Justitiële jeugd
Opening
Verslag van een commissiedebat
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft op 22 mei 2025 overleg gevoerd met mevrouw Coenradie, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en de heer Struycken, staatssecretaris Rechtsbescherming, over Justitiële jeugd.
De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid,
Pool
De griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid,
Brood
Voorzitter: Van Nispen
Griffier: Meijer
Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Bruyning, Ceder, Dral, Krul, Lahlah, Van Nispen en Wijen-Nass,
en mevrouw Coenradie, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en de heer Struycken, staatssecretaris Rechtsbescherming.
Aanvang 14.03 uur.
Justitiële jeugd
Aan de orde is de behandeling van:
- de brief van de staatssecretaris Rechtsbescherming d.d. 9 september 2024 inzake rapporten van de Monitor Jeugdcriminaliteit (28741, nr. 120);
- de brief van de staatssecretaris Rechtsbescherming d.d. 10 september 2024 inzake rapport Inspectie Justitie en Veiligheid "Pedagogisch uitgangspunt onder druk" (28741, nr. 121);
- de brief van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid d.d. 4 november 2024 inzake capaciteit jeugdgevangenissen (24587, nr. 994);
- de brief van de minister van Justitie en Veiligheid d.d. 11 december 2024 inzake voortgangsbrief wapens en jongeren (28741, nr. 123);
- de brief van de staatssecretaris Rechtsbescherming d.d. 24 januari 2025 inzake buitenstrafrechtelijke afdoening 18+ (28741, nr. 125);
- de brief van de staatssecretaris Rechtsbescherming d.d. 6 maart 2025 inzake reactie op verzoek commissie op het artikel van Follow the Money over algoritme jeugdcriminaliteit (26643, nr. 1307);
- de brief van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid d.d. 3 april 2025 inzake voortgang justitiële jeugdinrichtingen voorjaar 2025 (24587, nr. 1047);
- de brief van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid d.d. 10 april 2025 inzake verkenning herbestemming gesloten jeugdhulplocatie (24587, nr. 1050);
- de brief van de staatssecretaris Rechtsbescherming d.d. 20 mei 2025 inzake verzamelbrief justitiële jeugd (28741, nr. 126).
De voorzitter:
Goedemiddag. Welkom bij de vaste Kamercommissie voor Justitie en Veiligheid voor het commissiedebat Justitiële jeugd. Ik heet van harte welkom: de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en de staatssecretaris Justitie en Veiligheid. Maar ik zal de staatssecretaris Justitie en Veiligheid in dit debat de staatssecretaris Rechtsbescherming noemen. Ik heet ook hun ondersteuning van harte welkom. Van de zijde van de Kamer is er al een mooie opkomst. We gaan beginnen. Ik stel een spreektijd van vier minuten per fractie voor. Ik zou de interrupties eigenlijk een beetje willen beperken, zeker in de termijn van de Kamer, omdat we te maken hebben met twee staatssecretarissen, die vast heel kort, bondig en goed kunnen antwoorden, maar de ervaring leert dat het soms toch een race tegen de klok wordt. Daarom is mijn voorstel om het in deze termijn te beperken tot drie vragen. Dan moet u zelf maar bepalen tot wie u die wilt richten. Dat gezegd hebbende, geef ik het woord aan mevrouw Dral van de VVD. Excuus, aan het eind wil ik zelf ook graag namens de SP het woord voeren en ik wil mevrouw Dral vragen om dan tijdelijk het voorzitterschap over te nemen; dan weet u dat alvast. Aan mevrouw Dral is het woord.
Mevrouw Dral (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Recent stapelden de berichten over incidenten met jeugdigen zich op. Het gaat dan om steekincidenten, het bewusteloos slaan van oudere vrouwen, het uithalen van containers, het plaatsen van explosieven en het uitvoeren van andere geweldstaken. De algemene cijfers van jeugdcriminaliteit laten een zekere afvlakking zien. Die trend valt echter moeilijk te rijmen met de ervaringen in de praktijk. Hulpverleners in de steden zeggen dat zij zorgwekkende ontwikkelingen zien, ook bij hele jonge kinderen. Europol luidt de noodklok over dat heel Europa gebukt gaat onder misdaadorganisaties die criminele diensten aanbieden en ze laten uitvoeren door geronselde jeugd. Dat waart als een bosbrand door Europa. Via een bewuste tactiek worden jongeren door ervaren criminelen geronseld en vervolgens opgeofferd. Dit gebeurt via chatgroepen op onlineplatforms.
Ontwikkelingen in de criminaliteit worden gemeten op basis van politie- en justitiegegevens. Uit onderzoek van de Universiteit Leiden blijkt echter dat een aanzienlijk deel van de delicten buiten beeld blijft. In een zelfrapportage gaf in 2023 16% van de jeugdigen aan dat zij weleens één of meerdere delicten pleegden. Dat is ruim een factor 10 hoger dan het percentage jongeren dat met de politie te maken krijgt als verdachte. Bij professionals in de veiligheidsketen wijkt ook het beeld af van de algemene cijfermatige trend. Zij zien verjonging, verharding en een complexere problematiek. Ze zien dat de hedendaagse jeugdcriminaliteit zich steeds meer beweegt tussen de fysieke en de digitale wereld. Bij dat laatste draait het om onlinebedreigingen, onlinefraude, ongewenst versturen van seksueel beeldmateriaal, enzovoort.
Vanwege de impact op de slachtoffers en onze samenleving heeft het doorbreken van deze trends urgentie, zeker nu onderzoek aantoont dat de cijfers voor jeugdcriminaliteit hoger en de delicten ernstiger zijn dan de ons bekende gegevens laten zien. Om deze trend tegen te gaan is "preventie" een sleutelwoord. De VVD vindt dat ouders als eerstverantwoordelijke voor hun kinderen daarin een essentiële rol moeten spelen. Er zijn inmiddels, ook vanuit de forensische zorg, signalen dat ouders die verantwoordelijkheid regelmatig niet nemen. Als zij dit zonder goede reden niet doen, moeten ze daartoe worden verplicht, volgens de VVD. Is de staatssecretaris bereid te verkennen welk bestuurlijk instrumentarium beschikbaar is of kan komen om dit effectief te bereiken?
Daders lijken jonger te worden. Dit vroegtijdig signaleren en hierop acteren, kan kinderen helpen dat gedrag nog tijdig om te buigen. Wat kan volgens de staatssecretaris naast preventie met gezag bijdragen aan vroegsignalering? Kunnen jeugdboa's bijvoorbeeld meer in stelling worden gebracht en kan de burgemeester daarbij misschien een grotere rol spelen?
Het ronselen van jonge uitvoerders verschuift van hangplekken naar onlineplatforms via chatgroepen. Dit fenomeen breidt zich razendsnel uit. Ziet de staatssecretaris dit ook als een bijzonder zorgelijke ontwikkeling? Zo ja, wat is hij voornemens daartegen te ondernemen?
Het WODC heeft naar aanleiding van een VVD-motie onderzoek gedaan naar effectieve gedragsinterventie bij jongeren onder de 12 die zich ernstig normoverschrijdend gedragen. Op basis van dit onderzoek geeft de minister, om bijtijds te kunnen ingrijpen, de voorkeur aan interventies gericht op het kind, het gezin en de school. Is volgens de staatssecretaris dit standpunt nog steeds afdoende of zijn er, gegeven de zorgelijke ontwikkeling van het onlineronselen, ook van jonge kinderen, extra interventies nodig?
Ten slotte. Het aantal jeugdige recidivisten blijft te hoog. Dit is zorgelijk, ook gegeven de druk op de jeugdgevangenissen en de beperkte beschikbare capaciteit.
Volgens onderzoek is de kans op recidive het hoogst kort na de straf. Kan het daarbij helpen om begeleiding van jeugddelinquenten bij hun terugkeer in de samenleving nog verder te optimaliseren? Zo ja, worden daartoe ook concrete stappen gezet? Kan de staatssecretaris verder aangeven hoeveel re-integratieofficieren er inmiddels zijn aangesteld en of het effect van hun inzet inmiddels is geëvalueerd?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan mevrouw Bruyning namens NSC.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Dank u wel, voorzitter. Vandaag spreken we over een onderwerp dat raakt aan de kern van onze rechtsstaat: hoe gaan wij om met jongeren die in aanraking komen met justitie? De zorgen zijn talrijk en het vertrouwen dat jongeren krijgen, wat ze nodig hebben, staat onder druk.
Voorzitter. Begin dit jaar stelde NSC vragen over het toenemende aantal jongeren dat ondanks het adolescentenstrafrecht toch in een volwassengevangenis terechtkomt. In 2024 ging het om maar liefst 308 jongeren. 308 keer konden we onze eigen wetgeving niet waarmaken. Dat is geen statistiek, dat zijn 308 jonge levens. Het gaat daarbij vaak om voorlopige hechtenis, zonder dat hun schuld is vastgesteld. En dan te bedenken dat deze jongeren door het OM waren voorgedragen voor berechting onder het adolescentenstrafrecht. Dat is niet alleen wrang, dat is een rechtsstatelijk probleem. Mijn vraag aan de staatssecretaris is dan ook: klopt het dat van de 41 jongvolwassenen die dit jaar gemiddeld in een volwassengevangenis verbleven, het merendeel nog in voorlopige hechtenis zat? Acht de staatssecretaris het wenselijk dat we dit impliciet als minder erg lijken te beschouwen dan na veroordeling?
