreffende het waterbeleid.  

19  Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 

tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het 

beleid ten aanzien van het mariene milieu.

20  Zie nader: https://www.noordzeeloket.nl/beleid/mariene-strategie-krm/.

21 

Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 

oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en 

verspreiding van invasieve uitheemse soorten.

Verder zijn een aantal internationale verdragen van belang. Het 
meest in het oog springt het recente verdrag over biodiversiteit22 
dat bepaalt dat 30% van de aarde in 2030 beschermd gebied 
moet zijn. Daarmee heeft Nederland zich ook internationaal 
al aan een aantal doelen in de Verordening Natuurherstel 
gecommitteerd. Ook is herstel van biodiversiteit nodig om de 
verplichtingen uit het Raamverdrag van de Verenigde Naties 
inzake klimaatverandering en de Overeenkomst van Parijs23 na 
te komen.

Al deze verdagen, richtlijnen en verordeningen hebben impact 
op Nederland. De Verordening Natuurherstel heeft aanvullende 
impact, omdat deze verder gaat dan de al bestaande regels. De 
Verordening gaat verder dan de: 

 

• Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn, door de vaststelling 

van termijnen voor het halen van de doelen en door de 
lidstaten te verplichten habitattypen en leefgebieden van 
soorten ook buiten het Natura 2000-netwerk te herstellen.

 

• Kaderrichtlijn Water, met de vaststelling van 

herstelvereisten voor riviercontinuïteit en de waarborging 
van goede omstandigheden in overstromingsgebieden.

 

• Kaderrichtlijn Mariene Strategie, met de vaststelling van 

specifieke maatregelen en gedetailleerde doelen voor 
specifieke mariene habitats die moeten worden hersteld en 
door het stellen van termijnen voor het behalen van deze 
doelen.

Een deel van de impact op Nederland komt uit de Verordening 
met bijbehorende nieuwe, verdergaande verplichtingen. De 
totale impact voor Nederland bestaat echter ook uit de opgave 
die al uit eerder vastgestelde richtlijnen en verordeningen 
voortvloeit, maar waarvoor de Nederlandse inzet tot op heden 
nog niet voldoende is geweest. Deze opgave duiden wij verder in 
paragraaf 3.1.

22 Zie: 

https://www.cbd.int/doc/legal/cbd-en.pdf. 

23 Zie: 

https://unfccc.int/sites/default/files/english_paris_agreement.pdf. 

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

12

2.4  Het Nationaal Herstelplan als de 

verbindende schakel

De Verordening Natuurherstel bestaat uit een versterking 
van bestaande én uit nieuwe regels over het beschermen en 
herstellen van ecosystemen. De Verordening vraagt daartoe 
om ‘herstelmaatregelen die […] een concrete en meetbare 
verbetering van de toestand van de ecosystemen opleveren, 
zowel op het niveau van de afzonderlijke gebieden die worden 
hersteld als op nationaal en Unieniveau’.24 Deze herstel-
maatregelen moeten opgenomen zijn in een Nationaal 
Herstelplan, dat Nederland moet gaan opstellen en uitvoeren. 
Dat herstelplan dient dus om doelstellingen om te zetten in 
concrete acties. In dat verband zal ook een uitbreiding van 
monitoring en rapportage nodig zijn. 

Het is in Europese regelgeving gebruikelijk om randvoor-
waarden mee te geven over de vertaling van de Europese regels 
naar nationaal niveau. Het is namelijk niet mogelijk om vanuit 
Brussel precies te bepalen hoe lidstaten invulling aan hun 
verplichtingen moeten geven. De Verordening laat dan ook 
ruimte voor verdere invulling. Die flexibiliteit en ruimte zit voor 
een groot deel in het Nationaal Herstelplan, waar de lidstaten 
zelf invulling geven aan hun eigen natuurherstelopgave.

Daarmee biedt het Nationaal Herstelplan aan Nederland 
de mogelijkheid om de eigen inzet op natuurherstel zo goed 
mogelijk aan te laten sluiten bij de conditie van de natuur 
zoals die nu is, daarbij rekening houdend met de ecologische 
situatie. Nederland kan daarmee de eigen ruimtelijke puzzel 
leggen, binnen de doelstellingen en randvoorwaarden zoals 
geformuleerd in de Verordening. De realiteit gebiedt echter ook 
te zeggen dat als er meer moet gebeuren omdat de ecologische 
situatie niet goed is, die ruimte kleiner is. De uiteindelijke 
impact hangt dus af van zowel de ecologische situatie als 
diverse nog te maken keuzes, die in het Nationaal Herstelplan 
hun beslag krijgen. Te denken valt aan een concretisering 
van welke natuur waar en wanneer te herstellen; hoe, waar 
en met welke frequentie te monitoren; welke maatregelen te 
nemen en hoe de continue verbetering en het tegengaan van 
verslechtering te borgen. Dit moet allemaal een plek gaan 
krijgen in het Nationaal Herstelplan. 

24  Zie preambule 30 van de compromistekst Verordening Natuurherstel. 

Het Nationaal Herstelplan fungeert dus als de schakel tussen 
enerzijds de verplichtingen uit de Verordening en anderzijds de 
ruimte die aan Nederland wordt gelaten om te concretiseren 
welke herstelmaatregelen daarvoor genomen moeten worden. 
Hoewel de Verordening daarmee niet precies voorschrijft 
tot welke keuzes Nederland uiteindelijk moet komen in het 
Nationaal Herstelplan, zijn er wel regels over wat erin moet 
komen. Er zal een groot aantal, gedetailleerde, gegevens 
opgenomen moeten worden. Al deze informatie moet worden 
verzameld en geordend, wat betekent dat Nederland deze 
informatie bijeen moet brengen. Dit wordt beschreven in 
artikel 12 van de Verordening. Belangrijke elementen hierin 
zijn:
1.  Kwantificering van de te herstellen gebieden (tweede lid, 

onder a) 

2.  Beschrijving van de geplande en ingevoerde maatregelen 

(tweede lid, onder b)

3.  De inspanningen om verslechtering tegen te gaan (tweede 

lid, onder c en d)

4.  Beschrijving en tijdlijn van herstelmaatregelen (tweede lid, 

onder f)

5.  Maatregelen om oppervlakte van habitattypen in beeld te 

krijgen en te monitoren (tweede lid, onder h)

6.  Juridische borging (tweede lid, onder i)
7.  Financiering van maatregelen (tweede lid, onder l).

Ook bevat de Verordening in artikel 11 een aantal regels 
over de totstandkoming van het Nationaal Herstelplan. Die 
dienen vooral om tot de in artikel 12 vereiste inhoud van het 
Nationaal Herstelplan te komen. 

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

13

HOOFDSTUK 3
De opgave waar  

Nederland voor staat

3.1  Duiding van de opgave per artikel 

in de Verordening Natuurherstel

Om de impact van de Verordening Natuurherstel inzichtelijk 
te maken, is het van belang om te weten wat de eisen uit de 
verordening zijn en hoever Nederland is om aan deze eisen 
te voldoen. Zoals eerder beschreven in paragraaf 2.3 is de 
Verordening een versterking en verbreding van een groot aantal 
(Europese) regels die al van toepassing zijn. Naar aanleiding 
van deze regels, en ook zelfstandig, heeft Nederland op een 
groot aantal onderwerpen al bestaand beleid. Om een goede 
uitspraak te doen over de impact op Nederland is het belangrijk 
dit beleid in kaart te brengen en de resterende opgave te duiden. 
Deze opgave noemen we de (beleids)opgave.

Een vraag die kan opkomen, is of het Nationaal Herstelplan 
vraagt om een ‘nietje’ door al het bestaande beleid omdat dit al 
dekkend is, of dat er meer nodig is. Dat laatste is het geval: ook 
met het uitvoeren van al het bestaande beleid zal Nederland 
niet aan de verplichtingen uit de Europese regelgeving, 
waaronder de Verordening Natuurherstel, voldoen. In de 
totstandkoming van dit impactassessment is, voortbouwend op 
de quickscan, zo goed mogelijk geprobeerd om deze opgave in 
beeld te krijgen. Het beeld dat is verkregen, is nog niet sluitend 
omdat dit niet haalbaar was binnen de beschikbare tijd. 

Ook speelt mee dat het precies in kaart brengen van de 
(beleids)opgave een zeer complexe vraag is doordat beleid op 
elkaar inwerkt. Veel beleid gaat ook uit van vrijwilligheid; het 
is vaak niet afdwingbaar. Daardoor is niet altijd goed in te 
schatten in hoeverre bestaand beleid daadwerkelijk bij gaat 
dragen tot het bereiken van de doelen. Een meer compleet beeld 
zal bij het tot stand brengen van het Nationaal Herstelplan 
moeten ontstaan. Het gaat daarbij zowel om de beleidsopgave, 
de opgave voor monitoring en de financiële opgave. Het gegeven 
dat het beeld niet sluitend is, brengt daarom eisen met zich mee 
voor het totstandkomingsproces van het Nationaal Herstelplan. 
Deze paragraaf is bedoeld als een onderbouwing van wat de 
impact – namelijk de aanpak, organisatie en urgentie – is voor 
het nog op te stellen Nationaal Herstelplan (hoofdstuk 4). 

De beschrijving van de opgave, financiering en monitoring 
is het door ons opgetekende beeld uit de inventariserende 
gesprekken die wij hierover hebben gehouden. Hieronder 
hebben wij dit schematisch weergegeven en vanaf paragraaf 
3.1.1. uitgewerkt. De betekenis van de kleuren is als volgt:

Sluit grotendeels aan

Beperkte opgave

Forse opgave

Grote opgave

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

14

Artikel

Opgave doelen

Opgave maatregelen

Opgave monitoring

Financiering

4

. E

cos

yst

em

en die aan

 

lan

d gebon

den zijn, aan de

 

kust en in z

oet

w

at

er

Beperkte opgave

Grote opgave

Forse opgave

Forse opgave

Doelen sluiten grotendeels aan 
op de gestelde doelen in de al 
lopende programma’s (NPLG, 
etc.).

Aangekondigde maatregelen 
zijn onvoldoende dekkend, 
concreet en verplichtend om 
voldoende zekerheid te bieden 
dat ze tijdig uitgevoerd zijn. 
Aanvullende maatregelen zijn 
nodig.

Aanvullende monitoring 
(met name buiten Natura 
2000-gebieden) en in wateren 
is nodig. Huidige monitoring 
biedt niet de gevraagde kwaliteit 
(detailniveau) en frequentie.

Financiering is versnipperd 
en onvoldoende dekkend. 
Bestaande budgetten dragen 
vaak indirect bij, omdat zij 
voor aanpalende doelen zijn 
geoormerkt. Voorgenomen 
aanvullende budgetten zijn 
nog niet langjarig geborgd 
(bijvoorbeeld het Transitiefonds).

5. Mar

ien

ec

os

yst

em

en

Forse opgave

Grote opgave

Forse opgave

Forse opgave

Doelen sluiten deels aan op 
de gestelde doelen in lopende 
(uitvoerings)programma’s 
voor de Noordzee en het 
Waddengebied.

Aangekondigde maatregelen 
zijn onvoldoende dekkend, 
concreet en verplichtend om 
voldoende zekerheid te bieden 
dat ze tijdig uitgevoerd zijn. 
Aanvullende maatregelen zijn 
nodig.

Aanvullende monitoring op zee 
is nodig. Huidige monitoring 
biedt niet de gevraagde kwaliteit 
(detailniveau) en frequentie.

Financiering is versnipperd 
en onvoldoende dekkend. 
Bestaande budgetten dragen 
indirect bij, omdat zij voor 
aanpalende doelen zijn 
geoormerkt.

6. St

edelijk

 

gr

oen

Forse opgave

Forse opgave

Forse opgave

Grote opgave

Doelen zijn versnipperd in 
landelijk en decentraal beleid en 
sluiten onvoldoende aan op de 
doelen in de Verordening. 

Landelijke coördinatie van 
maatregelen en de uitvoering 
daarvan ontbreekt. Ook is meer 
samenhang van de (de)centrale 
maatregelen is nodig.

Landelijke monitoring ontbreekt, 
maar er kan grotendeels 
aangesloten worden bij 
beschikbare Europese data. 

Landelijke financiering is nodig 
maar ontbreekt nog.

7. Rivier

en en

 

uit

er

w

aar

den

Sluit grotendeels aan

Forse opgave

Beperkte opgave

Beperkte opgave

Doelen sluiten aan omdat deze 
samenvallen met doelen van de 
PAGW en Programma Natuur.

Aanvullende maatregelen zijn 
nodig vanwege de VHR en 
KRW, maar deze gelden dan 
tevens voor de Verordening 
Natuurherstel.

Monitoringseisen kunnen 
grotendeels worden voldaan 
vanuit de PAGW. Aanvullende 
rapportage is nodig.

Financiering is versnipperd 
en onvoldoende dekkend. 
Voorgenomen aanvullende 
budgetten (Deltafonds, IRM) zijn 
nog niet langjarig geborgd.

8

. Bestuiv

er

s

Forse opgave

Grote opgave

Grote opgave

Grote opgave

Landelijke doelstellingen zijn 
nog niet gericht op het bereiken 
van een populatie op basis 
van een wetenschappelijk 
vastgesteld niveau.

Verstrekkendere maatregelen 
zijn nodig dan nu voorgenomen 
in de bestaande en op 
vrijwilligheid gestoelde aanpak.

De monitoringssystematiek 
moet nog ontwikkeld worden.

Landelijke financiering is nodig 
maar ontbreekt nog.

9. L

an

dbouw

-

ec

os

yst

em

en

Beperkte opgave

Grote opgave

Beperkte opgave

Forse opgave

Doelen sluiten grotendeels aan 
op de gestelde doelen in het 
NPLG.

Maatregelen zijn onvoldoende 
dekkend, concreet en 
verplichtend om voldoende 
zekerheid te bieden dat ze tijdig 
uitgevoerd zijn. Aanvullende 
maatregelen zijn nodig.

Monitoringseisen kunnen 
grotendeels worden 
voldaan vanuit bestaande 
monitoring. Aanvullende 
monitoringssystematiek wordt 
ontwikkeld vanuit de EU en het 
NPLG.

Financiering uit het 
Transitiefonds is nog niet 
langjarig geborgd. Vanuit GLB is 
wel financiering geborgd.

10

. Bos-

ec

os

yst

em

en

Beperkte opgave

Beperkte opgave

Beperkte opgave

Forse opgave

Doelen sluiten grotendeels aan 
op de gestelde doelen in de 
Bossenstrategie en PAGW.

Maatregelen zijn onvoldoende 
concreet en verplichtend om 
voldoende zekerheid te bieden 
dat ze tijdig uitgevoerd zijn.

Monitoringseisen kunnen deels 
worden voldaan vanuit de 
Nederlandse Bos Inventarisatie. 
Aanvullende monitoring is 
nodig.

Financiering is nog niet langjarig 
geborgd.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

15

3.1.1  Ecosystemen die gebonden zijn aan land, 

aan de kust en in zoetwater

Korte duiding van de verplichting
Artikel 4 van de Verordening bevat doelstellingen voor 
ecosystemen die gebonden zijn aan land (terrestrisch), aan de 
kust en in zoetwater:

 

• Het eerste lid bevat de verplichting om maatregelen 

te nemen voor alle habitattypen in bijlage 1 bij de 
Verordening. Dit zijn de habitattypen die nu al in de 
Habitat richtlijn staan. De maatregelen moeten gericht zijn 
op habitattypen die nu niet in goede toestand verkeren. Het 
gaat om maatregelen voor 30% van de oppervlakte van het 
gebied waar die habitattypen voorkomen in 2030, oplopend 
naar 60% in 2040 en 90% in 2050.

 

• Het tweede lid bevat de verplichting om maatregelen te 

nemen om habitattypen te herintroduceren in gebieden 
waar dit nodig is om tot een gunstige referentietoestand 
te komen. Ook in dit geval is sprake van een oplopend 
schema: 30% van de oppervlakte in 2030, 60% in 2040 en 
90% in 2050.

 

• Het derde lid gaat over leefgebieden van soorten; ook 

daarvoor moeten maatregelen worden genomen om een 
toereikende kwaliteit en kwantiteit te bereiken. Hiervoor 
zijn geen percentages opgenomen.

 

• Het zesde lid bevat een inspanningsverplichting om in 

de gebieden waarin maatregelen worden genomen een 
voortdurende verbetering te bereiken totdat de goede (lid 
1 en 2) respectievelijk toereikende (lid 3) kwaliteit is 
bereikt. Ook moeten maatregelen worden genomen om 
te voorkomen dat als deze goede of toereikende kwaliteit 
eenmaal is bereikt, er sprake is van een significante 
verslechtering. Ook dit is een inspanningsverplichting.

 

• Het zevende lid bevat een inspanningsverplichting 

om, nadat het Nationaal Herstelplan is gepubliceerd, 
verslechtering te voorkomen in herstelde gebieden 
of gebieden die nodig zijn om de hersteldoelen voor 
habitattypen en leefgebieden van soorten te halen.

In het artikel zijn diverse uitzonderingsgronden opgenomen.25
Artikel 12 vraagt onder meer om een beschrijving van de 
maatregelen ten behoeve van natuurherstel voor habitattypen 
en leefgebieden van soorten waarnaar artikel 4 verwijst.
Artikel 17 vereist monitoring van de staat en de trend in de 
toestand van habitattypen en de kwaliteit, en de trend in de 
kwaliteit van leefgebieden van soorten in de gebieden waar 
herstelmaatregelen getroffen worden.

25  Het gaat om de uitzonderingen in artikel 4, lid 8, 8a en 9 (bijvoorbeeld in het 

geval van overmacht, klimaatverandering, of de aanwezigheid van een groot 

openbaar belang, zonder dat er alternatieven zijn).

Beleid
In Nederland is er al een omvangrijk bestaand beleidspakket dat 
bijdraagt om de verplichtingen in artikel 4 na te komen. Het 
belangrijkste onderdeel van het beleid is het overkoepelende 
Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG)26, dat ervoor 
moet zorgen dat de landelijke verplichtingen voor klimaat, 
water, stikstof en natuur worden gehaald in het landelijk 
gebied.27 Het NPLG biedt kaders die de provincies gebruiken om 
de gebiedsprogramma’s op te stellen. In de gebiedsprogramma’s 
leggen provincies vast hoe ze de doelen voor natuur, 
stikstof, water en klimaat gaan halen en welke maatregelen 
daarvoor nodig zijn. Er zijn inmiddels (eerste) versies van die 
Provinciale Plannen Landelijk Gebied beschikbaar, die nu 
door het Rijk worden getoetst en gebundeld in het Nationaal 
Programma Landelijk Gebied. Dit is nog niet bestuurlijk (of 
wettelijk) vastgesteld. Naast het NPLG zijn ook de volgende 
beleidsprogramma’s belangrijk:

 

• In het Natuurpact is tussen Rijk en provincies afgesproken 

om binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) voor 
2027 80.000 hectarenieuwe natuur te realiseren. Maar ook 
buiten het NNN ondernemen de provincies acties om de 
biodiversiteit te versterken.

 

• De Basiskwaliteit Natuur (BKN) is het (minimale) niveau 

van omgevingscondities dat nodig is voor algemene soorten. 
BKN richt zich op het behoud van algemene soorten op 
landschapsniveau buiten natuurgebieden, inclusief steden 
en landelijk gebied. BKN gaat over de kwaliteit van het 
leefgebied van algemene soorten en de minimale condities 
die nodig zijn om algemene soorten algemeen te houden. 
Daarmee draagt BKN indirect bij aan het doelbereik, al zal 
de mate waarin afhankelijk zijn van de concretisering op 
gebiedsniveau.

 

• De Agenda Natuurinclusief 2.0 richt zich breed op opgaven 

in het natuurdomein aan de hand van tien thema’s: bouw, 
energie, financiële sector, gezondheid, infrastructuur, 
landbouw, onderwijs, vrijetijdseconomie, water en 
bedrijventerreinen. De agenda richt zich op het integreren 
van natuurinclusief denken in beleid, in ruimtelijke 
keuzes, in subsidies en belastingen, en in het denken en 
doen van de overheid en maatschappelijke partners. De 
ambitie is om een dusdanige transitie te bewerkstelligen 
dat natuurinclusief denken eenzelfde plek krijgt in de 
oplossingen voor grote opgaven als klimaat al heeft. Dan 
gaat het voor de hele transitie om het ombuigen van 
honderden miljarden euro’s.  

26  https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/

aanpak-stikstof-natuur-water-en-klimaat/

gebiedsgerichte-en-samenhangende-aanpak-landelijk-gebied

27  De grote wateren en natuur in de stad vallen dus buiten de reikwijdte van het 

NPLG, terwijl deze wel relevant zijn in de Verordening Natuurherstel.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

16

Daarin sluit de Agenda Natuurinclusief 2.0 aan op de 
oproep vanuit de Verordening voor het in kaart brengen 
en ombuigen van subsidies en fiscale maatregelen met 
negatieve impact op biodiversiteit.

 

• In het Uitvoeringsprogramma Natuur geven het Rijk en 

de provincies aan hoe zij samen met de terreinbeherende 
organisaties tot 2030 werken aan natuurherstel.28

 

• De Programmatische Aanpak Grote Wateren (PAGW)29 

heeft tot doel de ecologische waterkwaliteit te verbeteren en 
de natuur te versterken in de Nederlandse grote wateren. 
Natuurlijke processen in/langs de wateren krijgen meer 
ruimte, verbindingen worden hersteld/ontwikkeld en 
ontbrekende leefgebieden worden aangelegd. Ook zijn 
transities in gebruik en beheer van de grote wateren 
voorzien.

 

• De Stroomgebiedbeheerplannen 2022-2027 zijn 

onderdeel van de KRW en bevatten een beschrijving 
van de watersystemen, doelen en maatregelen voor de 
stroomgebieden van de Rijn, Maas, Schelde en Eems. De 
maatregelen uit de beheerplannen dragen direct bij aan 
het doelbereik voor ecosystemen in overgangswateren 
(Waddenzee, Zeeuwse bekkens) en zoete wateren 
(rijkswateren en regionale wateren) indirect bij aan 
doelbereik van overige ecosystemen van de Verordening.

 

• In het Ontwerp Programma Integraal Riviermanagement 

(IRM) maakt het Rijk beleidskeuzes voor rivierbodemligging 
en sedimenthuishouding en voor afvoer- en 
bergingscapaciteit voor de Rijntakken en de Maas. 
Deze keuzes zijn nodig voor een toekomstbestendig 
rivierengebied. Hiervoor is een integrale en adaptieve 
aanpak nodig voor de verschillende functies van het 
riviersysteem: voor waterveiligheid, beschikbaarheid 
van zoetwater en drinkwater, natuur en ecologische 
waterkwaliteit, bevaarbaarheid, economische ontwikkeling 
en ruimtelijke kwaliteit van het rivierengebied. Het Rijk 
(de ministeries van IenW, LNV en BZK), de provincies en 
de waterschappen werken samen bij de totstandkoming 
van het Programma IRM. Na afronding van de 
inspraakprocedure wordt het definitieve Programma IRM 
vastgesteld en aan de Tweede Kamer aangeboden.

28  https://www.aanpakstikstof.nl/de-stikstofaanpak/documenten/

kamerstukken/2020/12/8/bijlage-uitvoeringsprogramma-natuur.

29  https://www.helpdeskwater.nl/onderwerpen/water-ruimte/ecologie/

programmatische-aanpak-grote-wateren-pagw/.

Andere bronnen voor  beleid zijn bijvoorbeeld 
het Deltaprogramma Zoetwater, relevant voor de 
zoetwatervoorziening van onder meer de natuurgebieden en 
Deltaprogramma’s Waddengebied, de Agenda Waddengebied 
2050, Beleidskader Natuur Waddenzee, Deltaprogramma Kust, 
Deltaprogramma Zuidwestelijk Deltagebied en Deltabeslissing 
Zand (kustfundament) dat relevant is voor de kustecosystemen 
die onder artikel 4 vallen. 

Naast het beleid dat op centraal niveau is vastgesteld, is ook 
decentraal beleid relevant. Decentraal zijn, naast de Provinciale 
Programma’s Landelijk Gebied, de beheerplannen voor de 
Natura 2000-gebieden een belangrijke bron voor beleid en 
maatregelen in het kader van artikel 4. 

Opgave
Er is dus sprake van een omvangrijk pakket aan beleid op zowel 
centraal als decentraal niveau. Voor deze impactanalyse is het 
nodig om een inschatting te maken of een bundeling van al 
dit beleid (volledig) dekkend is om aan de verplichtingen van 
artikel 4 te voldoen. Ten aanzien van de doelstellingen lijkt dit 
op hoofdlijnen het geval omdat de doelen in de Verordening 
voor 2030 grofweg in lijn zijn met de doelen van het NPLG. 
Het verschil zit voornamelijk in de aandacht voor het herstel 
van habitattypen en leefgebieden van soorten die enkel buiten 
de Natura 2000-gebieden voorkomen en niet al in het kader 
van de VHR worden beschermd.

De uitdaging zit er vooral in dat de beleidspakketten op centraal 
en decentraal niveau nog onvoldoende concrete maatregelen 
bevatten en in veel gevallen niet bindend zijn. Ook is het 
moeilijk te bepalen hoe maatregelen uit beleidspakketten 
op elkaar inwerken, elkaar versterken of juist uitsluiten. Dit 
betekent dat er op dit moment niet exact bepaald kan worden 
in hoeverre het huidige beleid bijdraagt aan het doelbereik 
en wat de omvang van de aanvullende opgave precies is. 
Wel is al vast te stellen dat er een versnelling van de huidige 
aanpak nodig is om de natuurdoelen tijdig te behalen en dat 
er aanvullend beleid nodig is om verslechtering te voorkomen 
of minimaal een positieve trend voor alle soorten en habitats 
teweeg te kunnen brengen.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

17

Monitoring
Er vindt op dit moment al monitoring plaats ten aanzien 
van de habitattypen en leefgebieden van soorten in Natura 
2000-gebieden. Desalniettemin is ook binnen de Natura 
2000-gebieden de referentiesituatie nog niet goed in kaart 
of nog niet op het gewenste detailniveau. Buiten Natura 
2000-gebieden is deze monitoring nog niet dusdanig dekkend 
dat er een goed beeld is van de staat van de natuur. Dat 
geldt voornamelijk voor terrestrische ecosystemen. Daarvan 
worden landelijk cijfers bijgehouden, maar ontbreekt op 
gebiedsniveau nog kwantificering, zowel binnen als buiten de 
Natura 2000-gebieden. In de Programmatische Aanpak Grote 
Wateren heeft de monitoring op KRW-doelen en Natura 
2000-doelstellingen vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn een 
plek.

Financiering
Er is in het Programma Natuur € 3 miljard beschikbaar tot 
2030. Het beeld is dat dit onvoldoende gaat zijn om de totale 
opgave te overbruggen. Het beeld is ook dat om een goede 
inschatting te maken van de benodigde financiering, eerst in 
kaart moet worden gebracht welke maatregelen waar getroffen 
moeten worden.

Vanuit het Transitiefonds Landelijk Gebied en Natuur is 
€ 24,3 miljard beschikbaar tot 2035, hoewel dit fonds nog niet 
geborgd is en nog politieke besluitvorming vereist. Provincies 
geven bovendien aan dat zij verwachten het dubbele van dit 
bedrag nodig te hebben.

Bij de start van de PAGW is een indicatie opgesteld dat voor het 
uitvoeren van alle benodigde maatregelen tot 2050 een budget 
vraagt van € 2,4 miljard. Vanuit de PAGW is in 3 tranches 
reeds € 700 miljoen rijksbudget (IenW-LNV) beschikbaar 
voor maatregelen die uiterlijk 2033 moeten zijn uitgevoerd. 
De overige € 1,7 miljard is ‘met potlood’ gereserveerd in 
de begrotingen van IenW (Deltafonds) en LNV. Regionale 
overheden en private organisaties co-financieren de uitvoering 
van de 3 tranches PAGW en van hen wordt ook in de volgende 
tranches een bijdrage verwacht. 

Vanuit het KRW-programma is € 1,45 miljard beschikbaar 
vanuit Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten. Deze zijn 
niet direct voorzien voor natuurherstel, maar kunnen indirect 
een bijdrage leveren aan herstel van zoetwaterecosystemen.

3.1.2  Mariene ecosystemen 
Korte duiding van de verplichting
Artikel 5 van de Verordening bevat doelstellingen voor mariene 
ecosystemen: 

 

• Het eerste lid bevat de verplichting om herstelmaatregelen te 

nemen voor alle habitattypen in bijlage 2 bij de Verordening. 
Dit betreft voornamelijk habitattypen die nu al vanuit de 
Habitatrichtlijn beschermd worden, maar er zijn ook enkele 
uitbreidingen. De herstelmaatregelen moeten gericht zijn op 
het herstellen van habitattypen die nu niet in goede toestand 
verkeren. Voor de meeste habitattypen (groepen 1 tot en met 
6) gaat het om maatregelen in 30% van het gebied waar die 
habitattypen voorkomen in 2030, oplopend naar 60% in 
2040 en 90% in 2050. Voor enkele habitattypen (groep 7) 
is een afwijkend tijdpad vastgesteld en zijn de percentages 
per gebied met habitattypen die niet in goede staat verkeren, 
gekoppeld aan de verplichtingen van de Kaderrichtlijn 
Mariene Strategie.

 

• Het tweede lid bevat de verplichting om herstelmaatregelen 

te nemen om habitattypen te herstellen in gebieden waar 
deze niet (meer) voorkomen. Dit is bedoeld om tot een 
gunstige referentietoestand te komen. Ook in dit geval is 
er sprake van een oplopend schema: 30% in 2030, 60% in 
2040 en 90% in 2050.

 

• Het derde lid gaat over leefgebieden van soorten, ook 

daarvoor moeten herstelmaatregelen worden genomen om 
een toereikende kwaliteit te bereiken.

 

• Het zesde lid bevat een inspanningsverplichting om in 

de gebieden waarin maatregelen worden genomen een 
voortdurende verbetering te bereiken totdat de goede (lid 
1 en 2) respectievelijk toereikende (lid 3) kwaliteit is 
bereikt. Ook moeten maatregelen worden genomen om 
te voorkomen dat als deze goede of toereikende kwaliteit 
eenmaal is bereikt, er sprake is van een significante 
verslechtering. Ook dit is een inspanningsverplichting.

 

• Het zevende lid bevat een inspanningsverplichting 

om, nadat het Nationaal Herstelplan is gepubliceerd, 
verslechtering te voorkomen in herstelde gebieden 
of gebieden die nodig zijn om de hersteldoelen voor 
habitattypen en leefgebieden van soorten te halen.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

18

In het artikel zijn diverse uitzonderingsgronden opgenomen.30

Artikel 12 vraagt onder meer om een beschrijving van de 
maatregelen ten behoeve van natuurherstel voor habitattypen 
en leefgebieden van soorten waarnaar artikel 5 verwijst.
Artikel 17 vereist monitoring van de staat en de trend in de 
toestand van habitattypen en de kwaliteit ervan, evenals de 
trend in kwaliteit van leefgebieden van soorten in de gebieden 
waar herstelmaatregelen getroffen worden.

Beleid
In Nederland is er al veel bestaand beleid dat bijdraagt om de 
verplichtingen in artikel 5 na te komen. 

 

• Het Programma Noordzee 2022-202731  is een ruimtelijk 

plan voor de inrichting van de Noordzee, en beschrijft 
daarbij het beleid op het gebied van het versterken 
van het ecosysteem, de transitie naar een duurzame 
voedselvoorziening en de transitie naar een duurzame 
energievoorziening.32 De goede milieutoestand zoals 
beschreven in  de Kaderrichtlijn Mariene Strategie geldt 
daarbij als ecologische randvoorwaarde.

 

• In het Noordzeeakkoord geven overheid en stakeholders 

samen invulling aan de drie grote transities op de Noordzee: 
energie, natuur en voedsel, en de samenhang daartussen. 
Daarbij wordt toegewerkt naar het afsluiten van 15% 
van de beschermde gebieden van de Noordzee voor 
bodemberoerende visserij voor 2030.

 

• Het Uitvoeringsprogramma Waddengebied 2021-2026 

beschrijft de initiatieven en de bijbehorende organisatie 
en hoe partijen gezamenlijk willen omgaan met een 
aantal grote transities die op het Waddengebied afkomen. 
Dit Uitvoeringsprogramma staat in samenhang met de 
ontwikkeling van een Beleidskader Natuur Waddenzee, 
het opstellen van het Integraal Beheerplan en omvat 
allerlei uitvoeringsprojecten uit het Investeringskader 
Waddengebied, het PAGW, het Waddenfonds en het 
Hoogwaterbeschermingsprogramma.

30  Het gaat om de uitzonderingen in artikel 5, lid 8, 8a en 9 (bijvoorbeeld in het 

geval van overmacht, klimaatverandering, of de aanwezigheid van een groot 

openbaar belang, zonder dat er alternatieven zijn) en in artikel 5a en 5b, specifiek 

in het geval van de energietransitie of om defensieredenen.

31 

https://www.noordzeeloket.nl/beleid/programma-noordzee-2022-2027/.

32  Bijlagen bij het Programma Noordzee zijn de drie delen van de Mariene 

Strategie, die de goede milieutoestand en de huidige toestand beschrijft, en 

milieudoelen voor het bereiken van de goede milieutoestand vaststelt (MS Deel 

1), het bijbehorende monitoringprogramma (MS Deel 2), en het Programma van 

Maatregelen voor de KRM (MS Deel 3). 

Opgave
De Mariene Strategie deel 333 bevat een programma van 
maatregelen om te voldoen aan de Kaderrichtlijn Mariene 
Strategie. Het beschrijft welke maatregelen nodig zijn om de 
goede milieutoestand en de milieudoelen te bereiken en te 
behouden. Tegelijk is de inschatting dat dit bestaande pakket 
aan maatregelen niet voldoende is om invulling te geven aan 
de Verordening Natuurherstel, en er aanvullende maatregelen 
nodig zijn die betrekking hebben op een groter deel van de 
Noordzee. Vanuit de Kaderrichtlijn Mariene Strategie zijn 
de Natura 2000-gebieden en de KRM-gebieden relevant. De 
Verordening Natuurherstel vraagt echter om natuurherstel 
in veel grotere delen van de Noordzee. Voor de habitattypen 
uit groep 7 komt de opgave overeen met die van de KRM, 
al is de toevoeging van een tijdspad vanuit de Verordening 
Natuurherstel nieuw. Voor de habitattypen in groep 1-6 is er 
mogelijk een aanzienlijke beleidsopgave. Het beeld over de nog 
resterende opgave is daarmee nog onscherp.

Op basis van het Programma Noordzee 2022-2027 is op dit 
moment 5% van de Noordzee gesloten voor bodemberoerende 
visserij en 5% van de Noordzee voor staandwantvisserij. Deze 
percentages overlappen deels en liggen in beschermde gebieden. 
Er wordt op dit moment gewerkt aan een verdere invulling van 
de afspraak uit het Noordzeeakkoord om te komen tot 15% 
gebiedssluiting voor bodemberoerende visserij in beschermde 
gebieden op de Noordzee voor 2030. Voor 13,7% hiervan is 
al bekend in welke beschermde gebieden de gebiedssluitingen 
zullen plaatsvinden, namelijk in Borkumse Stenen, Friese Front, 
Centrale Oestergronden, Klaverbank, Zuidelijke Doggersbank 
en Bruine Bank. Dit betreft Natura 2000-gebieden en specifieke 
KRM-gebieden. Zoals aangegeven ziet de bescherming van de 
Verordening Natuurherstel echter op een groter gebied.

Voor het natte deel van de Waddenzee is Rijkswaterstaat 
verantwoordelijk voor de uitvoering van natuurbeheer en 
herstelmaatregelen. Rijkswaterstaat werkt vanuit de Natura 
2000-doelstellingen en dus vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. 
Er is sprake van een aanzienlijk aantal drukfactoren in de 
Waddenzee die natuurherstel in de weg zitten. De ontwikkeling 
van het Beleidskader Natuur Waddenzee is bedoeld om de 
kaders te scheppen die deze drukfactoren deels wegnemen en 
die natuurherstel mogelijk maken. 

33  https://www.noordzeeloket.nl/publish/pages/198511/mariene-strategie-voor-het-

nederlandse-deel-van-de-noordzee-deel-3-2022-2027.pdf

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

19

Monitoring
Wat monitoring betreft, is er voor de Noordzee een KRM-
monitoring programma vastgesteld (Mariene Strategie 
Deel 2) op basis waarvan de stand van zaken rondom de 
goede milieutoestand en milieudoelen kan worden gevolgd. 
Voor de HabitatrHet MWTL-programma (Monitoring 
Waterstaatkundige Toestand des Lands) wordt gebruikt onder 
meer de Natura 2000-gebieden. De focus van de monitoring 
ziet dus op beschermde gebieden (Natura 2000 of KRM). Er 
ligt daarmee een grote opgave voor de monitoring van niet-
beschermde gebieden. Gezien de logistieke en technische 
uitdagingen die monitoring op zee met zich meebrengt is dat 
een niet te onderschatten opgave.