En dan het onderwijs. De staatssecretaris stelt dat online-onderwijs niet mogelijk is vanwege veiligheidsproblemen, ICT-beperkingen en personeelstekorten. Maar we praten hier over jongeren, jongeren met leerlicht, jongeren die straks terugkomen in onze samenleving. Hoe kan de staatssecretaris dan stellen dat het organiseren van een onlineleeromgeving niet haalbaar zou zijn? Is de staatssecretaris bereid om alsnog alles op alles te zetten om zolang de capaciteit van de jeugdgevangenissen onvoldoende is, wel online-onderwijs te realiseren voor deze jongeren?
Dan het rapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid, Pedagogisch uitgangspunt onder druk. Hieruit blijkt dat de doorlooptijden stelselmatig worden overschreden. Er is geen correctieproces voor fouten die leiden tot vertraging. Dat betekent dat jongeren maanden moeten wachten op duidelijkheid, terwijl we weten dat tijdigheid cruciaal is om pedagogisch effectief te kunnen zijn. Kan de staatssecretaris toezeggen dat er een correctieproces wordt ingericht, zodat fouten op de plek waar ze worden ontdekt direct kunnen worden hersteld, zonder onnodige vertraging?
Tot slot. Jongeren op Bonaire, Saba en Sint-Eustatius hebben recht op dezelfde bescherming, maar beschikken niet over dezelfde infrastructuur. De hulp komt vaak te laat, is versnipperd of ontbreekt volledig. Jongeren komen soms in instellingen terecht die niet zijn toegerust op hun problematiek. Daarnaast wil ik de beslotenheid van jeugdstrafzittingen aanhalen. In Nederland is het tot 18 jaar standaard achter gesloten deuren. Op de BES- en andere eilanden binnen het Koninkrijk, zoals Curaçao, geldt een andere regel: vanaf 16 jaar is een strafzitting in beginsel openbaar. Dit gaat in tegen het IVRK. Een norm geldend binnen het gehele Koninkrijk is wenselijk op basis van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Hoe wordt in het justitieel jeugdbeleid specifiek rekening gehouden met de bijzondere omstandigheden op de BES-eilanden? Kan de staatssecretaris toezeggen om samen met de lokale autoriteiten aan maatwerkoplossingen te werken, zodat deze jongeren niet langer tussen wal en schip vallen? Is de staatssecretaris op de hoogte van het verschil in wet- en regelgeving over de beslotenheid van de jeugdstrafzittingen? Kan de staatssecretaris toezeggen onderzoek te zullen doen naar hoe dit eventueel gelijkgetrokken kan worden?
Voorzitter. De jongeren om wie het hier gaat zijn vaak beschadigd, maar niet verloren. Mits wij de juiste keuzes maken. Mits wij hen zien als mens en niet als risico.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Krul namens het CDA.
De heer Krul (CDA):
Voorzitter, dank u wel. Jongeren die in aanraking komen met justitie staan aan het begin van een kwetsbaar pad. Een pad dat niet hoeft te leiden tot herhaling of verharding als we op tijd en pedagogisch verantwoord ingrijpen; een van de uitgangspunten van het jeugdstrafrecht. Dat uitgangspunt staat onder druk.
De Onderwijsraad was in februari glashelder: het onderwijs in de jeugddetentie schiet ernstig tekort. Als we willen dat jongeren na detentie opnieuw mee kunnen doen in de samenleving, begint dat met onderwijs tijdens die detentie, individuele begeleiding, examinering en vakdocenten. Mogelijkheden om door te leren zijn dan onmisbaar. Het blijkt dat er weinig docenten zijn, examens vaak niet kunnen doorgaan en het onderwijs te weinig aansluit op de diversiteit van de doelgroepen.
Voorzitter. Ik heb daar een paar vragen over. Welke concrete stappen gaat de staatssecretaris zetten om de adviezen van de Onderwijsraad over te nemen en het onderwijs in detentie op niveau te brengen? Hoe wordt maatwerk in onderwijs nu vormgegeven binnen de jji's en is er nog ruimte voor individuele trajecten? Is het kabinet bereid om bestuurlijke versnippering tussen OCW, VWS en JenV aan te pakken door op dit onderwerp, onderwijs in detentie, één regierol te beleggen? Deze jongeren verdienen juist dat extra beetje aandacht, zodat ze weer mee kunnen doen in de samenleving. En als het onderwijs niet goed geregeld is, dan is de kans dat hun dat lukt kleiner.
Twee. Het capaciteitsprobleem. Het is een terugkerend pijnpunt: jongeren die eigenlijk in een jji horen, komen nog steeds in de reguliere p.i.'s. Begin dit jaar ging het om 41 jongeren. De staatssecretaris sprak over capaciteitsuitbreiding, maar we horen weinig over concrete opleverdata. Ook hierover een paar vragen. Hoeveel jongeren zitten momenteel nog in een reguliere p.i.? Hoe snel daalt dit aantal en wat is de status van de uitbreiding van de jji-capaciteit? Waarom wordt ondanks de aangenomen motie-Boswijk nog steeds geen extra structureel geld vrijgemaakt voor de jeugdgevangenis?
Voorzitter. Een stukje over doorlooptijden. De Inspectie Justitie en Veiligheid concludeert in een rapport dat de pedagogische doelen van het jeugdstrafrecht onder druk staan door lange doorlooptijden. Jongeren wachten soms maanden op de uitvoering van hun maatregel. Dat is funest voor gedragsbeïnvloeding en het ontmoedigt de professionals in de keten. Het CDA steunt de inzet op buitenstrafrechtelijke afdoeningen als Halt, maar het CDA vraagt ook om realisme. Wat doet de staatssecretaris om de doorlooptijden in de jeugdstrafrechtketen te verkorten? Wanneer zijn de gestelde normen haalbaar en welke acties worden ondernomen om suboptimale hulp door wachtlijsten in de jeugdhulp te voorkomen?
Voorzitter, ik heb nog twee puntjes. Eerst de nazorg. De nazorg moet geen sluitstuk zijn, maar een integraal onderdeel van de strafrechtketen. Jongeren komen vaak uit detentie met schulden en zonder huisvesting of schoolplek en te vaak zonder iemand die hen vasthoudt. De werkagenda nazorg jeugd biedt aanknopingspunten, maar de uitvoering blijft achter. Wordt de naleving van de afspraken uit de handreiking nazorg geborgd? En wordt het überhaupt landelijk gemonitord? Zijn gemeentes en jji's in elke regio nu goed aangesloten op het casusoverleg en is er voldoende casusregie beschikbaar?
Voorzitter, nog een laatste puntje over wapens en jongeren. Een aanpak met diepgang is hier gewoon vereist. De voortgangsbrief laat zien dat jongeren steeds vaker wapens dragen uit angst, groepsdruk of status. Een effectieve aanpak vraagt meer dan alleen repressie, maar natuurlijk is repressie belangrijk. In het verdiepende onderzoek wordt gepleit voor intensieve, integrale en langdurige interventies. Een hele mond vol! Welke effectieve interventies worden nu concreet uitgerold en hoe wordt de vertaalslag gemaakt naar gemeentes en praktijkprofessionals? Hoe beoordeelt de staatssecretaris de inzet van preventief fouilleren als standaardmaatregel versus meer preventieve gedragsgerichte aanpakken?
Voorzitter. Het CDA wil recht doen aan de menselijke waardigheid van jongeren die ontsporen en dat doe je niet door weg te kijken, maar door verantwoordelijkheid te nemen. Investeren in onderwijs, zorg, opvang, toezicht en nazorg is dan geen luxe maar noodzaak, want hoe wij jongeren behandelen als ze vallen, bepaalt mede of ze nog durven en überhaupt kunnen opstaan.
Helemaal tot slot. Ik sluit me helemaal aan bij de vraag van mevrouw Bruyning over de BES-eilanden. Ik heb vaker met deze staatssecretaris van gedachten gewisseld over de zittingsvorm, al dan niet achter gesloten deuren, maar we weten dat een openbare zitting nou eenmaal grote impact kan hebben op een minderjarige, zeker in het jeugdstrafrecht, als die rechtszaak tegen de minderjarige gericht is. Een 16-jarige in een openbare zitting: dat moeten we eigenlijk niet willen. Ik sluit me daarom aan bij NSC, die daar terecht vragen over gesteld heeft.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Lahlah. Zij spreekt namens GroenLinks-PvdA.
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. We hebben het vandaag over de stand en de capaciteit van onze justitiële jeugdinrichtingen of, beter gezegd, het gebrek daaraan. Het beeld dat uit de Kamerbrieven naar voren komt, is namelijk op z'n zachtst gezegd alarmerend. Jongeren komen terecht in een systeem dat piept en kraakt en soms zelfs faalt. De gebouwen zijn verouderd. Het personeel is overbelast. En nog steeds belanden te veel jongeren in een volwassenengevangenis.
De inspectie concludeert in haar rapport Pedagogisch uitgangspunt onder druk dat de kern van het jeugdstrafrecht, jongeren perspectief bieden op terugkeer in de samenleving, structureel onder druk staat. Collega Bruyning refereerde er ook al aan. Jongeren wachten te lang op een maatregel of straf en intussen valt het onderwijs weg, ontbreekt begeleiding en wordt hun motivatie, als die er nog is, langzaam maar zeker afgebroken.
Voorzitter. Tijdens werkbezoeken heb ik met jongeren gesproken, jongeren die hun dag, letterlijk, uitzitten. Ze zitten hele dagen op cel, zonder les, zonder uitdaging en zonder dagstructuur. Sommigen vertelden dat ze een vergoeding krijgen om dit te compenseren. Daar schrok ik van. Is dit geen vorm van afkoop, een manier om frustratie te sussen in plaats van problemen op te lossen? Hoe kijkt de staatssecretaris hiernaar? Hoe heeft het zover kunnen komen dat jongeren in detentie moeten smeken om onderwijs?
Voorzitter. Wat mij betreft draaien we het om. Waarom stellen we onderwijstrajecten niet juist centraal in detentie? Al jaren geleden stelde de PvdA een terbeschikkingstelling aan het onderwijs, een tbo, voor. Dat is een maatregel die rechters naast een celstraf zouden moeten kunnen opleggen, zodat jongeren een toereikende startkwalificatie of een getuigschrift voor een praktijkopleiding zouden kunnen halen. Daar was toen een Kamerbrede meerderheid voor, maar helaas is het op de plank blijven liggen. Het is verzand vanwege allerlei praktische problemen. Is de staatssecretaris bereid om hier, juist met het oog op het kritische inspectierapport maar ook in het licht van de overbelasting van de keten, nog eens heel serieus naar te kijken? Zo niet, dan overweeg ik een motie op dit punt.
Het gebrek aan buitengerechtelijke afdoeningen. Organisaties als Halt pleiten hier al jaren voor, ook voor 18-plussers. Het is niet alleen sneller, maar vooral ook minder stigmatiserend. In haar brief schrijft de staatssecretaris dat er een probleemanalyse komt. Niet alleen wordt de motie van mijzelf en collega Van der Werf daarmee niet volledig uitgevoerd, tot nu toe is er nog niet eens contact geweest met Halt. Kan de staatssecretaris aangeven wanneer deze analyse wordt gedeeld, wie erbij worden betrokken en wanneer we een vervolgvoorstel mogen verwachten?
Voorzitter. De staatssecretaris wil van alles. Ze doet toezeggingen en ze schrijft brieven, maar alle goede bedoelingen lopen stuk op de harde werkelijkheid, bijvoorbeeld op bezuinigingen. Het gevangeniswezen krijgt er geen euro bij. We zouden haast vergeten dat een deel van de coalitie zelfs heeft geweigerd om alle informatie over dit onderwerp met de Kamer te delen. Dat is niet alleen beschamend, maar ook gevaarlijk, want het tast ons vermogen aan om bij te sturen. Wat is volgens de staatssecretaris de impact van het uitblijven van investeringen in het gevangeniswezen in zijn algeheel en op de justitiële jeugdinrichtingen in het bijzonder? En wat betekent het voor jongeren die in de volwassenendetentie terechtkomen?
Voorzitter. De kernvraag is heel simpel: wat zijn de jongeren en ons systeem ons waard? Want wie nu niet investeert in jongeren, bezuinigt op de veiligheid van morgen. Ik hoor graag van de staatssecretaris of zij nog gelooft in de pedagogische belofte van het jeugdstrafrecht. En zo ja, wanneer gaan we die dan eindelijk waarmaken?
De voorzitter:
Dank u wel. Ik geef het woord aan de heer Ceder, die spreekt namens de ChristenUnie.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. In een eerder debat over dit onderwerp benoemde ik dat jongens uit de buurt waar ik ben opgegroeid, op latere leeftijd ben tegengekomen in de gevangenis, terwijl ik daar vanuit de kerk op bezoek was. We zijn in dezelfde omgeving opgegroeid, maar we zijn heel anders terechtgekomen. De vraag die dan speelt, is: welke factoren maken het verschil?
We richten ons vaak op risicofactoren als weinig vertrouwen, een slecht toekomstperspectief en slechte vrienden. Maar er zijn ook factoren die juist positief bijdragen aan de toekomst van jongeren en die ervoor zorgen dat ze niet in de justitiële keten terechtkomen. Het Nederlands Jeugdinstituut heeft daar het een en ander over op een rij gezet.
Naast persoonlijke kenmerken levert de steun van ouders in het dagelijkse leven van de jongere de motivatie om naar school te gaan en bepaalde doelen te hebben. Dat geldt ook voor het hebben van een baan, maar de erkenning van talenten en succeservaringen spelen daarbij ook een beschermende en positieve rol. Mijn vraag is of de bewindspersonen deze factoren ook scherp hebben. Zijn ze met andere bewindspersonen bezig om deze factoren juist te versterken in plaats van om risicofactoren te verkleinen? En hoe krijgt het een plek in hun beleid, niet alleen preventief, maar ook als het gaat om het tegengaan van recidive, want recidive is ook een probleem?
Voorzitter. Ik ben geschrokken van de bevindingen van de IGJ over de wachtlijsten in de jeugdstrafketen. Het pedagogisch uitgangspunt staat onder druk, omdat de wachtlijsten te lang zijn. Er kan niet snel genoeg worden gestart met de straf of de maatregel. De IGJ vraagt daarom een gecoördineerde en duurzame aanpak vanuit het ministerie. Er is ketensturing nodig en die is er nu niet, zo stelt de IGJ. Het ministerie moet grip krijgen op de keten als geheel en op hoe jongeren door de keten gaan. Wat gaat het kabinet hiermee doen, vraag ik.
Voorzitter. In de reactie van het kabinet, die al naar ons toe is gekomen, lees ik maar mager terug dat het ministerie die sturende rol wil pakken. Er wordt ingezet op onderdelen als de wachtlijsten en de kinderrechtentoets, maar kan de staatssecretaris ook schetsen hoe deze ketensturing echt tot stand gaat komen?
Voorzitter. De KVJJ, de Kleinschalige Voorziening Justitiële Jeugd is een mooie aanvulling in de strafrechtketen. Ik schrik alleen van de brieven van de staatssecretaris. Zij zou al voor de zomer van dit jaar beoordelen of de KVJJ's in hun huidige vorm een geschikte voorziening zijn in het justitiële jeugdlandschap, maar pas eind 2026 is het WODC-onderzoek naar de effectiviteit afgerond. Moet dat niet gelijk oplopen, vraag ik dan.
De KVJJ is geen vervanging van de jeugdgevangenis, maar er zijn echt wel jongeren in een jeugdgevangenis te vinden die geschikt zouden zijn voor een KVJJ. Er wordt echter niet goed doorgeplaatst. De KVJJ heeft nog geen plek in de Penitentiaire beginselenwet. Er is kortom echt wel wat te winnen om de bezettingsgraad te verhogen. Ziet de staatssecretaris dit ook? Is de wil er dan ook om de KVJJ's een eerlijke kans te geven in de keten?
Voorzitter. Dan over de nazorg, waar ik mijn collega Krul net al over hoorde spreken. De beschermende factoren die criminaliteit voorkomen waar ik mee startte, gelden natuurlijk ook als we jongeren na hun straf op het rechte pad proberen te houden. Maar het is nog niet zo eenvoudig. Ze hebben vaak geen diploma, passen niet in het onderwijssysteem, hebben schulden. Daarom gaan ze ongediplomeerd aan het werk, waarbij ze weinig verdienen en crimineel geld gewoon blijft lonken. Hoe kunnen ze ondersteund worden naar normaal betaald werk, bijvoorbeeld als zzp'er of in de zorg? Ziet zij de vog daarbij als een belemmering, juist bij deze groep? Hoe krijgen ze al tijdens de detentie goede financiële educatie, zodat ze niet in de schulden raken als ze uit detentie komen? Hoe vinden zij een geschikte woonplek? Ik denk aan veilige, kleinschalige opvang waarin ze meer of minder worden begeleid. Die plekken zijn er echter te weinig en de begeleiding wisselt te vaak, waardoor er geen vertrouwensband kan worden opgebouwd.
Kortom, welke inzet plegen deze bewindspersonen om de jongeren na hun detentie of andere straf op het goede pad te houden?
Dank u wel, voorzitter, tot zover.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik geef het woord aan mevrouw Wijen-Nass namens BBB.