Financiering
Voor beleid dat in het Programma Noordzee is beschreven 
is dekking op de begrotingen van de verschillende betrokken 
ministeries (IenW, LNV, EZK en BZK). Daarnaast kunnen 
voor biodiversiteit en zeebodemintegriteit middelen aangewend 
worden uit het ‘Transitiefonds’, met middelen bestemd 
voor de uitvoering van het Noordzeeakkoord. Dit geld is al 
bestemd en betreft tot 2030 in ieder geval € 55 miljoen voor 
monitoring, onderzoek en natuurherstel; € 14 miljoen voor 
handhaving van visserijmaatregelen; en € 119 miljoen voor de 
herstructurering en verduurzaming van de kottervloot. Ook 
is er geld beschikbaar via het Europees Maritiem, Visserij en 
Aquacultuur Fonds en is er op de begroting van de ministeries 
van LNV en IenW geld beschikbaar voor kennisvragen. Vanuit 
het Waddenfonds is € 600 miljoen beschikbaar voor de periode 
van 2007 tot 2027. Dit bestaat uit geld voor subsidies die 
bijdragen aan de ecologische en economische ontwikkeling 
van het Waddengebied. De impact op natuurherstel is daarom 
indirect. 

Financiering vanuit het Uitvoeringsprogramma Wadden voor 
de programmakosten loopt op van € 140.000 per jaar in 
2023 tot maximaal €300.000 per jaar tussen 2024 - 2026.34 
Dit budget is bedoeld voor programmakosten, en niet voor 
investeringen in het gebied zelf. 

34   Omgevingsberaad Waddengebied en Bestuurlijk Overleg Waddengebied, 

Uitvoeringsprogramma Waddengebied 2021-2026 - Agenda voor het 

Waddengebied 2050, p. 77, 2023.

3.1.3  Stedelijk groen
Korte duiding van de verplichting
Artikel 6 van de Verordening bevat doelstellingen ten aanzien 
van stedelijke ecosystemen. Het gaat hier om doelstellingen 
ten aanzien van de totale nationale oppervlakte aan stedelijk 
groen en boomkroonbedekkingen in stedelijke ecosystemen. 
Stedelijke ecosystemen zijn in dit geval ofwel alle ruimte binnen 
de bebouwde kom, ofwel de gehele gemeente in geval van stad, 
voorstad of dorp. 

Er mag geen nettoverlies plaatsvinden in de totale nationale 
oppervlakte van stedelijke groene ruimte. Vervolgens is de 
opgave om vanaf 2030 een stijgende trend te bewerkstelligen 
in de nationale oppervlakte aan stedelijke groene ruimte tot 
de door de lidstaat in het Nationaal Herstelplan vastgestelde 
bevredigende niveau. Hierbij is een uitzondering opgenomen 
voor stedelijke ecosystemen waarbij de stedelijke groene 
ruimte al groter is dan 45% en het aandeel stedelijke 
boomkroonbedekking hierin groter is dan 10%. 

Op niveau van het stedelijk ecosysteem mag er bovendien geen 
achteruitgang zijn in stedelijke boomkroonbedekking tot 2030. 
Na 2030 moet op ditzelfde niveau een stijging zichtbaar zijn in 
boomkroonbedekking tot het door de lidstaat bepaalde niveau 
in het Nationaal Herstelplan. 

Artikelen 11 en 12 omschrijven hoe doelstellingen ten aanzien 
van stedelijke ecosystemen voorbereid en vastgelegd moeten 
worden in het Nationaal Herstelplan. Hierin wordt omschreven 
dat lidstaten stedelijke ecosystemen moeten definiëren, vast 
moeten stellen en in kaart moeten brengen. Vervolgens moeten 
toereikende niveaus voor de oppervlakte van stedelijke groene 
ruimte en stedelijke boomkroonbedekkingen door lidstaten 
bepaald worden. 

Artikel 17 geeft aan dat lidstaten de oppervlakte van stedelijke 
groene ruimte en stedelijke boomkroonbedekkingen moeten 
monitoren.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

20

Beleid
Bestaand beleid over stedelijke groene ruimte en stedelijke 
boomkroonbedekking is in Nederland versnipperd. Er is sprake 
van zowel gemeentelijk als provinciaal beleid. Stedelijk groen 
kan onderdeel zijn van provinciale en gemeentelijke plannen, 
maar hier wordt op eigen manier invulling aan gegeven en het 
is niet verplicht. Er zijn op dit moment geen uitvoeringsgerichte 
plannen of programma’s op nationaal niveau specifiek om te 
voldoen aan de eisen vanuit artikel 6 van de Verordening. 

Wel krijgt groen in de stad al langere tijd aandacht in 
verschillende landelijke programma’s. Met het programma 
Groen in en om de Stad (GioS) wordt de integratie van 
stedelijk groen in de gebouwde omgeving gestimuleerd. Met 
de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft de rijksoverheid 
een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van 
de leefomgeving in Nederland. In het kader van bouwen aan 
sterke, aantrekkelijke en gezonde steden en dorpen, wil het Rijk 
‘dat grote open ruimten tussen steden hun groene karakter 
behouden, het aanbod en de kwaliteit van groen in en om de 
stad wordt versterkt en de aansluiting met de groene gebieden 
buiten de stad wordt versterkt’.35 Deze inzet werkt door in 
onder andere het beleidsprogramma Versnelling verduurzaming 
gebouwde omgeving en het programma Werklandschappen van 
de Toekomst. 

Basiskwaliteit Natuur (BKN) omvat ook stedelijke ecosystemen. 
Mits lokaal uitgewerkt en in de praktijk gebracht, kan BKN 
bijdragen aan zowel meer oppervlakte aan stedelijk groen 
als aan stedelijke boomkroondekking. Op 23 maart 2023 is 
als onderdeel van de Kabinetsaanpak Klimaatbeleid en de 
Integrale visie op de woningmarkt, de Landelijke maatlat 
voor een groene, klimaatadaptieve gebouwde omgeving aan 
de Tweede Kamer toegestuurd.36 Hierin beschrijft het kabinet 
hoe er door een minder vrijblijvende aanpak toegewerkt wordt 
naar een groene, klimaatadaptieve gebouwde omgeving. Het 
uitgangspunt is om richting te geven aan een grotere inzet 
op groen in en om de stad, maar tegelijk voldoende ruimte 
te laten voor lokaal maatwerk. Om dit vorm te geven, wordt 
een juridisch kader geformuleerd dat een goede inzet op het 
versterken van het groen in en om de stad ondersteunt. Ook 
wordt een Handreiking Groen in en om de Stad opgesteld om 
inhoudelijk meer richting te geven aan de inzet van overheden.

35  Ministerie van BZK, Nationale Omgevingsvisie, p. 6, 2020.

36  Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 32 813, nr. 1195.

Opgave
Zoals hierboven al genoemd is er op nationaal niveau op dit 
moment geen programma dat voldoet aan de eisen vanuit 
de Verordening. De rijksoverheid is de mogelijkheden aan 
het verkennen hoe zij op nationaal niveau kan gaan sturen 
op groennormen en deze sturing ook juridisch kan borgen. 
Daarmee zou een deel van de beleidsopgave afgedekt kunnen 
worden. De Verordening vereist dat er geen nettoverlies is van 
de totale nationale oppervlakte van stedelijke groene ruimte. 
Dit kan als ondergrens in groennormen opgenomen worden. 
Lidstaten krijgen de ruimte om vanaf 2030 zelf een toereikend 
niveau te definiëren voor de stijgende trend, welke vanuit de 
Verordening vereist is.

Wat op dit moment nog in het beleid ontbreekt, is aandacht 
voor het aanvullende verdelingsvraagstuk dat achter dit aspect 
van de Verordening schuilt. In artikel 6 gaat het over de totale 
netto nationale oppervlakte aan stedelijke groene ruimte in een 
lidstaat. Dat betekent dat een netto afname van de oppervlakte 
in gebied A gecompenseerd kan worden met een gelijkwaardige 
netto toename van de oppervlakte in gebied B. Afwegingen 
hierin vragen om aanvullende coördinatie. Bovendien kunnen 
stedelijke ecosystemen waarin de percentages stedelijk groen 
boven de 45% en de boomkroondekking boven de 10% 
liggen, uitgezonderd worden van de totale netto nationale 
oppervlakte. Daardoor zou in deze stedelijke ecosystemen meer 
beleidsruimte zijn.

Monitoring
In de Verordening wordt vastgesteld dat lidstaten de oppervlakte 
aan stedelijke groene ruimte en stedelijke boomkroon-
bedekkingen moeten monitoren. Op dit moment is er deels 
informatie bekend over de huidige situatie van stedelijke 
groene ruimte en stedelijke boomkroonbedekkingen, maar 
deze informatie is versnipperd over verschillende gemeenten. 
Monitoring op nationaal niveau ontbreekt dus en zal volledig 
ingericht moeten worden. De Verordening biedt Nederland 
de ruimte om monitoring zelf in te richten; er worden geen 
randvoorwaarden of eisen voor monitoring genoemd. Voor 
het meten van de boomkroondekking kan aangesloten worden 
op beschikbare data vanuit de Copernicus Land Monitoring 
Service.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

21

Financiering
Omdat er op dit moment op nationaal niveau geen 
programma is waarmee kan worden voldaan aan de eisen 
vanuit de Verordening, is het ook onduidelijk hoe deze 
opgave gefinancierd kan en gaat worden. De opgave om te 
komen tot sluitende financiering is bovendien tweeledig. De 
aanzienlijke opgave om meer stedelijk groen en stedelijke 
boomkroondekking te realiseren, vraagt financiering waarnaar 
een verkenning op het moment van schrijven loopt. Bovendien 
moeten de bevredigende niveaus nog worden vastgesteld. 
Financiering voor monitoring zal dekkend en structureel 
moeten zijn. Daarnaast zal aanzienlijke financiering benodigd 
zijn voor de onderhouds- en beheerskosten van het additionele 
stedelijk groen. Dat vraagt ook om discussie over waar de 
rekening voor deze extra kosten wordt neergelegd.

3.1.4  Natuurlijke verbindingen van rivieren en de 

functie van uiterwaarden

Korte duiding van de verplichting
Artikel 7 van de Verordening richt zich op (de connectiviteit 
van) oppervlaktewateren en op uiterwaarden. De Verordening 
vereist dat de huidige connectiviteit van oppervlaktewater in 
stand wordt gehouden. Ook moeten kunstmatige barrières 
voor de connectiviteit van oppervlaktewater geïnventariseerd 
worden. Vervolgens moet er, kijkende naar sociaaleconomische 
functies, afgewogen worden welke barrières verwijderd kunnen 
en moeten worden. Hierbij moet de focus liggen op barrières 
die niet nodig zijn voor het opwekken van duurzame energie, 
binnenscheepvaart, watervoorziening en bescherming tegen 
overstromingen. Ook moeten er maatregelen genomen worden 
om het herstel van de natuurlijke functies van uiterwaarden te 
verbeteren en te behouden. 

Artikel 12 omschrijft dat de doelstellingen ten aanzien van 
oppervlaktewateren en uiterwaarden opgenomen moeten 
worden in het Nationaal Herstelplan. Hierin wordt omschreven 
dat een inventarisatie van te verwijderen barrières, alsmede 
de te bereiken totale lengte van vrij stromende rivieren in 
een lidstaat in de periode 2020 tot 2030 en 2030 tot 2050 
opgenomen moeten worden. Ook moeten alle maatregelen 
voor het herintroduceren van de natuurlijke functies van 
uiterwaarden beschreven worden.

Artikel 17 geeft geen voorwaarden mee over hoe de monitoring 
ten aanzien van oppervlaktewateren en uiterwaarden uitgevoerd 
moet worden.

Beleid
Waterbeleid rondom uiterwaarden valt onder de 
verantwoordelijkheid van het ministerie van IenW en 
wordt uitgevoerd door Rijkswaterstaat. Het natuurbeleid 
voor de private eigendommen van de uiterwaarden valt 
onder de verantwoordelijkheid van de provincies; IenW is 
verantwoordelijk voor het natuurbeleid van haar eigendommen 
in de uiterwaarden en in het water. De Waterwet regelt voor 
welke water systemen IenW beheerder is. Uit de Waterwet volgt 
dat het beheer van de Rijkswateren ook het beheer van de flora 
en fauna omhelst (algemeen en specifiek voor Natura2000-
gebieden). 

Ook volgen er verplichtingen voor het verbeteren van de 
waterkwaliteit (chemisch en ecologisch) voor planten en 
dieren uit de KRW en beleid rondom Natura 2000-gebieden 
in uiterwaarden. Daarvoor worden ook Natura 2000-beheer-
plannen opgesteld. Rijkswaterstaat omschrijft dat uiterwaarden 
voor veel doeleinden gebruikt worden. Er zijn veel belangen en 
behoeften. Dat legt soms druk op de beperkte ruimte. 

Het ministerie van IenW heeft een systeemverantwoordelijkheid 
voor al het water. De uitvoering van beleid is aan RWS 
voor wat betreft de rijkswateren. Uitvoering voor regionaal 
oppervlaktewater ligt primair bij waterschappen. De ministeries 
van IenW en LNV hebben samen de PAGW opgezet. De 
PAGW heeft tot doel: toekomst bestendige grote wateren met 
hoogwaardige natuur die goed samengaat met een krachtige 
economie. Om dat te bereiken worden maatregelen genomen 
om de ecologische waterkwaliteit te verbeteren en de natuur te 
versterken in grote wateren. Het programma werkt intensief 
samen met overheden, maatschappelijke organisaties, 
kennisinstellingen en bedrijven. De uitvoering van de PAGW is 
tot en met 2050. Door maatregelen te nemen in het ecosysteem 
van de grote wateren worden omstandigheden gecreëerd die 
leiden tot een verbetering van de biodiversiteit. Waar dat kan, 
krijgen natuurlijke processen in/om meer ruimte, worden er 
verbindingen tussen grote en kleinere wateren gecreëerd en 
worden er leefgebieden ontwikkeld passend bij het ecosysteem 
van de grote wateren. Dit gebeurt in vier gebieden: het 
Waddengebied (inclusief Eems-Dollard), het IJsselmeergebied, 
het Rivierengebied en de Zuidwestelijke Delta. Het uitgangspunt 
van de PAGW dat direct relevant is voor het doelbereik van de 
Verordening is om waar mogelijk overbodige barrières in grote 
wateren weg te nemen en nog in functie zijnde barrières te 
mitigeren door sluisbeheer of vistrappen.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

22

Het Programma Integraal Riviermanagement (IRM) zal vanaf 
2024 als programma onder de Omgevingswet werken aan 
hoogwaterveiligheid, natuur en waterkwaliteit, zoetwater-
beschikbaarheid, bevaarbaarheid en een (economisch) 
aantrekkelijke leefomgeving. Dit wordt afgestemd met 
andere ruimte gebruikers, zoals voor woningbouw en energie-
opwekking. IRM, dat loopt tot 2050, gaat uit van de realisatie 
van de doelen van Natura 2000, het NNN en de KRW. Ook 
herstel van de natuurlijke functie van uiterwaarden heeft een 
centrale plek. Maatregelen die de provincies en waterschappen 
treffen voor het behalen van de doelstellingen van de Kader-
richtlijn Water of het Deltaprogramma Zoetwater, zoals het 
laten hermeanderen van beken, gaan vaak gepaard met herstel 
van de natuurlijke functie van uiterwaarden. 

Opgave
Met de PAGW brengt Nederland de connectiviteit van 
oppervlakte water in kaart. De huidige praktijk is vervolgens om 
overbodige barrières in beken weg te nemen en nog in functie 
zijnde barrières te mitigeren door sluisbeheer of vistrappen. 
Het is mogelijk dat aanvullende motivering nodig is voor de 
instandhouding van nog in functie zijnde barrières.

Omdat de PAGW alles beslaat dat tussen de primaire keringen 
ligt, bestrijkt deze eveneens de uiterwaarden van het hoofd-
water systeem en waar relevant aanliggende systemen. De 
PAGW draagt dus direct bij aan het herstel van de natuurlijke 
functies van uiterwaarden.

De voorgenomen maatregelen zoals beschreven onder beleid 
dragen direct bij tot doelbereik van de Verordening.

Monitoring
De Verordening vereist dat er geïnventariseerd wordt wat de 
totale lengte van vrij stromende rivieren in een lidstaat is, welke 
barrières verwijderd kunnen worden en welke maatregelen 
genomen worden voor het herintroduceren van de natuurlijke 
functies van uiterwaarden. Aan de uitvoering van deze 
inventarisatie worden verder geen voorwaarden gesteld.

Er is binnen de PAGW veel aandacht voor monitoring. Er 
zijn indicatoren ontwikkeld om de voortgang te meten. Deze 
zijn inzichtelijk gemaakt in een dashboard. Er is binnen dit 
dashboard een indicator ‘verbindingen’, die knelpunten 
per waterlichaam in kaart brengt. Ook de oplossingen voor 
vismigratieknelpunten worden hierbij in kaart gebracht. 
Hiermee wordt aan een deel van de monitoringseisen voldaan.

Aanvullende monitoring is echter nodig om de totale lengte 
van vrij stromende rivieren in kaart te brengen, alsmede de 
maatregelen die genomen worden voor het herintroduceren van 
de natuurlijke functies van uiterwaarden. 

Financiering
De PAGW heeft een financiering van € 700 miljoen voor de 
vastgestelde doelstellingen tot en met 2032. Na 2032 zijn er 
middelen beschikbaar uit bijvoorbeeld het Deltafonds, maar 
deze begrotingen zijn nog niet vastgesteld. Financiering is ook 
voorzien binnen het Programma Integraal Riviermanagement, 
maar dit moet nog vastgesteld worden. Vanuit het KRW-
programma is € 1 miljard beschikbaar vanuit het Rijk, de 
provincies, waterschappen en gemeenten. Deze zijn niet 
direct voorzien voor natuurherstel in de uiterwaarden of het 
wegnemen van barrières, maar kunnen indirect een bijdrage 
leveren aan het herstel van zoetwaterecosystemen.

Daarnaast is er een resterende opgave op gebied van beleid en 
monitoring, waarvoor nog geen financiering is.

3.1.5 Bestuivers
Korte duiding van de verplichting
Artikel 8 van de Verordening richt zich op bestuiverpopulaties. 
Het vraagt van lidstaten om de achteruitgang van bestuiver-
populaties te keren voor 2030 en vervolgens een stijgende 
trend in te zetten tot een bevredigend niveau is bereikt. Dat 
bevredigende niveau moet in een open en wetenschappelijk 
onderbouwd proces voor 2030 bepaald worden. Een stijgende 
trend en het keren van achteruitgang betekent dat populaties 
van bestuivers een stijgende trend moeten laten zien en dat de 
achteruitgang in en het uitsterven van soorten bestuivers moet 
worden tegengegaan. Verder wordt beschreven dat de Europese 
Commissie een methode voor monitoring op zal zetten voor 
bestuiverpopulaties. Met deze methode zal in ieder geval jaarlijks 
data verzameld worden over de hoeveelheid en diversiteit van 
bestuiverpopulaties, om zo trends te kunnen herkennen.

Artikelen 11 en 12 van de Verordening omschrijven hoe 
doelstellingen ten aanzien van bestuivers voorbereid en 
vastgelegd moeten worden in het Nationaal Herstelplan. Hierin 
wordt genoemd dat voor het bepalen van een bevredigend 
niveau van bestuiverpopulaties, Nederland gebruik moet maken 
van een open en effectief beoordelingsproces, gebaseerd op het 
meest recente wetenschappelijke bewijs.

Artikel 17 van de Verordening geeft aan dat lidstaten de 
monitoring van bestuiverpopulaties jaarlijks uit moeten voeren 
en elke zes jaar terug moeten koppelen.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

23

Beleid
Het bevorderen en behouden van bestuiverpopulaties komt in 
Nederland terug in de Nationale Bijenstrategie. Deze Bijen-
strategie is een alomvattende netwerkaanpak om bijensoorten 
en andere bestuivers blijvend te behouden. Het hoofddoel van 
de Nationale Bijenstrategie is dat bestuivers en bestuiving in 
2030 duurzaam bevorderd en behouden zijn. Dit betekent dat 
er doelstellingen zijn waarin (sterk) toegenomen trends zicht-
baar zijn. In 2018 is een nulmeting uitgevoerd, in 2023 is een 
tussenmeting uitgevoerd en in 2030 volgt nog een meting. Er 
zijn drie kernthema’s:  het bevorderen van de biodiversiteit; het 
verbeteren van de wisselwerking tussen landbouw en natuur; 
en  het helpen van imkers om de gezondheid van de honingbij 
te verbeteren. De Nationale Bijenstrategie bestaat uit verschil-
lende initiatieven met partners die samen de strategie opge-
steld hebben. Onderdelen van de Nationale Bijenstrategie zijn 
gebaseerd op de vrijwillige inzet van betrokken partijen; er zit 
geen bindend aspect aan. Dit betreft bijvoorbeeld het vermin-
derde gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, het creëren van 
nestel- en voedselgelegenheden en professionele imkerij.

Opgave 
De Nationale Bijenstrategie zet in op het blijvend behouden 
van bijensoorten voor 2030. Dat is in overeenstemming met 
de doelstelling van de Verordening, waarin uit wordt gegaan 
van het keren van de achteruitgang van bestuiverpopulaties 
voor 2030. Wel zijn de harde doelstellingen die geformuleerd 
zijn in de Nationale Bijenstrategie andersoortig dan die van de 
Verordening. Zo mikt de Bijenstrategie op 30% minder soorten 
met een (sterk) afgenomen trend en 30% meer soorten met 
een (sterk) toegenomen trend ten opzichte van 2012 in 2023. 
In 2030 gaat het om 50% minder soorten met een afgenomen 
trend en 50% meer soorten met een toegenomen trend. Ook 
wordt gestuurd op een toename in verspreiding van bijen in 
2030 ten opzichte van 2012. Daarnaast moet in 2030 in 90% 
van de gevallen bestuiving geen beperkende factor meer zijn in 
de zaadzetting van voedselgewassen en wilde planten. 

Uit de voortgangsrapportage van 2023 blijkt dat het echter niet 
altijd mogelijk is om een harde uitspraak te doen over de trends 
in de bijenstand. Dit komt doordat er voor veel soorten niet vol-
doende bruikbare (monitorings)gegevens beschikbaar zijn. Veel 
monitoring leunt ook sterk op citizen science, waardoor alleen 
makkelijk waarneembare en makkelijk te herkennen soorten in 
beeld zijn. Op basis van de beschikbare gegevens is het daarom 
ingewikkeld gebleken om uitspraken te doen over trends in de bij-
enstand, blijkt uit de evaluatie van de Nationale Bijenstrategie.37 

37  Bed and Breakfast for Bees: 5 jaar Nationale Bijenstrategie 2018 – 2023, p. 17, 2023.

Bovendien zijn projecten uit de Nationale Bijenstrategie 
voornamelijk gericht op stimuleren van maatregelen die een 
positieve bijdrage leveren aan het bevorderen en behouden van 
soorten, het vergroten van bewustwording en kennisdeling. Het 
heeft een vrijwillig karakter. Daadwerkelijke verbetering van de 
condities voor bestuivers, vermindering van drukfactoren en 
het behalen van doelstellingen van de Nationale Bijenstrategie 
voor 2030 blijven daarmee ongewis. Zeker nadat de Verorde-
ning inzake het duurzame gebruik van gewasbeschermingsmid-
delen38 in het Europees Parlement weggestemd is.

Na 2030 vraagt de Verordening om een stijgende trend 
in te zetten. Er wordt ruimte gelaten om in het Nationaal 
Herstelplan zelf vast te stellen wat een toereikend niveau van 
toename is in een lidstaat. Dat betekent dat er beleid opgesteld 
moet worden om vanaf 2030 naar een toename van de 
bestuiverpopulaties te gaan. Ook hier is verankering van beleid 
een belangrijk aandachtspunt.

Kortom, tot 2030 ligt er in Nederland een opgave om 
de Bijenstrategie te verankeren, zodat de uitvoering ook 
gegarandeerd is. Daarbij kan gedacht worden aan een 
dwingender instrumentarium en het loslaten van een 
aanpak gebaseerd op vrijwilligheid. Daarnaast dienen er 
aanvullende herstelmaatregelen opgesteld te worden die ook 
daadwerkelijk leiden tot verbetering van de condities voor 
bestuivers. Deze kunnen onderdeel worden van de herziening 
van de Nationale Bijenstrategie voor de jaren 2024-2030. Een 
andere mogelijkheid is om deze maatregelen te laten landen 
in het Nationaal Herstelplan. Daar kleeft het nadeel aan dat 
maatregelen dan pas worden uitgevoerd vanaf 2026, terwijl al 
vanaf 2030 positieve trends bereikt moeten worden. Voor de 
periode na 2030 zal er nieuw beleid gevormd moeten worden.

Monitoring
In de Verordening staat dat de Europese Commissie in 
uitvoeringshandelingen een monitoringsmethode vast zal 
stellen. Het hiervoor beoogde European Pollinator Monitoring 
Scheme is al in ontwikkeling en er wordt vanuit het ministerie 
van LNV ook al gewerkt aan de mogelijke manieren om dit 
uit te voeren. Vanuit de EU working group on Pollinators 
van het European Biodiversity Platform kunnen lidstaten 
meedenken over de monitoringsmethode. Gebaseerd op 
deze input zal de Europese Commissie een keuzemenu aan 
monitoringsmethoden presenteren waaruit de lidstaten zelf de 
methode mogen kiezen die zij willen toepassen. Taak is om de 
nationale monitoringsmethodiek hierbij aan te laten sluiten.

38  Verordening inzake het duurzame gebruik van gewasbeschermingsmiddelen

.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

24

Ook op nationaal niveau zijn er recente ontwikkelingen 
rondom monitoring. In januari 2023 sprak het kabinet de 
intentie uit om makkelijk identificeerbare soorten jaarlijks te 
monitoren en andere soorten driejaarlijks. De Motie Vestering 
heeft het kabinet in 2023 opgeroepen om te monitoren op 
indicatorsoorten van bestuivers en hier vanaf 2023 jaarlijks 
over te rapporteren.39 In de voortgangsrapportage van de 
Nationale Bijenstrategie uit 2023 staat het advies om een 
nationale monitoringssystematiek op te zetten, omdat de stand 
van de bestuiverpopulaties in Nederland nu nog onvoldoende 
in beeld is. Momenteel loopt er een onderzoek naar de 
monitoringsmogelijkheden en de haalbaarheid en efficiëntie 
hiervan dat afgerond zal worden in het eerste kwartaal van 
2024. De nog op te zetten nationale monitoringssystematiek 
dient zo te worden ingericht dat deze aansluit bij de 
monitorings methodiek van de Europese Commissie.

Financiering
Voor het behalen van de doelstellingen is méér inzet nodig aan 
de hand van verschillende pijlers. De Nationale Bijenstrategie 
moet worden doorontwikkeld en mogelijk aangescherpt zodat 
partners blijvend en beter aan de slag gaan met het bevorderen 
van de bestuiverpopulaties. Ook moet ingezet worden op 
de inpassing van stimulerende en mogelijk regulerende 
maatregelen voor bestuivers in bestaand beleid van het 
ministerie van LNV en andere departementen. Daarnaast 
geldt dat kennis rondom bestuivers in Nederland moet worden 
doorontwikkeld. Tot slot moet een monitoringsplan worden 
opgesteld en uitgevoerd om beter inzicht te krijgen in de stand 
van de bestuivers.  

Hiervoor is een structurele financiering cruciaal. Momenteel 
ontbreekt een meerjarige, structurele financiering voor het 
dossier bestuivers. Financiering is veelal ad hoc. Naar een eerste 
schatting is structureel € 1,5 tot € 2 miljoen nodig om naast 
stimulering en uitvoering van maatregelen óók de monitoring 
te verbeteren. Daadwerkelijke detaillering van de bovenstaande 
pijlers moet het bedrag verder uitwijzen.

39 Zie: 

https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/plenaire_verslagen/

detail/2022-2023/76

3.1.6 Landbouwecosystemen
Korte duiding van de verplichting
Artikel 9 van de Verordening richt zich op landbouw-
ecosystemen. Het vraagt van lidstaten om herstelmaatregelen 
te nemen die nodig zijn om de biodiversiteit te verbeteren 
in landbouwecosystemen bovenop de herstelmaatregelen 
voor gebieden uit artikel 4. Deze herstelmaatregelen moeten 
bijdragen aan een stijgende trend tot 2030 voor twee van de 
drie volgende indicatoren: de graslandvlinderindex, de voorraad 
organische koolstof in minerale bodems onder akkerland en 
het percentage landbouwgrond met landschapselementen 
met hoge diversiteit. Onder landschapselementen met hoge 
diversiteit worden onder meer verstaan: bufferstroken, 
braakliggende akkers, heggen, individuele en groepen van 
bomen, bomenrijen, akkerranden, sloten, beekjes, kleine 
moerassen, terrassen, steenmannetjes, stenen muren en kleine 
vijvers. Na 2030 moeten deze indicatoren een stijgende trend 
behouden tot ze de vastgestelde bevredigende niveaus bereiken. 
Deze bevredigende niveaus worden uiterlijk in 2030 vastgesteld 
volgens een open en op wetenschappelijke informatie gebaseerd 
proces. Ook moeten er herstelmaatregelen uitgevoerd worden 
om de index van alledaagse akker- en weidevogelsoorten 
toe te laten nemen. Een jaar na inwerkingtreding van de 
Verordening moet geïndexeerd worden op 100, waarna de 
volgende niveaus bereikt moeten worden: 110 tegen 2030, 120 
tegen 2040 en 130 tegen 2050. Verder zijn herstelmaatregelen 
noodzakelijk voor organische bodems die bestaan uit 
ontwaterde veengronden of uit gedraineerde veengebieden. Dit 
betreft voornamelijk eisen tot vernatting van de bodem voor 
verbetering van de biodiversiteit en de vermindering van netto 
broeikasemissies.

Beleid
De volgende beleidsprogramma’s zijn relevant:

 

• Het NPLG formuleert doelstellingen per provincie die 

bijdragen aan het doelbereik van de Verordening op alle 
indicatoren en de vernattingsopgave in veengebieden, 
onder andere de van 10% groenblauwe dooradering in 
het landelijk gebied in 2050. Dit is een richtinggevend 
doel dat per provincie uitwerking in de provinciale 
programma’s voor het landelijk gebied moet krijgen. Onder 
groenblauwe dooradering wordt de aanleg en het beheer 
van bestaande en nieuwe landschapselementen verstaan, 
die ons landschap in belangrijke mate vormgeven. Relevant 
is dat het NPLG zich op het gehele landelijke gebied richt 
en ook landschapselementen met lagere diversiteit hierin 
meetellen, wat meer omvat dan landbouwecosystemen. Dat 
vereist aandacht of er ook voldoende elementen met hoge 
diversiteit gerealiseerd worden in landbouwecosystemen. 

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

25

Tot slot heeft de aanleg van landschapselementen en 
kruiden- en bloemrijke akkerranden een positief effect 
op de graslandvlinderindex en de alledaagse akker- en 
weidevogelindex.

 

• In het Nationaal Programma Landbouwbodems zitten 

maatregelen die als doel het verhogen van het gehalte 
organische koolstof in de bodem hebben. Ook omvat 
het meerdere maatregelen ten behoeve van duurzaam 
bodembeheer. Deze maatregelen dragen bij een het 
doelbereik van de Verordening, maar ook van de EU-
bodemstrategie voor 2030 en van het Klimaatakkoord door 
koolstofvastlegging in de bodem. Deze maatregelen kennen 
echter een hoge mate van vrijwilligheid. In opdracht van 
het ministerie van LNV heeft Wageningen University & 
Research tevens een indicatorset ontwikkeld waarmee de 
bodemkwaliteit van landbouwbodems gemonitord kan 
worden. Deze set omvat onder meer het gehalte organische 
koolstof in de bodem.

 

• Het Aanvalsplan Landschap richt zich specifiek 

landschapselementen in het landelijk gebied. Het betreft 
hier 5% heggen, houtwallen en singels, 2,5% natuurlijke 
oevers, poelen en rietlanden en 2,5% kruiden- en 
bloemrijke randen langs akkers en weiden op nationaal 
niveau. Precieze invulling sluit aan bij de lokale bodem en 
hoeveelheid water. Realisatie vindt plaats via het NPLG.

 

• Het Aanvalsplan Grutto formuleert meerdere soorten 

maatregelen ten behoeve van de grutto en andere akker- 
en weidevogels. Deze maatregelen omvatten onder meer 
uitbreiding van zogenaamde kansgebieden waarin de grutto 
goed gedijt, verhoging van het grondwaterpeil, aangepast 
agrarisch beheer wat betreft maaien en begrazen alsook 
verlaging van de mestgift en ten slotte actief predatoren-
beheer. Financiering hiervoor vindt plaats via subsidies 
vanuit het Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer (ANLb).

 

• Suggesties vanuit de Nationale Bijenstrategie, zoals 

bijvoorbeeld het inzaaien van kruidenrijk grasland. 
Bloemrijke akkerranden dragen ook bij aan verbeterde 
leefcondities voor graslandvlinders, waardoor de 
omstandigheden geschapen worden voor een stijgende 
graslandvlinderindex. Hiervoor is echter geen financiering 
beschikbaar.

 

• Basiskwaliteit Natuur omvat ook landbouwecosystemen. 

Mits lokaal uitgewerkt en in de praktijk gebracht, kan BKN 
bijdragen aan het doelbereik van de Verordening.

 

• Vanuit het Nationaal Strategisch Plan - Gemeenschappelijk 

Landbouwbeleid (GLB) zijn er subsidies beschikbaar 
die bijdragen aan het behalen van de doelen van de 
Verordening. Van alle GLB-doelen in Nederland liggen 
de grootste uitdagingen op het gebied van biodiversiteit 
(reductie stikstofemissies, herstel watersysteem, 
diversiteit landschap), klimaat (verminderen van de 
effecten van extreme weersomstandigheden door water-, 
bodem- en teeltmanagement en reductie van de uitstoot 
van broeikasgassen) en waterkwaliteit (nutriënten en 
gewasbeschermingsmiddelen). Vanuit het GLB komen 
daarom subsidies beschikbaar voor maatschappelijke 
diensten. Hieronder vallen landschapselementen waarop 
geen landbouwactiviteit wordt uitgeoefend. Dit draagt bij 
aan de verhoging van het aantal landschapselementen 
met hoge diversiteit. Ook zijn er vanuit het GLB subsidies 
beschikbaar voor kruidenrijk grasland en kruiden- en 
bloemrijke akkerranden, waardoor ook financiering 
beschikbaar is voor maatregelen die kunnen leiden tot een 
stijging van de graslandvlinderindex.

 

• Het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie 

gewasbescherming voorziet in het verminderen van het 
gebruik van gewasbeschermingsmiddelen door het opzetten 
van weerbare teeltsystemen. Het streven is daarbij een 
robuuster voedselsysteem, een veiliger werkomgeving 
voor werknemers in de land- en tuinbouwsector en 
het wegnemen van een belangrijke drukfactor op de 
biodiversiteit in landbouwecosystemen. 

Opgave
Er is veel beleid dat het behalen van de doelen vanuit de 
Verordening dichterbij laat komen. Dat geldt met name voor 
landschapselementen met hoge diversiteit. Een groot deel 
van het beleid is echter op vrijwillige basis. Beleid is dus niet 
dusdanig verankerd dat de garantie bestaat dat de uitvoering 
daadwerkelijk plaatsvindt. Daar staan wel aanzienlijke 
subsidiemogelijkheden tegenover. Een ander deel van de 
uitvoering van het beleid is afhankelijk van de provinciale 
doorwerking van de landelijke doelstellingen vanuit het NPLG. 

Rondom vernatting en de mogelijke opgave die volgt vanuit 
de eisen van de Verordening bestaat nog veel onduidelijkheid. 
Dit betreft onder meer tot welk niveau vernat moet worden en 
in hoeverre het huidige grondwaterpeilbeleid hierin voorziet. 
Ook in het kader van het Aanvalsplan Grutto wordt overigens 
peilbeheer bepleit tot tien-twintig centimeter onder het 
maaiveld. Vernatting draagt dan ook potentieel bij aan het 
creëren van betere leefgebieden voor de gewone weidevogels.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

26

De mate van vernatting kan verminderd worden als de 
kans aanzienlijk is dat vernatting negatieve impact heeft 
op infrastructuur, gebouwen, klimaatadaptatie of andere 
maatschappelijke belangen. En als vernatting niet plaats kan 
vinden op ander land dan landbouwgrond. Zowel de mate van 
vermindering als de rechtvaardiging voor het minder vernatten 
moeten een plek krijgen in het Nationaal Herstelplan. 

Het ligt in de lijn der verwachting dat maatregelen zoals de 
aanleg van kruidenrijk grasland en bloemrijke akkerranden 
of de vermindering van gebruik van pesticiden ook indirect 
bijdragen aan de doelstellingen van artikel 8 (bestuivers).