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Dank u wel, meneer de voorzitter. Ik begin met het actieplan over wapens en geweld. Dat plan is in 2020 opgesteld met een helder doel: het terugdringen van wapengebruik onder jongeren. Inmiddels zijn we alweer vijf jaar verder en wat zien we? Nog steeds zijn we bezig met WODC-evaluaties, aanvullende onderzoeken en analyses van motieven. Intussen komt er weer een serie vervolgacties die allemaal netjes gemonitord worden. Daar word ik wel een beetje moedeloos van. Deze staatssecretaris lijkt pas met echte maatregelen te komen als alles tot achter de komma is onderzocht en vastgelegd, terwijl we het hier hebben over jongeren die met wapens over straat lopen. Laten we niet vergeten dat dat gewoon strafbaar is en ook heel erg gevaarlijk. Daar moeten we wat BBB betreft keihard tegen optreden. BBB zegt dan ook: kom in actie, juist in die probleemwijken. Ga aan de slag, met professionals. Denk aan preventief fouilleren, steekproefsgewijze controles op scholen, gerichte interventies, campagnes in het onderwijs en ja, ook huiszoekingen als jongeren met wapens worden gepakt.
In het vorige commissiedebat heb ik hier ook aandacht voor gevraagd. Toen werd gezegd: we wachten eerst de herijking van het actieplan af. Maar eerlijk gezegd ben ik dat eindeloze wachten wel een beetje zat. Dat actieplan ligt er nu vijf jaar. Het is wat mij betreft tijd voor daden. Daarom heb ik drie concrete vragen aan de staatssecretaris. Is de staatssecretaris bereid om met gemeenten in gesprek te gaan over structureel preventief fouilleren, juist in probleemwijken? Want uit de eerste procesevaluatie blijkt dat dit werkt. In Zaandam zijn er vorig jaar 22 wapens van straat gehaald. Daarom gaan ze daar door met preventief fouilleren; terecht, lijkt ons. De tweede vraag. Wanneer jongeren worden betrapt met een wapen op zak, is de staatssecretaris dan bereid om van een huiszoeking de regel te maken? Vaak liggen er thuis immers nog meer wapens. Is de staatssecretaris bereid — dat is de derde vraag — om alle successen uit de procesevaluatie uit 2023 door te zetten en structureel te maken, waar mogelijk in heel Nederland? Wil hij hierover op korte termijn een brief sturen naar de Kamer?
Die wijkgerichte aanpak — daar had ik het net ook al even over — is voor mijn partij heel belangrijk. We zien namelijk over de hele linie een daling in criminaliteit, maar de ernst van de misdrijven neemt in specifieke wijken toe. Daar moeten we op focussen. Ik wil de staatssecretaris dan ook vragen of hij, net zoals voor preventief fouilleren, met de gemeenten die een probleemwijk hebben in gesprek wil gaan om zo'n wijkgerichte aanpak van de grond te krijgen. En dan niet vanachter een bureau in Den Haag, maar op basis van de inzichten van mensen die dagelijks in die wijken aanwezig zijn en daar werken. Geef hun daarbij ook het vertrouwen, laat de aanpak in die wijken zelf worden opgesteld en uitgevoerd door de mensen die weten wat werkt. Dus alsjeblieft, geen nieuwe lading onderzoeken en analyses. Nee, laat de praktijk het plan maken. Dat is dan ook gelijk mijn vraag: kan de staatssecretaris die probleemwijken in kaart brengen en kan hij vervolgens samen met de gemeenten wijkgerichte aanpakken maken?
Voorzitter. Bij probleemwijken gaat het vaak over wijken in randstedelijke gebieden, maar ik wil in dit debat ook graag aandacht vragen voor criminaliteit in landelijke gebieden, want juist daar is de politiecapaciteit vaak beperkt en dat betekent mogelijk minder zicht op wat daar precies speelt. Ik ben benieuwd of dat inzicht er wel is en of de ontwikkeling van jeugdige criminaliteit in landelijk gebied voldoende in beeld is.
Dank u wel.
De heer Krul (CDA):
Ik heb één vraag aan mevrouw Wijen-Nass. De meeste woordvoerders — we hebben er nog één te gaan, maar ik kan me voorstellen dat die er misschien ook wel iets over zal zeggen — hadden het over de pedagogische uitgangspunten van het jeugdstrafrecht, waarvan de inspectie heeft geconcludeerd dat die onder druk staan. Ik ben benieuwd hoe de BBB daarnaar kijkt. Heeft de BBB een idee hoe we die vervelende trend, dus dat de doelen steeds verder uit zicht raken, kunnen keren?
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Dat heb ik ook gelezen. Dat baart mij ook zorgen. Ik heb aangegeven dat wij het pedagogisch uitgangspunt heel belangrijk vinden, maar laat duidelijk zijn dat het ook heel belangrijk is dat we hard optreden. Daar heb ik specifiek aandacht voor gevraagd in dit commissiedebat. Wat mij betreft is het en-en.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan vraag ik mevrouw Dral om tijdelijk het voorzitterschap over te nemen.
De voorzitter:
Meneer Van Nispen, gaat uw gang.
De heer Van Nispen (SP):
Met te veel jongeren in onze samenleving gaat het niet goed. Ze groeien op in slechte buurten, met weinig kansen en veel foute voorbeelden van criminelen die snel over veel geld beschikken. Die criminaliteit trekt, of ze worden erin geluisd en worden geïntimideerd en gaan wapens dragen. Dan kan het hard gaan. De sleutel voor het tegengaan van deze ellende ligt bij het verbeteren van de wijken waarin het slecht gaat, het aanpakken van de foute rolmodellen, en het daaromheen organiseren van de wijkagenten, het jongerenwerk en een sterkere gemeenschap. Want het kán wel. We geven deze jongeren, die nu dreigen af te glijden, niet op. Graag een reactie daarop.
Dan de aanpak van wapens onder jongeren. Er liggen nu voldoende onderzoeken. Dat is goed, maar wat gaat er nu gebeuren? Wat zijn de concrete vervolgacties? Dat is mij toch nog niet helemaal duidelijk uit de brief.
Dan een vraag over Preselect Recidive, een algoritme om recidive bij jongeren te voorspellen. Daaraan kleven nogal wat bezwaren. Zo zou de voorspellende waarde zo laag zijn dat die te vergelijken is met een willekeurige worp van een dobbelsteen. Ook liggen verkeerde aannames en zelfs discriminatie op de loer. En de informatievoorziening was slecht. Dat kan toch niet al die jaren gewoon hebben bestaan? Waarom greep niemand in? Waarom worden er nu pas verbeteringen doorgevoerd? Ik vind dat echt heel zorgelijk. Wat zegt dat over het bewustzijn over en de alertheid op juist dit soort risico's?
Ik kom zo op de jeugdgevangenissen, maar dat is zeker bij jongeren een uiterste middel, als het echt niet anders kan. Wat wordt er bijvoorbeeld aan gedaan om de inzet van herstelrecht in alle fasen van het strafproces te bevorderen? Juist bij jongeren is dat essentieel.
We moeten echt meer werk maken van buitengerechtelijke afdoening, waar dat kan, bij minderjarigen en jongvolwassenen. Het is goedkoper en de recidive is lager. Maak de Halt-interventie beschikbaar voor de jongvolwassenen in de zaken die zich daarvoor lenen en verbeter de samenwerking tussen politie, Halt en jongerenwerk om te bezien welke sanctie geschikt is voor welke jongere en hoe deze het beste ten uitvoer kan worden gelegd. Graag een reactie. Ook hoor ik graag wat de stand van zaken is van de financiering door Justitie en Veiligheid van de Halt-gedragsinterventie Sport en Gedrag.
Dan ga ik naar de andere staatssecretaris. In de jeugdgevangenissen hebben we nog steeds hele grote problemen. Er zijn ernstige personeelstekorten, met vooral tekorten aan ervaren mensen, er is een extreem hoge werkdruk, er zijn gaten in de beveiliging en er is onveiligheid. De inspectie luidt de noodklok, en niet voor het eerst, onder andere over de pedagogische uitgangspunten, die onder druk staan, maar ook over onervaren medewerkers en invalkrachten. In bijvoorbeeld Den Hey-Acker is al enige tijd veel gedoe: ontevreden personeel, onveilige situaties en hele heftige incidenten. Er waren teams die voor meer dan de helft uit zzp'ers bestonden.
Dat laatste is een breder probleem: het inzetten van externen in jeugdgevangenissen leidt tot onveiligheid en is duurder. Is er nog steeds een norm van maximaal 30% uitzendkrachten? Hoeveel uitzendkrachten zijn er, met het oog op die norm, daadwerkelijk op de werkvloer momenteel? Want ik krijg signalen dat de vermindering van de externe inhuur en de inzet van uitzendkrachten, waar wij om gevraagd hebben, wel plaatsvindt, maar dat er nog steeds onvoldoende vaste krachten, en daarmee vaste gezichten, voor de groepen zijn. Dat is juist zo belangrijk. Hoe ernstig is dit tekort nou, vraag ik de staatssecretaris. Hoe zorgt zij ervoor dat het echt met zo min mogelijk externen kan, maar dat het ook verantwoord is en het er beter wordt?