Gesteld kan worden dat de mate waarin het bestaande 
beleid bijdraagt aan de doelstellingen vanuit de Verordening 
afhangt van uitvoering in de praktijk. Gezien de hoge mate 
van vrijwilligheid kan niet met zekerheid gezegd worden dat 
met het huidige beleid het behalen van de doelstellingen 
binnen bereik is. Doelbereik is afhankelijk van de bereidheid 
van maatschappelijk partners. Ook zijn er nog vragen over de 
uitvoeringskracht van bestaand beleid.

Monitoring
Bij de stijgende trend voor de graslandvlinderindex, de voorraad 
organische koolstof en het percentage landbouwgrond met 
hoge diversiteit geeft de Verordening aan dat indicatoren 
worden gemonitord in samenhang met monitoring verplicht 
onder (EU) 2018/841 en (EU) 2018/1999. Er volgt mogelijk 
nog een monitoringssysteem voor deze indicatoren. Dit sluit 
vermoedelijk niet volledig aan bij de huidige monitoring voor 
graslandvlinders, voorraad organische koolstof in de bodem 
en akker- en weidevogels die nu al plaatsvindt. Indicatoren 
voor monitoring van groenblauwe dooradering worden op dit 
moment ontwikkeld in het kader van het NPLG.

Financiering
Het Aanvalsplan Landschap berekent de kosten van de 
aanleg van landschapselementen met hoge diversiteit. Voor 
houtige landschapselementen omvat dit € 1,63 miljard voor 
de aanleg, € 5,9 miljard beheervergoeding en € 1,95 miljard 
grondvergoeding. Voor natte dooradering is € 3,65 miljard 
benodigd voor aanleg, beheervergoeding en grondvergoeding. 
Voor kruidenrijke landschappen gaat het om € 600 miljoen 
voor beheer (gerekend voor een periode van 30 jaar). In totaal 
gaat dit om ruim € 13 miljard.

Vanuit het Transitiefonds Landelijk Gebied en Natuur is 
éénmalig € 24,3 miljard beschikbaar tot 2035, hoewel dit fonds 
nog niet geborgd is en nog politieke besluitvorming vereist. 
Provincies geven aan dat zij verwachten het dubbele van dit 
bedrag nodig te hebben. Voor het Aanvalsplan Grutto is € 69,5 
miljoen beschikbaar tot 2027 vanuit het GLB-Agrarisch Natuur 
en Landschapsbeheer (ANLb) voor zwaar beheer, kruidenrijk 
grasland, of plasdras. De financiering beschikbaar vanuit het 
GLB is € 152 miljoen voor de eco-regeling. Deze eco-regeling 
omvat doelgerichte betalingen voor klimaat, bodemkwaliteit, 
biodiversiteit en milieukwaliteit. Ook vanuit het Klimaatfonds 
is financiering beschikbaar voor het verhogen van het grond-
water peil, maar ook voor de aanleg van landschaps elementen.

Financiering van de opgave in landbouwecosystemen om 
zodoende de doelstellingen uit de Verordening te behalen lijkt 
dan ook nog niet dekkend. Ten tweede richt veel financiering 
zich op de aanleg van bijvoorbeeld landschapselementen 
of bloem- en kruidenrijke akkerranden. Er is echter ook 
structureel geld nodig voor onderhoud en beheer.

3.1.7 Bosecosystemen
Korte duiding van de verplichting
Artikel 10 van de Verordening richt zich op bosecosystemen. 
Het vraagt van lidstaten om de nodige kwalitatieve 
herstelmaatregelen te nemen om biodiversiteit te versterken 
van bosecosystemen. Ook moet er een toenemende trend 
ingezet worden voor de gemeenschappelijke vogelindex tot 
het niveau dat voor 2030 moet worden vastgesteld op basis 
van een open en effectief proces met input vanuit de laatste 
wetenschappelijke bevindingen. Verder moeten uit zeven 
indicatoren (staand dood hout, liggend dood hout, aandeel 
bossen met ongelijkjarige structuur, bosconnectiviteit, 
voorraad organische koolstof, aandeel bossen gedomineerd 
door inheemse boomsoorten, boomsoortendiversiteit) zes 
gekozen worden om een toenemende trend in te zetten. Ook 
deze trend moet lopen tot het niveau dat voor 2030 moet 
worden vastgesteld op basis van een open en effectief proces 
met input vanuit de laatste wetenschappelijke bevindingen. 
Het keuzecriterium is de mate waarin de indicator inzicht biedt 
in de biodiversiteit van bosecosystemen in de desbetreffende 
lidstaat.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

27

Artikelen 11 en 12 omschrijven hoe doelstellingen ten 
aanzien van bosecosystemen voorbereid en vastgelegd moeten 
worden in het Nationaal Herstelplan. Hierin wordt genoemd 
dat voor het bepalen van een bevredigend niveau van de 
indicatoren, Nederland gebruik moet maken van een open en 
effectief beoordelingsproces, gebaseerd op het meest recente 
wetenschappelijke bewijs.

Artikel 17 geeft aan dat lidstaten de indicatoren van bosecosys-
temen moeten monitoren. Dit moet in overeenstemming zijn 
met EU Verordening 2018/841 en 2018/1999. In EU Veror-
dening 2018/841 wordt beschreven dat voor de monitoring 
van landgebruik optimaal gebruik moet worden gemaakt van 
bestaande EU- en nationale programma’s en onderzoeken voor 
gegevensverzameling (de Land Use Cover Area Frame Survey 
(LUCAS), het programma van de Europese Unie voor aard-
observatie en -monitoring Copernicus en het Europese satelliet-
navigatiesysteem Galileo). In de EU Verordening 2018/1999 
wordt in algemene zin de governance van de energie-unie 
en van Europese klimaatactie beschreven. Dit heeft onder 
meer betrekking op de berekening van koolstofvastlegging en 
biomassa afkomstig uit bossen. De Europese Commissie heeft 
bovendien op 22 november 2023 een voorstel gedaan voor 
een Verordening voor een monitoringssystematiek voor veer-
krachtige Europese bossen COM (2023) 728.

Beleid
Nederlands beleid rondom bosecosystemen wordt door 
de rijksoverheid samengevat in de Bossenstrategie. Met de 
Bossenstrategie wordt voldaan aan de afspraken rondom 
bossen in het Klimaatakkoord. Ook draagt de Bossenstrategie 
bij aan de versterking van de biodiversiteit in de bossen en 
daarmee aan de doelen van de VHR. Kort gesteld behelzen de 
doelstellingen vanuit de Bossenstrategie de ambitie om 37.400 
hectare bos te realiseren. Het Rijk en de provincies verbinden 
zich gezamenlijk aan een toename van 15.000 hectare 
bosuitbreiding binnen het Natuurnetwerk Nederland en gaan 
een verkenning doen naar een aanvullende 19.000 hectare 
bos buiten het Natuurnetwerk Nederland40. Daarnaast word 
3400ha verdwenen bos gecompenseerd dat is gekapt, of wordt 
gekapt tot 2030 voor het omzetten van bos naar andersoortige 
natuur. Jaarlijks wordt de voortgang van de bossenstrategie 
gerapporteerd in de voortgangsrapportage natuur (VRN)41. 
Eens in de 5 jaar rapporteer de Nederlandse Bos Inventarisatie 
(NBI)42 over de staat van de Nederlandse bossen. De doelen uit 
de Bossenstrategie hebben ook een plek binnen het NPLG.

40  Bos voor de toekomst Uitwerking ambities en doelen landelijke Bossenstrategie 

en beleidsagenda 2030.

41  Zie Negende voortgangsrapportage natuur (2022).

42  Zie Zevende Nederlandse Bosinventarisatie (2022).

Naast de Bossenstrategie komen bosecosystemen terug in 
de PAGW. Specifiek worden er vanuit de PAGW ooibossen 
aangeplant in de uiterwaarden. Dat is geen vaststaand doel op 
zich, maar draagt mogelijk wel bij aan het doelbereik.

Opgave 
Met de Bossenstrategie zal er meer areaal bos komen in Neder-
land. De focus ligt echter voornamelijk op (kwantitatief) meer 
bos realiseren. Er is wel aandacht voor de biodiversiteit en de 
revitalisering van bossen. Veel, maar niet alle, indicatoren uit 
de Verordening komen terug in de Bossenstrategie. Er is dus een 
beleidsopgave om in kaart te brengen welke herstelmaatregelen 
bij kunnen dragen aan een toenemende trend voor de indica-
toren uit de Verordening. Ook moeten de bevredigende niveaus 
worden vastgesteld. Dit vraagt om ecologische input vanuit de 
wetenschap maar ook om bestuurlijk-politieke afwegingen die 
in samenspraak tussen het Rijk, de provincies en waar relevant 
partijen als bijvoorbeeld waterschappen, Staatsbosbeheer of 
Rijkswaterstaat gemaakt moeten worden.

Om de Bossenstrategie tot uitvoering te brengen, moeten 
het Rijk en de provincies nog nadere afspraken maken die 
randvoorwaardelijk zijn om de opgaven te realiseren. Veel 
hangt ook af van de mate waarin de uitbreiding van bosareaal 
gerealiseerd wordt via het NPLG. Dit betekent dat het beleid 
nog niet dusdanig verankerd is dat de garantie bestaat dat 
de uitvoering daadwerkelijk plaatsvindt. Bij uitvoer van het 
bestaand beleid resteert echter nog maar een overzichtelijke 
beleidsopgave om te voldoen aan de eisen van de Verordening.

Monitoring
Er is aanvullende monitoring vereist op basis van de 
Verordening ten opzichte van de huidige bosseninventarisatie. 
De monitoring moet met name aansluiten op de (kwalitatieve) 
indicatoren in de Verordening. De Verordening is immers meer 
gericht op revitalisering van bos dan op uitbreiding van areaal. 
Sommige kwalitatieve indicatoren worden al wel gemonitord, 
zoals aandeel staand en dood hout in de Nederlandse Bos 
Inventarisatie (NBI). Andere indicatoren moeten worden 
toegevoegd. Er zullen keuzes gemaakt moeten worden op 
welke van de kwalitatieve indicatoren er moet worden 
gemonitord. Daar gaan methodologische discussies aan vooraf. 
Die discussies worden op dit moment al gevoerd. Vanuit de 
Europese Commissie is een voorstel gedaan voor een framework 
voor het monitoren van bosvitaliteit.43

43  Proposal for a Regulation of the European Parliament and of the Council on a 

monitoring framework for resilient European forests.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

28

Financiering
Voor financiering van de Bossenstrategie is budget gereserveerd 
in spoor 1 van het Programma Natuur. Daarnaast is voor de 
inrichting van rijksgronden € 14,5 miljoen beschikbaar gesteld 
vanuit het Klimaatakkoord. Dit betekent dat financiering 
onzeker is, omdat zowel het Programma Natuur en het 
Transitiefonds onderhevig zijn aan jaarlijkse bijstelling en het 
Transitiefonds bovendien nog niet is geborgd en nog politieke 
besluitvorming vereist. Ook is er geen informatie bekend over 
het doorlopen van budgetten tot na 2030. Daarnaast is er zowel 
op het gebied van beleid als monitoring een beleidsopgave, 
waarvoor nog geen middelen gereserveerd zijn. 

3.2  Noodzaak tot verandering van de 

bestaande Nederlandse wet- en 

regelgeving

Een Europese verordening is, zoals dat juridisch heet, 
rechtstreeks werkend. Dit betekent dat omzetting in nationale 
wet- en regelgeving niet nodig is.44 Wel kan een Europese 
verordening tot gevolg hebben dat op nationaal niveau regels 
gewijzigd of nieuw vastgesteld moeten worden om recht te doen 
aan de eisen van de verordening in de Nederlandse situatie en 
het Nederlandse stelsel. Ook kan wet- en regelgeving nodig zijn 
voor de maatregelen om de verordening uit te voeren.

In januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden.45 De 
Omgevingswet biedt relevante instrumenten voor het toetsen 
van nieuwe activiteiten, voor instructies om maatregelen te 
treffen en  voor het stellen van normen. De Omgevingswet 
biedt ook een relevant kader voor het Nationaal Herstelplan. 
Op beide zaken gaan wij hierna in.

3.2.1  Impact op de toetsing van nieuwe 

activiteiten

Een belangrijke vraag is of het huidige vergunningenstelsel op 
de schop moet na inwerkingtreding van de Verordening. Omdat 
vanuit artikelen 4 en 5 in de Verordening de belangrijkste 
gevolgen worden verwacht, hebben wij de vraag beantwoord of 
deze artikelen een wijziging van de vergunningensystematiek in 
Nederland vereisen. 

44  Buiten de aanwijzing van bevoegde gezagen, de sanctionering van eventuele 

normen en het opheffen van strijdigheden met de verordening in nationaal recht 

e.d.

45 Zie: 

Omgevingswet.

De samenhangende verplichtingen in de Verordening hebben 
de volgende contouren:
1.  Lidstaten moeten (herstel)maatregelen treffen voor 

habitattypen zoals genoemd in bijlage 1 (artikel 4) en 
bijlage 2 (artikel 5) van de Verordening, binnen en buiten 
Natura 2000-gebieden. Dit is een resultaatsverplichting.

2.  Lidstaten moeten (herstel)maatregelen nemen om deze 

habitattypen opnieuw te introduceren in de gebieden die 
nodig zijn om tot een ‘gunstige referentiesituatie’ te komen.

3.  Lidstaten moeten (herstel)maatregelen nemen voor de 

leefgebieden van soorten.

4.  Er moeten maatregelen worden getroffen met als 

streven dat er sprake is van een ‘continue verbetering’ 
van habitattypen totdat een ‘goede toestand’ is 
bereikt. Voor leefgebieden van soorten geldt dat een 
‘toereikende toestand’ moet worden bereikt. Dit zijn 
inspanningsverplichtingen.

5.  Voor habitattypen waar een goede toestand en leefgebieden 

van soorten waarvoor een toereikende toestand is bereikt, 
moeten maatregelen getroffen worden met het streven 
dat de habitattypen en leefgebieden van soorten in deze 
gebieden niet significant verslechteren. Ook dit is een 
inspanningsverplichting.

6.  Lidstaten moeten ernaar streven maatregelen te nemen 

met als doel om significante verslechtering van gebieden te 
voorkomen voor zover dit nodig is om de hersteldoelen van 
habitattypen te behalen. Ook dit is een inspanningsplicht, 
die geldt vanaf het moment dat het Nationaal Herstelplan 
is gepubliceerd.

7.  In de Verordening is een beperkt aantal uitzonderingen 

opgenomen..

Zoals al eerder beschreven (zie paragraaf 2.2) is de impact 
van deze artikelen voornamelijk dat er verplichtingen in zijn 
opgenomen voor het nemen van (herstel)maatregelen binnen 
een bepaald tijdpad. Dit laatste is nieuw ten opzichte van het 
beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden dat geldt 
onder de Vogel- en Habitatrichtlijn. Herstelmaatregelen binnen 
het in de Verordening vastgelegde tijdpad zullen bovendien 
ook voor habitattypen en leefgebieden van soorten buiten de 
Natura 2000-gebieden nodig zijn. Voor artikel 4 geldt, volgens 
een expertschatting uit 2014, dat 25% van de oppervlakte van 
habitattypen buiten Natura 2000-gebieden is gelegen. Voor 
artikel 5 geldt dat een groot deel van de mariene habitattypen 
niet in Natura 2000-gebieden ligt. Exacte percentages daarvan 
zijn nog niet bekend.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

29

Het is duidelijk dat nieuwe maatschappelijke en economische 
activiteiten in de weg kunnen staan van het bereiken van de 
doelen uit de Verordening Natuurherstel. De grootste impact 
voor dit soort activiteiten is te verwachten vanuit artikel 4 
vanuit de Verordening. Het bestaande vergunningenstelsel 
in Nederland ziet erop vooraf te beoordelen of een nieuwe 
activiteit leidt tot mogelijk significante gevolgen in het 
licht van de voor een Natura 2000-gebied vastgestelde 
instandhoudingsdoelen voor natuurwaarden binnen Natura 
2000-gebieden; dit is zo geregeld in afdeling 11.1 van het 
Besluit activiteiten leefomgeving.46 Vaak zullen nieuwe 
activiteiten al een natuurvergunning moeten aanvragen, 
omdat zij  significante gevolgen kunnen hebben voor Natura 
2000-gebieden. 

Er zijn situaties denkbaar dat er ook of zelfs uitsluitend relevante 
gevolgen buiten Natura 2000-gebieden zijn. Enige vorm van 
toetsing zal dan nodig zijn. De Verordening vereist niet zonder 
meer dat voor activiteiten buiten Natura 2000-gebieden een 
vergunningenstelsel wordt ingesteld om te voorkomen dat 
negatieve gevolgen in termen van ‘significante verslechtering’ 
optreden voor de in artikel 4 van de Verordening bedoelde 
gebieden. Er zijn uitgaande van het geldende stelsel van de 
Omgevingswet diverse opties mogelijk:

 

• Denkbaar is bijvoorbeeld dat een uitbreiding plaatsvindt van 

de specifieke zorgplicht uit artikel 11.6 van het Besluit acti-
viteiten leefomgeving naar die gebieden47, eventueel aange-
vuld met maatwerkregels voor bepaalde typen activiteiten of 
maatwerkvoorschriften voor bepaalde concrete gevallen en 
een goede monitoring en handhaving daarvan. 

 

• Mogelijk kunnen ook maatwerkregels48 en maatwerk-

voorschriften49, op grond van artikel 11.29 en artikel 11.31 
van het Besluit activiteiten leefomgeving worden vastgesteld. 
Deze regels gelden ter uitwerking van de specifieke zorgplicht 
(artikel 11.27 van het Besluit activiteiten leefomgeving) voor 
zogeheten flora- en fauna-activiteiten. 

 

• Een andere variant is het geven van maatwerkregels en 

maatwerkvoorschriften op grond van artikel 11.7 en 
artikel 11.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving, 
ter uitwerking van de specifieke zorgplicht voor Natura 
2000-gebieden of een zogeheten ‘bijzonder nationaal 
natuurgebied’. De gebieden waar herstel moet plaatsvinden, 

46 Zie: 

Besluit activiteiten leefomgeving.

47  Het gaat daarbij dan dus om gebieden buiten Natura 2000-gebieden waarin, 

volgens het Nationaal Herstelplan, habitattypen of leefgebieden van soorten 

moeten worden behouden of maatregelen moeten worden genomen om 

habitattypen weer te ontwikkelen of leefgebieden van soorten te faciliteren.

48  Een maatwerkregel is een algemene regel van een gemeente, waterschap of 

provincie die afwijkend of aanvullend is op een algemene regel van het Rijk of 

een provincie (artikel 4.6 Omgevingswet).

49  Een maatwerkvoorschrift is een specifiek voorschrift voor een activiteit. Met het 

maatwerkvoorschrift kan het bevoegd gezag algemeen geldende voorschriften 

in concrete situaties specifiek maken.

zouden dan als bijzonder nationaal natuurgebied 
aangewezen moeten worden.50 

 

• Er zijn ook nog weer andere varianten denkbaar51, 

ook buiten de instrumenten waarin het stelsel van de 
Omgevingswet al voorziet. 

Afhankelijk van de te kiezen variant kan het nodig blijken om 
een informatieverplichting op te leggen, waardoor de overheid 
zicht kan krijgen op welke activiteiten (mogelijk) leiden tot 
gevolgen buiten Natura 2000-gebieden. Ook in deze gevallen 
kan een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift, bijvoorbeeld op 
provinciaal niveau, uitkomst bieden. Om verschillende regimes 
en regels per provincie te voorkomen, kan dit ook verankerd 
worden in het Besluit activiteiten leefomgeving.

Het toetsen van nieuwe activiteiten op gevolgen voor mariene 
ecosystemen (gelet op artikel 5 Verordening Natuurherstel) 
vraagt mogelijk ook nog om aanvullende regels. Voor de visserij 
geldt dat eventuele maatregelen moeten voortvloeien uit het 
gemeenschappelijk visserijbeleid en dus in samenwerking 
met andere landen vorm moeten krijgen.52 Voor alle overige 
activiteiten geldt in principe het beschermingsregime voor 
natuur. Het gaat daarbij om het beschermingsregime voor 
activiteiten die een impact kunnen hebben op Natura 
2000-gebieden en op de flora en fauna in het algemeen (zie ook 
artikel 11.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving). Voor de 
Noordzee geldt verder een specifieke zorgplicht (artikel 7.6 van 
het Besluit activiteiten leefomgeving) waarbij er regels voor een 
aantal specifieke activiteiten op de Noordzee zijn vastgelegd.53 
Voor wind op zee geldt een specifiek wettelijk kader in de Wet 
windenergie op zee. Het is wenselijk om in het vervolgproces 
een aanvullende analyse te maken van de samenhang van deze 
bepalingen in wet- en regelgeving en of, tegen deze achtergrond, 
aanvullende regelgeving nodig is voor het (kunnen) toetsen 
van nieuwe activiteiten met mogelijke impact op mariene 
ecosystemen.

Kortom, er zijn verschillende instrumenten denkbaar om te 
voorkomen dat nieuwe activiteiten leiden tot een aantasting 
van de habitattypen en leefgebieden van soorten in de 
gebieden (buiten de Natura 2000-gebieden) of van mariene 
ecosystemen die volgens het Nationaal Herstelplan moeten 

50  Het aanwijzen kan met een ministeriële regeling, zie artikel 2.21 Omgevingswet. 

Bijzondere nationale natuurgebieden kunnen (thans) alleen worden aangewezen 

ter uitvoering van de Habitatrichtlijn of de Vogelrichtlijn (art. 2:44 lid 2 Ow). In 

het verder uitwerken van deze variant onder de Omgevingswet moet daarbij 

worden stilgestaan en ligt het voor de hand deze bepaling aan te vullen met een 

verwijzing naar de Verordening Natuurherstel.

51 

Een omgekeerde systematiek is ook denkbaar, waarbij activiteiten die invloed 

hebben op gebieden waar herstel moet plaatsvinden zijn verboden, waarvan dan 

met een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken. 

52  Zie nader: https://www.rwsnatura2000.nl/gebieden/eez/eez_faq/1527772.

aspx?t=Wie-neemt-de-visserijmaatregelen-in-de-EEZ

53  https://iplo.nl/thema/water/wateractiviteiten/activiteiten-noordzee/.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

30

worden beschermd of waar herstelmaatregelen moeten worden 
genomen. De Verordening verplicht niet54 tot een uitbreiding 
van het Nederlandse vergunningsstelsel. Wel is duidelijk dat 
aanvullende regelgeving nodig zal zijn, langs de lijnen zoals 
hierboven beschreven. De verdere uitwerking hiervan zal 
gelijk op moeten lopen met het opstellen van het Nationaal 
Herstelplan.

3.2.2  Impact voor regelgeving volgend uit het 

Nationaal Herstelplan

Het Nationaal Herstelplan kan vorm krijgen als gezamenlijk 
(interdepartementaal en interbestuurlijk) programma onder de 
Omgevingswet. Een verplichting tot het gezamenlijk opstellen 
van een dergelijk programma kan op grond van artikel 3.13 van 
de Omgevingswet worden opgenomen in het Omgevingsbesluit. 
Dat betekent dat het Nationaal Herstelplan een gezamenlijk 
programma wordt van het Rijk en de provincies samen. Zo’n 
programma is bindend voor alle overheden die het hebben 
vastgesteld. 

Een effectief Nationaal Herstelplan moet voorzien in een 
concretisering van de doelen naar maatregelen waarmee aan 
de Verordening kan worden voldaan. Het is onvermijdelijk 
dat sommige van die maatregelen gevolgen hebben voor 
bestaande activiteiten. In dat licht is onder meer het 
instrumentarium van de Omgevingswet van belang. Het Besluit 
activiteiten leefomgeving geeft bijvoorbeeld de mogelijkheid 
om maatwerkregels of maatwerkvoorschriften te stellen voor 
het beperken of zelfs stoppen van bestaande activiteiten op 
bepaalde plaatsen. 

Bij het concretiseren van doelen naar maatregelen zal soms 
(juridische) normstelling aan de orde zijn, die verankering 
in regelgeving moet krijgen. Dit zal voornamelijk decentraal 
moeten gebeuren55, bijvoorbeeld door normering in de 
(provinciale) omgevingsverordening, het (gemeentelijke) 
omgevingsplan of de waterschapsverordening. Ook kan 
landelijke normstelling aan de orde zijn.56 

54  Het is uiteraard zaak toekomstige jurisprudentie van het Hof van Justitie te 

blijven volgen.

55  Zie artikel 4.1 Omgevingswet.

56  Zie artikel 4.3 Omgevingswet.

Maar ook op andere aspecten zal (centrale en decentrale) 
regelgeving nodig zijn, bijvoorbeeld door het openstellen van 
een subsidieregeling ter ondersteuning van de maatregelen die 
in het Nationaal Herstelplan zijn vastgelegd, of de regeling van 
een ruimtelijk beschermingsregime in omgevingsverordeningen 
en omgevingsplannen. 

Een aandachtspunt is hoe, nadat er eenmaal een effectief 
Nationaal Herstelplan is vastgesteld, het totaaloverzicht per 
gebied behouden blijft. Per saldo zal namelijk sprake moeten 
zijn en blijven van een effectief maatregelenpakket. Het 
is denkbaar dat het Nationaal Herstelplan (enige) ruimte 
laat voor nieuwe ontwikkelingen, maar omdat bij nieuwe 
activiteiten sprake is van een optelsom van kleine beetjes is het 
nodig om het totaaloverzicht te houden van welke activiteiten 
nieuw zijn. Dit vraagt zowel om monitoring als om toezicht en 
handhaving. Het monitoren van de effecten van de maatregelen 
kan een onderwerp zijn om op te nemen in (instructie)regels57, 
om de goede doorwerking van het Nationaal Herstelplan te 
garanderen. 

57  Te verankeren in het Besluit kwaliteit leefomgeving.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

31

HOOFDSTUK 4
Opstellen van het Natio-

naal Herstelplan: aanpak, 

organisatie en urgentie

4.1  Wat is het karakter van het 

Nationaal Herstelplan en wat is 

het doel?

Het Nationaal Herstelplan moet de verbinding leggen tussen 
de doelen en verplichtingen in de Verordening en de benodigde 
herstelmaatregelen, rekening houdend met de ecologische 
situatie in Nederland. In paragraaf 2.3 is toegelicht hoe het 
Nationaal Herstelplan als een verbindende schakel dient. 
In hoofdstuk 3 is vervolgens toegelicht welke verplichtingen 
volgen uit de Verordening en hoe deze zich verhouden tot 
beleid, wet- en regelgeving in Nederland. Resterend is dan de 
vraag wat dit betekent voor de aanpak, organisatie en urgentie 
van het Nationaal Herstelplan. Wat nodig is, is in grote mate 
afhankelijk van de (feitelijke) ecologische situatie. Waar deze 
situatie niet goed is, zal er méér urgentie zijn en mínder ruimte 
voor keuzes.

Het beeld voor Nederland is, zoals inmiddels breed uitgemeten 
en bekend, dat de feitelijke ecologische situatie níét goed is. 
Daar komt bij dat bestaand beleid geen volledig antwoord 
biedt op de opgave die de Verordening meegeeft. Ook heeft 
Nederland een flinke opgave in de realisatie, omdat Nederland 
al jaren minder levert/realiseert dan nodig. Dat zijn geen 
gunstige uitgangspunten voor de opgave waar het Nationaal 
Herstelplan een antwoord op moet geven. Dat laat daarmee ook 
minder vrijheid voor het ‘hoe’.

Door het karakter en het doel van het Nationaal Herstelplan 
te analyseren, kan een beter beeld worden gevormd bij hoe 
omvattend het Nationaal Herstelplan is. De preambule biedt 
hier aanknopingspunten voor:

 

• De herstelmaatregelen voor habitattypen moeten 

toereikend en geschikt zijn om zo snel mogelijk een goede 
toestand te bereiken en de gunstige referentiegebieden 
te verwezenlijken, opdat zij hun gunstige staat van 
instandhouding bereiken. Het is belangrijk dat de 
herstelmaatregelen de maatregelen zijn die nodig zijn om 
de tijdgebonden en gekwantificeerde gebiedsgebonden 
streefdoelen te halen. Het is ook noodzakelijk dat de 
herstelmaatregelen voor de habitats van de soorten 
toereikend en geschikt zijn om hun toereikende kwaliteit en 
kwantiteit zo snel mogelijk te bereiken teneinde de gunstige 
staat van instandhouding van de soorten te bereiken.58

 

• Het is belangrijk ervoor te zorgen dat de herstelmaatregelen 

die in het kader van deze verordening worden genomen 
een concrete en meetbare verbetering van de toestand van 
de ecosystemen opleveren, zowel op het niveau van de 
afzonderlijke gebieden die worden hersteld als op nationaal 
en Unieniveau.59

58  Preambule 29 van de compromistekst.

59  Preambule 30 van de compromistekst.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

32

De kern van het Nationaal Herstelplan is dus om de realisatie 
van de doelen en verplichtingen van artikel 4 tot en met artikel 
10 van de Verordening om te zetten in concrete actie.  De 
doelen en de verplichtingen van de Verordening vormen de 
basis van het Nationaal Herstelplan en zijn voldoende duidelijk 
als vertrekpunt. Om aan deze doelen en verplichtingen te 
voldoen, zullen aanvullende inspanningen nodig zijn. De 
Commissie heeft daarbij de volgende achtergrond gegeven60:
1.  Vrijwillige doelen zijn niet gehaald en zijn daarmee niet 

doeltreffend gebleken.

2.  Er zijn tekortkomingen in bestaande wetgeving, omdat de 

wetgeving niet ‘smart’ is (met name: specifiek, meetbaar, 
tijdgebonden).

3.  Er is een gebrek aan een omvattende benadering en er is 

geen gecoördineerde uitvoering.

Een effectief Nationaal Herstelplan zal daarom duidelijkheid 
moet bieden over hoe Nederland de doelen gaat bereiken en 
welke maatregelen Nederland daarvoor gaat nemen. Dit draagt 
bij aan een samenhangende benadering en gecoördineerde 
uitvoering. Dit betekent dat een concretisering nodig is van 
welke maatregelen waar en door wie uitgevoerd worden 
om de doelen en verplichtingen in de Verordening na te 
komen. Daarbij moeten de specifieke nationale en lokale 
omstandigheden in acht worden genomen. 

Bij het opstellen en uitvoeren van het Nationaal Herstelplan 
zijn er dus veel knopen door te hakken, zeker in Nederland 
omdat er sprake is van een forse opgave en schaarse ruimte, 
waardoor niet alles overal kan. Het opstellen van een effectief 
maatregelenpakket vereist omgang met die schaarste. Daarmee 
is er niet alleen een technisch-ecologisch vraagstuk (per 
doelstelling: wat is nodig, wat werkt?) maar ook een politiek-
bestuurlijk verdeelvraagstuk (welke schouders dragen welke 
lasten?). Dit is belangrijk voor de impact, omdat dit hoge eisen 
stelt aan de aanpak en organisatie bij het opstellen van het 
Nationaal Herstelplan. In essentie is het in balans brengen van 
deze twee zaken de hoofdopgave van het Nationaal Herstelplan.

Figuur. 

Hoofdopgave Nationaal Herstelplan: balans vinden tussen 

wat ‘nodig is’ en ‘wie doet wat’.

Wat nodig is en kan:

technisch-ecologische

analyse doelstelling

uit de Verordening

Wie doet wat:

politiek-bestuurlijk

verdeelvraagstuk

van lastenverdeling

60  Zie voorstel Commissie, paragraaf 1.5.3 van het financieel memorandum.

Daarnaast volgt uit de eerder aangehaalde tekst uit de 
preambule dat het Nationaal Herstelplan uitvoerbaar en 
realistisch moet zijn. Dat stelt nog extra eisen aan de aanpak 
en organisatie. Het gaat dus niet om ‘hoog over’ plannen en 
‘tekentafelwijsheid’, maar om praktisch inpasbare, effectieve 
maatregelpakketten. Dit vereist al bij het opstellen van het 
Nationaal Herstelplan een nauwe samenwerking tussen beleid 
en uitvoering over wat werkt en wat niet werkt.

4.2  Wanneer moet het Nationaal 

Herstelplan klaar zijn?

Nederland heeft de verplichting om uiterlijk twee jaar na 
inwerkingtreding van de Verordening61 een concept van het 
Nationaal Herstelplan in te dienen, met plannen die lopen 
tot en met 2050 en een indicatie van tussentijdse deadlines.62 
Vervolgens heeft de Europese Commissie zes maanden om dit 
plan te evalueren aan de hand van een aantal criteria: 
1.  De mate van overeenstemming met de eisen in artikel 12 

van de Verordening;

2.  De vraag of het Nationaal Herstelplan toereikend is om 

aan de doelen en verplichtingen uit artikel 4 tot 10a te 
voldoen.63 

Voor de evaluatie van het Nationaal Herstelplan wordt de 
Commissie ondersteund door de European Environment 
Agency (EEA) en werkt de Commissie nauw samen met 
Nederland.64 Na ontvangst van de evaluatie van de Commissie 
heeft Nederland een half jaar de tijd om het Nationaal 
Herstelplan te voltooien, waarbij Nederland rekening moet 
houden met de opmerkingen die de Europese Commissie heeft 
gemaakt. 65 Voor het totaal te doorlopen planproces heeft 
Nederland dus, inclusief een beoordeling door de Europese 
Commissie, drie jaar de tijd.

61  Artikel 13 van de compromistekst Verordening Natuurherstel. In de huidige 

inschatting moet er dus voorjaar 2026 een (concept) Nationaal Herstelplan zijn.

62  Artikel 12, eerste lid, van de compromistekst Verordening Natuurherstel.

63  Zie artikel 14, tweede lid, van de compromistekst Verordening Natuurherstel. Hier 

is ook een derde doel verwoord, namelijk de bijdrage aan de overkoepelende 

doelen van de EU zoals beschreven in Artikel 1, Artikel 7(1) en Artikel 10a, namelijk 

het herstellen van 25.000 km rivier naar vrij stromende rivieren in 2030 en het 

planten van ten minste drie mld. extra bomen in 2040.

64  Artikel 13, eerste en derde lid, van de compromistekst Verordening Natuurherstel.

65  Zie artikel 14, vijfde en zesde lid, van de Verordening. 

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

33

Het is niet mogelijk om binnen deze tijdspanne een 
allesomvattend pakket vast te stellen, waarvan het zeker is 
dat hiermee alle doelen en verplichtingen worden bereikt in 
2050. Dat neemt niet weg dat de doelen en verplichtingen op 
lange termijn onverminderd blijven gelden. De aanpak zal dus 
stapsgewijs moeten zijn, waarbij maatregelen op de kortere 
termijn concreter moeten zijn uitgewerkt dan op de langere 
termijn. Het beginpunt is daarbij om vast te stellen wat de 
staat van de natuur en wat een ‘gunstig referentiegebied’ is 
en vervolgens wat waar nodig is om dat te bereiken. Dit moet 
naast de inventarisatie worden gelegd van welke maatregelen al 
genomen zijn of al lopen.

De Verordening vraagt om een periodieke herziening van het 
Nationaal Herstelplan, namelijk in juli 2032 en 2042.66 In 
de eerste versie van het plan wordt voor de periode tot 2032 
gevraagd om een hoge mate van detail. Voor de doorblik 
2032-2050 kan volstaan worden met een strategisch overzicht. 
In de herziening van 2032 zal deze periode (2032-2050) 
vanzelfsprekend veel gedetailleerder moeten worden ingekleurd.

66  Zie artikel 15, eerste lid, van de compromistekst Verordening Natuurherstel.

4.3  Welke organisatie is nodig om het 

Nationaal Herstelplan op te stellen?

Om een uitspraak te doen over de benodigde organisatie om 
het Nationaal Herstelplan op te stellen, is het belangrijk om in 
beeld te brengen welke stakeholders relevant zijn en daarnaast 
welke deskundigheden en competenties benodigd zijn. De 
belangrijkste stakeholders staan in tabel 2. 

Tabel 2. 

De belangrijkste stakeholders voor de organisatie en het 

opstellen van het Nationaal Herstelplan.

Organisatie

Onderdelen waaraan een 
(belangrijke) bijdrage nodig is

Ministerie van LNV

Het totaal en specifiek artikelen 4, 
5, 8, 9 en 10

Ministerie van IenW, incl. RWS

Artikel 5 en 7

Ministerie van BZK/VRO

Artikel 6

Ministerie van EZK

Samenhang met de 
energietransitie en 
klimaatdoelstellingen 

Defensie  

Samenhang met 
defensieterreinen en Notitie 
Reikwijdte en Detailniveau

Ministerie van Financiën

Financiën (structureel) 

Provincies en IPO/BIJ12

Artikelen 4, 8, 9 en 10, monitoring, 
sturende rol ten opzichte van 
gemeenten en waterschappen

Gemeenten en VNG

Artikel 6

Waterschappen en de UvW

Artikelen 4, 7 en 9

Kennisinstellingen (bijvoorbeeld 
WUR) en brancheorganisaties 
(LTO, VNO-NCW, Bouwend NL, 
Visserij, natuurorganisaties, etc.) 