De financiële situatie van DJI is gewoon ronduit slecht. Er is extra budget nodig. Dat heeft de staatssecretaris zelf ook heel duidelijk gemaakt in de media, maar ook in haar brief van vorige maand, van 3 april. Daarin schreef de staatssecretaris het van belang te vinden om zo snel en verantwoord als mogelijk voldoende jji-capaciteit te creëren, zodat iedere jongere op de juiste plek kan worden geplaatst. Ik citeer haar: "Daarom zet ik mij onvermoeibaar in om de financiële randvoorwaarden te creëren die de DJI nodig heeft om invulling te geven aan deze opgave." Het is echter niet gelukt. Inmiddels weten we namelijk wat er in de Voorjaarsnota staat: 0 euro erbij. Wel nog meer bezuinigingen; dat wel. 17 miljoen euro minder, terwijl er geld bij moest, niet eraf. Wat nu? Welke gevolgen heeft dit nou voor de jeugdgevangenisplekken?
Het houdt voor mij ook ergens wel een keer op, zeg ik tegen deze coalitie en tegen deze staatssecretaris. De PVV heeft niet alleen de eigen staatssecretaris, maar vooral het hardwerkende gevangenispersoneel keihard laten vallen. Wat wordt de inzet van de staatssecretaris bij de begrotingsonderhandelingen? Wat als ze weer in de steek wordt gelaten door haar eigen PVV en de partijen in de coalitie? Verbindt zij dan haar politieke lot hieraan?
Daar laat ik het bij.
De voorzitter:
Er zijn geen interrupties, dus u kunt het voorzitterschap weer overnemen.
De voorzitter:
Dank. Ik heb inmiddels geïnformeerd hoeveel tijd de bewindspersonen nodig hebben voor zij kunnen antwoorden. Wij gaan schorsen tot 15.00 uur. Ik doe alvast een beroep op deze staatssecretarissen om, omdat we met twee bewindspersonen te maken hebben, de inleiding in te korten en de vragen bondig te beantwoorden waar dat kan, zodat we het debat kunnen voeren en rond 17.00 uur kunnen afronden.
Dank u wel. Er is geschorst tot 15.00 uur.
De voorzitter:
Goedemiddag. Welkom terug bij het commissiedebat Justitiële jeugd van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid. We zijn toegekomen aan de beantwoording van de beide bewindspersonen. De staatssecretaris Rechtsbescherming gaat beginnen, denk ik. Dat is zo, zie ik. Ik zou wederom aan de Kamerleden willen voorstellen om zich in eerste instantie weer te beperken tot drie vragen. Zitten we nou heel goed in de tijd, dan kunnen we altijd kijken of we daar wat soepeler mee kunnen omgaan. Maar zo proberen we wel een tweede termijn te organiseren et cetera. Vooralsnog liggen we goed op schema, maar nu leggen we de druk bij de bewindspersonen en kijken we of dat zo blijft. Ik geef het woord aan de staatssecretaris Rechtsbescherming voor zijn beantwoording in de eerste termijn.
Staatssecretaris Struycken:
Dank u wel, voorzitter. Ik maak een paar korte inleidende opmerkingen over de ontwikkelingen. Ik zie een daling van het aantal jeugdige verdachten. De daling die in 2023 te zien was, heeft zich in 2024 grotendeels doorgezet. Bij minderjarige jeugdige verdachten gaat het om een daling van 17.260 in 2023 naar 15.910 in 2024. Dat is een daling van 7%.
Maar tegelijkertijd zien we de realiteit met incidenten met jongeren vrijwel dagelijks terugkomen in de media. Verder wordt in het op 12 mei verschenen jaarbericht van het Openbaar Ministerie gesproken over een toename van 14% van het aantal minderjarige verdachten in zwaardere misdrijfzaken ten opzichte van 2023. We signaleren ook dat de jeugdgevangenissen vol zitten. Dit alles baart ons zorgen. Bovendien is er sprake van een gedeeltelijke verschuiving van de traditionele criminaliteit naar vormen van online criminaliteit. Daarvoor geldt dat die vermoedelijk vaker buiten het zicht van de opsporing blijven, en overigens ook dat van scholen, ouders en alle anderen die betrokken zijn in dit domein.
We moeten er rekening mee houden dat dit invloed heeft op de jeugdcriminaliteitcijfers. We proberen meer zicht hierop te krijgen, onder andere door gebruik te maken van onderzoek door het WODC op basis van de enquête onder de jongeren zelf. Dat is de Monitor Zelfgerapporteerde Jeugddelinquentie. De monitor over 2023 staat vandaag op de agenda. De monitor over 2025 verschijnt in het najaar van 2026. Dit betekent dat we maximaal moeten blijven inzetten op het bestrijden van jeugdcriminaliteit. Dat vergt een integrale aanpak, dat wil zeggen met zowel preventie als strafrechtelijk grenzen stellen.
De doorlooptijden tussen aanhouding en afdoening zijn te lang. De minister van Justitie en ik hebben vorige week samen het Bestuurlijk Ketenberaad, het BKB, van de strafrechtketen bijgewoond. Daar is gesproken over de aanpak van doorlooptijden, waaronder die van de jeugdzaken. Dit is het forum waar het doorlooptijdenprobleem bij de wortel moet worden aangepakt. Het BKB staat onder voorzitterschap van de voorzitter van het College van procureurs-generaal van het OM. In het BKB participeren bestuurders van de politie, van de rechtsspraak, van het CJIB, van de DJI, van de reclassering en uiteraard van ons ministerie.
De minister en ik hebben in het BKB de urgentie om doorlooptijden in de strafrechtketen te verbeteren, benadrukt. Het betreft vandaag natuurlijk in het bijzonder de jeugdzaken. We hebben gemarkeerd dat het urgent is en uitgesproken dat verbetering de collectieve opdracht en verantwoordelijkheid is van allen aan tafel. We zullen hier gezamenlijk in moeten optrekken om het verschil te maken. De ketenorganisaties zijn aan de slag met een meerjarige agenda met concrete acties voor de komende periode. In de voortgangsbrief strafrechtketen, die uw Kamer nog voor de zomer ontvangt, zal hierop nader worden ingegaan.
Bij de aanpak van jeugdcriminaliteit zijn vier uitgangspunten voor ons richtinggevend. Ten eerste de combinatie van preventie en repressie. Ik echo ook het geluid dat hier vanmiddag is doen horen. Ten tweede het kunnen bieden van effectieve straffen op maat. Ten derde het zorg dragen voor de pedagogische insteek. Dat gedeelde uitgangspunt hoorde ik vanmiddag ook terug. Ten slotte, ten vierde, de uitvoerbaarheid en de praktijk. Dit zijn de uitgangspunten bij het vormgeven van het beleid voor jeugdcriminaliteit.
Voorzitter. Er zijn een groot aantal vragen gesteld, althans ik heb heel veel antwoorden voor me liggen. Het zal ongeveer langs de volgende volgorde gaan. Eerst krijgen we de preventie, dan ontwikkelingen, dan de jeugdstrafrechtketen en dan ouderverantwoordelijk. Dan is er nog een categorie overig. Ik zal het in ieder geval proberen aan te geven als er geïntervenieerd wordt op een onderwerp dat nog terugkomt.
Wat preventie betreft. Velen van u hebben vragen gesteld over de inzet van wapens. Dat is inderdaad een zorgelijke ontwikkeling. De heer Krul en ook anderen vroegen wat de stand van de zaken is. Op de stand van zaken zullen wij uitvoerig ingaan, de minister en ik. Het is primair de verantwoordelijkheid van de minister. De minister en ik zullen u voor het zomerreces informeren over de voortgang specifiek op dit punt. Ik kan wel zeggen dat inmiddels uit het verdiepend onderzoek met de titel Met wetenschap beter bewapend een aantal interventies naar voren zijn gekomen waarvan in het buitenland is gebleken dat ze kansrijk zijn. We zetten erop in om die interventies uit het buitenland te vertalen naar projecten in de Nederlandse context. Een belangrijk onderdeel daarvan is het nazorgtraject voor slachtoffers van wapengeweld in samenwerking met ziekenhuizen en Slachtofferhulp. Dat is een educatief pakket met het aanleren van life skills, zoals dat heet. Dat behelst concreet met name conflicthantering: jongeren leren om met conflicten om te gaan, uiteraard zonder wapens. Om het ontstane netwerk omtrent wapenproblematiek in stand te houden, faciliteert het ministerie verder de uitwisseling van kennis en best practices tussen de professionals die er direct en indirect mee te maken hebben. Dan denk ik aan het jongerenwerk, de gemeenten, de politie en vooral ook de scholen.