Leveren van inbreng (feiten en 
belangen)

Terreinbeherende organisaties

Artikelen 4, 8, 10

De organisatie die nodig is om het Nationaal Herstelplan op 
te stellen, zal zwaar moeten leunen op ecologische kennis. De 
ecologische feiten – en inschattingen – zijn het vertrekpunt 
om een effectief Nationaal Herstelplan op te stellen. Maar de 
aanpak mag zich niet tot een technisch-ecologische oefening 
beperken. Zoals hiervoor al aangegeven, zullen er in de 
uitwerking ook lastige juridische interpretatievragen aan de 
orde zijn, zowel waar het gaat om de uitleg van de Verordening 
zelf67 als over de interdepartementale en interbestuurlijke 
bevoegdheidsverdeling onder de Omgevingswet. Verder zullen 
zich, zoals ook al aangegeven, ingewikkelde verdeelvraagstukken 
voordoen, wat vereist dat het bestuur en de politiek in positie 
moeten worden gesteld om belangenafwegingen te maken. 

67  Bijvoorbeeld over de interferentie van EU-regelgeving en -beleid met de 

Nederlandse wet- en regelgeving en Nederlands beleid.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

34

Die afwegingen kunnen gaan over de interactie met andere 
domeinen zoals wonen, infrastructuur en defensie, maar ook 
over hoe binnen een sector de lasten verdeeld worden. De 
betrokkenheid van politiek en bestuur zijn te meer nodig omdat 
herstelmaatregelen ook vragen om financiële middelen. 
De benodigde deskundigheid om het Nationaal Herstelplan op 
te stellen vraagt daardoor om:

 

• Ecologische kennis 

 

• Inhoudelijke kennis van alle betrokken andere belangen 

naast natuur, zoals klimaat (EZK), defensie (DEF), 
woningbouw (BZK), industrie (EZK), infrastructuur 
(IenW) en landbouw en visserij (LNV).

 

• Datagedreven kennis ten aanzien van bovenstaande 

onderwerpen

 

• Juridische kennis (op strategisch niveau)

 

• Kennis van financiën en begroten

Er zal sprake moeten zijn van een dynamisch proces bij het 
opstellen van de Verordening: er kunnen vragen van ecologen 
aan de politiek zijn, van de politiek aan juristen, van juristen 
aan ecologen en zo verder.

Het is eigen aan de democratische en participatieve 
besluitvorming, en dus ook onvermijdelijk, dat er verschillende 
opvattingen zijn over de waardering van belangen. Deze moeten 
uiteraard wel binnen de grenzen van de Verordening en andere 
regels passen. Maar er zijn ook nog andere redenen die het 
opstellen van het Nationaal Herstelplan tot een ingewikkeld 
proces zullen maken. Een belangrijkste redenen zijn:

 

• Allereerst is er een grote groep betrokken overheden 

(interdepartementaal en interbestuurlijk), maar ook de 
vereiste samenwerking met buurlanden en met de EU zorgt 
voor complexiteit.

 

• Daarnaast wordt het tot stand brengen van het Nationaal 

Herstelplan bemoeilijkt doordat bepaalde kennis niet voor-
handen is of de wel beschikbare kennis in het maatschappe-
lijke debat in twijfel wordt getrokken.68 Ook zullen er externe 
krachten zijn (zoals klimaatverandering of de invloed van 
exoten) waarvan de effecten niet goed voorzienbaar zijn. 

 

• Een andere voorzienbare complexiteit is dat van sommige 

maatregelen in de praktijk zal blijken dat deze minder 
effectief zijn dan gedacht.

Al deze aspecten maken besluitvorming over het in het 
Nationaal Herstelplan op te nemen maatregelenpakket op 
voorhand ingewikkeld.

68  Dit vraagt om een organisatie die in staat is om te gaan met onzekerheden 

en leemten in kennis door in zulke gevallen met hypotheses te werken en de 

benodigde vervolgstappen – bijvoorbeeld extra maatregelen of onderzoek – aan 

te geven.

De belangrijkste competenties die in dit verband nodig zijn, 
betreffen:

 

• ervaring om tot besluitvorming over verdeelvraagstukken 

te komen in een politiek-bestuurlijk complexe omgeving 
(zowel interdepartementaal als interbestuurlijk);

 

• ervaring met interdepartementaal en interbestuurlijk 

programmamanagement;

 

• ervaring met extern stakeholdermanagement en participatie 

(onder meer met brancheorganisaties) en met (externe) 
communicatie;

 

• ervaring met grensoverschrijdende samenwerking en met de 

EU.69

Door de urgentie van de opgave is het te meer van belang dat 
de overheid zorgt voor een goede organisatie bij het opstellen 
van het Nationaal Herstelplan. De doorlooptijd totdat het 
Nationaal Herstelplan klaar moet zijn is, zoals gezegd, kort. Hoe 
eerder begonnen wordt met het opstellen van het Nationaal 
Herstelplan, hoe concreter en zorgvuldiger gewogen de daarin 
gelande keuzes en maatregelen zullen zijn. Bovendien, het 
(verder) uitstellen van keuzes leidt tot verdere vergroting 
van de opgave. Het maakt, op termijn, nog verdergaande 
en kostbaardere maatregelen noodzakelijk, nog los van de 
gevolgen voor de natuur en onze leefomgeving. Deze urgentie 
maakt dat een vorm van hiërarchische sturing van het Rijk 
naar de provincies, gemeenten en waterschappen en naar de 
samenleving aan de orde is.

4.4  Wie is waarvoor verantwoordelijk?

De Verordening geldt voor lidstaten en dus voor Nederland. Dit 
betekent dat de Europese Commissie het Rijk zal aanspreken 
op naleving van de Verordening. Het lijkt logisch dat bij het 
opstellen van het Nationaal Herstelplan een coördinerende 
rol is weggelegd voor het ministerie van LNV, ook vanwege 
zijn rol in het NPLG. Ook het ministerie van BZK/VRO heeft 
een belangrijke rol in de sturing op het geheel, vanwege de 
Nationale Omgevingsvisie (NOVI).

Uit de hiervoor gegeven beschrijving wordt duidelijk dat 
het Nationaal Herstelplan maatregelen moet bevatten die 
daadwerkelijk uitvoering krijgen en dus niet beperkt mag zijn 
tot plannen en voornemens. Voor het vaststellen en uitvoeren 
van maatregelen zijn een groot aantal overheden nodig.

69  Zo kan het bijvoorbeeld nuttig zijn om met buurlanden periodiek van gedachten 

te wisselen over de keuzes die in die landen gemaakt worden.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

35

Behalve een coördinerende rol heeft het ministerie van 
LNV ook een belangrijke inhoudelijke inbreng bij de 
totstandkoming van het Nationaal Herstelplan. Dit ziet vooral 
op terrestrische ecosystemen, mariene ecosystemen, bestuivers, 
landbouwecosystemen en bosecosystemen.

Het ministerie van IenW inclusief Rijkswaterstaat is belangrijk 
voor het herstellen van watergebonden ecosystemen (zee, kust, 
meren en grote rivieren). Dit moet in samenwerking gebeuren 
met het ministerie van LNV als verantwoordelijke voor natuur 
en visserij. 

Provincies zijn verantwoordelijk voor onder meer natuur, 
milieu, water en landschap.70 In het Nationaal Herstelplan 
zullen hiervoor maatregelen getroffen moeten worden en 
de uitvoering daarvan is zonder steun en handelen door de 
provincies niet denkbaar of haalbaar binnen het vereiste 
tijdpad. 

Verder ligt er een verantwoordelijkheid bij de gemeenten en 
waterschappen. Gemeenten zijn belangrijk in de uitvoering 
van maatregelen voor het herstel van stedelijke ecosystemen. 
Maar ook het ministerie van BZK en de provincies zullen 
daarvoor verantwoordelijkheid moeten nemen. Waterschappen 
hebben een belangrijke rol in de uitvoering van maatregelen 
voor het herstel van ecosystemen in zoetwater en aan de 
kust en bij het herstellen van natuurlijke verbindingen in 
rivieren. Waterschappen spelen bovendien een actieve rol in de 
vernattingsopgave rondom veengebieden.

Ten slotte is het belangrijk te onthouden dat de diverse hier 
genoemde overheden ook een ander belang hebben, namelijk 
dat er ruimte ontstaat voor (maatschappelijke) ontwikkeling 
voor andere beleidsterreinen. Zo heeft het ministerie van BZK 
rekening te houden met de woningbouwopgave, IenW en RWS 
met infrastructuur, EZK met klimaatmaatregelen, Defensie 
met ruimte voor onder meer kazernes en oefengebieden en 
de waterschappen met waterstaatswerken. Tegelijkertijd biedt 
de Verordening ook de kans om deze opgaven integraal aan te 
pakken.

70  Er zijn uitvoerige staatsrechtelijke beschouwingen mogelijk over hoe de 

verantwoordelijkheden in onze gedecentraliseerde eenheidsstaat precies liggen. 

In de gedecentraliseerde eenheidsstaat zijn het Rijk, de provincies en gemeenten 

‘gelijkwaardig’ aan elkaar. Zie: https://www.raadopenbaarbestuur.nl/documenten/

publicaties/2007/02/21/open-huishouding-van-de-provincie

.

4.5  Wat is de betekenis van hiervoor-

gaande reflecties voor de 

organisatie?

Voorgaande reflecties leiden tot een aantal inzichten 
die betekenis hebben voor hoe de organisatie en de 
interbestuurlijke samenwerking vorm moeten krijgen bij 
het opstellen van (en de daaropvolgende realisatie van) het 
Nationaal Herstelplan. De kern is als volgt:
1.  Interdisciplinair werken is noodzakelijk: een combinatie 

van ecologisch-technische, datagedreven, juridische en 
politiek-bestuurlijke expertise is noodzakelijk. Ecologisch-
technisch omdat het plan effectief moet zijn, datagedreven 
om die analyse te kunnen stutten, juridisch omdat er 
interpretatieruimte is en politiek-bestuurlijk om de politieke 
verdelingsvraagstukken te kunnen agenderen en daarin te 
kunnen adviseren.

2.  De uitvoering heeft een cruciale stem: uitvoering en 

uitvoerbaarheid zijn belangrijke aspecten van effectiviteit 
en daarmee zwaarwegende factoren. Dat betekent dat 
uitvoeringskennis al bij het opstellen van het Nationaal 
Herstelplan een duidelijke stem moet hebben.

3.  Er zijn al veel lopende relevante initiatieven: het opstellen 

van het Nationaal Herstelplan vindt in de Nederlandse 
context niet plaats in een vacuüm. Deels stelt ook de 
Verordening die eis al, bijvoorbeeld met het punt dat 
rekening gehouden moet worden met maatregelen die 
nodig zijn voor de energietransitie. Het is in voorgaande 
hoofdstukken gebleken dat lopende planvorming, primair 
rond de ruimtelijke puzzel en toewerkend naar de nieuwe 
Nota Ruimte71 en het NPLG, al een belangrijke invulling 
van het Nationaal Herstelplan kan vormen. Ook het beleid 
in het kader van de BKN is van belang. Het is tegelijkertijd 
duidelijk geworden dat het Nationaal Herstelplan op 
onderdelen een intensivering moet zijn van de al in die 
trajecten afgegeven en meegegeven doelstellingen.

4.  Er ligt een gevoelig en complex stakeholdervraagstuk, 

inherent aan het Nederlandse staatsbestel van de 
gedecentraliseerde eenheidsstaat: het stakeholderveld is 
al complex en de participatieve eisen in de Verordening 
verhogen de complexiteit nog verder. Hier kan wellicht wél 
geprofiteerd worden van al lopende beleidsprocessen (zie 
punt 3).  
 
 
De politiek-bestuurlijke context waarbinnen er in 

71 

Zie voor meer achtergrond: https://www.

denationaleomgevingsvisie.nl/actueel/nieuws/2371362.

aspx?t=Startpakket-met-nationale-ruimtelijke-opgaven-naar-provincies.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

36

Nederland tussen de bestuurslagen discussie mogelijk is (en 
al bestaat) over de mate waarin doelstellingen hard/zacht 
zijn, maatregelen effectief zijn of niet en wie in ultimo 
verantwoordelijk is, helpen niet bij participatie en kosten 
veel interbestuurlijke tijd.

5.  Zonder bestuurlijke overeenstemming aan de voorkant is 

het kansloze een missie: het karakter en het doel van het 
Nationaal Herstelplan vereist dat meerdere departementen 
en alle bestuurslagen met elkaar samenwerken. Zo’n 
samenwerking kan alleen succesvol zijn als de verschillende 
overheden zich bestuurlijk achter de doelen van de 
Verordening scharen en gezamenlijk verantwoordelijkheid 
nemen voor een effectieve uitvoering van de Verordening. 
Gebeurt dit niet, dan komen de verschillende 
overheidsorganisaties, gegeven de omvang en gevoeligheid 
van de materie, met de ruggen tegen elkaar te staan.

6.  Balans vinden tussen ‘samen’ én ‘doorpakken’ is hard 

nodig: het tot stand brengen van het Nationaal Herstelplan 
is complex en op voorhand ook precair. Niet in de 
laatste plaats doordat het onder (opgelegde) tijdsdruk 
moet plaatsvinden en doordat er een grote opgave 
ligt, waardoor de urgentie hoog is. Het vraagt om een 
evenwicht tussen gezamenlijk leren en betekenis geven 
maar ook om een mate van verzakelijking in de sturing én 
doorpakkend vermogen: niet iedere keuze zal in unanimiteit 
genomen kunnen worden. Daarbij helpt gestructureerde 
ecologische informatie, maar het vereist ook bestuurlijke 
doortastendheid. Op beide punten is de startsituatie niet 
rooskleurig.

7.  Het Nationaal Herstelplan is een programma onder de 

Omgevingswet: de juridische vorm van het Nationaal 
Herstelplan is, zoals al eerder geduid in paragraaf 3.2.2, 
een programma onder de Omgevingswet. Dit kan een 
gezamenlijk programma van het Rijk en de provincies zijn. 
Een alternatief is dat een overkoepelend plan vanuit het Rijk 
door individuele provincies wordt uitgewerkt in provinciale 
plannen, waarbij het Rijk zo nodig instructieregels op grond 
van de Omgevingswet kan geven.72 

72   Zie: artikelen 2.24 en 2.25 Omgevingswet.

Nadere duiding ‘Nationaal Herstelplan niet in vacuüm’: 
nodig én kansrijk om te verbinden met lopende 
beleidsprocessen

• Aantoonbaar effectief

• Concreet en inpasbaar

• Op onderdelen: extra opgave

• Binnen twee jaar af

KRM & KRW

Programma

Noordzee

NPLG

• Water

• Natuur

• Klimaat

Ruimtelijke

puzzel

• Woningbouw

• Infrastructuur

• Klimaat

• + NPLG

Klimaat &

Regionale

Energie-

strategieën

NHP

Het opstellen van het Nationaal Herstelplan vindt niet plaats 
in een vacuüm; er lopen al vele interdepartementale en 
interbestuurlijke beleidsprocessen. Voorop staan daarin het 
NPLG (trekkerschap LNV/NenS) en de ruimtelijke puzzel die 
toewerkt naar de Nota Ruimte (trekkerschap BZK/VRO). Dit 
zijn trajecten, waarin met regio’s in Nederland een grote 
combinatie aan opgaven ingepast wordt. Die inpassing 
vindt plaats in regionale gesprekken met stakeholders. 
Daar krijgt dus ook al in belangrijke mate participatie 
vorm. Daarnaast lopen eigenstandige maar wel verbonden 
opgaveprocessen rond de KRW (trekkerschap IenW) en 
de klimaatopgave (trekkerschap EZK). De opgave vanuit 
de Verordening Natuurherstel vormt een verzwaring van 
de in die processen al lopende doelen en opgaven, zoals in 
hoofdstuk 3.1 beschreven.

4.6  Samenvattend: de impact op de 

aanpak, organisatie en urgentie 

van het Nationaal Herstelplan

Onze taxatie is dat Nederland één serieuze route heeft om 
succesvol invulling te geven aan de opgave die het Nationaal 
Herstelplan met zich meebrengt. Dit is de route waarin 
bestuurlijk nauw samen opgetrokken wordt door de provincies 
en het Rijk, vanuit een gedeeld bestuurlijk startpunt dat 
gezamenlijk in drie jaar tijd een serieus Nationaal Herstelplan 
wordt opgeleverd. Dat is géén lichtzinnig gedeeld bestuurlijk 
startpunt.

Een route waarbij het Rijk de provincies dwingt is kansloos: 
uiteindelijk zal dit wel leiden tot invulling van de opgave, 
maar zeker niet binnen de gestelde tijd. Daarnaast is het een 
fundamentele uitholling van de interbestuurlijke verhoudingen. 
Dit draagt allemaal niet bij aan het vertrouwen in de overheid 
en de daadwerkelijke uitvoering van de nodige maatregelen.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

37

Daartegenover staat dat een route van alles samen doen, 
zonder zakelijke sturing en gezamenlijke erkenning van het 
Europese gezag op dit punt, zal leiden tot eindeloze discussies 
en verlamming van het tempo.

Het zoeken is dus naar een interbestuurlijke, serieuze en 
gezamenlijke koers van erkenning van de relevantie van de 
opgave (natuur is een breed maatschappelijk belang), de 
beleidsmatige realiteit van de strekkingskracht van Europees 
beleid én de noodzaak om samen binnen twee jaar tot een 
gedegen plan te komen. Een koers waarin het Rijk op die 
erkenning en de reikwijdte van de opgave wél normeert en, als 
nodig, doorpakt, maar waarin ook ruimte is voor gezamenlijke 
invulling. Een koers waarin provincies, veel meer dan tot nu toe 
het geval is (bijvoorbeeld op dossiers als stikstof), boven zichzelf 
uit zullen moeten stijgen, verantwoordelijkheid voor realisatie 
moeten nemen en het Rijk en de provincies niet verzanden in 
geschuif van taken. 

Waar te beginnen?
De eerste voor de hand liggende stap is ambtelijk een zo strak 
mogelijke voorbereiding inrichten. Hier moet direct mee gestart 
worden. Dat houdt het volgende in:
1.  Kennis verzamelen en ordenen, gericht op de opgaven van 

het Nationaal Herstelplan.

2.  Samenhang duiden tussen de lopende trajecten en het 

Nationaal Herstelplan, inclusief een concreet voorstel voor 
vervlechting en duiding wie wanneer input levert voor wie. 
Wat zijn de normerende/kaderende bewegingen en wat zijn 
de uitwerkings-/realisatiebewegingen.

3.  Samenwerkingspatronen tussen het Rijk en de provincies 

uitwerken, inclusief voorstellen doen voor escalatieroutes 
om besluitvorming af te dwingen.

Als tweede is het nodig dat het kabinet en de provincies (niet 
het IPO, maar alle twaalf provincies bestuurlijk) met elkaar om 
tafel te gaan. Dit kan niet wachten tot een nieuw kabinet en 
moet al voor de zomer gebeuren. Hier is ook ambtelijk voorwerk 
voor nodig. De volgende punten moeten in ieder geval op de 
agenda staan:

 

• Bepaal welke en hoeveel opgaven van het NPLG, de 

ruimtelijke puzzel en BKN in interactie met KRW en 
klimaat, verzwaard moeten worden ten opzichte van de nu 
al bestaande doelen en opgaven. Daarnaast is het in beeld 
brengen van de opgave in het mariene domein cruciaal, 
in de samenwerking tussen het ministerie van LNV en het 
ministerie van IenW, inclusief RWS. Ook de opgave ten 
aanzien van de bestuivers vraagt aparte aandacht en verdere 
doordenking. Hoofdstuk 3.1 geeft hiervoor een eerste beeld.

 

• Bezie waar en hoe versnelling nodig is van lopende 

processen, aansluitend bij in ieder geval de tijdpaden zoals 
nú afgegeven/bekend van het NPLG en de ruimtelijke 
puzzel. Laat daarbij veel van het uitwerkwerk en de 
concretisering van maatregelen liggen bij de processen die 
daar al voor opgestart zijn en start niet een zelfstandige 
parallelle planvormingscyclus.

 

• Zorg voor samenhang en verbinding in het Nationaal 

Herstelplan, op basis van het werk dat uit de vele 
bouwblokken als KRW, NPLG, PAGW, Klimaat, Ruimte, et 
cetera zal voortkomen.

Die inhoud moet bijdragen aan het gezamenlijke statement, 
met de volgende elementen:
1.  Gezamenlijke inzet en verantwoordelijkheid om tot het 

Nationaal Herstelplan te komen, onder rijkscoördinatie.

2.  Met vooraf afgesproken en erkende systematiek van 

‘knopen doorhakken’, die niet bestaat uit ‘laat het Rijk 
maar beslissen, maar dan is ’t niet meer ons plan’.

3.  En het gezamenlijk doorleven van de samenhang tussen 

lopende beleidsprocessen, het Nationaal Herstelplan en de 
onderlinge beleidshiërarchie tussen beide.

Deze manier van werken maakt het mogelijk om veel te 
profiteren van al in gang gezet werk maar stelt tegelijkertijd 
flinke eisen aan die lopende processen, omdat opgeleverd 
materiaal voldoende concreet moet zijn als input voor 
onder andere het Nationaal Herstelplan. Met de hierboven 
beschreven twee startpunten moet het mogelijk zijn om 
relatief snel te komen tot een gezamenlijke/interbestuurlijke 
programmaorganisatie die slagvaardig aan het werk kan met 
opstellen van het Nationaal Herstelplan.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

38

HOOFDSTUK 5
Wat kost het ons en wat 

levert het ons op?

5.1 Inleiding

De reden voor het uitvoeren van een maatschappelijke kosten-
batenanalyse (MKBA) als onderdeel van de impactanalyse 
is simpelweg om helder in kaart te brengen welke kosten en 
baten Nederland te wachten staan bij de uitvoering van de 
Verordening. Het ultieme doel hierbij is om deze inzichten 
te integreren in de besluitvorming rond de uitvoering van de 
Verordening en daarna ook als startpunt te gebruiken bij de 
keuze van passende maatregelen.

Hoe dient men deze MKBA te interpreteren? Het betreft hier een 
indicatieve schatting van de mogelijke omvang van maatschap-
pelijke kosten en baten die verbonden zijn aan de uitvoering 
van de Verordening (zie ook paragraaf 5.2). Het is van belang te 
benadrukken dat juist in een scenario waarin Nederland geen 
maatregelen neemt ter bevordering van biodiversiteit en natuur-
herstel, de maatschappelijke kosten hoog kunnen zijn. Immers, 
ecosysteemdiensten, waaronder bodem-, lucht- en drinkwa-
terkwaliteit, alsook voedselvoorziening en recreatie, kunnen op de 
lange termijn in gevaar komen, wat kan leiden tot verslechtering 
van leefomstandigheden voor toekomstige generaties. In deze 
MKBA worden deze ‘kosten van niets doen’ niet verder uitgediept 
vanwege de aanzienlijke onzekerheden die hiermee gepaard gaan, 
zoals beleidsontwikkelingen en politieke factoren. Wel worden 
in paragraaf 5.5 enkele rekenvoorbeelden gepresenteerd. In dit 
hoofdstuk presenteren we concreet de maatschappelijke kosten en 
baten die voortvloeien uit de implementatie van de Verordening.

Daarnaast, zoals ook beschreven in de analyse van de beleidsop-
gave, raken veel eisen van de Verordening aan bestaand beleid. De 
Verordening biedt de mogelijkheid om de verschillende beleids-
velden gecoördineerd aan te pakken en synergiën te creëren. De 
Verordening kan daarmee fungeren als een kader om bestaande 
initiatieven rondom natuur en biodiversiteit te stroomlijnen.

5.2 Alternatieven

De MKBA richt zich op aanvullend beleid en bijbehorende 
maatregelen die opgesteld en geïmplementeerd moeten worden 
vanwege de Verordening. De MKBA betreft dus geen analyse 
van bestaand beleid en brengt daarmee zoals gezegd ook niet de 
‘de kosten van niets doen’ in beeld. Deze MKBA richt zich op 
de resterende beleidsopgave die de Verordening teweegbrengt. 
We voeren een marginale analyse uit en kijken enkel naar 
het verschil tussen de situatie met en de situatie zonder 
Verordening.

Het nulalternatief in een MKBA vertegenwoordigt de situatie 
waarin de Verordening niet wordt geïmplementeerd. Met 
andere woorden, het is de baseline, de status quo inclusief 
huidig beleid, maar zonder de beoogde verandering. Een 
belangrijke disclaimer hierbij is dat we in deze MKBA uitgaan 
van een stabiel nulalternatief, ofwel een situatie waarin het 
huidige beleid niet verandert. De praktijk kan weerbarstiger 
zijn.

Het projectalternatief is de situatie waarin de Verordening 
geïmplementeerd wordt. We gaan daarbij uit van de tekst van 
het Raadsvoorstel General Approach on the Nature Restoration 
Law van 20 juni 2023. De analyse van de beleidsopgave (zie 
hoofdstuk 3.1) geeft inzicht in de resterende beleidsopgave in 
de situatie waarin de Verordening in werking treedt. We gaan 
er daarbij vanuit dat het huidige geformuleerde beleid ook 
daadwerkelijk uitgevoerd wordt. Deze beleidsopgave vormt de 
basis voor de MKBA.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

39

5.3  Algemene uitgangspunten

Onze aanpak is gebaseerd op de volgende algemene 
uitgangspunten:

 

• Deze indicatieve maatschappelijke kosten-batenanalyse 

(MKBA) baseert zich op onderbouwde veronderstellingen 
en verwachtingen van professionals. Deze inzichten zijn 
verzameld tijdens drie interne werksessies, in samenwerking 
met Arcadis en Berenschot. Waar mogelijk maken we 
gebruik van kengetallen en aanvullend bureauonderzoek 
om kosten en baten te bepalen.

 

• De MKBA richt zich op wat nodig is om aan de Verordening 

te voldoen en houdt geen rekening met additionele keuzes.

 

• We kwantificeren maatschappelijke kosten en baten waar 

mogelijk. Bij gebrek aan informatie hanteren we een 
kwalitatieve benadering.

 

• In het geval van kwantificering, doen we puntschattingen. 

We benoemen daarbij kwalitatief de aannames. 

 

• Hoewel er geen formele externe toetsing plaatsvindt, 

hebben we interne kwaliteitsborging ingebouwd in het 
proces.

 

• We vermijden een casusbenadering in het proces.73 

 

• We gaan uit van een analyseperiode van 2024 tot en met 

2050.74

 

• We drukken alle bedragen uit in contante prijzen in 

basisjaar 2022.

 

• We hanteren een standaard discontovoet van 2,25%, zoals 

vastgelegd door het Rijk per 1 januari 2021.75

 

• Formele gevoeligheidsanalyses worden niet uitgevoerd, 

gezien de indicatieve aard van deze MKBA en de beperkte 
beschikbare tijd.

73   Dit is afgesproken tijdens het startoverleg tussen het ministerie van LNV en 

Berenschot-Arcadis op 2 oktober 2023.

74  We kiezen voor het jaar 2050 omdat het Nationaal Herstelplan ook moet lopen 

tot 2050. 

75  De rol van de discontovoet in MKBA’s is om toekomstige kosten en baten te 

waarderen, zodat de verwachte maatschappelijke waarde van een project kan 

worden bepaald. Een investering is alleen maatschappelijk rendabel als deze 

extra welvaart oplevert en de contante waarde van de toekomstige baten hoger 

is dan de kosten. Het disconto kan ook worden opgevat als de rendementseis die 

vanuit maatschappelijk oogpunt aan een publieke investering of project moet 

worden gesteld. De discontovoet is een percentage waarmee verwachte kosten 

en baten in de toekomst worden teruggerekend naar het basisjaar van het 

project. (Bron: https://www.rwseconomie.nl/discontovoet).

5.4 Methodiek

Het relevante kader voor MKBA’s in Nederland is de Algemene 
Leidraad voor maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) 
van het Centraal Planbureau en het Planbureau voor de 
Leefomgeving76 in combinatie met werkwijzers voor specifieke 
thema’s. 

We hanteren een stapsgewijze aanpak om te komen tot een 
eerste inzicht in de maatschappelijke kosten en baten van de 
Verordening. Zie bijlage 1 voor een nadere toelichting inclusief 
een overzicht van de algemene aannames die we gedaan 
hebben. 

5.4.1  Maatschappelijke kosten
Wat zijn maatschappelijke kosten?
Maatschappelijke kosten (hierna: kosten) omvatten directe 
en indirecte kosten voor de samenleving, behorende bij een 
project of beleidsmaatregel. Directe kosten zijn bijvoorbeeld 
projectkosten zoals investeringen en onderhoudskosten. 
Indirecte kosten hebben betrekking op veranderingen in 
bijvoorbeeld regeldruk of administratieve lasten. Een belangrijk 
aspect van maatschappelijke kosten is dat deze niet beperkt zijn 
tot kosten voor de overheid, maar dat deze ook bredere sociale 
kosten omvatten voor de maatschappij als geheel.77 

Hoe bepalen we de kosten?
Onze experts schatten de kosten van de verschillende 
maatregelen op hoofdlijnen in.78 Hierbij gaan we uit van een 
PxQ-aanpak. Dit betekent dat we bepalen wat de kosten zijn 
van een maatregel (P) per hectare, per fte, per uur, per bedrijf 
of per project. Vervolgens maken we een inschatting van het 
aantal hectare, aantal fte, aantal uur, aantal bedrijven of aantal 
projecten dat in de praktijk nodig zou kunnen zijn (Q). Deze P 
en Q vermenigvuldigen we met elkaar. 

76  Romijn en Renes. (2013). Zie: https://www.cpb.nl/sites/default/files/publicaties/

download/cpb-pbl-boek-10-algemene-leidraad-voor-maatschappelijke-kosten-

batenanalyse.pdf.

77  Administratieve lasten en regeldruk kunnen ook beschouwd worden als 

negatieve baten, omdat dit indirecte gevolgen zijn van een project of 

beleidsmaatregel. In het geval van de Verordening zijn dit echter indirecte kosten 

die horen bij de uitvoering van de nieuwe wetgeving. Daarom zijn deze posten in 

deze MKBA beschouwd als kostenposten en niet als negatieve baten.

78  Arcadis rondt in het eerste kwartaal van 2024 een onderzoek af waarin de 

kosten van maatregelen voor stedelijk gebied (als invulling van artikel 6 van de 

Verordening) nader uitgewerkt zijn: ‘Calculaties GIOS MRA: kosten voor groen 

in en om de stad’ en ‘Calculaties GIOS Nationaal: kosten voor groen in en om de 

stad’. Deze onderzoeken bieden een nadere uitwerking voor de maatregelkosten 

van artikel 6. Gelijktijdig voert Rebel Group een onderzoek uit naar de baten: 

‘Financiële baten quickscan GIOS nationale opgave’. Dit onderzoek wordt tevens 

afgerond in het eerste kwartaal van 2024. De resultaten van deze onderzoeken 

zijn nog niet verwerkt in deze indicatieve MKBA, omdat ze nog niet beschikbaar 

zijn en vanwege de twee verschillende detailniveaus van voorliggende 

impactanalyse en de onderzoeken op maatregelniveau specifiek voor artikel 6.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

40

De inschatting van de kostenkengetallen zullen naar verwach-
ting exacter zijn dan de inschatting van de aantallen. Dit heeft 
ermee te maken dat de beleidsopgave nog niet exact duidelijk is. 
Daarnaast hebben beleidsmakers de keuze om bepaalde maat-
regelen wel of juist niet te nemen en kunnen zij keuzes maken 
over de mate van uitvoering van de maatregelen. We maken een 
inschatting van de omvang van een maatregel waarbij een sub-
stantiële bijdrage wordt geleverd aan het oplossen van de beleids-
opgave en waarbij het aannemelijk is dat de totale impact van de 
maatregelen in de buurt komt van de totale beleidsopgave.

De voorgestelde methode kan het best worden gezien als een 
eerste ‘vingeroefening’ en methodiek, die op een later moment 
verder geconcretiseerd moeten worden, met name op het 
vlak van de vraag welke maatregelen worden genomen en in 
welke omvang. In tabel 3 hebben we telkens aangegeven welke 
factoren we inschatten en met elkaar vermenigvuldigen om tot 
de totale kosten per maatregel te komen.

Tabel 3. 

De maatschappelijke kosten.

Kosten

Beschrijving

Waarderingsmethode 

Bronnen

Projectkosten

 

Investeringskosten 

 

Beheer- en onderhoudskosten

Kwantitatief:
Aanlegkosten

 

Aantal hectare/project/bedrijf, etc.

 

Kosten in euro’s per hectare/project/bedrijf

Beheerkosten als % van projectkosten 

Rapporten over eerdere projecten 
en programma’s en gereserveerde 
budgetten. Deze rekenen we terug 
naar kosten per project/hectare, etc.

Administratieve 
lasten

Extra kosten voor administratieve 
werkzaamheden door 
uitvoeringsorganisaties en 
overheden

Kwantitatief:
Onder andere: handhaving en monitoringskosten

 

Aantal fte x personeelskosten per fte (inclusief 
overheadopslag) 

Tarieven voor intern personeel bij de 
overheid (uit het Handboek Meting 
Regeldrukkosten76).

Regeldruk voor 
bedrijfsleven en 
burgers

Extra handelingen die private 
partijen moeten verrichten

Kwantitatief:
Regeldruk bedrijven/burgers

 

Aantal bedrijven (doelgroep)

 

Tijd

 

Tarief voor intern personeel bij bedrijven

 

Tarief burgers conform Handboek Meting 
Regeldrukkosten

 

Frequentie

 

Euro’s out-of-pocketkosten per handeling

Voor de inschatting van de kosten 
sluiten we zoveel mogelijk aan bij 
de beschreven methodiek in het 
Handboek Meting Regeldrukkosten 
zoals beschikbaar gesteld door 
het Kenniscentrum voor beleid en 
regelgeving. Wel voeren we deze 
analyse in lichte vorm uit.

Aannames bij het bepalen van de kosten
Bij het bepalen van de maatschappelijke kosten houden we 
rekening met de volgende aannames:

 

• Bij alternatieve bestemming van landbouwgrond is een 

vergoeding vereist voor de productiefactor grond. 

 

• De productiefactoren kapitaal en arbeid worden elders 

gealloceerd (werknemers vinden elders werk en geld wordt 
elders geïnvesteerd) wanneer een onderneming gedwongen 
wordt te stoppen.

 

• We nemen kosten inclusief btw op.

5.4.2  Maatschappelijke baten
Wat zijn maatschappelijke baten?
Maatschappelijke baten (hierna: baten) verwijzen naar 
positieve en negatieve effecten die een project of beleid biedt 
aan de samenleving. Een belangrijk aspect hierbij is dat 
baten niet beperkt zijn tot financiële winst, maar dat ze ook 
de bredere voor- en nadelen omvatten die bijdragen aan het 
algemene welzijn voor mensen binnen een maatschappij. 

Hoe bepalen we de baten?79
De bepaling van baten in deze MKBA berust deels op de 
relevante aspecten van de brede welvaart zoals beschreven in de 
Quickscan Impact EU-Verordening Natuurherstel.80 Daarin is 
voortgebouwd op de brede welvaartsaspecten zoals beschreven 
in de Monitor Brede Welvaart en het denkkader van het 
ministerie van IenW. Aan de brede baten van dit denkkader 
zijn vervolgens ecosysteemdiensten toegevoegd. Tot slot zijn 
middels verschillende expertsessies de meest relevante baten 
geselecteerd. Tabel 4 geeft het overzicht van de baten die we 
beschreven hebben in dit onderzoek.

79   Handboek Meting Regeldrukkosten (2017). Zie ook: https://www.kcbr.nl/sites/

default/files/handboek_meting_regeldrukkosten_v_1-1-2018.pdf.

80  Quickscan Impact EU-Verordening Natuurherstel, verkennend onderzoek naar 

de impact van de EU Verordening Natuurherstel op Nederland, 2 mei 2023.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

41

Hoe krijgen ecosysteemdiensten en biodiversiteit een 
plek in deze MKBA?
De Verordening heeft als doel om de natuur niet verder te doen 
verslechteren en in gevallen ook te verbeteren. Deze MKBA 
richt zich op de welvaartseffecten van veranderingen in natuur, 
waarbij veranderingen in natuur gaan over veranderingen in: 

 

• ‘Biodiversiteit, oftewel in de voorraad natuurlijk kapitaal en 

de variatie, omvang en kwaliteit van soorten, populaties en 
ecosystemen daarin. 

 

• Ecosysteemdiensten, oftewel in de stroom van diensten 

die door (mariene) ecosystemen worden geleverd, waar de 
mens gebruik van maakt en die zo een bijdrage leveren aan 
welvaart.’81

Biodiversiteit 
Biodiversiteit wordt beschouwd als een voorraadgrootheid 
van natuurlijk kapitaal, bestaande uit variatie, omvang en 
kwaliteit van soorten, populaties en (mariene) ecosystemen. 
Biodiversiteit heeft directe invloed op de welvaart door 
het leveren van culturele diensten, zoals het creëren van 
aantrekkelijke en soortenrijke wandelgebieden. Indirect is 
het behoud van biodiversiteit van belang voor de levering 
van ecosysteemdiensten, zowel nu als in de toekomst. 
Veranderingen in biodiversiteit worden in de MKBA 
meegenomen via directe en indirecte effecten op de levering 
van ecosysteem-einddiensten. 

De natuurpuntenindicator is een maatstaf voor de verandering 
van de kwaliteit en kwantiteit van biodiversiteit in natuur-
gebieden. Het is een geaggregeerde indicator voor een 
biodiversiteitsverandering maar geen directe maatstaf voor de 
welvaartseffecten van deze verandering. Natuurpunten worden 
als volgt berekend:

Natuurpunten = kwaliteit x weegfactor x oppervlakte

Om bovenstaande formule in te vullen is exacte informatie 
nodig over het oppervlak van specifieke natuurtypen 
dat toegevoegd wordt. Het vraagt dus om een concrete 
invulling van het Nationaal Herstelplan, inclusief concrete 
uitgewerkte maatregelen. In deze indicatieve MKBA is het 
niet mogelijk om natuurpunten te berekenen, omdat er nog 
geen concrete uitgewerkte maatregelen zijn. Wel hebben 
we een rekenvoorbeeld toegevoegd aan de hand van de 
betalingsbereidheidmethodiek voor de niet-gebruikswaarde van 
biodiversiteit, conform de MKBA Werkwijzer Natuur.

81  MKBA Werkwijzer Natuur (Arcadis en CE Delft 2018): https://ce.nl/wp-content/

uploads/2021/03/CE_Delft_7J94_Werkwijzer_Natuur_DEF.pdf

.

Ecosysteemdiensten
Ecosysteemdiensten vormen de essentiële diensten die 
ecosystemen, waaronder water, lucht, bossen en bodem, leveren 
en die direct bijdragen aan de menselijke welvaart. Denk 
hierbij aan ecosystemen op land, maar ook aan de mariene 
ecosystemen en de bijbehorende ecologische functies. Volgens 
CICES (Common International Classification of Ecosystem 
Services) zijn ecosysteemdiensten als volgt geclassificeerd: 

 

• Productiediensten, zoals voedsel en drinkwater. Dit zijn 

diensten die bijdragen aan de productie van tastbare 
goederen zoals voedsel, vezels, biobrandstoffen en 
drinkwater. Ze omvatten de directe producten die worden 
verkregen uit ecosystemen.

 

• Regulerende diensten, zoals bodemvruchtbaarheid en 

luchtkwaliteit. Deze diensten zijn gerelateerd aan de 
natuurlijke zuivering, regulering en het behoud van lucht, 
water, bodems, habitat en klimaat. Voorbeelden hiervan 
zijn de afvang van fijnstof en de opslag van koolstof in 
bodem en vegetatie, klimaatregulatie, waterregulatie en het 
reinigend vermogen van ecosystemen.

 

• Culturele diensten, zoals groene recreatie. Alleen 

ecosysteem-einddiensten dragen bij aan de menselijke 
welvaart. Deze einddiensten zijn de ‘outputs’ van de 
ecosystemen (natuurlijke, semi-natuurlijke of kunstmatige), 
die de welvaart van mensen rechtstreeks beïnvloeden. 
Voorbeelden hiervan zijn recreatie in parken en andere 
natuur. 

Alleen ecosysteem-einddiensten hebben directe invloed 
op de menselijke welvaart. Deze diensten zijn de tastbare 
resultaten van ecosystemen (natuurlijke, semi-natuurlijke 
en kunstmatige) die directe effecten hebben op menselijke 
welvaart. Voorbeelden hiervan zijn voedsel, drinkwater en 
recreatiemogelijkheden.

Regulerende ecosysteemdiensten fungeren vaak als 
tussenliggende diensten; ze dienen als input voor ecosysteem-
einddiensten. Zo is bodemvruchtbaarheid van vitaal belang 
voor landbouwproductie. De effecten op tussenliggende 
ecosysteemdiensten worden indirect meegenomen in de 
maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA). 

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

42

De waarderingsmethoden per baat
De baten beschrijven we zoveel mogelijk aan de hand van 
kengetallen vanuit andere bestaande onderzoeken en bronnen. 
Hierbij maken we in ieder geval gebruik van de volgende 
bronnen, aangevuld door de bronnen die vernoemd zijn in 
tabel 4:

 

• MKBA-leidraden

 

• MKBA-werkwijzers, waaronder de MKBA Werkwijzer 

Natuur

 

• Natuurlijk kapitaalrekeningen van het CBS

 

• IBO Biodiversiteit

 

• Natuurherstelplannen

 

• Overige gerelateerde MKBA’s en rapporten.

Om de baten die niet kwantitatief beoordeeld kunnen worden 
toch van een waarde te voorzien, hebben we gebruikgemaakt 
van een driepuntsschaal:
+:  de Verordening draagt in positieve zin bij aan deze baat. 
0:  er is geen effect (niet positief en niet negatief) te 

verwachten.

- :  de Verordening draagt in negatieve zin bij aan deze baat. 

In de Quickscan Impact EU-Verordening Natuurherstel is 
geconcludeerd dat de Verordening tot positieve effecten voor 
de brede welvaart in Nederland leidt, maar waarschijnlijk ook 
gepaard gaat met hoge kosten. 

Echter, de ‘kosten van niets doen’, ofwel de kosten die 
optreden als er geen invulling wordt gegeven aan de eisen en 
verplichtingen uit de Verordening en de biodiversiteit verder 
achteruitgaat, kunnen ook hoog zijn en komen dan terecht 
bij latere generaties. De omvang van deze kosten voor latere 
generaties is nog onduidelijk en wordt daarmee ook niet 
meegenomen in deze MKBA. Wij beperken ons dus tot de 
beschrijving van kosten en baten van mogelijke maatregelen die 
genomen kunnen worden om aan de beleidsopgave te voldoen 
die de Verordening vraagt.

Een groot deel van de baten is niet te kwantificeren of 
monetariseren, simpelweg omdat het nog onduidelijk is waar 
maatregelen getroffen worden en welke mate/omvang van 
maatregelen nodig is. De Verordening laat nog keuzes over 
aan beleidsmakers in Nederland, bijvoorbeeld als het gaat om 
het toevoegen van groen in stedelijk gebied. We kunnen in dit 
voorbeeld dan niet toeschrijven aan oppervlakken groen en 
de exacte baten die daarbij horen. Wat we wel doen is zoveel 
mogelijk met behulp van kengetallen inschattingen maken voor 
Nederland als geheel van de omvang van baten behorend bij de 
drie categorieën maatregelen.

5.4.3 Methodiek per baat
In Tabel 4 zijn de waarderingsmethode, kengetallen, aannames 
en gebruikte bronnen per baat weergegeven.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

43

Tabel 4, 

Methodiek per baat.

Baat

Beschrijving 

Waarderings methode

Kengetal of aanname

Uitleg 

Bronnen

Biodiversiteit

Inherente waarde van (beleving van) biodiversiteit.

Kwalitatieve beschrijving
En een kwantitatief indicatief rekenvoorbeeld 
aan de hand van de betalingsbereidheid voor de 
niet-gebruikswaarde van biodiversiteit.
Ook is een rekenvoorbeeld opgenomen van de 
mogelijke vermeden kosten om te voldoen aan de 
Habitatrichtlijn voor Natura 2000-gebieden.

Voor het indicatieve rekenvoorbeeld: 
Betalings bereidheid van € 13,- per huis-
houden per jaar voor alle natuur typen.

Gemiddelde betalings-
bereidheid voor de 
niet-gebruiks waarde  van 
biodiversiteit.

 

MKBA Werkwijzer Natuur82

 

Witteveen+Bos (2011)83 MKBA-
kengetallen voor omgevings-
kwaliteiten – DVS/SEE84

 

Quickscan Impact EU-Verordening 
Natuurherstel85

 

Witteveen+Bos (2011) MKBA-
kengetallen voor omgevings-
kwaliteiten – DVS/SEE86

 

CBS Huishoudens-prognose 2021-
2070 (2021)87

Beschik baarheid  van 
(drink)water
Ecosysteem diensten: 
productie diensten

De beschikbaarheid van (drink) water (indirect effect 
van mogelijk verbeterde water kwaliteit) en robuustere 
(grond) water huishouding  als  herstel maatregel.

Kwalitatief

 

TEEB Stad actualisatie 201988

Voedsel zekerheid
Ecosysteem diensten: 
productie diensten

Stijgt door positieve effecten van de andere beschreven 
baten. 

Kwalitatief
Er is een indicatief reken voorbeeld opgenomen van 
vermeden kosten stijgingen van voedsel.

 

CBS (2022); Voedingsmiddelen ruim 
11 procent in prijs gestegen89 

Bodem kwaliteit
Ecosysteem diensten: 
regulerende diensten

Verbeterde bodemkwaliteit

Kwalitatief

 

Handboek Milieuprijzen 202390 

Water kwaliteit
Ecosysteem diensten: 
regulerende diensten

Verbeterde waterkwaliteit

Kwalitatief
En een indicatief rekenvoorbeeld aan de hand 
van vermeden waterzuiveringskosten in stedelijk 
gebied.

Vermeden  zuiverings kosten:

 

77% afvang bij bomen

 

99% afvang bij gras

 

34-69% afvang bij groene daken

 

100% afvang bij open water

 

Zuiverings kosten: € 0,93 per m3

In stedelijk gebied 
(artikel 6) hanteren we 
de ken getallen vanuit 
TEEB Stad (2019) voor de 
vermeden zuiverings-
kosten. 

 

Handboek Milieuprijzen 2023

 

TEEB Stad actualisatie 201991

 

CLO 202392

Lucht kwaliteit
Ecosysteem diensten: 
regulerende diensten

Vermeden uitstoot van luchtverontreinigende stoffen.

Afvang van fijnstof: kwantitatief
Overig: kwalitatief
En een kwantitatief rekenvoorbeeld aan de hand 
van de stikstofaanpak
Afvang van CO2, onder de baat Klimaat

Afvang van fijnstof:

 

1 kg per ha natuur

 

1 kg per boom kroon

Euro per kg fijnstof per jaar:

 

€ 69,-

Toe name opper vlak natuur: 172.000 ha
Toename aantal boom kronen: 555.014 
binnen de bebouwde kom en 5.158.177 
buiten de bebouwde kom.
Stikstof aanpak:

 

Drempel waarde is 2500 mol stikstof-
depositie per jaar (=35 kg)

 

€ 29,9 per kg stikstof

Toename natuur 172.000 
hectare, waarvan 58.000 
ha  donker groene 
natuur buiten NNN/
Natura-2000, 30.000 ha 
donker groene  natuur 
binnen NNN en 84.000 
ha agrarische natuur. 
Het totaal aantal boom-
kronen is geschat aan 
de hand van een GIS-
analyse door Arcadis.

 

Handboek Milieuprijzen 2023

 

TEEB Stad actualisatie 2019

 

WUR/SOVON 2022

 

GIS-analyse

 

Quickscan Impact EU-Verordening 
Natuurherstel93

82  MKBA Werkwijzer (2018) https://ce.nl/wp-content/uploads/2021/03/CE_Delft_7J94_Werkwijzer_Natuur_DEF.pdf.

83  http://www.omgevingseconomie.nl/wp-content/uploads/2012/03/KengetallenOmgevingskwaliteiten.pdf.

84  http://www.omgevingseconomie.nl/wp-content/uploads/2012/03/KengetallenOmgevingskwaliteiten.pdf.

85  Quickscan Impact EU-Verordening Natuurherstel, verkennend onderzoek naar de impact van de EU-Verordening Natuurherstel op Nederland, 2 mei 2023.

86  http://www.omgevingseconomie.nl/wp-content/uploads/2012/03/KengetallenOmgevingskwaliteiten.pdf.

87  Huishoudensprognose 2021-2070: Groei aantal huishoudens houdt aan (cbs.nl)

.

88  Vanuit het United Nations Environment Programme (UNEP) en de World Bank Group is in 2019 het TEEB (The Economics of Ecosystems and Biodiversity) Stad-rapport ontwikkeld dat zich richt op het kwantificeren van de economische waarde van de natuurlijke 

omgeving en de biodiversiteit in stedelijke gebieden. https://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/2019-0011.pdf.

89  Voedingsmiddelen ruim 11 procent in prijs gestegen (cbs.nl).

90  https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2023/02/28/handboek-milieuprijzen-2023

.

91  https://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/2019-0011.pdf.

92  https://www.clo.nl/indicatoren/nl0152-zuivering-van-stedelijk-afvalwater-stikstof-en-fosfor#:~:text=De%20rioolwaterzuivering%20is%20een%20taak,daardoor%20fluctuerende%20aanvoer%20van%20hemelwater. 

93  Quickscan Impact EU-Verordening Natuurherstel, verkennend onderzoek naar de impact van de EU-Verordening Natuurherstel op Nederland, 2 mei 2023.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

44

Baat

Beschrijving 

Waarderings methode

Kengetal of aanname

Uitleg 

Bronnen

Klimaat
Ecosysteem diensten: 
regulerende diensten

Het treffen van fysieke maat regelen om habitattypen 
en biodiversiteit te herstellen en verbeteren kan een 
positief effect opleveren voor klimaatdoelstellingen 
door: 

 

het verlagen van de lokale temperatuur. Groen in 
stedelijke centra biedt bijvoorbeeld verkoeling door 
extra schaduw, verdamping en isolatie

 

vermindering van uitstoot van broeikasgassen (door 
onder andere vernatting en de transformatie van 
agrarische grond naar agrarische natuur)

 

een robuustere waterhuis houding

Gedeeltelijk kwantitatief

CO

2-reductie:

 

€ 0,13 emissie CO2 naar lucht per kg 

 

34,5 kg per boom per jaar opslag CO2 

 

5.713.191 extra boom kronen

Robuustere  water huis houding:

 

Herstel kosten water schade per huis-
houden: € 26.201 

 

Aantal huis houdens met potentiële 
schade bij extreme regen bui: 140.000

 

Handboek Milieuprijzen 2023

 

TEEB Stad actualisatie 2019

 

Eerder onderzoek Arcadis via RTL 
Nieuws (2019)94

Groene recreatie
Ecosysteem diensten: 
culturele diensten

Door het herstellen en uitbreiden van natuur ontstaan 
er kansen voor diverse recreatieve activiteiten. Daarbij 
kan meer groene recreatie het bewustzijn over 
milieukwesties en ecologisch verantwoord gedrag 
stimuleren.

Kwalitatief
En een kwantitatief indicatief rekenvoorbeeld voor 
betalingsbereidheid voor groene recreatie.

Betalings bereidheid van € 1,24 per bezoek
6.742.000 bezoekers per jaar

 

Recreatie en Natuur WUR95 

 

TEEB Stad actualisatie 2019

 

Nationale Parkenbureau96 

Gezondheid

Het gezondheidseffect omvat zowel fysieke als mentale 
gezondheidseffecten. De doorwerking van hittestress is 
hierin tevens meegenomen. 
Een verbetering van de leefomgeving door een 
schonere lucht of minder geluid en lichthinder kan 
ook leiden tot gezondheidsbaten. Deze overige 
gezondheidsbaten beschrijven we kwalitatief.

Kwantitatief

Vermeden zorg kosten en arbeids verlies:

 

0,835 minder patiënten per 1.000 
inwoners: bij 1% meer groen binnen een 
straal van 1 km rondom de woning

 

€ 995 minder zorg kosten per vermeden 
patiënt per jaar

 

€ 7.250 minder arbeids verlies per 
vermeden patiënt per jaar

Aanname: 25% van het nieuw aan te 
leggen groen ligt binnen een straal van 
1 km van woningen. Dit komt neer op 
43.000 ha (van de in totaal 172.000 ha).

 

RIVM Groen en Gezondheid 202297

 

TEEB Stad actualisatie 2019

 

WUR/SOVON 2022

Vestigings klimaat  en 
vastgoed waarde

Via de volgende effecten:

 

Innovatievermogen en vestigingsklimaat

 

Vastgoedwaarde

Kwalitatief

 

Quickscan Impact Eu-Verordening 
Natuur herstel98

 

ZLTO (z.d.)99

 

WUR (2022)100

Sociale cohesie

Additionele mogelijkheden tot ontmoeten of recreëren. 
Een toename van het groenareaal zorgt voor meer 
sociale cohesie waardoor zowel de hoeveelheid 
verhuizingen als de straatroven afnemen en de kosten 
die daarmee gepaard gaan. 
De Verordening kan zowel positieve als negatieve 
effecten hebben op sociale cohesie, zoals de verbetering 
van sociale banden door groene omgevingen, maar ook 
het risico op criminaliteit in rustige parken. Anderzijds 
kunnen herstelmaatregelen ook invloed hebben op 
sociale cohesie in sectoren.

Gedeeltelijk kwantitatief
En een kwantitatief indicatief reken voorbeeld aan 
de hand van vermeden verhuis- en delicts kosten.

Aanname: in een wijk met 5.000 inwoners 
neemt het plantsoen areaal toe met 3 ha. 

 

€ 2,23 minder straat roven per jaar

 

€ 15.682 vermeden verhuis kosten per 
jaar

 

PBL (2015)101

 

Witteveen+Bos (2011) MKBA-ken-
getallen voor omgevings kwaliteiten 
– DVS/SEE102

94  Mijn huis is niet veilig bij een extreme regenbui, wat nu? | RTL Nieuws.

95  Recreatie en Natuur Definitief omslag Rapport 2334.indd (wur.nl).

96  https://www.nationaleparkenbureau.nl/documenten+en+verslagen/handlerdownloadfiles.ashx?idnv=977431.

97  https://www.rivm.nl/sites/default/files/2022-05/Kennisbundeling%20Groen%20en%20Gezondheid_V6.pdf.

98  Quickscan Impact EU-Verordening Natuurherstel, verkennend onderzoek naar de impact van de EUVerordening Natuurherstel op Nederland, 2 mei 2023.

99   ZLTO (z.d.) https://www.zlto.nl/toekomstbestendigestallen.

100  https://agrimatie.nl/ThemaResultaat.aspx?subpubID=2232&themaID=2272&indicatorID=2100&sectorID=2245.

101  https://www.pbl.nl/sites/default/files/downloads/PBL-2015-Waardering-van-Stedelijk-Groen-en-Blauw-1761.pdf

.

102  http://www.omgevingseconomie.nl/wp-content/uploads/2012/03/KengetallenOmgevingskwaliteiten.pdf

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

45

Baat

Beschrijving 

Waarderings methode

Kengetal of aanname

Uitleg 

Bronnen

Ruimte voor 
vergunningen onder 
de Wet natuur-
bescherming

Wanneer de uitstoot van onder andere stik stof 
vermindert, kan er ruimte ontstaan voor de overheid 
om vergunningen te verlenen voor andere activiteiten, 
zoals woning bouw. Dit is mogelijk omdat een lagere 
stikstofuitstoot minder beperkingen oplegt aan de 
beschikbare milieurandvoorwaarden. 

Kwalitatief

Verdringings effecten: 
ruimte en sectoren

Ruimte voor natuur kan ten koste gaan voor ruimte voor 
andere opgaven, bijvoorbeeld wonen, verkeer, etc. Dit 
effect is zeer locatie-afhankelijk en kan daarom enkel 
kwalitatief beschreven worden.

Kwalitatief

Verkeer en bereik-
baarheid

Om aan de eisen van de Verordening tegemoet te 
komen, worden mogelijk maatregelen getroffen die 
een relatie hebben met verkeer en bereikbaarheid. 
Denk hierbij aan het aanpassen van de maximale 
snelheid op (snel)wegen of aan ander maaibeheer 
om de biodiversiteit in groenstroken langs wegen te 
bevorderen.

Kwalitatief

Weg verkeer draagt circa 6,5% bij aan het 
totaal aan stikstof depositie in Nederland. 

 

RIVM (2021)100

5.5 Resultaten

5.5.1  Maatschappelijke kosten en baten in een 

oogopslag

De baten zijn in deze indicatieve MKBA niet naadloos 
te vergelijken met de verwachte maatregelkosten van de 
Verordening. De balans tussen kosten en baten behoeft 
daarom nog nadere detaillering in een vervolgfase zodat de 
kosten-batenbalans in de uiteindelijke maatregelkeuze bij 
implementatie meegenomen kan worden.

In figuur 2 is te zien dat de Verordening resulteert in een 
groot aantal verschillende maatschappelijke kosten en baten, 
die uiteenlopen qua omvang en mate van kwantificering. Per 
saldo is de verwachting dat de maatschappelijke baten over de 
analyseperiode tot 2050 groter zijn dan de maatschappelijke 
kosten. 103

103   RIVM (2021). https://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/2021-0200.pdf.

Figuur 2. 

Maatschappelijke kosten en baten van de Verordening Natuurherstel in een oogopslag. Een aantal van deze kosten en baten zijn in 

euro’s uitgedrukt, de contante waarden over de analyseperiode tot 2050 van deze kosten en baten staan erbij vermeld. 

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

46

In een eerder impactassessment, uitgevoerd door de Europese 
Commissie in 2022, is een kosten-batenverhouding van 
1:20 gepresenteerd voor Nederland.104 Dit wil in dit geval 
zeggen dat iedere euro die geïnvesteerd wordt in natuur, 
twintig euro oplevert. Echter, in het impactassessment van 
de Europese Commissie zijn enkel investeringskosten en 
beheer- en onderhoudskosten voor artikel 4 opgenomen. 
Geen projectkosten voor de andere artikelen en ook geen 
administratieve lasten of regeldrukkosten voor Nederland. In 
voorliggend impactassessment hebben we deze kostenposten 
wel opgenomen. Dit is een veelvoud van de kosten zoals 
opgenomen in de studie van de Europese Commissie en 
verklaart waarom de kosten-batenverhouding in deze MKBA 
bescheidener uitvalt. Desondanks bevestigt deze MKBA wel het 
beeld dat de maatschappelijke baten van de Verordening voor 
Nederland naar verwachting groter zijn de maatschappelijke 
kosten van de Verordening. 

Daarnaast, zoals eerder gesteld, zijn de ‘kosten van niets doen’, 
ofwel de ksosten die optreden als er geen invulling wordt 
gegeven aan de eisen en verplichtingen uit de Verordening en 
de biodiversiteit verder achteruitgaat, ook hoog en komen dan 
terecht bij latere generaties. Hieronder enkele rekenvoorbeelden 
die een eerste beeld scheppen bij wat deze potentieel kosten in 
kunnen houden. 

In deze rapportage zijn enkele voorbeelden uitgewerkt van de 
(vermeden) ‘kosten van niets doen’, namelijk bij biodiversiteit 
en voedselzekerheid. Het gaat in beide gevallen om aanzienlijke 
bedragen.

5.5.2  Maatschappelijke kosten
We hebben de maatschappelijke kosten van de uitvoering van 
de Verordening in beeld gebracht, zie tabel 5. In deze MKBA zijn 
de totale maatschappelijke kosten geschat op minstens € 76 
miljard tot 2050. 

Binnen de totale kosten zijn de projectkosten het grootst. Naar 
schatting zullen tot 2050 eenmalige investeringen ter grootte 
van meer dan € 31 miljard gedaan moeten worden (inclusief 
kosten voor de inventarisatie van de staat van de natuur). 

104  Europese Commissie 2022. Impact Assessment and ANNEXES Accompanying 

the proposal for a Regulation of the European Parliament and of the Council on 

nature restoration. Zie ook: resource.html (europa.eu).

Een iets lager bedrag is gemoeid met de jaarlijks terugkerende 
kosten: hier gaat het naar schatting om meer dan € 29 miljard 
tot 2050. Dit is inclusief de kosten voor monitoring. De 
administratieve lasten die gemoeid gaan met het opstellen 
van plannen en maatregelen en het jaarlijks uitvoeren en 
handhaven ervan bedragen naar schatting bijna € 4 miljard 
tot 2050. Niet alleen moet rekening worden gehouden met 
de tijdsbesteding vanuit de overheid, maar ook met burgers 
en bedrijven die tijd moeten besteden om aan alle additionele 
maatregelen te voldoen. Dit noemen we de regeldrukkosten. 
Deze bedragen naar schatting zo’n € 12 miljard tot 2050.

Tabel 5. 

Overzicht van de kosten in contante waarden, uitgaande 

van eerste schattingen op basis van expertkennis, een 

analyseperiode 2024-2050 en discontovoet 2,25% (zie ook 

algemene uitgangspunten en aannames in paragraaf 5.3 

en bijlage 1).

Kosten

Contante waarde over de 
analyseperiode tot 2050

Projectkosten: investeringskosten

€ 31 mld.

Projectkosten: kosten voor beheer en 
onderhoud

€ 29 mld. 

Administratieve lasten

€ 4 mld. 

Regeldruk voor bedrijfsleven en burgers

€ 12 mld. 

Totale kosten 

€ 76 mld. 

In de paragrafen hierna hebben we de belangrijkste aannames 
en uitkomsten voor de berekening van de projectkosten, de 
administratieve lasten en de regeldruk voor burgers beschreven. 
Daarna plaatsen we de totale maatschappelijke kosten nog 
in het licht van de beschikbare gereserveerde budgetten van 
bestaande plannen en programma’s.

Projectkosten
De projectkosten zijn opgebouwd uit investeringskosten (kosten 
voor de aanleg) en kosten voor beheer en onderhoud. We 
hebben de volgende kostenposten onderscheiden, zie tabel 6.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

47

Tabel 6. 

De projectkosten nader uitgewerkt.

Kostenpost

Investeringskosten/
kosten voor beheer en 
onderhoud

Contante waarde 
over de analyse-
periode tot 2050

Aannames, kengetallen en bronnen

Extra natuur buiten NNN 
aanleggen

Investeringskosten

€ 5 mld. 

Uitgaande van:105

 

60.000 ha extra natuur buiten NNN

 

Aanlegkosten van € 20.000 per ha

 

Beheerkosten van 2% van de aanlegkosten

 

Aanschafkosten van de grond: € 80.000 per ha

Beheer- en 
onderhoudskosten

€ 297 mln. 

Extra natuur binnen de NNN 
aanleggen

Investeringskosten

€ 2 mld. 

Uitgaande van:

 

30.000 ha extra natuur binnen NNN

 

Aanlegkosten van € 20.000 per ha

 

Beheerkosten van 2% van de aanlegkosten

 

Aanschafkosten van de grond: € 80.000 per ha

Beheer- en 
onderhoudskosten

€ 148 mln. 

Nemen van emissie- 
reducerende maatregelen in 
de landbouw

Investeringskosten

€ 9 mld. 

Uitgaande van:

 

Aantal agrarische bedrijven: 53.000

 

Kosten per agrarisch bedrijf: € 271.000106

Vergroening van stedelijk 
gebied

Investeringskosten

€ 13 mld. 

Uitgaande van:

 

Alle hittemaatregelen

 

Een derde van de watermaatregelen

 

€ 92.000107 per ha

 

370.140 ha bebouwd terrein volgens CBS 2017.

 

Deel (50%) van het bebouwd terrein moet vergroend worden

 

2% kosten voor beheer en onderhoud

Beheer- en 
onderhoudskosten

€ 3 mld. 

Waterkrachtcentrales 
verwijderen

Investeringskosten

€ 19 mln. 

Uitgaande van:

 

Vier waterkrachtcentrales

 

€ 5 mln. aan schadevergoeding en verwijderingskosten108

Minder gebruik van 
bestrijdingsmiddelen

Beheer- en 
onderhoudskosten

€ 2 mld. 

Uitgaande van:

 

Wegvallende opbrengsten op korte termijn: 10% in 2024 tot 0% 
in 2050 (natuurlijke bestrijding)

 

Areaal akkerbouw: 539.000 ha

 

Opbrengsten van akkerbouw per ha: € 3.690109

Bij-vriendelijk beheer 

Beheer- en 
onderhoudskosten

€ 0

Uitgaande van:

 

Minder maaien

 

In sommige gevallen ook duurder maaien110

 

Netto-effect: 0

Vernatting veengronden

Investeringskosten

€ 1 mld. 

Uitgaande van:

 

15.500 ha vernatte landbouwgrond

 

Aanschafkosten van de grond: € 80.000 per ha

Kruidenrijk grasland, akker- 
en weidevogelbeheer, 
overgangszones Natura 2000, 
groenblauwe dooradering

Beheer- en 
onderhoudskosten

€ 22 mld. 

Uitgaande van:

 

ANLb-inzet Landbouwakkoord

 

334.168 ha

 

€ 1.117.140.120 per jaar

Extra areaal bos

Investeringskosten

€ 1 mld. 

Uitgaande van:

 

10.000 extra ha bos

 

Grondverwervingskosten: € 80.000

 

Inrichtingskosten: € 28.000111

 

Beheerkosten: 1%

Beheer- en 
onderhoudskosten

€ 99 mln. 

Monitoring en 
inventarisatiekosten

Investeringskosten

€ 123 mln. 

Uitgaande van:

 

Monitoren van 75% van Nederland

 

Aantal ha in Nederland: 4.154.302

 

Normkosten monitoring: 21 €/ha (op basis van ongewogen 
gemiddelde SKP Bij12 voor monitoring112)

 

Inventarisatiekosten: 200% van de normkosten van monitoring

Beheer- en 
onderhoudskosten

€ 852 mln. 

105  Fiche arealen en connectiviteit.

106  https://www.abnamro.nl/nl/zakelijk/insights/sectoren-en-trends/agrarisch/pragmatische-aanpak-stikstofcrisis.html.

107  https://klimaatadaptatienederland.nl/publish/pages/197257/mra-klimaatadaptieve-stadsharten-def-d10040840_1.pdf.

108  Gebaseerd op expert kennis Arcadis en Berenschot (2023).

109  https://edepot.wur.nl/538873.

110  https://www.bijenlandschap.nl/wp-content/uploads/2016/06/Bijvriendelijk-beheer-brochure-10-digi.pdf.

111  WUR, Actualisatie normkosten natuur ten behoeve van kostenberekeningen (WOt-rapport 146 webversie).

112  https://www.bij12.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap/monitoring-en-natuurinformatie/normkosten-monitoring/.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

48

Administratieve lasten juridische en instrumentele 
maatregelen
Om een inschatting te maken van de administratieve lasten 
hebben we met experts een concrete set instrumentele en 
juridische maatregelen bedacht die genomen zouden kunnen 
worden om aan de eisen van de verordening te voldoen. De 
experts adviseren in totaal vijftig maatregelen te nemen. Deze 
maatregelen vragen verdere uitwerking. In sommige gevallen 
gaat dit om uitwerking op landelijk niveau, in andere gevallen 
op provinciaal of gemeentelijk niveau (denk bijvoorbeeld aan 
het stellen van groennormen of het vastleggen van ruimte en 
spreiding voor natuur in omgevingsvisies en -plannen). In 
totaal schatten wij in dat hiermee bijna 3.000 plannen moeten 
worden gemaakt. We gaan ervan uit dat voor het maken 
van een plan gemiddeld 2 fte een jaar bezig is. Voor het ene 
plan zal dit een overschatting zijn en voor het andere plan 
een onderschatting. De contante waarde voor het maken en 
vastleggen van al deze plannen bedraagt, rekening houdend met 
een normuurtarief van € 63 per uur en 1.822 werkbare uren 
per jaar, circa € 624 miljoen tot 2050.

Om te komen tot het aantal plannen en maatregelen hebben 
onze experts plannen en maatregelen op een rij gezet die 
zij zouden adviseren. Vervolgens hebben we ingeschat of 
deze plannen op gemeentelijk, provinciaal of nationaal 
niveau zouden moeten worden vormgegeven en om hoeveel 
plannen en maatregelen het in totaal dus gaat. Bij het 
maken van plannen en het opstellen van maatregelen kan 
bijvoorbeeld worden gedacht aan: een plan maken voor 
het voordeliger maken van biologisch voedsel, het invoeren 
voor een gebruikersheffing natuur, onderzoek doen naar 
‘natuurneutrale’ bedrijfsvoering van het Rijk, maar ook 
het vastleggen van ruimte en spreiding voor natuur in 
omgevingsvisies en omgevingsplannen of het opnemen van 
groennormen op decentraal niveau. De redenering achter 
de inschatting van 2 fte per plan is dat in de regel bij het 
maken van plannen of het invoeren van maatregelen al 
snel vier personen gedurende een jaar voor de helft van hun 
tijd betrokken zijn. In sommige gevallen worden externe 
partijen ingehuurd om een deel van het werk uit te voeren. 
De inschatting van 2 fte voor een jaar betreft dus niet enkel 
ambtenaren, maar omvat ook externe adviseurs, bedrijven en 
onderzoekers. De inschatting van de totale administratieve 
lasten zijn met grote onzekerheid omgeven, omdat nog niet 
bekend is tot welke plannen/maatregelen exact wordt besloten 
naar aanleiding van de Verordening. Het gaat dus om een 
indicatie van de kosten.

Naast het maken van plannen zijn er ook kosten verbonden 
aan het jaarlijks uitvoeren van bepaalde plannen. Op basis 
van de verschillende plannen hebben we een inschatting 
gemaakt voor de kosten van uitvoering van de voorgestelde 
maatregelen. We komen hierbij uit op bijna 1.700 fte die nodig 
is om de plannen uit te voeren. Rekening houdend met een 
normuurtarief van € 63 per uur en 1.822 werkbare uren per 
jaar, komen we voor de kosten voor het uitvoeren van al deze 
plannen uit op een contante waarde van circa € 3 miljard tot 
2050.

Bewust presenteren we hier niet de individuele juridische en 
instrumentele maatregelen die door onze experts zijn bedacht. 
We gebruiken deze maatregelen enkel om de maatschappelijke 
kosten van het genoemde instrumentarium in te schatten. De 
wijze waarop aan de verplichtingen uit de Verordening invulling 
wordt gegeven, is een beleids- en politieke keuze.

Regeldruk voor bedrijfsleven en burgers door 
juridische en instrumentele maatregelen
We hebben een inschatting gemaakt van het aantal burgers 
en bedrijven dat per jaar per maatregel geraakt wordt en het 
aantal uur dat het een burger of bedrijf naar verwachting kost 
om aan de regelgeving te voldoen. Door sommige juridische 
en instrumentele maatregelen worden nauwelijks burgers en 
bedrijven geraakt. Door andere maatregelen worden burgers en 
bedrijven juist wel geraakt. Enkele voorbeelden van dergelijke 
maatregelen zijn additionele verplichtingen in het Bouwbesluit 
of het opnemen van verplichte groennormen bij nieuwbouw of 
renovatie. We hanteren voor burgers een uurtarief van € 18 per 
uur en voor bedrijven € 58 per uur (op basis van het Handboek 
Meting Regeldrukkosten geïndexeerd naar prijspeil 2023).

Financiering
Een MKBA geeft inzichten in de kosten en baten voor de 
maatschappij als geheel, op het schaalniveau van Nederland. 
Hoe de kosten gefinancierd worden, is in beginsel voor een 
MKBA niet relevant. Echter, richting implementatie van de 
Verordening is het wel noodzakelijk om een duidelijk beeld te 
krijgen van beschikbare budgetten, in ieder geval tot het jaar 
2030. 

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

49

Er zijn verschillende financieringsbronnen op verschillende 
niveaus relevant voor de Verordening:

 

• Op Europees niveau: de EU ondersteunt haar lidstaten in de 

uitvoering van de Verordening.

 

• Op het niveau van Nederland: financiering voor de 

uitvoering van de Verordening door Nederland kan ook 
gevonden worden in bestaand beleid en programma’s. Er 
is immers al budget gereserveerd door het kabinet voor de 
instandhouding en het herstel van natuur in Nederland, 
zoals blijkt uit de onderstaande programma’s. Deze kunnen 
ook mede ingezet worden voor natuurherstel in het kader 
van de Verordening. Voorbeelden hiervan zijn113:

 

-

Het Transitiefonds Landelijk Gebied en Natuur (€ 24 
miljard tot 2035);

 

-

Het PAGW (€ 700 miljoen tot 2030);

 

-

Het KRW-programma (€ 1 miljard); 

 

-

Het Deltafonds (€ 27 miljard, maar niet primair voor 
natuurherstel); 

 

-

Het Programma Natuur (€ 3 miljard tot 2030);

 

-

Het Waddenfonds (€ 600 miljoen tot 2027);

 

-

Het Programma IRM (budget moet nog vastgesteld 
worden);

 

-

Het Aanvalsplan Grutto: hiervoor is financiering 
beschikbaar tot 2027 vanuit het Agrarisch Natuur 
en Landschapsbeheer (ANLb) voor bijvoorbeeld 
kruidenrijke grasland, maai- en peilbeheer via het 
Subsidiestelsel Natuur en Landschap; 

 

-

De financiering beschikbaar vanuit het GLB: dit is € 152 
miljoen voor de eco-regeling. Deze eco-regeling omvat 
doelgerichte betalingen voor klimaat, bodemkwaliteit, 
biodiversiteit en milieukwaliteit. Dit bedrag is constant 
tot en met 2027; 

 

-

Het Klimaatfonds: financiering beschikbaar voor het 
verhogen van het grondwaterpeil, maar ook voor de 
aanleg van landschapselementen van hoge diversiteit.