Wat zijn nu de concrete vervolgacties? Het actieplan is in 2023 door het WODC geëvalueerd en daaruit kwam naar voren dat niet alle acties effectief bleken en dat sommige interventies zelfs averechts werken. Daarom is vanaf 2023 ingezet op het verwerken van deze inzichten in een meer gedegen en effectieve aanpak via het Beleidskompas en ook een onderzoek, dat in ieder geval hier functioneel is geweest, om inzichtelijk te maken wat er moet worden behouden en wat er aanvullend nodig is. Uit dat verdiepend onderzoek zijn dus een aantal voorbeelden naar voren gekomen. Er worden momenteel keuzes gemaakt over welke interventies het meest effectief zijn. Op de observatie van de heer Krul dat er meer nodig is dan repressie heb ik in feite al gereageerd met de skills.
Een ander onderwerp dat door de heer Krul naar voren gebracht is, is de inzet van preventief fouilleren. Artikel 151b van de Gemeentewet biedt ruimte om in geval van vrees voor verstoring van de openbare orde door aanwezigheid van wapens een veiligheidsrisicogebied aan te wijzen waarbinnen dan preventief gefouilleerd kan worden. Het is dus aan de burgemeester als onderdeel van de lokale driehoek om over te gaan tot preventief fouilleren. In juni 2023 heeft mijn ambtsvoorganger een beleidsreactie gestuurd aan de Kamer met de Plan- en procesevaluatie Actieplan Wapens en Jongeren van het WODC destijds. Dat onderzoek levert inzichten op over de inzet van dit instrument. Nogmaals, het besluit om over te gaan tot preventief fouilleren is aan de burgermeester, die deze afweging vanuit de lokale context maakt.
Mevrouw Wijen-Nas vroeg om met gemeenten met probleemwijken in gesprek te gaan over een plan van aanpak, om met mensen in gesprek te gaan die in die wijk kunnen zien wat werkelijk werkt. Vanuit het ministerie wordt het programma Preventie met Gezag aangereikt. In dat kader is er een voortdurend gesprek met lokale partners in de wijken over de meest geschikte aanpak. Ook vindt dit gesprek plaats binnen het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid. De lokale partners in de wijken kennen de problematiek inderdaad het best en dat betekent dat zij zelf keuzes maken binnen het programma Preventie met Gezag over de inzet van de ene of de andere interventiemaatregel, samen met de betrokken partners in de meest kwetsbare wijken. De lokale ervaringen en geleerde lessen bij Preventie met Gezag, dus wat werkt en wat niet werkt, worden breder gedeeld, zodat andere gemeenten, ook gemeenten waar dit programma Preventie met Gezag niet is uitgerold, profijt kunnen hebben van die aanpak. Het gevoelen is dat het programma Preventie met Gezag goed werkt, want het stuit op brede adhesie vanuit de betrokken gemeenten, ook gemeenten waar het niet is uitgerold.
Dan kom ik verder op de gemeenten en de burgemeester. Mevrouw Dral stelde de vraag wat de burgemeester kan bijdragen aan de vroegsignalering, naast het programma Preventie met Gezag. Inderdaad, de burgemeester speelt een sleutelrol in het behoud van de openbare orde en veiligheid en de inzet van bestuurlijke maatregelen. De burgemeester kan in dat kader inzetten op vroegsignalering met extra inzet van jeugd-boa's, straatcoaches en jongerenwerkers, er allemaal op gericht om meer ogen en oren op straat te hebben. Uit het programma Preventie met Gezag blijkt dat dit een versterkende werking heeft op de samenwerking tussen de verschillende partijen in het sociaal, zorg- en veiligheidsdomein. De burgemeester kan ook langs een andere weg actief zijn, namelijk inzetten op het tegengaan van schoolverzuim met extra inzet van leerplichtambtenaren. We weten dat schoolverzuim een grote voorspellende factor is als het gaat om crimineel gedrag door jeugdigen. Hij kan ook zijn rol als, wat dan heet, burgervader nemen door samen met de politie langs te gaan bij de ouders en een dringend appel op hen te doen om hun kinderen op hun gedrag te wijzen en op het rechte pad te houden. De sleutel ligt in belangrijke mate bij de burgemeester om lokale interventies te plegen.
De heer Van Nispen vroeg nog of er een beeld is van het landelijk gebied, anders dan de grote steden. Die analyse maakt onderdeel uit van de Monitor Jeugdcriminaliteit, want die omvat mede de verschillen tussen de stedelijke en de landelijke gebieden. De monitor is vorig jaar september verschenen en in 2026 komt er een nieuwe monitor.
De voorzitter:
Ik zag mevrouw Wijen-Nass als eerste voor een interruptie. Toen hebben we gezegd: we maken even het blokje af. Toen zei mevrouw Dral: ik heb een vraag echt op dit punt. Mevrouw Wijen-Nass, vindt u het goed als we mevrouw Dral nu het woord geven omdat het een interruptie op het laatste punt is? U was eerst, dus u mag ook zeggen: ik wil nu mijn interruptie. Oké. Mevrouw Dral, aan u het woord.
Mevrouw Dral (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Dank voor de beantwoording. Wat ik daar eigenlijk nog een beetje in mis, is de rol van de ouders. Natuurlijk heeft een burgemeester een x-aantal bevoegdheden. Die heeft u net benoemd. Maar op het moment dat een burgemeester graag ouders wil uitnodigen om hierover te spreken, dan krijgen ze — dat zijn signalen van burgemeesters die ik heb ontvangen — die ouders niet aan tafel, dan weigeren die dat. Dan is er eigenlijk geen enkel middel op dit moment — er is dan geen grondslag voor een bestuurlijke boete — om dat voor elkaar te krijgen.
De voorzitter:
Ik kijk even naar de staatssecretaris. Zit dit nog verderop in de beantwoording? Er komt nog een blokje ouderverantwoordelijkheid.
Staatssecretaris Struycken:
Ik kom nog terug op de ouders. Mag ik het daar nu bij laten?
Mevrouw Dral (VVD):
Ja, dat is goed.
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Ik noemde het al in mijn inbreng: er komen alleen maar vervolgacties, het wordt allemaal gemonitord en daar word ik een beetje moedeloos van. Dat jongeren met wapens over straat lopen is gewoon hartstikke gevaarlijk en daar moeten we denk ik ook echt tegen optreden. Nu hoor ik ook in de beantwoording een staatssecretaris die toch weer best een beetje vaag blijft, terwijl ik volgens mij best een duidelijke en concrete vraag heb gesteld. Dus mijn vraag aan de staatssecretaris — ik herhaal 'm nog een keer — is of we niet gewoon keihard moeten optreden tegen jongeren die met messen rondlopen.
Staatssecretaris Struycken:
Ik voel geen aarzeling om te onderschrijven dat we daar keihard tegen op moeten treden, tegen jongeren met wapens. Ik vind dat evident, maar we moeten dat wel op een verstandige manier doen, een manier die effectief is en niet averechts werkt. We weten inmiddels uit onderzoek dat niet alle interventies werken. We weten ook dat een brede aanpak nodig is, die veel meer omvat dan alleen maar hard optreden. Hard optreden moet absoluut een onderdeel zijn van het palet, maar het is niet genoeg om effectief te zijn. Ik vind wel echt dat we de schaarse middelen die er zijn goed moeten inzetten. Daarom hecht ik persoonlijk veel waarde aan de effectiviteit en het onderzoek daarnaar. Dat wil niet zeggen dat er nu geen stappen worden gezet, dat iedereen zit te wachten tot het weer onderzocht is. Er zijn een aantal gedragsinterventies die effectief zijn gebleken, ook specifiek met het oog op wapens, en die worden onverkort ingezet. Daar ligt veel accent op. In het kader van Preventie met Gezag wordt er wel op aangedrongen, vanuit het ministerie ook, vanuit dat landelijk handelingskader, dat gemeenten dat niet lokaal inzetten op de verkeerde instrumenten. Dus meer focus, meer accent op de bewezen effectieve interventies en daar niet mee wachten is ook onderdeel van het programma, dat natuurlijk ook al een tijd werkt, en in dat kader ook hard zijn. Wat dat betreft onderschrijf ik de interventie van mevrouw Wijen-Nass.
De voorzitter:
Een tweede vraag van mevrouw Wijen-Nass.
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Het gaat natuurlijk niet alleen om het keihard optreden, maar ook om de preventie. Een van de mogelijkheden is structureel preventief fouilleren, zeker in probleemwijken. We hebben ook gezien dat dat werkt. Mijn vraag aan de staatssecretaris is dan ook of hij daarop gaat inzetten en, zo ja, of hij dan ook bereid is om een instructie te geven aan die burgemeesters. Want hij kan dat doen op basis van de Politiewet.
Staatssecretaris Struycken:
Preventief fouilleren is natuurlijk een onderwerp waar we al veel aandacht aan hebben besteed en waar ook vaker over is gesproken. Het is een instrument dat effectief kan zijn, maar niet altijd. Het is ook in belangrijke mate invasief, in die zin dat het een inbreuk maakt op allerlei andere grondrechten. Daar moet goed en verstandig mee worden omgegaan, maar dat kan ook. Dat kader is er. De burgemeesters die dat willen, die denken dat het op basis van de lokale omstandigheden nodig is, kunnen gebruikmaken van hun bevoegdheid op basis van de Gemeentewet. Ik ga hen geen instructie geven, want dan maak ik inbreuk op hun eigen handelingsvrijheid en hun beoordelingsvermogen ten aanzien van de lokale omstandigheden.