 

-

Het Klimaatakkoord: voor de inrichting van 
rijksgronden is € 15 miljoen beschikbaar gesteld vanuit 
het Klimaatakkoord. 

113  Zie ook de financieringsparagrafen in hoofdstuk 3.

 

• Tot slot kan financiering ook in samenwerking met de 

private sector tot stand komen. In de Quickscan Impact 
EU-Verordening Natuurherstel114 is daarover het volgende 
opgeschreven: ‘Het recente advies vanuit de Raad voor de 
Leefomgeving (22 december 2022) stelt dat de financiële 
sector een belangrijke rol zou moeten spelen in de transitie 
naar een duurzame economie, maar dat sturing vanuit de 
overheid ook nodig is om de financiële sector hiertoe te 
bewegen. Dit kan op verschillende manieren en is ook voor 
de implantatie van de Verordening relevant als het gaat om 
financiering van maatregelen: 

 

-

Veranker de duurzame ontwikkeling in het 
businessmodel van financiële instellingen. 

 

-

Geef verduurzaming een grotere rol in de regels voor en 
toezicht op de financiële sector. 

 

-

Stimuleer duurzame beleggingen in het nieuwe 
pensioenstelsel. 

 

-

Creëer een volwaardige nationale investeringsinstelling.’115

Hiervoorgaand overzicht kent uiteraard nog de nodige 
onzekerheden, omdat programma’s onderhevig zijn aan 
jaarlijkse bijstelling (bijvoorbeeld het Programma Natuur en 
het Transitiefonds). Ook is er geen informatie bekend over 
het doorlopen van budgetten na 2030. Daarnaast is er zowel 
op beleid als monitoring een beleidsopgave, waarvoor nog 
geen middelen gereserveerd zijn. Het exacte financieringsgat is 
derhalve nog niet exact bepaald. 

5.5.3  Maatschappelijke baten
Tabel 7 presenteert de baten van de Verordening. Na de tabel 
worden de baten nader toegelicht en enkele rekenvoorbeelden 
gegeven. 

114  Arcadis (2022). Zie: https://open.overheid.nl/documenten/ronl-581e29b92259088a9

ef0ca85e761dac27b8aa9b2/pdf.

115  https://www.rli.nl/publicaties/2022/advies/financiering-in-transitie.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

50

Tabel 7. 

Overzicht van de baten in contante waarden, uitgaande van eerste schattingen op basis van expertkennis, een analyseperiode 2024-

2050 en discontovoet 2,25% (zie ook algemene uitgangspunten, paragraaf 5.3). 

De driepuntsschaal: +: de Verordening draagt in positieve zin bij aan deze baat. 0: er is geen effect (niet positief en niet negatief) te verwachten. - : 

de Verordening draagt in negatieve zin bij aan deze baat.

Baat

Contante 
waarde (CW) of 
beoordeling

Uitleg

Biodiversiteit


Positief effect
CW voor 50% 
vermeden 
herstelkosten: € 9 
miljard.

De Verordening heeft een positief effect op de (niet-) gebruikswaarde en intrinsieke waarde van 
biodiversiteit door het bevorderen van ecosysteemdiensten en het behoud van flora en fauna. Mits 
zorgvuldige herstelmaatregelen worden gekozen en geïmplementeerd, zal de Verordening leiden tot 
een verbetering van biodiversiteit. Hiermee kan mogelijk (een deel van) de geraamde kosten worden 
vermeden voor de uitvoering van de Habitatrichtlijn waar de Natura 2000-gebieden in Nederland onder 
vallen, wat neerkomt op een bedrag van circa € 900 miljoen per jaar.116

(Drink)water- 
beschikbaarheid
Ecosysteemdiensten: 
productiediensten


Positief effect

De Verordening heeft een positief effect op de (drink)waterbeschikbaarheid door het toevoegen en 
herstellen van natuur. Natuur bevordert waterbuffering en verhoogt (drink)waterbeschikbaarheid tijdens 
droogte.
Verhoging van het grondwaterpeil draagt bij aan duurzaam waterbeheer, vergroot directe beschikbaar-
heid en behoud van huidige verdrogingsgevoelige natuurwaarden.

Voedselzekerheid
Ecosysteemdiensten: 
productiediensten


Positief effect
CW voor 5% 
vermeden kosten-
stijging voedsel: 
€ 45 miljard.

Via positieve effecten van de anderen baten van de Verordening, zoals toename in biodiversiteit en 
bodemkwaliteit, zal de voedselzekerheid ook toenemen. Dit geldt voor zowel groenten en fruit, als voor 
vissoorten. Het niet verder achteruitgaan van natuurlijke bestuivers etc. kan kostenstijgingen van voedsel 
tegengaan. Bij 5% vermeden kosten, is dit € 2 miljard per jaar op de boodschappenrekening van de 
consument.

Bodemkwaliteit
Ecosysteemdiensten: 
regulerende diensten


Positief effect

De Verordening heeft een positief effect op de bodemkwaliteit door het toevoegen van agrarische natuur 
en het verminderen van verzuring, verdroging en vermesting door intensieve landbouw. Dit is essentieel 
voor het herstel en de verbetering van habitats en biodiversiteit, wat weer bijdraagt aan een gezondere 
bodem. De exacte omvang van het effect is nader te bepalen bij verdere concretisering van het Nationaal 
Herstelplan.

Waterkwaliteit
Ecosysteemdiensten: 
regulerende diensten


Positief effect

De Verordening heeft een positief effect op de waterkwaliteit door het bevorderen van natuurherstel 
en het verminderen van verontreinigende stoffen in water. Herstelmaatregelen dragen bij aan filtratie, 
opname van nutriënten en vermindering van erosie. Hoewel het effect sterker kan zijn in beekdalen, zal 
het over het algemeen positieve resultaten opleveren voor de waterkwaliteit, ongeacht het specifieke 
gebied. De exacte reductie van emissies van schadelijke stoffen naar water door de herstelmaatregelen is 
momenteel onzeker en afhankelijk van maatregelkeuzes in het Nationaal Herstelplan.
Additioneel groen in stedelijk gebied, zoals bomen, gras en groene daken, kan volgens het TEEB 
Stad-rapport (2019) leiden tot een aanzienlijke reductie van 34% tot 99% in waterzuiveringskosten, waar-
van de gemiddelde kosten € 0,86 per m3 bedragen.

Luchtkwaliteit
Ecosysteemdiensten: 
regulerende diensten


Positief effect
CW voor afvang 
fijnstof: € 8 miljard.

De Verordening heeft een positief effect op de luchtkwaliteit door het bevorderen van natuurherstel en 
het vergroten van natuurgebieden. Meer natuur zorgt voor filtering van verontreinigende stoffen en zuur-
stofproductie, wat resulteert in een verbeterde luchtkwaliteit. Daarnaast helpt groen ook bij het verminde-
ren van het ‘stedelijke hitte-eilandeffect’ en de behoefte aan energie-intensieve activiteiten. Dit resulteert 
in aanzienlijke voordelen, zoals een jaarlijkse baat van ongeveer € 12 miljoen voor afvang van fijnstof door 
extra natuur en een baat van ongeveer € 396 miljoen per jaar voor afvang van fijnstof door extra boom-
kronen. De contante waarde van de totale baat van afvang van fijnstof is tot 2050 ongeveer € 8 miljard.

Klimaat
Ecosysteemdiensten: 
regulerende diensten


Positief effect
CW voor afvang 
CO2: circa € 500 
miljoen. 
CW voor 
vermeden kosten 
waterschade: circa 
€ 66 miljard.

 

Het treffen van herstel- en verbeteringsmaatregelen voor habitats en biodiversiteit heeft een positief ef-
fect op klimaatdoelstellingen. Het verhoogt de lokale temperatuurverlaging door extra groen in stedelijke 
gebieden, draagt bij aan afvang van CO

2 en vermindering van broeikasgasemissies en resulteert in een 

robuustere waterhuishouding met minder waterschade. De Verordening leidt dus tot een positief effect 
op klimaatdoelstellingen, met onder andere een jaarlijkse baat van ongeveer € 26 miljoen Voor afvang 
van CO2 door extra boomkronen. De totale baat voor afvang van CO

2 is in contante waarde tot 2050 circa 

€ 500 miljoen.
Hogere grondwaterstanden in veenweidegebieden, zoals voorgesteld in het Klimaatakkoord, dragen bij 
aan CO2-reductie, maar de baten worden niet toegeschreven aan de Verordening.
De Verordening resulteert in een robuustere waterhuishouding, met meer buffercapaciteit en minder 
waterschade, wat volgens TEEB Stad actualisatie (2019) kan resulteren in herstelkosten per huishouden 
van circa € 26.000. Uitgaande van 140.000 kwetsbare huishoudens kan dit resulteren in vermeden water-
schade van circa € 66 miljard in contante waarde tot 2050. 

116  https://environment.ec.europa.eu/strategy/biodiversity-strategy-2030_en. Dit is exclusief de kosten voor niet-beschermde gebieden en aanvullende bescherm- en 

herstelmaatregelen.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

51

Baat

Contante 
waarde (CW) of 
beoordeling

Uitleg

Groene recreatie
Ecosysteemdiensten: 
culturele diensten


Positief effect

De Verordening heeft een positief effect op groene recreatie en culturele ecosysteemdiensten door het 
toevoegen van groene ruimtes. Dit biedt mogelijkheden voor recreatieve activiteiten. Hoewel groene 
recreatie negatieve effecten zoals verstoring van de natuurlijke omgeving met zich mee kan brengen, 
kunnen passende maatregelen voor bezoekersbeheer deze effecten beheersen.

Gezondheid


Positief effect
CW: circa € 408 
miljoen.

De Verordening heeft een positief effect op de gezondheid door het bevorderen van groene ruimtes. 
Additioneel groen heeft aantoonbare positieve effecten op zowel het mentale welzijn als de fysieke 
gezondheid. Het regelmatig spenderen van tijd in de natuurlijke omgeving kan stress verminderen, de 
stemming verbeteren en ontspanning bevorderen. Bovendien kan groen uitnodigen tot fysieke activiteit, 
wat gunstig is voor de gezondheid. De Verordening leidt tot gezondheidsvoordelen zoals vermeden 
zorgkosten en minder arbeidsverlies, met een totale contante waarde van ongeveer € 408 miljoen over 
de hele analyseperiode.

Vestigingsklimaat en 
vastgoedwaarde


Positief effect

De Verordening heeft een positief effect op het vestigingsklimaat en de vastgoedwaarde door het bevor-
deren van groene ruimtes en natuurlijke omgevingen. Onderzoeken tonen aan dat de aanwezigheid van 
groen de vastgoedwaarde kan verhogen en dat mensen bereid zijn meer te betalen voor panden met 
toegang tot groen. Het specifieke effect varieert echter afhankelijk van factoren zoals locatie, kwaliteit 
en toegankelijkheid van het groen, en de marktvraag. Het grootste effect wordt waarschijnlijk bereikt 
binnen de bebouwde kom, met name door de invulling van artikel 6 (stedelijke ecosystemen).

Sociale cohesie

+ of – 
Positief of negatief 
effect
 

De Verordening kan zowel positieve als negatieve effecten hebben op sociale cohesie, zoals de verbete-
ring van sociale banden door groene omgevingen, maar ook het risico op criminaliteit in rustige parken. 
Anderzijds kunnen herstelmaatregelen in sectoren zoals bodemberoerende visserij negatieve gevolgen 
hebben, met potentiële werkloosheid, omscholing en sociale spanningen in vissersdorpen.

Ruimte voor 
vergunningen onder 
de Wet natuur-
bescherming (Wnb)


Mogelijk een 
positief effect

De Verordening kan een positief effect hebben op de ruimte voor vergunningverlening, aangezien het 
nemen van maatregelen om stikstofdepositie te verminderen leidt tot natuurherstel en het behalen van 
stikstofdoelen, wat weer de mogelijkheid vergroot om vergunningen te verlenen, inclusief voor activitei-
ten zoals woningbouw.

Verdringingseffecten


Negatief effect

De implementatie van de Verordening kan zowel positieve als negatieve effecten hebben, zoals het com-
bineren van klimaat- en natuurmaatregelen, maar ook concurrentie om schaarse ruimte en potentieel 
verlies van ruimte voor sectoren zoals landbouw en visserij. Specifiek kunnen de artikelen 4, 5, 6 en 9 van 
de Verordening leiden tot verdringingseffecten, met potentiële negatieve impact op betrokken sectoren.

Verkeer en 
bereikbaarheid

0
Geen effect

De implementatie van maatregelen in het kader van de Verordening, zoals het aanpassen van de maxi-
maalsnelheid op wegen en ecologisch maaibeheer , kan leiden tot een beperkte afname van stikstof-
depositie, verbetering van de biodiversiteit en mogelijke voordelen zoals verminderde geluidsoverlast 
en verhoogde verkeersveiligheid. Over het algemeen wordt echter geen significant effect verwacht op 
verkeer en bereikbaarheid door de genomen maatregelen in alle artikelen van de Verordening.

TOTAAL 

Meer dan 129 mld. 
contante waarde 
tot 2050

Positief effect: 

 

Biodiversiteit

 

(Drink)waterbeschikbaarheid

 

Bodemkwaliteit

 

Voedselzekerheid

 

Waterkwaliteit

 

Luchtkwaliteit

 

Klimaat

 

Groene recreatie

 

Gezondheid

 

Vestigingsklimaat en vastgoedwaarde

 

Sociale cohesie

 

Ruimte voor vergunningen onder de Wnb

Geen effect: 

 

Verkeer en bereikbaarheid

Negatief effect: 

 

Sociale cohesie

 

Verdringingseffecten

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

52

Biodiversiteit
Introductie
Biodiversiteit werkt op meerdere wijzen door in de economische 
waarde van natuur: via de gebruikswaarde en de niet-
gebruikswaarde117: zie paragraaf 2.1. 

 

• Voor het kunnen voldoen aan de normen van de 

Habitatrichtlijn in de Natura 2000-gebieden in Nederland 
is naar schatting € 900 miljoen per jaar nodig.118 Een 
deel van deze kosten kan mogelijk vermeden worden bij 
uitvoering van de Verordening. We gaan uit van 50% 
vermeden kosten, ofwel € 450 miljoen per jaar. Dit komt 
neer over de analyseperiode op een contante waarde van 
€ 8,8 miljard.

 

• Daarnaast wordt aan biodiversiteit vaak een intrinsieke 

waarde toegekend. Dit gaat over de waarde die mensen 
toekennen aan het voortbestaan van flora en fauna. 

Effect
Zoals ook al gesteld in de quickscan119 leidt de Verordening 
tot een positief effect op de biodiversiteit van verschillende 
ecosystemen. Hierbij horen dus ook de mariene ecosystemen 
waarin biodiversiteit verbetert. Een verhoging van de 
biodiversiteit geeft een positief effect op zowel de (niet-)
gebruikswaarde als de intrinsieke waarde van biodiversiteit. 
De Verordening heeft een positief effect op flora en fauna 
en de omvang en kwaliteit van natuurgebieden, mits 
herstelmaatregelen zorgvuldig gekozen en geïmplementeerd 
worden. 

Indicatief rekenvoorbeeld
In het tekstkader hieronder staat een rekenvoorbeeld over 
de betalingsbereidheid en de niet-gebruikswaarde van 
biodiversiteit.120 Hier wordt inzicht gegeven in de economische 
waardering van biodiversiteit, los van het directe gebruik, 
aan de hand van concrete berekeningen per huishoudtype en 
natuurtype. 

117  Gebruikswaarde: de ecosysteemdiensten die de natuur levert. Niet-

gebruikswaarde: het belang dat mensen hechten aan het voortbestaan van 

biodiversiteit. Bron: Arcadis en CE Delft (2018), ‘MKBA Werkwijzer Natuur’.

118  https://environment.ec.europa.eu/strategy/biodiversity-strategy-2030_en. Dit is 

exclusief de kosten voor niet-beschermde gebieden en aanvullende bescherm- 

en herstelmaatregelen.

119  Quickscan Impact EU-Verordening Natuurherstel, verkennend onderzoek naar 

de impact van de EU-Verordening Natuurherstel op Nederland, 2 mei 2023.

120  Bronnen uit het tekstkader: 

 http://www.omgevingseconomie.nl/wp-content/uploads/2012/03/

KengetallenOmgevingskwaliteiten.pdf

 

Huishoudensprognose 2021-2070: Groei aantal huishoudens houdt aan (cbs.nl)

.

Tekstkader.

Indicatief rekenvoorbeeld betalingsbereidheid niet-
gebruiks  waarde  biodiversiteit
Biodiversiteit kent niet-gebruiksbaten: de welvaart die men 
ontleent aan het bestaan van planten en dieren, los van 
hun eigen gebruik. Voor de gebruikswaarde van natuur 
en biodiversiteit, zoals recreatieve beleving, worden deze 
baten bepaald in paragraaf de paragraaf Groene Recreatie. 
De niet-gebruiksbaten worden in euro’s bepaald per 
huishouden per jaar voor verschillende natuurtypen. De 
prijzen per natuurtype verschillen van € 25 voor grasland tot 
€ 8 voor heide. De prijs voor alle natuurtypen gemiddeld is 
€ 13. Gekeken naar de huishoudensprognose van CBS (2021) 
zijn de baten voor natuurtypen in Nederland daarmee:

 

2021: 8,04 miljoen huishoudens x € 13 ≈ € 105 miljoen. 

 

2035: 8,88 miljoen huishoudens x € 13 ≈ € 115 miljoen.

Verschillen tussen de artikelen in de Verordening
Alle artikelen uit de Verordening leiden tot een positief effect 
op biodiversiteit. De volgende specifieke aandachtspunten zijn 
nog te benoemen:

 

• Artikel 7 stelt dat de natuurlijke verbindingen van 

rivieren en de natuurlijke functies van de bijbehorende 
overstromingsgebieden hersteld moeten worden. Het is 
noodzakelijk om ‘barrières voor de verbindingen in de 
lengte en breedte van oppervlaktewateren’ in kaart te 
brengen en waar nodig te verwijderen. Dit heeft onder 
andere als doel om vispasseerbaarheid te garanderen. Als 
het gaat om de rivieren in Nederland, zijn bij veel barrières 
(zoals stuwen en sluizen) al maatregelen getroffen om 
de vispasseerbaarheid te borgen.121 De Verordening heeft 
daarmee geen aanvullend effect op vispasseerbaarheid 
en habitatconnectiviteit. Dit geldt mogelijk wel voor de 
Deltawerken. De Verordening geeft op dit moment geen 
uitsluitsel over de barrièrewerking van de Deltawerken in 
Nederland. Het is bekend dat de Deltawerken een knelpunt 
vormen voor migrerende vissen.122 Als deze ook verbeterd 
dienen te worden, kan dit wel positieve aanvullende 
effecten voor de biodiversiteit van mariene ecosystemen 
teweegbrengen.

121  Ruim baan voor vis | Rijkswaterstaat.

122  Zie onder andere ‘Vis intrek in de Delta Een inventarisatie van 

migratieknelpunten’ door  E. M. Hartgers, J.J.G.M. Backx & T. Walhout, rapport 

RIKZ-2001.049, Rapport RIZA 2001.057 en https://www.rijkswaterstaat.nl/water/

waterbeheer/waterkwaliteit/maatregelen-waterkwaliteit/ruim-baan-voor-vis/

kier-haringvlietsluizen#:~:text=Maar%20voor%20trekvissen%20betekent%20

zo,voor%20bedacht%3A%20het%20zogeheten%20Kierbesluit. Geraadpleegd op 

30-11-2023.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

53

 

• Bestuivers spelen een belangrijke rol in het behoud en 

de bevordering van biodiversiteit.123 Enerzijds zorgen 
zij voor het behoud van plantendiversiteit door kruis-
bestuiving te faciliteren.124 Dit draagt bij aan het behoud 
van verschillende genotypen binnen plantensoorten, 
wat essentieel is voor hun aanpassings vermogen 
aan veranderende omgevingsomstandigheden.125 
Anderzijds hebben zij een rol in het onderhoud van 
ecosysteemdiversiteit. Bestuivers zijn namelijk ook cruciaal 
voor de productie van zaden en vruchten126, die dienen 
als voedselbronnen voor diverse dieren in een ecosysteem. 
Door het faciliteren van de voortplanting van planten, 
ondersteunen bestuivers indirect de biodiversiteit van dieren 
die afhankelijk zijn van deze planten voor voedsel. Kortom, 
artikel 8 uit de Verordening draagt bij aan het positieve 
effect op biodiversiteit.

(Drink)waterbeschikbaarheid
Introductie
Herstelmaatregelen die leiden tot meer groen binnen 
stedelijke127 en natuurlijke128 omgevingen hebben gunstige 
effecten op de buffercapaciteit van water door regenwater op 
te vangen en vast te houden. Groene buffers verminderen 
het risico op overstromingen en zorgen voor een tragere en 
gelijkmatigere afvoer van water, wat resulteert in een verhoogde 
beschikbaarheid van water tijdens droge periodes.

Daarnaast heeft een verhoging van het grondwaterpeil 
voordelen voor het aanvullen van waterreservoirs.129 Een 
verhoogd grondwaterpeil kan leiden tot een toename van de 
beschikbaarheid van water in de bodem. Dit kan gunstig zijn 
voor planten, landbouwgewassen en natuurlijke ecosystemen, 
omdat ze gemakkelijker toegang hebben tot water. Daarnaast 
kan een hoger grondwaterpeil ook bijdragen aan de aanvulling 
van oppervlaktewaterbronnen zoals rivieren, meren en 
moerassen.

Effect
Het bevorderen van groen en het verhogen van het 
grondwaterpeil zijn geïntegreerde benaderingen die niet alleen 
de waterbuffercapaciteit vergroten, maar ook bijdragen aan 
een duurzaam waterbeheer. De Verordening heeft daarmee 
een positief effect op (drink)waterbeschikbaarheid in diverse 
omgevingen.

123  Bescherming bijen en andere bestuivers | Natuur en biodiversiteit | Rijksoverheid.nl.

124  Eigenschappen bijen in bestuiving - De Valksche Bijenhof - Bijen bestuiving.

125  Het belang van genetische variatie (greelane.com).

126  Bijenhouden (wur.nl).

127  https://open.overheid.nl/documenten/

ronl-7be932b6-6ebb-4a78-9596-7bd39cffcd23/pdf.

128  Bomen, Bos en Waterbeheer | STOWA.

129  pdf (overheid.nl) Kamerbrief Water en Bodem sturend 2022.

Verschillen tussen de artikelen uit de Verordening
De toename in (drink)waterbeschikbaarheid is met name 
te verwachten als gevolg van invulling van de eisen uit de 
volgende artikelen:

 

• Artikel 4 (terrestrische, kust- en zoetwaterecosystemen), 

artikel 9 (landbouwareaal) en artikel 10 (bosecosystemen): 
extra groen in het landelijk gebied leidt tot aanvulling van 
de grondwaterstanden en daarmee tot een grotere (drink)
waterbeschikbaarheid. 

 

• Artikel 6 (stedelijk gebied): extra groen in stedelijk 

gebied leidt tot meer opvang van hemelwater. Dit kan 
de grondwaterpeilen verhogen en daarmee ook de 
waterbeschikbaarheid voor bijvoorbeeld irrigatiedoeleinden 
vergroten.

Voedselzekerheid 
Introductie 
Verschillende baten van de Verordening dragen op hun 
beurt bij aan een verbeterde voedselproductie en duurzame 
landbouwpraktijken. Vooral een waarborging van een 
voldoende hoeveelheid bestuivers zal hier een cruciale rol in 
spelen. Deze insecten zorgen namelijk dat planten, waaronder 
voedselgewassen, zich kunnen voorplanten en dus voor 
vruchten kunnen zorgen die wij vervolgens eten. Daarbij 
heeft biodiversiteit ook een positieve wisselwerking met de 
vispopulatie uit mariene ecosystemen. 

Effect 
De Verordening leidt tot verschillende positieve effecten 
die bijdragen aan meer voedselzekerheid. Zo zal een hogere 
biodiversiteit onder andere bijdragen aan het in stand houden 
van bestuivers. Dit is cruciaal voor de voedselproductie in 
Nederland omdat meer dan 75% afhankelijk is van hun 
bestuiving.130 Tegelijkertijd zal een toename van de bodem-
kwaliteit ook gunstige effecten kunnen hebben op opbrengsten 
uit de landbouw.  

Ook via een toename van de vispopulatie in mariene eco-
systemen zal biodiversiteit een positieve doorwerking hebben 
op de voedselzekerheid. Hoe meer biodiversiteit in mariene 
ecosystemen, hoe groter de overlevingskans van een (vis)soort 
en hoe weerbaarder deze soort wordt tegen veranderend klimaat 
of overbevissing. Hierdoor stijgt niet alleen de voedselzekerheid 
van groenten en fruit, maar ook van vissoorten. 

Indicatief rekenvoorbeeld

130  Bescherming bijen en andere bestuivers | Natuur en biodiversiteit | Rijksoverheid.nl

.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

54

Gemiddeld besteden consumenten circa 11% van hun uitgaven 
aan voeding, wat in totaal neerkomt op bijna € 45 miljard 
in 2021. Hiervan gaat een kwart naar vlees en vis. Van alle 
voedingsmiddelen werd gemiddeld 23% aan groente en fruit 
uitgegeven. Een consument besteedt gemiddeld 21% aan brood 
en graanproducten. De uitgaven aan zuivel zijn goed voor 14% 
van de totale uitgaven aan voedingsmiddelen.131

Indien we – zeer conservatief – veronderstellen dat de 
maatregelen uit de Verordening een kostenstijging van 5% 
kunnen voorkómen vanwege een vermeden afname van 
natuurlijke bestuiving etc., dan bedragen de vermeden kosten 
€ 2 miljard per jaar. In contante waarde tot 2050 is dit ruim 
€ 45 miljard.

Verschillen tussen de artikelen uit de Verordening 
Alle artikelen uit de Verordening leiden tot een verbeterde 
voedselvoorziening. 

Bodemkwaliteit
Introductie
Een gezonde bodem houdt water en voedingsstoffen vast en 
biedt een goed milieu voor flora en fauna om in of op te leven. 
Een gezonde bodem is dus nodig voor herstel en verbetering van 
habitats en biodiversiteit.132 Aan de andere kant leiden herstel 
en verbeteringsmaatregelen voor habitats en biodiversiteit ook 
tot een gezondere bodem. Er is dus een wisselwerking tussen 
de kwaliteit van de bodem en de kwaliteit van natuur en 
biodiversiteit.

Effect
In 2020 was 54% van de Nederlandse bodem in gebruik 
als agrarisch terrein.133 De areaaluitbreiding van agrarische 
natuurtypen vindt plaats op het huidige agrarisch areaal van 
Nederland. Dit betekent dat er een verschuiving plaatsvindt 
van het areaal van agrarisch terrein naar agrarische natuur. 
De Verordening leidt dus tot een toename in agrarische natuur 
en daarmee tot een verbetering van de bodemkwaliteit, omdat 
verzuring, verdroging of vermesting door intensieve landbouw 
worden gereduceerd, wat essentieel is voor het herstel en de 
verbetering van habitats en biodiversiteit. De Verordening heeft 
dus een positief effect op de bodemkwaliteit.

131  Voedingsmiddelen ruim 11 procent in prijs gestegen (cbs.nl).

132  https://www.milieucentraal.nl/eten-en-drinken/milieubewust-eten/

milieugevolgen-van-landbouw/#slechte-bodemkwaliteit

.

133  Hoe wordt de Nederlandse bodem gebruikt? (CBS 2020). Zie: https://longreads.

cbs.nl/nederland-in-cijfers-2020/hoe-wordt-de-nederlandse-bodem-gebruikt/.

Indicatief rekenvoorbeeld
Het Handboek Milieuprijzen134 biedt kengetallen voor de 
emissies naar de bodem in euro’s per kilogram emissies van 
bepaalde stoffen. Het is op dit moment niet te zeggen tot welke 
afname in emissies135 van bepaalde stoffen naar de bodem de 
natuurherstelmaatregelen van de Verordening leiden. Dit is 
ook sterk afhankelijk van de maatregelkeuze in het Nationaal 
Herstelplan en de specifieke locaties van deze maatregelen.

Deposities naar de bodem kunnen plaatsvinden door afval of 
vermesting. De kengetallen voor de emissies naar de bodem 
vanuit het Handboek Milieuprijzen betreffen hoofdzakelijk 
metalen. Baten van maatregelen die leiden tot een 
vermindering van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen 
en meststoffen zijn te berekenen met deze kengetallen, 
als bekend is welke stoffen aanwezig zijn in de 
gewasbeschermingsmiddelen en/of meststoffen die verminderd 
zullen worden. 

Verschillen tussen de artikelen uit de Verordening
Alle artikelen uit de Verordening leiden tot een verbeterde 
bodemkwaliteit. Een verbetering van habitats in landelijk 
gebied hebben het meest directe positieve effect op de 
bodemkwaliteit. Ook in stedelijk gebied (artikel 6) geldt dat het 
additionele stedelijk groen resulteert in een verbetering van de 
bodemkwaliteit.136

Waterkwaliteit
Introductie
Natuurlijke ecosystemen hangen nauw samen met de 
waterkwaliteit. Natuurherstel heeft een positieve invloed op 
de waterkwaliteit door het zuiveren en filteren van water, 
verminderen van voedingsstoffen en het creëren van geschikte 
habitats voor waterorganismen.

134  https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2023/02/28/

handboek-milieuprijzen-2023.

135  Wij maken gebruik van de prijzen van emissies vanuit het Handboek 

Milieuprijzen. In de praktijk gaat het hier om deposities, ofwel wat slaat neer. 

Emissies zijn de uitstoot van verontreinigende stoffen in de lucht, terwijl 

deposities de neerslag of afzetting van deze stoffen op oppervlakken betreffen. 

Om zoveel mogelijk aan te sluiten bij het Handboek Milieuprijzen gebruiken we 

in dit geval de term emissie in plaats van depositie.

136  Zie bijvoorbeeld: https://openresearch.amsterdam/nl/page/68327/

bodemkwaliteitsindicatoren-voor-stadslandbouw-en-stedelijk-groen.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

55

Effect
De Verordening heeft een positief effect op de waterkwaliteit. 
Herstelmaatregelen voor habitats en biodiversiteit dragen als 
volgt bij aan een betere waterkwaliteit:

 

• Filtratie: natuurlijke ecosystemen fungeren als natuurlijke 

filters voor water. Planten, bodem en micro-organismen 
kunnen verontreinigende stoffen, zoals sediment, 
nutriënten en chemicaliën, uit het water halen en 
vasthouden. Hierdoor wordt het water gezuiverd en 
verbetert de waterkwaliteit.

 

• Opname van nutriënten: bepaalde planten en algen 

kunnen voedingsstoffen, zoals stikstof en fosfor, uit 
het water opnemen. Deze voedingsstoffen zijn vaak 
in overmaat aanwezig in waterlichamen als gevolg 
van menselijke activiteiten, zoals landbouw. Door 
natuurherstelmaatregelen kunnen deze voedingsstoffen 
worden opgenomen door planten en algen, waardoor het 
water wordt gezuiverd en de waterkwaliteit verbetert.

 

• Vermindering van erosie: natuurlijke vegetatie, zoals 

bossen en graslanden, helpt bij het voorkomen van 
erosie.137 Erosie kan leiden tot sedimentafzetting in 
waterwegen, wat de waterkwaliteit kan verminderen. Door 
natuurherstelmaatregelen worden erosie en sedimentafvoer 
verminderd, waardoor de waterkwaliteit verbetert.

Het positieve effect op de waterkwaliteit is naar verwachting 
sterker in beekdalen dan in uiterwaarden langs grote rivieren. 
In beekdalen vinden meestal intensievere landbouwactiviteiten 
plaats dan de vaak extensievere landbouwactiviteiten in 
uiterwaarden langs grote rivieren. 

Indicatief rekenvoorbeeld
Het Handboek Milieuprijzen (2023)138 biedt kengetallen 
voor de emissies139 naar water in euro’s per kilogram emissies 
van bepaalde stoffen. Het is bij het schrijven van dit rapport 
niet te zeggen tot welke exacte emissieafname naar water de 
natuurherstelmaatregelen van de Verordening leiden. Dit is 
ook sterk afhankelijk van de maatregelkeuze in het Nationaal 
Herstelplan en de specifieke locatie. 

137  Volgens STOWA beïnvloeden bomen het waterbeheer en de waterveiligheid 

aanzienlijk. Bomen dragen bij aan het vasthouden van water in de bodem, 

wat weer gerelateerd is aan het voorkomen van aspecten zoals wateroverlast, 

uitspoeling van nutriënten, en aan het verbeteren van waterkwaliteit, 

klimaatbeleid en biodiversiteit. Dit toont de veelzijdige rol van bomen in 

het voorkomen van erosie en het verbeteren van de waterkwaliteit. Zie: 

https://www.stowa.nl/deltafacts/waterveiligheid/innovatieve-dijkconcepten/

bomen-bos-en-waterbeheer.

138  https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2023/02/28/

handboek-milieuprijzen-2023.

139  Wij maken gebruik van de prijzen van emissies vanuit het Handboek 

Milieuprijzen. In de praktijk gaat het hier om deposities, ofwel wat slaat neer. 

Emissies zijn de uitstoot van verontreinigende stoffen in de lucht, terwijl 

deposities de neerslag of afzetting van deze stoffen op oppervlakken betreffen. 

Om zoveel mogelijk aan te sluiten bij het Handboek Milieuprijzen gebruiken we 

in dit geval de term emissie in plaats van depositie.

De kengetallen in het Handboek Milieuprijzen geven 
milieuprijzen voor een aantal stoffen die in het waterbeleid 
een rol spelen. Hierbij zijn de milieuprijzen voor emissies naar 
zoetwater hoger dan voor zoutwater. Deze stoffen betreffen 
voornamelijk metalen en organische verbindingen. Baten 
van maatregelen die leiden tot een vermindering van het 
gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen 
zijn te berekenen met deze kengetallen, als bekend is welke 
stoffen aanwezig zijn in de gewasbeschermingsmiddelen en/of 
meststoffen die verminderd worden.

Daarnaast geldt dat additioneel groen in stedelijk gebied kan 
leiden tot een reductie van de waterzuiveringsopgave doordat 
planten en bomen helpen bij het absorberen en vasthouden 
van regenwater, het verminderen van oppervlakkige afstroming 
en het bevorderen van infiltratie, waardoor de belasting 
van het riool- en afvoersysteem wordt verminderd en de 
zuiveringsbehoefte afneemt. Bomen, gras, groene daken en 
open water in stedelijk gebied leiden tot 34% tot 100% reductie 
in zuiveringskosten (TEEB, 2019). De kosten voor zuivering zijn 
gemiddeld € 0,93 per m3 (prijspeil 2022).

In het tekstkader140 hierna staat een indicatief rekenvoorbeeld 
aan de hand van de vermeden kosten van waterzuivering 
doordat additioneel groen zorgt voor een reductie van de 
hoeveelheid water die in het riool terechtkomt en gezuiverd 
moet worden. 

140   Bronnen uit het tekstkader: https://www.clo.nl/indicatoren/nl0152-zuivering-

van-stedelijk-afvalwater-stikstof-en-fosfor#:~:text=De%20rioolwaterzuivering%20

is%20een%20taak,daardoor%20fluctuerende%20aanvoer%20van%20hemelwater

Soorten riolering - RIOOLINFO.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

56

Tekstkader.

Indicatief rekenvoorbeeld vermeden kosten waterzuivering
In 2021 is in Nederland in totaal 1,96 miljard m3 rioolwater 
verwerkt, iets meer dan in 2020 (CLO 2023). Uitgaande van 
gemiddeld € 0,93 per m3 (prijspeil: 2022) komt dit neer op 
circa € 2 miljard per jaar.

In Nederland is twee derde van alle riolering gemengd. 
Hier wordt hemelwaterafvoer en rioolafvalwater gemengd 
afgevoerd. Extra groen binnen de bebouwde kom zorgt voor 
extra bergingscapaciteit tijdens hevige regenval. Door deze 
extra berging kan het aantal overstorten tijdens extreem 
weer vermeden worden. Dit resulteert in een reductie in de 
waterzuiveringsopgave. 

Om te berekenen hoeveel waterzuiveringskosten vermeden 
worden door extra groen binnen de bebouwde kom kan 
men de volgende berekening hanteren:

 

Extreme regenbui minus de capaciteit van het hemelwater-
afvoerstelsel geeft de totale hoeveelheid m3 overstorten.

 

De hoeveelheid m3 overstort vermenigvuldigen met de 
zuiveringskosten per m3, namelijk: € 0,93 per m3.