De voorzitter:
Uw laatste vraag, mevrouw Wijen-Nass.
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Ik vind dat preventief fouilleren wel heel belangrijk. Ik heb daar ook vaker aandacht voor gevraagd. Ik hoor de staatssecretaris nu zeggen dat hij dat niet gaat doen. Op basis van de Politiewet kan het wel. Ik overweeg dan ook sterk om hierover een motie te gaan indienen.
Staatssecretaris Struycken:
Mevrouw Wijen-Nass gebruikt het woord "preventie". Daar ga ik mee door, maar dan meer specifiek, in antwoord op de vraag van mevrouw Dral, met betrekking tot de 12-minners. Ik noemde het niet in mijn inleiding, maar als er één zorgelijke ontwikkeling is, is het dat steeds duidelijker is dat de jeugdigen die vervallen in zware criminaliteit, al dan niet geronseld, ook steeds jonger zijn. Dus dat is een aandachtspunt. Daar moeten we wat mee. Het gaat dan in heel belangrijke mate primair om een gezonde opgroeisituatie, om te voorkomen dat die 12-minners überhaupt in deze situatie terechtkomen. Dan gaat het dus om het bredere palet met een hoofdrol voor de school, om bijtijds in te kunnen grijpen op een antisociale ontwikkeling.
Ik heb al verwezen naar het Landelijk kwaliteitskader effectieve jeugdinterventies voor preventie van jeugdcriminaliteit. Dat is een kwaliteitskader dat is opgesteld door twee gerenommeerde onderzoekers die zich helemaal hebben toegelegd op het onderzoeken van de effectiviteit. Dat landelijk kwaliteitskader biedt mogelijkheden om gebruik te maken van interventies die zijn opgenomen in de databank Effectieve jeugdinterventies. Die zijn evenzeer van belang voor die 12-minners. Een voorbeeld is het programma BASTA!, een training die richt op het kind in verhouding tot zijn of haar omgeving. Ik weet op dit moment niet in hoeverre die gedragsinterventies in die zin gerelateerd zijn aan de leeftijd van de jeugdige dat ze niet geschikt zijn voor 12-minners. Of de beschikbare interventies evenzeer passen op 12-minners, is een vraag die in het kader van dat landelijk kwaliteitskader verdere aandacht verdient. Het is me niet gevraagd, maar waar nodig lijkt het me evident dat er ook bijzondere gedragsinterventies worden ontwikkeld voor 12-minners daar waar blijkt dat de bestaande interventies niet effectief zijn.
De voorzitter:
Een interruptie van mevrouw Dral.
Mevrouw Dral (VVD):
U zegt dat de school hier een rol heeft. Ik denk dat de ouders hier ook een rol in hebben. Ik begrijp wat u zegt, maar wat ik hier ook weer een beetje mis, is het feit dat er heel veel wordt geronseld online. We hebben in het kader van online kinderrechten ook een motie ingediend over schadelijke content, over verslavende algoritmes, over leeftijden. Daar wordt allemaal over gediscussieerd. Maar wat kunnen we hier nou concreet doen? Want de ontwikkeling is nu zelfs zo dat ze niet alleen geronseld worden, maar dat ze zichzelf ook aanbieden. Zover zijn we al. Dat is in mijn optiek echt heel zorgelijk.
Dan de interventies bij 12-minners. Ik ben laatst bij de Risk Factory geweest. Dat is een ontzettend mooi programma. Daardoor worden de scholen ook ontlast. Daar worden zowel voor de basisschool als voor de middelbare school enorm goede trainingen gegeven, die ook wetenschappelijk, door de universiteit van Cambridge, zijn onderbouwd. Die zijn er dus wel degelijk, in het werkveld. Er zijn ook games, zoals HackShield. Ik kan nog wel meer dingen opnoemen. Er is dus heel veel in het werkveld. Ik wil u dus vragen en ertoe oproepen om daar nog meer naar te kijken, want het is er.
Staatssecretaris Struycken:
Ik ben niet bekend met de interventie mevrouw Dral noemt, maar ik dank haar ervoor. Want alles wat mogelijk is om dit probleem te verkleinen, moeten we aangrijpen. Mevrouw Dral noemde ook de social media als vehikel voor deze ontwikkeling. Als het om social media en platforms gaat, is het kader de Digital Services Act, die sinds februari geldt voor alle dienstverleners die in Europa actief zijn. We moeten maximaal gebruikmaken van de mogelijkheden die de Digital Services Act biedt. Dat heeft daarmee ook de aandacht van de Autoriteit Consument & Markt, want dat is de Nederlandse toezichthouder op de DSA. Maar dat is zeker niet genoeg. Ik denk dat de grootste winst te maken is met educatie en preventie, waarbij ouders en kinderen leren wat verantwoord gebruik van social media is. Ik onderken echter ook dat het juist ook vanuit het perspectief van Preventie met Gezag en jeugdcriminaliteit bijzondere aandacht verdient, want het kan zomaar zijn dat er, ook in de educatie en in het toezicht, bijzondere aandacht nodig is, in die zin dat er bijzondere aspecten aan zitten die een andere interventie behoeven. Het is een belangrijk onderwerp om aandacht voor te hebben en die zal er zeker zijn.
Ik heb inmiddels de bladzijde over ouderverantwoordelijkheid gevonden, dus daar ga in nu maar mee verder. Niet onbelangrijk, want ouders spelen inderdaad een sleutelrol. Er zijn momenteel beperkte mogelijkheden om bestuurlijk te interveniëren, maar ik ben gaarne bereid om samen met de minister en ook bijvoorbeeld burgemeesters te verkennen of het bestuurlijk instrumentarium toereikend is. Ik had het al even over de instrumenten die de burgemeester wel heeft, bijvoorbeeld ten aanzien van de leerplicht. We moeten verkennen of dat voldoende is door te luisteren naar de mensen uit het veld.
Als sprake is van strafvervolging van een jeugdige, zijn er momenteel meer mogelijkheden om ouders ook niet-vrijblijvend te betrekken. In het geval van een strafrechtelijke verdenking tegen de jeugdige, zijn ouders nu al verplicht om te verschijnen tijdens de strafzitting op basis van het Wetboek van Strafvordering. De rechter kan de ouders dan bevragen, zodat de ouders worden geconfronteerd met het criminele gedrag van hun kind en door de aanwezigheid van een slachtoffer zelf ook onder ogen moeten zien wat het betekent wat hun kind heeft gedaan. Dat zijn allemaal prikkels om die ouders aan te zetten om hun toezichthoudende en opvoedende rol beter aan te pakken. Er zijn situaties waarin die ouders niet verschijnen. Daarover hebben we ook gesproken in het kader van het nieuwe Wetboek van Strafvordering. De strafrechter is in staat en bevoegd om de zitting op te schorten tot de ouder wel verschijnt, maar bij onwillige ouders lukt dat niet altijd en moeten er dus andere instrumentaria worden ingezet daar waar het het verschijnen op de strafzitting betreft.
Ik ga ook de mogelijkheid verkennen om ouders een nadrukkelijke rol geven als het gaat om de bijzondere voorwaarden bij het strafvonnis. Die voorwaarden zouden dan moeten passen onder de open categorie van artikel 77z, tweede lid, onder 15, van het Wetboek van Strafrecht. Dan denk ik aan vormen van medewerking van de ouder aan therapie voor de jeugdige en andere vormen van begeleiding als bijzondere voorwaarde bij de straf die aan de jeugdige is opgelegd. Dat is dus een voorwaarde die opgelegd wordt aan de ouders, terwijl het onderdeel is van de straf voor de jeugdige. Maar dat moeten we onderzoeken om de pedagogische rol, de verplichting van de verantwoordelijkheid van de ouders, ook in een strafrechtelijk kader meer handen en voeten te geven.
Mevrouw Dral (VVD):
Dank aan de staatssecretaris voor het antwoord. Het is bekend hoe het gaat in de strafzitting. Maar ik heb gesprekken gevoerd in jeugdgevangenissen en ik heb ook met een aantal kinderen daar mogen spreken, en dan zie je dat ook voor die kinderen een heel erg belangrijk punt is dat ze soms echt gewoon geen bezoek meer krijgen van hun ouders. Dat gaat ook om vertrouwen. Dan voelen ze zich dus niet gezien en hebben ze geen perspectief. Ik ben dus blij om te horen dat u daarvoor maatregelen wilt nemen, maar het ging voor mij echt om het stukje op het moment dat ze in detentie zitten.