 

Het type groen bepaalt de reductie in zuiveringskosten:

 

-

35% reductie in waterzuiveringskosten (groen dak)

 

-

77% reductie in waterzuiveringsopgave (bomen)

 

-

99% reductie in waterzuiveringsopgave (gras).

Verschillen tussen de artikelen uit de Verordening
De positieve effecten van de Verordening op de waterkwaliteit 
zijn met name gerelateerd aan de artikelen 4, 6 en 7: 

 

• Artikel 4: herstelmaatregelen voor habitattypen en de aanleg 

van bufferzones leiden tot een verminderde uitspoeling van 
nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen in oppervlakte- 
en grondwater. 

 

• Artikelen 4 en 7: de meer natuurlijke inrichting van 

uiterwaarden en beekdalen kan de landbouwinvloeden op 
de natuur doen reduceren. Als dat het geval is, dan kan 
dit vervolgens ook resulteren in minder uitspoeling van 
schadelijke stoffen.

 

• In stedelijk gebied (artikel 6) geldt dat additioneel 

groen kan leiden tot een vermindering in de 
waterzuiveringsopgave.

Luchtkwaliteit
Introductie
Natuurherstel verbetert de luchtkwaliteit doordat bomen, planten 
en vegetatie schadelijke stoffen uit de lucht filteren, zuurstof 
produceren en energie-intensieve activiteiten verminderen.

Effect
De Verordening leidt tot het voorkomen van verlies en daarna 
tot toename van groen in gebieden en heeft daarmee een 
positief effect op de luchtkwaliteit.141 Meer groen en herstel 
van natuur dragen bij aan een betere luchtkwaliteit om 
verschillende redenen:

 

• Ten eerste fungeren planten, bomen en ander groen als 

filters voor verontreinigende stoffen, zoals fijnstof.142 
Groene gebieden, zoals bossen en parken, dragen bij aan het 
verminderen van luchtverontreinigende stoffen, doordat 
ze deze deeltjes vasthouden en uit de lucht verwijderen. 
Hierdoor wordt de hoeveelheid schadelijke stoffen in de 
lucht verminderd.

 

• Daarnaast produceren bomen en planten ook zuurstof, 

waardoor de luchtkwaliteit verbetert. 

 

• Tot slot kan de aanwezigheid van groen de temperatuur in 

stedelijke gebieden reguleren, waardoor het zogenaamde 
‘stedelijke hitte-eilandeffect’ wordt verminderd. Dit leidt ook 
tot een vermindering van de behoefte aan energie-intensieve 
activiteiten, zoals koeling of verwarming van gebouwen. En 
de lagere temperaturen verminderen ook de vorming van 
luchtverontreinigende stoffen, waardoor de luchtkwaliteit 
verbetert. Dit brengt ook gezondheidsvoordelen. 

We hebben in deze MKBA de afvang van fijnstof door extra 
groen berekend. We maken hierbij onderscheid tussen afvang 
van fijnstof door extra groen en afvang van fijnstof door extra 
boomkronen:

 

• Afvang van fijnstof door aanleg van extra groen:

 

-

We gaan uit van een areaal van additioneel groen van 
172.000 hectare.143

 

-

Op basis van TEEB Stad (2019) en Handboek 
Milieuprijzen (2023) gaan we uit van de afvang van 1 
kilogram fijnstof per hectare groen. 

 

-

Volgens het Handboek Milieuprijzen (2023) resulteert 
de afvang van 1 kilogram fijnstof in € 69 per jaar.

 

-

Bij elkaar resulteert dit in een baat van circa € 12 
miljoen per jaar.

141  Arcadis Quickscan Impact EU-Verordening Natuurherstel (2023) Quickscan 

Impact EU-Verordening Natuurherstel | Rapport | Rijksoverheid.nl

.

142   Factsheet Luchtkwaliteit https://edepot.wur.nl/460539.

143  Waarvan 58.000 hectare donkergroene natuur buiten NNN/Natura 2000, 30.000 

hectare donkergroene natuur binnen NNN en 84.000 hectare agrarische natuur. 

Bron: WUR/SOVON 2022, zie https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/

brieven_regering/detail?id=2022Z24248&did=2022D52295

.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

57

 

• Afvang van fijnstof door extra boomkronen:

 

-

We gaan uit van 555.014 extra boomkronen binnen de 
bebouwde kom en 5.158.177 extra boomkronen buiten 
de bebouwde kom. Zie ook paragraaf 5.4 Methodiek 
voor uitleg over deze inschatting.

 

-

Op basis van TEEB Stad (2019) en Handboek 
Milieuprijzen (2023) gaan we uit van de afvang van 1 
kilogram fijnstof per boom. 

 

-

Volgens het Handboek Milieuprijzen (2023) resulteert 
de afvang van 1 kilogram fijnstof in € 69 per jaar.

 

-

Bij elkaar resulteert dit in een baat van circa € 395 
miljoen per jaar

De contante waarde van de totale baat van afvang van fijnstof 
is tot 2050 circa € 8 miljard. 

Indicatief rekenvoorbeeld
Het Handboek Milieuprijzen (2023)144 geeft kengetallen 
voor de emissies naar lucht in euro’s per kilogram emissies 
van bepaalde stoffen. Het is bij het schrijven van dit rapport 
niet te zeggen tot welke exacte emissieafname naar lucht de 
natuurherstelmaatregelen van de Verordening leiden. Dit is 
ook sterk afhankelijk van de maatregelkeuze in het Nationaal 
Herstelplan en de specifieke locatie. 

In het tekstkader hierna wordt een indicatief rekenvoorbeeld 
gepresenteerd, gericht op de reductie van stikstofdepositie. 
Dit voorbeeld biedt inzicht in zowel de financiële impact als 
de milieu-impact van een strategische Nederlandse aanpak 
om stikstofbelasting in kwetsbare gebieden te verminderen. 
Het beschrijft twee scenario’s voor de vermindering van 
stikstofemissies door de veehouderij, met berekeningen van 
de jaarlijkse stikstofuitstoot en de baten van de vermindering 
ervan. 

144  https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2023/02/28/

handboek-milieuprijzen-2023.

Tekstkader.

Indicatief rekenvoorbeeld stikstofaanpak
Met de Landelijke aanpak piekbelasting wordt aan circa 
3.000 bedrijven die de meeste stikstofneerslag veroorzaken 
op overbelaste stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden 
de mogelijkheid geboden om het bedrijf om te vormen of 
te stoppen. Hiervoor geldt de subsidieregeling Landelijke 
beëindigingsregeling veehouderijlocatie met piekbelasting. 
Hierbij wordt uitgegaan van 600 aanvragen en positieve 
subsidiebeschikkingen. Indien er voor de overige 2.400 
piekbelasters een vergelijkbare regeling getroffen wordt, 
dan kan gebruikgemaakt worden van het volgende 
indicatieve rekenvoorbeeld.

Het RIVM stelt een drempelwaarde voor van 2500 mol 
stikstofdepositie per jaar, ofwel 35 kg stikstof per jaar. 
Een groot deel van de stikstofuitstoot komt uit de 
melkveesector. Melkveehouders vormen ook de grootste 
groep binnen de piekbelasters, met 1063 (35,4%) in 2020. 
Voor dit rekenvoorbeeld worden twee scenario’s geschetst:

 

Scenario laag: alle piekbelasters die al subsidie hebben 
ontvangen waren melkveehouders (1063-600 = 463);

 

Scenario hoog: geen van de piekbelasters die al subsidie 
hebben ontvangen waren melkveehouders (= 1063).

De emissies naar de lucht (stikstofoxiden) in kg zijn daarmee

 

35 kg stikstof per jaar maal 463 = 16.205 kg per jaar (scena-
rio laag);

 

35 kg stikstof per jaar maal 1063 = 37.205 kg per jaar 
(scenario hoog).

Op basis van het Handboek Milieuprijzen (2023) kan met 
de milieuprijzen voor emissies van luchtverontreinigende 
stoffen (stikstof) een indicatieve berekening gemaakt 
worden. Uitgaande van milieuprijs centraal (€ 29,9) zijn de 
baten in scenario laag circa € 485.000 per jaar en in scenario 
hoog € 1 miljoen per jaar.

Verschillen tussen de artikelen uit de Verordening
Alle artikelen uit de Verordening leiden tot een positief effect 
op de luchtkwaliteit. Wel is het geval dat de artikelen die vragen 
om de aanleg van extra groen (artikelen 4, 6, 9 en 10) leiden 
tot de meest positieve directe effecten op luchtkwaliteit. 

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

58

Klimaat
Introductie
Het treffen van fysieke maatregelen om habitattypen en 
biodiversiteit te herstellen en verbeteren, kan een positief effect 
opleveren voor klimaatdoelstellingen door: 

 

• het verlagen van de lokale temperatuur. Groen in 

stedelijke centra biedt bijvoorbeeld verkoeling door extra 
schaduw, verdamping en isolatie. Dit is een vorm van 
klimaatadaptatie;

 

• afvang van CO

2 door extra groen en vermindering van 

uitstoot van broeikasgassen (onder andere door vernatting 
en de transformatie van agrarische grond naar agrarische 
natuur);

 

• een robuustere waterhuishouding en daarmee minder 

waterschade.

Effect
Door herstel en uitbreiding van groen leidt de Verordening tot 
een positief effect op klimaatdoelstellingen op diverse fronten. 
Allereerst draagt het voorkomen van verlies van groen en de 
toename van groen, met name in stedelijk gebied, bij aan het 
verlagen van de lokale temperatuur door het bieden van extra 
schaduw, verdamping en isolatie.145 Daarnaast zorgt extra groen 
voor meer afvang van CO

2. En tot slot leidt de Verordening tot 

minder waterschade door een robuustere waterhuishouding. 

Afvang van CO

2

Meer groen zorgt voor een toename van de opname van 
broeikasgassen. Het Handboek Milieuprijzen (2023) geeft 
milieuprijzen voor emissies van luchtverontreinigende stoffen 
in Nederland, in euro’s per kilogram. Voor CO

2 kunnen we 

daarmee de volgende berekening doen:

 

• We gaan uit van aanplant van 5.713.191 extra 

boomkronen. 

 

• Op basis van het Handboek Milieuprijzen (2023) gaan we 

uit van € 0,13 per kilogram CO

2.

 

• Bomen nemen 34,5 kilogram CO

2 per jaar op (TEEB, 2019). 

 

• Dit resulteert bij 5.713.191 extra boomkronen in 

197.105.090 kilogram opgenomen CO

2 per jaar en circa 

€ 26 miljoen per jaar. De contante waarde over de gehele 
analyseperiode is dan circa € 500 miljoen. 

145  https://www.hva.nl/kc-techniek/gedeelde-content/contentgroep/

klimaatbestendige-stad/resultaten/groene-gevels.html.

Een andere belangrijke maatregel voor CO

2-reductie is het 

verhogen van de grondwaterstanden in veenweidegebied. Het 
nationale beleid, vanuit het Klimaatakkoord, is gericht op het 
realiseren van hogere grondwaterstanden (tot circa 20-40 cm 
onder het maaiveld) op agrarische percelen met een totaal 
van 80.000 hectare met behoud van de landbouwfunctie 
(melkveehouderij) en daarnaast verdergaande vernatting op een 
totaal van 10.000 hectare (natte teelten, omzetting naar natte 
natuur).146 Met de aanname dat met huidig beleid voldaan 
wordt aan de eisen uit de Verordening, is er geen resterende 
beleidsopgave. De baten worden daarom niet toegeschreven aan 
de Verordening en dus ook niet berekend in deze MKBA.

Mogelijk leidt de Verordening ook tot minder uitstoot van 
CO

2 wanneer bedrijven die vlakbij natuurgebieden gelegen 

zijn hun bedrijfsvoering aanpassen. Deze effecten behoeven 
nader onderzoek op het moment dat beleidskeuzes rondom 
maatregelen en locaties van maatregelen genomen zijn.

Robuustere waterhuishouding
De Verordening leidt tot een robuustere waterhuishouding, zie 
ook de baat (Drink)waterbeschikbaarheid. Extra groen zorgt 
voor meer waterbuffercapaciteit en meer mogelijkheden voor 
het watersysteem om zich aan te passen aan meer of minder 
water bij extreme weersomstandigheden. Dit kan uiteindelijk 
ook leiden tot minder waterschade. 

Volgens TEEB Stad actualisatie (2019) zijn de herstelkosten bij 
waterschade per huishouden € 26.201,- (bij het prijspeil 2022). 
Uit eerder onderzoek bleek dat zo’n 140.000 huishoudens 
potentiële schade kunnen hebben bij een extreme regenbui. 
De vermeden herstelkosten van waterschade betreft dan 
circa € 3 miljard per jaar indien al het teveel aan water door 
de Verordening verholpen zou worden.  Dit komt neer op 
circa € 66 miljard over de analyseperiode tot 2050 (contante 
waarde).

Verschillen tussen de artikelen uit de Verordening
Alle artikelen uit de Verordening leiden tot meer afvang van 
CO

2 en daarmee tot een positief effect op klimaat. Dit geldt ook 

voor een robuustere waterhuishouding. 

Het verlagen van de lokale temperatuur door groen is met name 
in stedelijk gebied (artikel 6) relevant. Zie ook de resultaten 
van de baten ‘Luchtkwaliteit’ en ‘Gezondheid’ (respectievelijk 
paragraaf 5.5.11 en 5.5.14).

146  Arcadis Quickscan Impact EU-Verordening Natuurherstel (2023) Quickscan 

Impact EU-Verordening Natuurherstel | Rapport | Rijksoverheid.nl

.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

59

Groene recreatie
Introductie
Groene ruimtes, zoals parken, tuinen en natuurgebieden, worden 
vaak gebruikt als plekken voor recreatie en ontspanning. Een 
groene omgeving biedt ruimte voor activiteiten zoals wandelen, 
joggen, fietsen, picknicken, sporten en sociale bijeenkomsten.

Effect
De Verordening leidt tot meer groene ruimte en heeft daarmee 
een positief effect op culturele ecosysteemdiensten, vooral met 
betrekking tot groene recreatie. Het herstel en de uitbreiding 
van natuurlijke gebieden zorgt niet alleen voor een gezonde 
leefomgeving, maar biedt ook diverse mogelijkheden voor 
recreatieve activiteiten.147 

Deze groene recreatiemogelijkheden dragen bij aan het 
verbeteren van de levenskwaliteit en het welzijn van de 
gemeenschap. Bovendien kan de toenemende toegankelijkheid 
van natuurlijke gebieden het bewustzijn vergroten over 
milieukwesties en de waarde van ecologisch verantwoord gedrag 
benadrukken. Het creëren van ruimtes voor groene recreatie 
biedt niet alleen fysieke voordelen, maar fungeert ook als een 
platform voor educatie en bewustwording, waardoor mensen 
een diepere verbinding met de natuur ontwikkelen en zich meer 
bewust worden van het belang van duurzaamheid.

Hoewel groene recreatie en natuurlijke gebieden doorgaans 
hand in hand gaan, kan een stijging van groene recreatie ook 
negatieve effecten hebben op de omgeving door bijvoorbeeld 
verstoring en beschadiging van de natuurlijke omgeving. Het is 
echter meestal geen primaire drukfactor.148 En deze negatieve 
effecten kunnen beheerst worden met passende maatregelen 
voor bijvoorbeeld bezoekersbeheer.

Indicatief rekenvoorbeeld
Zie hiernavolgend kader voor een rekenvoorbeeld aan de hand 
van de betalingsbereidheid voor groene recreatie.149

147  Het CBS benadrukt dat natuurrecreatie en natuurtoerisme belangrijke 

culturele ecosysteemdiensten zijn. Natuur en de bijbehorende ecosystemen 

spelen een belangrijke rol in buitenrecreatie, waaronder wandelen, hardlopen, 

fietsen en zeilen. Zie: https://www.cbs.nl/nl-nl/maatschappij/natuur-en-milieu/

natuurlijk-kapitaal/ecosysteemdiensten/culturele-ecosysteemdiensten.

148  Recreatie en Natuur Definitief omslag Rapport 2334.indd (wur.nl)

.

149  Kengetallen uit TEEB Stad actualisatie 2019 en Natuur in Nederland: https://www.

nationaleparkenbureau.nl/documenten+en+verslagen/handlerdownloadfiles.

ashx?idnv=977431.

Tekstkader.

Indicatief rekenvoorbeeld betalingsbereidheid voor 
groene recreatie
Volgens TEEB Stad (2019) is de betalingsbereidheid van 
Nederlanders € 1,24 per bezoek aan de natuur (prijspeil 
2022). Volgens het Nationale Parkenbureau waren er 
6.742.000 bezoekers per jaar voor alle nationale parken in 
Nederland in de periode 2012-2015. Stel dat deze 6,7 miljoen 
bezoekers allemaal € 1,24 willen betalen voor extra natuur. 
Dan resulteert dat in circa € 8 miljoen per jaar.

Verschillen tussen de artikelen uit de Verordening
De artikelen 4, 6, 9 en 10 leiden tot meer groene ruimte 
waar mensen gebruik van kunnen maken voor recreatieve 
doeleinden. De positieve effecten van de Verordening op 
groene recreatie zijn bij de uitvoering van deze artikelen dus het 
grootst. 

Gezondheid
Introductie
Een groenere omgeving heeft een positief effect op de 
gezondheid, zo blijkt uit de Kennisbundeling ‘Groen en 
Gezondheid’ van het RIVM.150 Andere onderzoeken bevestigen 
dit.151 Het regelmatig spenderen van tijd in de natuurlijke 
omgeving heeft een positief effect op het verminderen van 
stress, het verbeteren van het humeur en het bevorderen van 
ontspanning. Groene ruimtes kunnen ook bijdragen aan 
een verhoogde fysieke activiteit, aangezien ze uitnodigen tot 
lichamelijke beweging zoals wandelen, joggen of fietsen.

150  Kennisbundeling ‘Groen en Gezondheid’ (RIVM, 2022). https://www.rivm.nl/sites/

default/files/2022-05/Kennisbundeling%20Groen%20en%20Gezondheid_V6.pdf.

151  WUR (2023), zie: https://www.wur.nl/nl/dossiers/dossier/effect-van-natuur-op-

gezondheid.htm. RIVM (2022), zie: https://www.rivm.nl/nieuws/effecten-van-

groen-op-fysieke-en-mentale-gezondheid. SWECO (2022) zie ook: https://www.

sweco.nl/wp-content/uploads/sites/5/2022/12/Whitepaper_Groene-Gezonde-Stad-

21-november.pdf. En TEEB Stad, zie: https://www.teebstad.nl/.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

60

Effect
De Verordening heeft door de toevoeging van groene ruimte 
een positief effect op gezondheid. Additioneel groen heeft op de 
volgende manieren invloed op de gezondheid:

 

• Mentaal welzijn: talrijke studies tonen aan dat 

blootstelling aan natuurlijke omgevingen kan leiden tot 
stressvermindering, verbeterde stemming en verminderde 
symptomen van depressie. 

 

• Fysieke gezondheid: nabijheid van groene ruimtes wordt 

geassocieerd met een actievere levensstijl en kan obesitas en 
gerelateerde gezondheidsproblemen helpen verminderen. 
Het RIVM heeft onderzoek gedaan naar de relatie tussen 
de inrichting van de leefomgeving en gezondheid, waarbij 
groene ruimtes als positieve invloed werden genoemd.

 

• Herstel van ziekte: natuurlijke omgevingen kunnen het 

herstel van ziekten versnellen. Het rapport ‘Groen en 
Gezondheid’ van het RIVM benadrukt de heilzame effecten 
van natuur op het herstelproces van patiënten.

 

• Luchtkwaliteit: zoals eerder besproken, draagt meer 

groen bij aan een betere luchtkwaliteit, wat directe 
gezondheidsvoordelen oplevert. Dit effect is bij de baat 
‘Luchtkwaliteit’ beschreven.

Het bevorderen van toegang tot groene ruimtes kan dus 
een integraal onderdeel zijn van gezondheidsbevorderende 
initiatieven. TEEB Stad (2019) toont aan dat het 
gezondheidseffect door meer groen beschreven kan worden aan 
de hand van vermeden zorgkosten en minder arbeidsverlies:

 

• Stel: 25% van het additioneel groen ligt binnen een straal 

van 1 kilometer van woningen. Dan resulteert dit in:

 

-

circa € 3 miljoen minder zorgkosten per jaar;

 

-

circa € 18 miljoen minder arbeidsverlies per jaar.

 

• De totale gezondheidsbaten in netto contante waarde over 

de gehele analyseperiode zijn dan circa € 408 miljoen.

Verschillen tussen de artikelen uit de Verordening
De artikelen 4, 6, 9 en 10 leiden tot meer groene ruimte. De 
positieve effecten van de Verordening op de gezondheid zijn bij 
de uitvoering van deze artikelen dus het grootst. 

Vestigingsklimaat en vastgoedwaarde 
Introductie
Een groene en natuurlijke omgeving wordt vaak gezien als 
aantrekkelijk en biedt voordelen voor zowel bewoners als 
bedrijven. Daarnaast kan de aanwezigheid van groen en natuur 
de vastgoedwaarde van een gebied verhogen. Onderzoeken 
hebben aangetoond dat woningen en commercieel vastgoed in 
de buurt van groene ruimtes vaak een hogere waarde hebben 
dan vergelijkbare panden zonder directe toegang tot groen.152 
Mensen zijn bereid meer te betalen voor woningen en kantoren 
met uitzicht op groen, toegang tot parken of nabijheid van 
natuurgebieden. Het creëren of behouden van groene ruimtes 
en natuurlijke omgevingen kan daarom een positieve invloed 
hebben op het vestigingsklimaat en de vastgoedwaarde. 

Effect
Naar verwachting leidt de Verordening tot positieve effecten 
op het vestigingsklimaat en de vastgoedwaarde153 onder de 
aanname dat de Verordening zal leiden tot additioneel groen in 
stedelijk en landelijk gebied.154 

Het is echter belangrijk op te merken dat de specifieke impact 
van natuurherstel en groen op het vestigingsklimaat en 
vastgoedwaarde afhankelijk is van verschillende factoren, zoals 
de locatie, de kwaliteit en de toegankelijkheid van het groen en 
de vraag vanuit de markt.

Verschillen tussen de artikelen uit de Verordening
De Verordening heeft waarschijnlijk het meest positieve effect 
op het vestigingsklimaat en de vastgoedwaarde op locaties 
waar naar verhouding veel groen toegevoegd wordt en waar 
woningen of bedrijfslocaties in de buurt liggen. Dit zal met 
name binnen de bebouwde kom zijn. Het effect van artikel 6 
(stedelijke ecosystemen) op het vestigingsklimaat en de 
vastgoedwaarde is daarmee het grootst.

152  Zie ook: https://www.wur.nl/nl/show-longread/zeven-redenen-om-te-investeren-

in-een-groene-stad.htm#:~:text=Groen%20verhoogt%20de%20waarde%20

van%20huizen%20en%20kantoren&text=%E2%80%9CAanleg%20van%20

groen%20kan%20dus,meer%20waard%20is%20dan%20woningbouw

153  Arcadis Quickscan Impact EU-Verordening Natuurherstel (2023) Quickscan 

Impact EU-Verordening Natuurherstel | Rapport | Rijksoverheid.nl

.

154  https://www.wur.nl/nl/show-longread/zeven-redenen-om-te-investeren-in-een-

groene-stad.htm.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

61

Sociale cohesie
Introductie
Extra groene ruimtes kunnen bijdragen aan het bevorderen 
van sociale cohesie doordat deze een ontmoetingsplek 
kunnen vormen voor gemeenschappen, waar mensen samen 
kunnen komen, activiteiten kunnen ondernemen en sociale 
banden kunnen versterken. Daarnaast zijn er ook bepaalde 
sectoren waarin een grote mate van sociale cohesie is 
(bijvoorbeeld de land- en tuinbouw of visserij). Het uitvoeren 
van de Verordening kan ook felle discussies oproepen in de 
maatschappij tussen voor- en tegenstanders van natuurherstel 
waardoor sociale cohesie juist vermindert. 

Effect
De Verordening kan zowel positieve als negatieve effecten 
hebben op sociale cohesie. Een groene omgeving kan de sociale 
cohesie in de wijk verbeteren door uitnodigende mogelijkheden 
voor ontmoeting. Een toename van groen in stedelijk gebied 
heeft een positief effect op ‘de mate van verbondenheid en 
solidariteit binnen groepen en gemeenschappen’.155 Dit kan 
specifiek gemaakt worden door de vermeden verhuiskosten 
en de vermeden delictskosten te berekenen die het gevolg zijn 
van een toename van plantsoen en/of waterareaal. Echter, een 
belangrijke kanttekening hierbij is dat het bieden van meer 
mogelijkheden tot ontmoeting ook kan leiden tot een toename 
van criminaliteit, bijvoorbeeld in parken waar het ’s avonds 
rustig is. Zie onderstaand tekstkader. 156 

Tekstkader.

Indicatief rekenvoorbeeld vermeden verhuiskosten en 
delictskosten
Stel het plantsoenareaal neemt met 3 hectare toe in een 
wijk met 5.000 inwoners, dan zijn de vermeden verhuis-
kosten door stijging van de sociale cohesie in deze wijk: 
€ 16.000 per jaar. De contante waarde over 30 jaar is 
€ 242.000. Wat betreft delictskosten leidt dit tot in totaal tot 
€ 2 minder totale delictskosten van straatroven per jaar en 
bedragen de maatschappelijke baten over 30 jaar € 52.000 
(contante waarde). 

Aan de andere kant kan de reductie van het aantal banen in 
bepaalde sectoren, zoals bodemberoerende visserij, negatieve 
effecten hebben op sociale cohesie. Indien bodemberoerende 
visserij gereduceerd wordt, heeft dit een negatief effect op sociale 
cohesie. Werkenden in de sector zullen omgeschoold moeten 
worden.  Dit kan leiden tot polarisatie en weerstand tegen beleid. 

155  PBL (2015). https://www.pbl.nl/sites/default/files/downloads/PBL-2015-Waardering-

van-Stedelijk-Groen-en-Blauw-1761.pdf.

156   Zie ook: https://www.pbl.nl/onderwerpen/stikstof-en-natuur/feiten-en-cijfers-clo.

Verschillen tussen de artikelen uit de Verordening
Het additioneel groen in stedelijk gebied (artikel 6) leidt tot 
positieve effecten op sociale cohesie. Terwijl de impact die de 
Verordening heeft op de sectoren land- en tuinbouw en visserij 
(artikelen 4, 5 en 9) een negatief effect kunnen hebben op 
sociale cohesie binnen de gemeenschappen in deze sectoren als 
het betekent dat het aantal banen in deze sectoren afneemt.

Ruimte voor vergunningen onder de Wet 
natuurbescherming
Introductie
Op dit moment wordt Nederland geconfronteerd met 
beperkingen op het gebied van vergunningverlening vanwege 
strenge milieu randvoorwaarden. Wanneer de depositie van 
stikstof echter wordt verminderd, kan er ruimte ontstaan voor 
de overheid om vergunningen te verlenen voor activiteiten zoals 
woningbouw.

Effect
Een van de manieren om natuur te herstellen of in huidige 
staat te behouden, zoals gevraagd in de Verordening, is 
het nemen van maatregelen die leiden tot reductie van 
stikstofdepositie. Minder stikstofdepositie leidt namelijk tot 
natuurherstel.157 En dit leidt uiteindelijk ook weer tot het 
behalen van stikstofdoelen. Hoe dichter we bij het behalen 
van deze doelen zijn, hoe makkelijker een vergunning verleend 
kan worden. Volgens deze redeneerlijn kan de Verordening 
dus mogelijk een positief effect hebben op de ruimte voor 
vergunningen onder de Wet natuurbescherming. Dit geldt voor 
alle artikelen.

Daarnaast kan Nederland middels de Verordening beter 
voldoen aan EU-wetgeving, zoals de Vogel- en Habitat-
richtlijn. Dit kan resulteren in vermeden rechtszaken/
ingebrekestellingen. 

157  Zie ook: https://www.pbl.nl/onderwerpen/stikstof-en-natuur/feiten-en-cijfers-clo.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

62

Verdringingseffecten
Introductie
Verdringingseffecten verwijzen naar de situatie waarin 
de implementatie van de Verordening ten koste gaat van 
bijvoorbeeld de beschikbaarheid van ruimte of een andere 
activiteit in specifieke sectoren. 

Effect
De Verordening zal zowel positieve als negatieve effecten 
teweegbrengen. Positieve effecten liggen in het combineren 
van klimaatmaatregelen met natuurmaatregelen, waardoor één 
enkele maatregel meerdere doelen kan dienen. 

De Verordening kan leiden tot een negatief effect op de 
beschikbaarheid van ruimte en op ruimte voor sectoren. 
Het streven naar meer groen en meer ruimte voor natuur 
betekent dat er minder ruimte beschikbaar is voor andere 
doeleinden, zoals woningbouw. Dit kan leiden tot concurrentie 
om schaarse ruimte. Maar het kan ook leiden tot innovatie 
en mogelijkheden bieden voor het combineren van functies. 
Daarbij kan ruimte voor de natuur niet zonder meer een andere 
functie houden of krijgen. Sectoren die afhankelijk zijn van 
deze ruimte, zoals bijvoorbeeld agrariërs en vissers, kunnen 
verlies van ruimte ervaren. 

Verschillen tussen de artikelen uit de Verordening
De negatieve gevolgen van verdringing zijn met name relevant 
voor artikelen 5, 6 en 9 van de Verordening. Artikel 5 behandelt 
het herstel van mariene ecosystemen waardoor mogelijk 
visserij verdrongen of beperkt wordt in bepaalde gebieden, 
terwijl artikel 6 zich richt op de toename van groen in stedelijk 
gebied, waar de ruimte al beperkt is. Daarnaast veroorzaakt 
artikel 9 het verdringen van beschikbare economisch rendabele 
landbouwgrond door het vernatten van veenweidegebieden. 
Deze vormen van verdringing hebben een potentiële negatieve 
impact op de betrokken sectoren en de economische 
haalbaarheid van bepaalde activiteiten. 

Verkeer en bereikbaarheid
Introductie
Om aan de eisen van de Verordening tegemoet te komen, 
worden mogelijk maatregelen getroffen die een relatie hebben 
met verkeer en bereikbaarheid. Denk hierbij aan het aanpassen 
van de maximale snelheid op (snel)wegen158 of aan ander 
maaibeheer om de biodiversiteit in groenstroken langs wegen te 
bevorderen.

Effect
Maatregelen die betrekking hebben op het verlagen van de 
maximale snelheid op (snel)wegen kunnen leiden tot een 
beperkte afname van stikstofdepositie en een lichte toename 
van de reistijd. Bovendien wordt verwacht dat deze maatregelen 
mogelijk resulteren in verminderde geluidsoverlast en een 
verbetering van de verkeersveiligheid. 

Maatregelen zoals ecologisch maaibeheer en de aanleg 
van kruidenrijke bermen dragen bij aan het realiseren van 
doelstellingen voor bestuiverpopulaties.  Daartegenover staat 
dat opgaande begroeiing langs wegen de zichtbaarheid kan 
beperken en afleiding kan veroorzaken voor weggebruikers. In 
het kader van de MKBA wordt ervan uitgegaan dat voldoende 
aandacht wordt besteed aan verkeersveiligheid bij de uitvoering 
van deze maatregelen.

Al met al verwachten we geen effect op verkeer en 
bereikbaarheid. Dit geldt voor alle artikelen uit de Verordening.

158  Wegverkeer draagt circa 6,5% bij aan het totaal aan stikstofdepositie in 

Nederland. RIVM (2021). https://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/2021-0200.pdf

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

63

5.6  Conclusies van de MKBA

Met behulp van een indicatieve MKBA hebben we een duidelijk 
beeld gekregen van de brede kosten en baten die gepaard gaan 
met de implementatie van de Verordening Natuurherstel in 
Nederland. Het doel van deze analyse is om deze informatie 
te gebruiken als uitgangspunt voor verdere besluitvorming 
met betrekking tot de implementatie van de Verordening. Het 
is echter belangrijk om op te merken dat in deze fase van de 
besluitvorming de baten in de indicatieve MKBA niet direct 
kunnen worden vergeleken met de verwachte kosten van de 
Verordening. Dit komt doordat de concrete uitwerking van de 
Verordening op nationaal niveau nog moet plaatsvinden. Er 
zijn nog geen specifieke maatregelen bedacht en goedgekeurd. 
Ondanks deze beperking hebben we wel een algemeen beeld 
gekregen van de maatschappelijke kosten en baten van de 
Verordening, zie ook figuur 1. Over het geheel genomen 
wordt verwacht dat de maatschappelijke baten gedurende de 
analyseperiode tot 2050 groter zijn dan de maatschappelijke 
kosten. 

De totale baten van de Verordening zijn minstens 
129 miljard tot 2050 en zijn waarschijnlijk nog velen 
malen hoger 
De Verordening heeft diverse maatschappelijke baten, zoals het 
verbeteren van biodiversiteit en ecosysteemdiensten, een hogere 
kwaliteit van bodem, water, lucht en klimaat en het bieden van 
mogelijkheden voor groene recreatie. Bovendien worden ook 
aanzienlijke gezondheidsbaten verwacht.

Wat betreft biodiversiteit kan de Verordening bijdragen aan 
het behoud en herstel van diverse soorten en habitats, wat 
cruciaal is voor het behoud van de Nederlandse ecosystemen. 
Een toename van de biodiversiteit heeft een positief effect 
op zowel de waarde van gebruik als de intrinsieke waarde 
van biodiversiteit. Om positieve effecten te bereiken op 
flora, fauna en de omvang en kwaliteit van natuurgebieden, 
moeten herstelmaatregelen zorgvuldig worden gekozen en 
geïmplementeerd.

Een verbeterde biodiversiteit zorgt op zijn beurt voor een 
grotere diversiteit aan functies en interacties binnen het 
ecosysteem. Deze interacties zijn essentieel voor het behoud 
van verschillende ecosysteemdiensten en maken ecosystemen 
ook robuuster voor bijvoorbeeld extreme weersomstandigheden 
zoals wateroverlast en droogte. Ecosystemen leveren 
ecosysteemdiensten die belangrijk zijn voor onze levenskwaliteit 
en welvaart. 

Denk hierbij aan (drink)watervoorziening, voedselvoorziening 
en regulerende diensten zoals kwaliteit van bodem, water en 
lucht en klimaat. Een hoge biodiversiteit kan bijvoorbeeld 
zorgen voor een efficiëntere bestuiving van gewassen, 
wat resulteert in een hogere opbrengst en kwaliteit van 
landbouwproducten. Diverse ecosystemen dragen ook bij aan 
een betere waterzuivering door schadelijke stoffen uit het 
water te filteren. Daarnaast reguleren diverse ecosystemen het 
klimaat, bijvoorbeeld door CO

2 op te nemen en door bij te 

dragen aan de vermindering van klimaatverandering. 

Het creëren en behouden van groene en natuurlijke 
omgevingen draagt ook bij aan aantrekkelijke leefomgevingen 
en stedelijke gebieden, wat zowel bewoners als bedrijven 
aantrekt. De Verordening kan hiermee dus een positieve 
invloed hebben op het vestigingsklimaat en de vastgoedwaarde 
van woningen en bedrijven.

Ook op het gebied van sociale cohesie kan de Verordening 
voordelen bieden. Het creëren van groene ruimtes en 
natuurlijke omgevingen brengt mensen samen en biedt 
mogelijkheden voor ontmoeting, sociale interactie, recreatie 
en educatie. Het is echter belangrijk op te merken dat de 
Verordening ook negatieve effecten kan hebben sociale 
cohesie. De uitvoering van de Verordening kan irritaties en 
verdeeldheid in de samenleving veroorzaken, vooral bij delen 
van de bevolking die geen voorstander zijn van natuurherstel. 
Deze tegenstellingen kunnen leiden tot spanningen. Ook kan 
verdringing optreden wanneer bepaalde activiteiten of sectoren 
worden beperkt of beïnvloed door de maatregelen van de 
Verordening.

Om potentiële negatieve effecten te minimaliseren en de 
positieve effecten te maximaliseren, is het cruciaal om de 
Verordening zorgvuldig uit te voeren en te monitoren. Er zijn 
namelijk nog veel onzekerheden, zowel wat betreft de keuze van 
maatregelen als de effecten ervan. 

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

64

De totale kosten van de Verordening schatten we 
op € 76 miljard tot 2050, maar zijn in grote mate 
afhankelijk van de huidige beleidsopgave 
Het is essentieel om het al bestaande Nederlandse beleid uit te 
voeren om te voldoen aan de eisen en verplichtingen van de 
Verordening. Het Nederlandse natuurbeleid is al in beweging, 
mede als gevolg van eerdere Europese wet- en regelgeving. 
Het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) wordt 
momenteel verder uitgewerkt op provinciaal niveau, wat 
aanzienlijk bijdraagt aan het behalen van de doelen en opgaven 
van de Verordening. Daarnaast zijn er verschillende bestaande 
programma’s gericht op biodiversiteit, klimaatadaptatie 
en verduurzaming van de landbouw, zoals het Nationaal 
Strategisch Plan, het Aanvalsplan Grutto, het Aanvalsplan 
Landschap en de Bijenstrategie. Ook zijn er verschillende 
programma’s gerelateerd aan natuurherstel in mariene 
gebieden, zoals het Programma Noordzee. Hoewel veel van 
het bestaande Nederlandse beleid geen resultaatverplichting 
heeft, draagt het wel bij aan het behalen van de beleidsdoelen. 
De impact van de Verordening hangt dus sterk af van de al 
behaalde resultaten van het bestaande beleid.

Het bepalen van de impact van de Verordening is complex 
binnen de context van het voortdurend evoluerende Europese 
en Nederlandse beleid. De uitvoering van de Verordening draagt 
echter in sterke mate bij aan het realiseren van de bestaande 
Nederlandse beleidsdoelen. Hoe meer synergiën er gevonden en 
benut kunnen worden met het bestaande beleid, des te lager de 
kosten van de Verordening zullen zijn. 

In deze MKBA zijn de totale maatschappelijke kosten geschat 
op circa € 76 miljard tot 2050. De projectkosten vormen het 
grootste deel van de totale kosten, waarbij geschat wordt dat 
er eenmalige investeringen van meer dan € 31 miljard tot 
2050 nodig zijn, inclusief kosten voor het in kaart brengen 
van de huidige staat van de natuur. Daarnaast zijn er jaarlijks 
terugkerende kosten van naar schatting € 29 miljard tot 
2050, inclusief monitoringkosten. De administratieve lasten, 
zoals het opstellen, uitvoeren en handhaven van plannen en 
maatregelen, worden geschat op circa € 4 miljard tot 2050. 
Hierbij moet niet alleen rekening worden gehouden met 
de tijdsbesteding van de overheid, maar ook van burgers en 
bedrijven die moeten voldoen aan de aanvullende maatregelen. 
Dit brengt regeldrukkosten met zich mee, geschat op ongeveer 
€ 2 miljard tot 2050. 

Aanbeveling voor vervolg
Deze MKBA geeft een eerste beeld van de mogelijke kosten en 
baten van de Verordening voor de maatschappij. We raden 
aan om na de inwerkingtreding van de Verordening en bij de 
concrete uitwerking van het Nationaal Herstelplan de kosten 
en baten op maatregelniveau af te wegen. Hierdoor kunnen er 
concrete beslissingen worden genomen over de maatregelen 
binnen het Nationaal Herstelplan.

Om de implementatie van de Verordening Natuurherstel te 
financieren, is er aanzienlijk budget nodig. Daarom is het 
essentieel om een gedegen uitvoeringsplan op te stellen. De 
MKBA op maatregelniveau vormt de basis voor dit bredere 
uitvoeringsplan.159 Het biedt besluitvormers informatie bij het 
maken van keuzes voor maatregelen binnen het Nationaal 
Herstelplan. In het uitvoeringsplan wordt de uitvoering van 
de Verordening, inclusief monitoring en financiering, verder 
uitgewerkt.

Het is belangrijk om aandacht te besteden aan de monitoring 
van de maatregelen, zodat kan worden geanalyseerd of de 
uitvoering van de Verordening op de juiste koers ligt en 
kan worden bijgestuurd indien nodig. Dit helpt ook bij het 
identificeren van synergiën en mogelijke conflicten tussen 
verschillende beleidsdoelstellingen, zodat een gebalanceerde 
benadering kan worden gehanteerd. Nederland loopt wat 
monitoren betreft op dit moment achter de feiten aan en 
daarom is het belangrijk dat het opstarten van deze monitoring 
zo snel mogelijk gebeurt. 

159  Arcadis rondt in het eerste kwartaal van 2024 een onderzoek af waarin de 

kosten van maatregelen voor stedelijk gebied (als invulling van artikel 6 van de 

Verordening) nader uitgewerkt zijn: ‘Calculaties GIOS MRA: kosten voor groen 

in en om de stad’ en ‘Calculaties GIOS Nationaal: kosten voor groen in en om de 

stad’. Deze onderzoeken bieden een nadere uitwerking voor de maatregelkosten 

van artikel 6. Gelijktijdig voert Rebel Group een onderzoek uit naar de baten: 

‘Financiële baten quickscan GIOS nationale opgave’. Dit onderzoek wordt tevens 

afgerond in het eerste kwartaal van 2024. De resultaten van deze onderzoeken 

zijn nog niet verwerkt in deze indicatieve MKBA, omdat ze nog niet beschikbaar 

zijn en vanwege de twee verschillende detailniveaus van voorliggende 

impactanalyse en de onderzoeken op maatregelniveau specifiek voor artikel 6.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

65

Financiering
Een gedetailleerde MKBA biedt inzicht in de kosten en baten 
op nationaal niveau, zonder specifiek naar de financiering te 
kijken. Bij de implementatie van de Verordening is het echter 
belangrijk om een duidelijk beeld te krijgen van de beschikbare 
budgetten, met name tot het jaar 2030.

Er zijn verschillende financieringsbronnen relevant voor de 
Verordening. Op Europees niveau ondersteunt de EU haar 
lidstaten bij de uitvoering ervan. In Nederland kunnen 
financieringsbronnen worden gevonden in bestaand beleid 
en programma’s, waar al budget is gereserveerd voor het 
behoud en herstel van natuur. Ook samenwerking met de 
private sector kan leiden tot financieringsmogelijkheden. Het 
financiële plaatje is echter nog onzeker, aangezien programma’s 
jaarlijks kunnen worden bijgesteld en er geen informatie is over 
budgetten na 2030. Bovendien is er nog een beleidsuitdaging 
op het gebied van monitoring waarvoor geen middelen zijn 
gereserveerd. Het exacte financieringstekort kan dus nog niet 
worden vastgesteld.

Naast het benutten van bestaande financieringsbronnen op 
Europees en nationaal niveau, is het belangrijk om de private 
sector te betrekken bij de financiering. Het opstellen van een 
duidelijk financieringsplan, waarbij zowel publieke als private 
financieringsbronnen worden aangesproken, is cruciaal om de 
implementatie van de Verordening mogelijk te maken.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

66

HOOFDSTUK 6
Verantwoording

Dit impactassessment is tot stand gekomen in een korte doorlooptijd in een 
veranderende Brusselse context. Dit heeft invloed gehad op onze werkwijze en 
aanpak en daarmee op onze uitkomsten. Wij lichten onze keuzes binnen deze 
context hieronder verder toe.

Veranderende Brusselse context

De opdracht voor het impactassessment werd verstrekt op 
dinsdag 26 september 2023. Er lagen op dat moment drie 
perspectieven op de Verordening Natuurherstel: het voorstel 
van de Commissie160, de positie van de Raad161 en de positie 
van het Europees Parlement162. In overleg met de opdrachtgever 
(ministerie van LNV) is besloten om de positie van de Raad 
als uitgangspunt te nemen voor het impactassessment. Op 9 
november 2023 werd een voorlopig akkoord bereikt 163, dat 
op 22 november 2023 bekrachtigd is door de permanente 
vertegenwoordigers van de Europese lidstaten en op 29 
november 2023 aangenomen is door het Milieucomité van het 
Europees Parlement.

Nadat het voorlopig akkoord aangenomen werd in de 
Milieucomité, is de compromistekst op 29 november 2023 ook 
openbaar gemaakt. In overleg met de opdrachtgever hebben we 
de compromistekst waar mogelijk als uitgangspunt genomen 
voor het impactassessment. Dit is het geval voor hoofdstuk 2, 
hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 van het impactassessment. Voor 
hoofdstuk 5 van het impactassessment, de MKBA, was dit 
impactassessment in een fase waarbij het niet mogelijk was om 
het uitgangspunt bij te stellen. Daarom is voor de MKBA de 
positie van de Raad het uitgangspunt gebleven.

160  https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX%3A52022PC0304.

161  https://www.consilium.europa.eu/media/65128/st10867-en23.pdf.

162  https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-9-2023-0277_EN.html.

163  https://www.consilium.europa.eu/en/press/press-releases/2023/11/09/nature-

restoration-council-and-parliament-reach-agreement-on-new-rules-to-restore-

and-preserve-degraded-habitats-in-the-eu/.

Doorlooptijd

De doorlooptijd van de opdracht was veertien weken. Binnen 
deze doorlooptijd heeft het ministerie van LNV ons gevraagd 
om in te gaan op de impact van de Verordening op Nederland.

In eerste instantie hebben we ons, op verzoek van 
opdrachtgever, gericht op de juridische duiding van het 
verslechteringsverbod in artikel 4 en artikel 5 van de 
Verordening. De analyse die wij hiervan hebben gemaakt, heeft 
geresulteerd in de in paragraaf 3.2 uitgewerkte analyse. 

Vervolgens hebben we, om de vormgeving en invulling bij 
de implementatie van de Verordening in kaart te brengen, 
de vereisten vanuit de Verordening inzichtelijk gemaakt. 
Hierbij zijn we uitgegaan van de raadspositie. Vervolgens 
hebben we, op basis van de eerder uitgevoerde quickscan en 
documenten aangeleverd door de opdrachtgever, geanalyseerd 
welke bestaande doelstellingen, maatregelen, monitoring en 
financiering aansluiten bij de vereisten vanuit de Verordening. 
We hebben, voortbouwend op de quickscan, ons beperkt 
tot de aangeleverde documenten en beelden van onze 
gesprekspartners, die door de opdrachtgever zijn aangedragen. 
We hebben beperkt aanvullend onderzoek verricht. Tabel 8 
geeft een overzicht van de functies van de personen die we voor 
dit impactassessment gesproken hebben. 

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

67

Op basis van deze informatie hebben wij een conceptrapportage 
opgesteld, welke is becommentarieerd door de opdrachtgever na 
afstemming met diverse betrokkenen. Wij hebben onze analyse 
in lijn gebracht met de compromistekst. Het conceptrapport 
is door de opdrachtgever afgestemd met betrokkenen en hun 
terugkoppeling is door ons verwerkt. Op ons verzoek heeft 
prof.dr. C.W. Backes (hoogleraar Omgevingsrecht, Universiteit 
Utrecht) hoofdstuk 2 en paragraaf 3.2 in de conceptversie van 
dit rapport van commentaar voorzien.

Tabel 8. 

Overzicht gesprekspartners voor het impactassessment.

Organisatie

Functie 

Onderwerp 

Ministerie van BZK

Beleidsmedewerker Verstedelijking

Stedelijke  eco systemen

Ministerie van LNV

Beleidsmedewerker Programma Verbinden Natuur en Landbouw

Bestuivers

Ministerie van LNV

Beleidsmedewerker Klimaatbeleid, Natuur en Bos

Boseco systemen

Ministerie van LNV

Beleidsmedewerker Natuur en Samenleving

Omgevings wet

Ministerie van LNV

Beleidsmedewerker Natura 2000

Terrestische 
ecosystemen

Ministerie van LNV

Beleidsmedewerker NBSAP

NBSAP

Ministerie van LNV

Beleidsmedewerker NBSAP

NBSAP

Ministerie van LNV

Beleidsmedewerker versterken organisatie natuurinclusief beleid

Organisatie

Ministerie van LNV

Beleidsmedewerker basiskwaliteit natuur in Nederland

Basiskwaliteit natuur

Ministerie van IenW

Beleidsmedewerker Kaderrichtlijn Water (KRW) en Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS)

KRW en KMS

Ministerie van LNV

Beleidsmedewerker Agenda Natuurinclusief

Agenda Natuurinclusief

Ministerie van LNV

Beleidsmedewerker Agenda Natuurinclusief

Agenda Natuurinclusief

Ministerie van LNV

Beleidsmedewerker marine

Mariene ecosystemen

Ministerie van LNV

Beleidsmedewerker marine

Mariene ecosystemen

Ministerie van LNV

Beleidsmedewerker marien

Mariene ecosystemen

Ministerie van LNV

Beleidsmedewerker International Biodiversity & Finance

MKBA

Staatsbosbeheer

Programmamanager deltanatuur

Grote wateren

Ministerie van IenW

Beleidsmedewerker Programmatische Aanpak Grote Wateren

Grote wateren

Ministerie van LNV

Beleidsmedewerker Programmatische Aanpak Grote Wateren

Grote wateren

RWS

Plv. programmamanager Programmatische Aanpak Grote Wateren

Grote wateren

RWS

Programmamanager Programmatische Aanpak Grote Wateren

Grote wateren

Ministerie van LNV

Beleidsmedewerker NPLG

NPLG

Naast gesprekken met beleidsmedewerkers van departementen, 
hebben we ook gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers 
van de VNG en het IPO en met meerdere juristen van het 
ministerie LNV. Wij danken eenieder voor hun inbreng en 
bereidwilligheid tot gesprek.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

68

BIJLAGE 1
Methodiek nader uitgewerkt (inclusief algemene aannames)

Stapsgewijze aanpak
Het relevante kader voor MKBA’s in Nederland is de Algemene 
Leidraad voor maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) 
van het CPB en het PBL161 in combinatie met werkwijzers voor 
specifieke thema’s. 

We hanteren een stapsgewijze aanpak om te komen tot een 
eerste inzicht in de maatschappelijke kosten en baten van de 
Verordening, zie figuur B1. Onder het figuur lichten we de 
belangrijkste stappen toe. 

Figuur B1. 

Stapsgewijze aanpak MKBA. 

5. Rapportage

• Interne werksessie 

maatregelen

• Opstellen longlist van 

mogelijke maatregelen

• Bureaustudie naar 

mogelijke kosten en 

baten

• Resultaat: een longlist 

maatregelen > 

economische effecten > 

kosten en baten

• Uitgangspuntennotitie

• Interne werksessie 

kosten

• Aanvullende 

bureaustudie

• Interne werksessie 

baten

• Conceptrapport

• Eindrapport

• Vaststellen 

projectalternatieven 

(scenario’s)

• Analyse (beleidsopgave, 

zie h3)

• Resultaat: Duidelijk 

beeld van de 

beleidsopgave

1. Beschrijving

van de scenario’s

2. Informatie

verzamelen

3. Uitgangspunten

vastgelegd

4. Uitwerken

kosten en baten

Beschrijving van de scenario’s164
De behandeling van de Verordening in Europa gaat sneller 
dan voorzien. Dit betekent dat er al meer duidelijkheid is 
over de daadwerkelijke tekst die binnen een aantal maanden 
beschikbaar komt. Het is daarmee niet zinvol en ook niet 
haalbaar om in het korte tijdsbestek van deze opdracht 
onderscheid te maken tussen verschillende scenario’s. 
We beschouwen in deze MKBA daarom de tekst van het 
Raadsvoorstel General Approach on the Nature Restoration 
Law van 20 juni 2023 van de Verordening als uitgangspunt. In 
paragraaf 5.2 zijn de referentiesituatie en het projectalternatief 
(de scenario’s) nader toegelicht.

Het bepalen van het projectalternatief is gedaan op basis 
van een analyse van de beleidsopgave, waarbij gestructureerd 
per artikel gekeken is naar de mate waarin de eisen uit de 
Verordening al ingevuld worden door staand nationaal beleid 
in Nederland. De eisen die niet ingevuld worden door bestaand 
beleid vormen de beleidsopgave. Voor deze beleidsopgave dient, 
bij inwerkingtreding van de Verordening, aanvullend beleid 
ontwikkeld te worden. 

164  Romijn en Renes. (2013). Zie: https://www.cpb.nl/sites/default/files/publicaties/

download/cpb-pbl-boek-10-algemene-leidraad-voor-maatschappelijke-kosten-

batenanalyse.pdf

Daarnaast geeft de analyse van de beleidsopgave een aanwijzing 
over welke elementen van de Verordening met welk bestaand 
beleid geïntegreerd zouden kunnen worden. Deze analyse van 
de beleidsopgave wordt in de MKBA als basis gebruikt (zie 
hoofdstuk 3).

Omdat de teksten uit de Verordening op sommige punten 
nog nadere uitwerking behoeven en in sommige gevallen 
ook ruimte laten voor interpretatie, hebben we een aantal 
uitgangspunten en aannames per artikel opgenomen. Met 
deze aannames maken we de resterende beleidsopgave voor de 
MKBA concreet. De aannames zijn gepresenteerd in tabel B1.

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

69

Tabel B1. 

Uitgangspunten per artikel. 

Artikel 

Aannames

Art. 4

Er is aanvullend beleid, maatregelen en monitoring nodig. Nationaal natuurbeleid (BKN, Groen in en om de stad, groenblauwe dooradering, 

klimaatadaptatie natuur, Agenda Natuurinclusief) vult de eisen vanuit de Verordening onvolledig in.
Er is geen informatie bekend over de toestand van habitattypen en de kwaliteit en kwantiteit van leefgebieden van soorten buiten Natura 

2000-gebieden. Aannames zijn gebaseerd op de benodigde hectares aan natuurtypen zoals ingeschat door WUR/SOVON 2022 voor het NPLG.162  
De opgave met betrekking tot stikstof overlapt met de beleidsopgave van de Verordening . In deze MKBA worden geen nauwkeurige kosten en baten 

voor de stikstofopgave bepaald. Er wordt gewerkt met indicatieve rekenvoorbeelden.

Art. 5

Er zijn aanvullend beleid, aanvullende maatregelen en aanvullende monitoring nodig. Bestaand beleid (Programma Noordzee, 

instandhoudingsdoelstellingen Vogel- en Habitatrichtlijn, Noordzeeakkoord) vullen de eisen van de Verordening onvolledig in.

Art. 6

Er zijn aanvullend beleid en aanvullende maatregelen nodig. Nationaal natuurbeleid (BKN, Groen in en om de stad, groenblauwe dooradering, 

klimaatadaptatie natuur, Agenda Natuurinclusief) vult de eisen van de Verordening onvolledig in.
Monitoring op nationaal niveau van stedelijk groen en van stedelijke boomkronen bestaat nog niet en moet volledig ingericht worden.
Er zijn structureel aanvullende middelen nodig om te voldoen aan de eisen.
Stedelijke ecosysteemgebieden zijn nog niet gedefinieerd. Uitgangspunt is dat deze gunstig gedefinieerd kunnen worden voor het doelbereik van de 

eisen.
Op basis van een GIS-analyses wordt een inschatting gemaakt van het huidige areaal groen en boomkronen en de beleidsopgave.

Art. 7

Onder rivieren worden enkel de grote wateren in Nederland verstaan.
Met de KRW en maatregelen voor vispasseerbaarheid is de inventarisatie van kunstmatige barrières al gedaan.
Deltawerken, stuwen en dergelijke kunstwerken voor waterbeheer en hoogwaterveiligheid zijn uitgesloten van barrières die verwijderd zouden 

moeten worden.
Vanuit de PAGW is financiering beschikbaar tot 2032. Daarna is aanvullende financiering nodig, ook voor monitoring en rapportage.

Art. 8

Lidstaten hebben enige vrijheid in het bepalen van ‘bevredigende niveaus’ van bestuiverpopulaties. Het meest gunstige niveau voor het doelbereik van 

de eisen wordt gekozen.
Er zijn aanvullend beleid, aanvullende financiering en een aanvullend mandaat op de Nationale Bijenstrategie nodig.
Op landelijk niveau is er onvoldoende beeld van de huidige situatie van bestuiverpopulaties.

Art. 9

Lidstaten hebben enige vrijheid in het bepalen van ‘bevredigende niveaus’ voor de indicatoren. Het meest gunstige niveau voor het doelbereik van de 

eisen wordt gekozen.
Er zijn aanvullend beleid en aanvullende monitoring voor alle indicatoren in artikel 9(2) nodig. Aangenomen wordt dat met de NPLG-doelstelling van 

10% groenblauwe dooradering invulling gegeven zal gaan worden aan indicator C met betrekking tot landschapselementen met hoge diversiteit. 

Uitgangspunt is ook 10% kruidenrijke akkerranden. 
Aannames voor de hoeveelheid hectare aan agrarische natuur zijn gebaseerd op de benodigde hectares aan natuurtypen zoals ingeschat door WUR/

SOVON 2022 voor het NPLG.163 
Er is aanvullend beleid nodig voor akker- en weidevogels.
Lidstaten hebben de vrijheid om te bepalen welk grondwaterpeil nodig is om te voldoen aan de eisen van de Verordening.

Art. 10

De Bossenstrategie zal leiden tot meer areaal bos in Nederland en revitalisering van bestaand bos. Aanname is dat bij deze aanleg rekening gehouden 

kan worden met de indicatoren uit de Verordening. Daarnaast zal het bestaande areaal bos ook verbeterd moeten worden met betrekking tot deze 

indicatoren.

Informatie verzamelen 165
Na vaststelling van de alternatieven die in de MKBA beschouwd 
worden (de scenario’s), hebben we een inventarisatie gemaakt 
van mogelijke maatregelen. Ofwel, wat moet er daadwerkelijk 
gebeuren in Nederland om te voldoen aan de eisen die de 
Verordening stelt? Deze inventarisatie moet beschouwd 
worden als een eerste indicatie van mogelijke maatregelen. 
Deze zijn vervolgens gelegd naast de maatregelen die in het 
Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Biodiversiteit 
genoemd worden. De lange lijst van potentiële maatregelen 
vormt de basis voor de interne werksessies waarin we kosten en 
baten nader hebben uitgewerkt.

165  Bron: WUR/SOVON 2022, zie https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/

brieven_regering/detail?id=2022Z24248&did=2022D52295.

Uitwerken van kosten en baten
Vanwege het indicatieve karakter van deze MKBA hebben we 
ons gebaseerd op expertkennis en beschikbare informatie. In 
twee interne werksessies hebben we de kosten en baten van de 
Verordening bepaald. Met behulp van aannames hebben we 
geprobeerd zoveel mogelijk kosten en baten te kwantificeren. 
In tabel B2 worden de aannames beschreven die ten grondslag 
liggen aan de bepaling van de maatschappelijke kosten en 
baten, zoals het huidige bodemgebruik in Nederland en de 
hoeveelheid aan te leggen natuur en boomkronen als onderdeel 
van de implementatie van de Verordening. 

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

70

Tabel B2. 

Algemene aannames.

Aanname

Beschrijving

Bron

Huidig bodemgebruik in Nederland volgens het 
BBG166 

 

108.335 ha recreatieterrein, waarvan 32.863 ha 
park en plantsoen 

 

2.230.445 ha agrarisch terrein

 

501.461 ha bos en open natuurlijk terrein, 
waarvan:

 - 340.646 ha bos
 - 93.780 ha open droog natuurlijk terrein
 - 67.035 open nat natuurlijk terrein

CBS (2017)

Aanleg van natuur:

 

58.000 ha donkergroene natuurtypen

 

84.000 ha agrarische natuurtypen

 

10.000 ha bostypen

Er is weinig informatie bekend over de huidige 
toestand van habitattypen en leefgebieden 
van soorten. Wel is duidelijk dat er aanvullende 
natuur, buiten Natura 2000- en NNN-gebieden, 
nodig is om te voldoen aan de eisen uit de 
Verordening.
In dit onderzoek wordt uitgegaan van de 
benodigde hectare aan natuurtypen zoals 
ingeschat door WUR/SOVON 2022 voor 
het NPLG. Op basis van deze studie is het 
additioneel areaal natuurgebied buiten Natura 
2000/NNN voor 100% gunstige staat van 
instandhouding voor deze indicatieve MKBA 
becijferd.

WUR/SOVON 2022167 

Aantal boomkronen:

 

Huidig gemiddelde aantal boomkronen in de 
bebouwde kom: 30 bomen per ha

 

Aantal extra boomkronen in de bebouwde 
kom: 555.014.

 

Aantal extra boomkronen buiten de 
bebouwde kom: 5.158.177

Het aantal boomkronen is als volgt berekend:
Binnen de bebouwde kom

 

Aanname: er moet gemiddeld 5% 
boomkronen toegevoegd worden.

 

Het totaal aantal ha bebouwd gebied (CBS) 
vermenigvuldigd met 30 bomen per ha. En 
daar vervolgens 5% van genomen onder 
bovenstaande aanname.

Buiten de bebouwde kom

 

Het aantal extra ha natuur (172.000) 
vermenigvuldigd met 30 bomen per ha.

GIS-analyse door Arcadis: gebaseerd op het 
aantal boomkronen voor drie steden (Nijmegen, 
Maastricht en Amersfoort)168 

Stikstofopgave

Invulling geven aan de stikstofopgave zal 
bijdragen aan natuurherstel. In deze MKBA 
worden geen nauwkeurige kosten en baten 
voor de stikstofopgave bepaald. Er wordt 
voor zover mogelijk gewerkt met indicatieve 
rekenvoorbeelden.

166  Het Bestand Bodemgebruik (BBG) is een door het CBS gepubliceerde digitale kaart van Nederland. Deze kaart geeft per gebied het dominante bodemgebruik op 

maaiveldniveau weer. Zie: https://cbs.nl/nl-nl/dossier/nederland-regionaal/geografische-data/bestand-bodemgebruik.

167  https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2022Z24248&did=2022D52295.

168  Er is voor deze drie steden gekozen omdat deze steden ook gebruikt zijn in een lopend onderzoek naar artikel 6 (stedelijke ecosystemen) door Arcadis, in opdracht van LNV 

(2023).

background image

Impactassessment Verordening Natuurherstel  |  OPENBAAR | 

71

BIJLAGE 2
De maatschappelijke kosten en baten van de Verordening in een oogopslag

 

Figuur B2. 

Maatschappelijke kosten en baten van de Verordening Natuurherstel in een oogopslag. Een aantal van deze kosten en baten zijn in 

euro’s uitgedrukt. De contante waarden over de analyseperiode tot 2050 van deze kosten en baten staan erbij vermeld. 

background image

Berenschot Groep B.V.
Van Deventerlaan 31-51
3528 AG  Utrecht
Postbus 8039
3503 RA  Utrecht
030 2 916 916
www.berenschot.nl

Arcadis Nederland B.V.
Piet Mondriaanlaan 26
3812 GV  Amersfoort
Postbus 220
3800 AE  Amersfoort
088 426 12 61
www.arcadis.nl

background image

 

 

Arcadis Nederland B.V., Beaulieustraat 22, 6814 DV Arnhem    T +31 (0)88 4261 261    www.arcadis.com 

Arcadis Nederland B.V. - Registered office: Arnhem - Registered number: 09036504  - Public  

 

 

  

 

Memo 

 

 

 

 

 

 

ONDERWERP 
Impact Assessment NHV - Aannames MKBA 

DATUM 
20 februari 2024 
 

VAN 
Berenschot-Arcadis 

AAN 
Min. LNV 

 

 

 

Aanleiding 
De combinatie Berenschot-Arcadis heeft in opdracht van het ministerie LNV een Impact Assessment uitgevoerd over 
de Natuurherstel Verordening (NHV). Het doel van dit Impact Assessment was drieledig. Allereerst om een beeld te 
geven van wat de NHV voor Nederland betekent. Ten tweede om een beeld te geven van welke aanpak en 
organisatie daarbij gevraagd zijn en wat de urgentie daarvan is. En ten derde om de maatschappelijke kosten en 
baten van de NHV inzichtelijk te maken. 
 
Op 30 januari 2024 is het Impact Assessment afgerond. Na afronding zijn er terechte vragen ontstaan over de baat 
Klimaat en de in dat kader gehanteerde aannames in de indicatieve maatschappelijke kosten-baten analyse (MKBA). 
De vragen gaan concreet over de aanname in de berekening van de baat vermeden waterschade. Dit memo geeft een 
toelichting op de gedane aanname en schetst de context van de opdracht waarbinnen deze aanname gedaan is.  
 
Context van de opdracht 
Het is belangrijk om de context voor ogen te hebben waarbinnen dit onderzoek is uitgevoerd: 
 
•  De indicatieve MKBA die wij hebben uitgevoerd, heeft zich gericht op aanvullend beleid en maatregelen ten 

opzichte van het reeds bestaande geborgde beleid. Het is essentieel om te begrijpen dat de MKBA een marginale 
verschilanalyse betreft, waarbij gekeken is naar de kosten en baten van nieuwe (beleids)maatregelen in 
vergelijking met het huidige beleid en reeds voldoende geconcretiseerde maatregelen daarin.  

•  Wij hebben in de uitvoering van ons onderzoek rekening moeten houden met de beperking dat nog niet bekend is 

welke aanvullende (beleids)maatregelen genomen worden. Daarvoor moeten namelijk eerst nog politieke- en 
beleidskeuzes gemaakt worden. Het uitvoeren van een MKBA voordat maatregelen zijn voorgesteld resp. 
vastgesteld is uitzonderlijk. Het gevolg is dat we in de MKBA enkel algemene conclusies hebben kunnen trekken.  

•  Hieruit volgt dat deze MKBA slechts een eerste indicatie geeft van mogelijke maatschappelijke kosten en baten. 

Hierbij gelden grote onzekerheden die gepaard gaan met alle kosten- en batenposten. Dit maakt dat 
voorzichtigheid geboden is bij het interpreteren van de resultaten en het trekken van conclusies. 

•  Tot slot is voor ons een belangrijk gegeven dat de MKBA uitgevoerd werd in een relatief kort tijdsbestek van drie 

maanden met beperkte middelen en in een constant veranderende context. Binnen deze kaders hebben we ons 
moeten beperken tot de op dat moment direct beschikbare informatie en expert judgement.  

 
In het verlengde hiervan ligt dat het ministerie van LNV vervolgonderzoek kan verrichten, waarvoor wij nog een aantal 
richtingen meegeven in dit memo. 

 
Toelichting van de aanname vermeden waterschade 
De indicatieve MKBA laat zien dat dat de NHV resulteert in een breed spectrum maatschappelijke kosten en baten. 
Een deel van deze kosten en baten zijn in de indicatieve MKBA gekwantificeerd en gemonetariseerd, maar een groot 
deel niet. De indicatieve MKBA geeft weer dat de maatschappelijke baten over de analyseperiode tot 2050 naar 
verwachting per saldo groter zijn dan de maatschappelijke kosten. Dit is in lijn met conclusies uit andere studies, 
bijvoorbeeld het Impact Assessment naar de NHV op Europees niveau door de Europese Commissie1. 

 

1 Zie: https://eur-lex.europa.eu/resource.html?uri=cellar:01891e84-f5e2-11ec-b976-01aa75ed71a1.0001.02/DOC_2&format=PDF. 

background image

 
 

 

 

Datum: 20 februari 2024 - Public  

2 van 3 

 

  

 

 

 

 

De maatschappelijke kosten en baten zijn geschat met behulp van beschikbare informatie en expert judgement. De 
NHV beoogt diverse maatschappelijke baten, zoals het verbeteren van biodiversiteit en ecosysteemdiensten, 
waaronder (drink)watervoorziening, bodem-, lucht- en waterkwaliteit, klimaat en voedselvoorziening. Daarnaast kan de 
Verordening een positieve invloed hebben op het vestigingsklimaat en de vastgoedwaarde en op de bevordering van 
sociale cohesie.  
 
Na de afronding van de MKBA zijn aan ons vragen gesteld over de baat Klimaat en specifiek het onderdeel vermeden 
waterschade
. We hebben in de indicatieve MKBA de volgende redenering gehanteerd bij de omvang en waardering 
van vermeden schade: 
 

•  De natuurherstelmaatregelen als gevolg van de NHV leiden tot een robuustere waterhuishouding en daarmee 

tot zowel een geringere kans op als impact van waterschade. 

 

•  Uitgangspunt is de huidige gemiddelde waterschade van een huishouden € 26.201,-2.  

•  Daarnaast is een uitgangspunt dat 140.000 huishoudens kwetsbaar zijn voor waterschade3. We hebben 

impliciet aangenomen dat in de analyseperiode van de indicatieve MKBA, de kwetsbare huishoudens (zonder 
maatregelen) ieder jaar schade ondervinden. De achterliggende berekening van de 140.000 kwetsbare 
huishoudens gaat uit van een bui van 70 mm gedurende 2 uur. Deze bui vindt circa 70x per jaar ergens in 
Nederland plaats. De frequentie van 

zo’n bui op een willekeurige plek in Nederland is echter fors kleiner dan 

eens per jaar. Bij de gehanteerde aanname is dus sprake van een overschatting

 

•  De gebruikte schadebedragen zijn tegelijkertijd ook een onderschatting: 

•  De schadeberekeningen gaan namelijk uit van uitsluitend huishoudens en uitsluitend schade door 

wateroverlast door hevige regenval. Zo kan een heftige bui bijvoorbeeld gepaard gaan met hagel, 
onweer en flinke windstoten. De schade als gevolg daarvan is niet meegerekend. 

 

•  Ook schade aan kelders, tuinen en schuurtjes is buiten beschouwing gelaten in het bovengenoemde 

bedrag.

 

•  Verder is ook schade aan bedrijven, andere instellingen, gebruikers en beheerders van infrastructuur 

niet meegenomen in het schadebedrag. 

 

•  Daarnaast is ook waterschade door andere oorzaken dan regenval, bijvoorbeeld overstromingen van 

rivieren, niet meegenomen. 

 

•  Schade door droogte is evenmin kwantitatief (of kwalitatief) meegenomen in de MKBA, hetgeen wel onderdeel 

is van de maatschappelijke baat Klimaat. De Klimaatschadeschatter komt op de volgende totale 
schadebedragen voor respectievelijk water en droogte: 31,9-41,5 miljard en 38,5-124 miljard tot 20504. Een 
substantieel deel van die schade zal naar verwachting door maatregelen die nodig zijn om aan de NHV te 
voldoen voorkomen worden. 

 

•  De vermeden schade van 66 miljard tot en met 2050 ligt dus ook in de lijn met de uitkomsten van de 

Klimaatschadeschatter. 

 

•  Er is dus enerzijds sprake van een zekere overschatting (want niet elk huishouden heeft elk jaar 

wateroverlast), maar ook sprake van flinke onderschattingen, zowel binnen de categorie huishoudens zelf, 
maar ook doordat andere groepen (bedrijven, voorzieningen, infrastructuur) en schade door droogte niet zijn 
inbegrepen.

 

 
Op basis van bovenstaande bevindingen concluderen wij dat in de uitgevoerde MKBA het indicatieve bedrag van 3 
miljard euro per jaar aan vermeden schade redelijk is en daarmee het totale Netto Contante Waarde (NCW) bedrag 
van 66 miljard euro tot en met 2050 voor deze post.  
 
Vervolgstappen 
Indien gewenst, kan in een vervolganalyse beter zicht verkregen worden van de maatschappelijke kosten en baten 
van de NHV (waaronder dus ook het voorkomen van schade): 

1.  Deze MKBA geeft een eerste beeld van de mogelijke kosten en baten van de NHV voor de maatschappij. We 

raden aan om na de inwerkingtreding van de NHV en bij de concrete uitwerking van het Nationaal Herstelplan 

 

2 Bron: TEEB Stad 2019 
3 Bron: schadekaart van Arcadis, zie: Duizenden woningen met risico op neerslagschade: loopt jouw huis onder? | RTL Nieuws 
4 http://www.klimaatschadeschatter.nl/ 

background image

 
 

 

 

Datum: 20 februari 2024 - Public  

3 van 3 

 

  

 

 

 

 

de kosten en baten op maatregelniveau af te wegen. Hierdoor kunnen er concrete beslissingen worden 
genomen op basis van de effectiviteit van de maatregelen binnen het Nationaal Herstelplan. 

2.  In een ruimere scope van onderzoek kunnen bepaalde effecten resp. kosten en baten in meer detail 

uitgewerkt worden, zodra maatregelen gedefinieerd zijn. 

3.  Nader onderzoek naar de baten van vermeden schade zou als volgt kunnen worden vormgegeven: 

a.  Bepalen wat voor soorten schade en waaraan (bedrijfsopbrengsten, huizen, gebouwen etc....) er 

verwacht worden door klimaatverandering (wateroverlast en droogte) voor heel Nederland. 

b.  Inschatten wat de financiële omvang is van de verschillende soorten schades t/m 2050. 
c.  Bepalen welk deel (%) van de schades met het veronderstelde maatregelenpakket voorkomen 

worden. 

 
Conclusie 
De aanleiding van dit memo zijn terechte vragen die na afronding van ons onderzoek zijn ontstaan. Deze vragen gaan 
over de baat Klimaat en specifiek het onderdeel vermeden waterschade en de daarbij door ons gedane aannames. 
Onze conclusie is dat het indicatieve bedrag van 3 miljard euro per jaar aan vermeden schade redelijk is. Dit leidt tot 
een baat met het totale Netto Contante Waarde (NCW) bedrag van 66 miljard euro tot en met 2050. Dit memo voorziet 
in een (verder) uitgewerkte onderbouwing, waarbij wij tevens enkele vervolgstappen hebben geduid die het ministerie 
van LNV kan nemen om beter zicht te krijgen op de baat Klimaat, waaronder vermeden waterschade. 
 
Wij adviseren het ministerie van LNV deze nadere toelichting op de baat ‘vermeden waterschade’ te publiceren 
tezamen met het Impact Assessment. 

Document Outline