Staatssecretaris Struycken:
Het is goed dat u dat preciseert. Dat geeft hier een bijzondere dimensie. U schetst hier een casus waarbij de ouders niet alleen geen verantwoordelijkheid nemen voor het voorkomen van crimineel gedrag, maar eigenlijk ook het kind aan zijn lot overlaten, en dan nog des te meer wanneer het in detentie zit. Als je daarover nadenkt, besef je dat het eigenlijk een vreselijke situatie is. Ja, daar moet aandacht voor zijn. Ik denk dat het dan gaat om situaties waarin ouders voor hun rol kennelijk onmachtig zijn. Dan zouden we ook moeten kijken naar het netwerk en verre familie van het kind en andere vormen van mentale ondersteuning van de jeugdige die in detentie zit. Wellicht wil de andere staatssecretaris daar nog iets over zeggen, maar het is evident dat dat aandacht verdient.
Dat brengt me misschien wel vanzelf op het thema nazorg.
De heer Ceder stelde een vraag over beschermende factoren bij nazorg. Terecht legt hij de nadruk op het belang van de positieve factoren. Nee, dat was in het kader van recidive. Daar kom ik nog op terug. Het gaat om de nazorg. Bij nazorg gaat het om de begeleiding die een jongere krijgt tijdens de detentie en aansluitend daarop, dus na vrijlating uit een justitiële jeugdinrichting of kleinschalige voorziening. Die begeleiding moet dan alle relevante omstandigheden betreffen, zoals school en werk, huisvesting, zorg en financiën. Er is een nazorgoverleg, waarin al concrete afspraken worden gemaakt door de betrokken partners; dat wil zeggen de Raad voor de Kinderbescherming, de jji, de KVJJ, de jeugdreclassering en de gemeente, samen met de jongere en zijn ouders. Dat is dus al voordat de jongere vrijkomt. Zo wordt de jongere door de jeugdreclassering begeleid. Dan wordt zo nodig een beroep gedaan op de gemeentelijke voorzieningen. De monitoring daarvan is onderdeel van een werkagenda. De insteek moet zijn om te zorgen dat de gemeente beter aansluit in dat casusoverleg. Er is ook extra geld geïnvesteerd in de verbetering van casusregie door de Raad voor de Kinderbescherming. Die werkagenda en alle acties daaruit worden geëvalueerd. Die evaluatie zal reeds medio 2026 zijn.
In het kader van nazorg en natuurlijk ook recidive werd door mevrouw Dral gevraagd naar de zogenaamde re-integratieofficier. Ik heb er één ontmoet tijdens mijn werkbezoek aan Nijmegen, in Hazenkamp. Ik heb gezien hoe een re-integratieofficier met de jongere die uit detentie is gekomen, de gemeente en allerlei andere partijen, werkt aan het leven van de jongere om die uit de criminaliteit te houden. Dat was indrukwekkend. De re-integratieofficier wordt inmiddels in vijftien gemeenten ingezet en in zes Zorg- en Veiligheidshuizen, die meerdere gemeenten bedienen. Er zijn inmiddels 25 re-integratieofficieren, maar er zijn ook 6 vacatures. Er wordt dus geworven voor meer re-integratieofficieren. De werkwijze wordt op dit moment uitgeschreven om een eenvoudige en effectieve aansluiting te borgen. De effecten daarvan zullen we op termijn moeten meten.
Dan toch de vraag van de heer Ceder over het voorkomen van recidive. Nazorg gaat natuurlijk naadloos over in het voorkomen van recidive. We weten inmiddels uit de onderzoeken welke positieve, beschermende factoren kunnen bijdragen aan het voorkomen van daderschap. Het is essentieel dat jongeren perspectief hebben op een leven zonder criminaliteit en dat daarvoor de verschillende leefgebieden op orde zijn. Het gaat dan om het hebben van een stabiele woonsituatie, een gezonde financiële situatie en werk of het volgen van een opleiding. Al deze elementen brengen namelijk structuur en toekomstperspectief. Een ander onderdeel daarvan is de terugkeer naar legitiem betaald werk, wat onderdeel is van die nazorg door een re-integratieofficier. Een bijzonder aspect daarvan is nog het verkrijgen van een vog, want dat kan ook nog weleens een bottleneck zijn in dat soort situaties, waarbij het gaat om terugkeer naar legitiem werk.
De heer Van Nispen vroeg nog naar Preselect Recidive. Daaraan is door mij in deze Kamer al vaak aandacht besteed. Dat is omdat u er terecht naar gevraagd had, omdat gebleken was dat het instrument niet deugde dan wel niet goed werd ingezet, of althans dat daar zorgen over waren. Preselect Recidive is een belangrijk risicotaxatie-instrument in de praktijk. Dit instrument is er juist op gericht om een tunnelvisie bij professionals te voorkomen om rechtsongelijkheid te vermijden. De heel recente analyse is dat het instrument Preselect nog steeds een relevante en acceptabele voorspelkracht heeft, maar dat het alleen moet worden ingezet voor risicotaxatie. Het besluit over wat er dan op basis van die risicotaxatie gebeurt, moet namelijk worden genomen door professionals en niet alleen op basis van het instrument, maar op basis van veel meer informatie.
Er is een periode geweest waarin er twijfel was over de vraag of er goed gebruik van werd gemaakt. In het kader van de AI-verordening is ook de vraag gesteld of het wel voldoet aan de vereisten voor het gebruik van artificial intelligence, want Preselect Recidive is een AI-instrument. De menselijke interventie bij het nemen van besluiten speelt vanuit een AI-perspectief een grote rol. Aan het veld, aan alle ketenpartners is heel duidelijk gemaakt dat de menselijke beslissing, die op meer dan alleen de risicotaxatie gebaseerd moet zijn, cruciaal, essentieel en juridisch vereist is. In dat licht is besloten het gebruik van Preselect Recidive te continueren. Nogmaals, dat is omdat het een positief doel kan dienen mits het goed wordt gebruikt, en omdat duidelijk is geworden dat het voldoende voorspellend vermogen heeft en het effect heeft dat tunnelvisie wordt vermeden. Dat is de huidige stand van zaken wat betreft Preselect Recidive. Er wordt bovendien voortdurend verder gewerkt aan het instrument om het effectief en deugdelijk te maken.
Tot zover Preselect Recidive. Ik kijk nog even of er nog meer vragen waren over de thema's recidive en nazorg. Die heb ik niet.
Dan ga ik over naar de vraag …
De voorzitter:
Voor u dat doet, is er een vraag van mevrouw Lahlah.
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Om op dit punt door te gaan: het lijkt me van groot belang om precies te weten hoeveel jongeren door dit algoritme of risicomodel onterecht een strafblad hebben gekregen. Kan de staatssecretaris hier iets over zeggen of kan hij dat laten uitzoeken? Kan hij vervolgens toezeggen dat het gebruik van dit algoritme kritisch wordt geëvalueerd?
Staatssecretaris Struycken:
U vraagt naar jongeren die onterecht een strafblad hebben gekregen. Dat veronderstelt dat ze ten onrechte veroordeeld zijn. Het risicotaxatie-instrument Preselect Recidive vormt een basis om over te gaan tot vervolging. Daarmee is nog niet gezegd dat ze ook veroordeeld zijn. Ik heb willen aangeven dat er een periode is geweest waarin er vermoedelijk op beperkte schaal te zwaar is geleund op de risicotaxatie bij het inzetten van vervolgingsmaatregelen. Daarmee is nog niet gezegd dat dat ook geleid heeft tot een vervolging. Ik heb nu geen nadere informatie paraat. Die is al eerder met uw Kamer gedeeld, in eerdere commissiedebatten. Daar moet ik het bij laten. Ik kan er nu van zeggen dat ik verwacht dat het niet mogelijk is om dat vast te stellen, omdat het instrument niet de basis is voor de veroordeling. Daar zitten allerlei schakels tussen. Die variabelen maken dat nooit vast te stellen is of er onterechte veroordelingen zijn geweest.
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Om op dit punt door te gaan: dat het niet leidt tot eventuele vervolging, wil nog niet zeggen dat het niet schandalig is dat er op die manier te veel geleund is op het model en dat daar wel degelijk mensen door benadeeld zijn. Dan hoor ik toch graag weer de reflectie daarop. Kunnen we inzichtelijk maken of krijgen hoeveel mensen dit betreft?
Staatssecretaris Struycken:
Ik heb met uw Kamer al eerder gedeeld dat het te betreuren valt dat dat instrument niet goed is gebruikt doordat er te zwaar op is geleund door de professionals in het veld, met name de politie. Tegelijkertijd geef ik aan dat dat instrument een goede functie vervult. Ik geloof niet dat er sprake is van kwade trouw. We hebben te maken met het vermoeden dat het instrument niet altijd goed is ingezet en er is inmiddels een verheldering van de kaders. Maar ik wil in algemene zin wel onderschrijven dat we heel nauwkeurig zijn met vervolgingsbeslissingen en dat die bijvoorbeeld niet discriminatoir mogen zijn. Dat is altijd de vrees bij AI-beslissingen. De paradox is hier dat blijkt dat dat instrument nou juist tunnelvisie met mogelijke discriminatoire effecten blijkt te reduceren. Het is dus juist in dat licht een effectief en belangrijk instrument. Dat is wat ik er nu over kan zeggen.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Ik heb nog een vervolgvraag, die aanhaakt op de eerdere vraag van collega Lahlah. Ik hoor de staatssecretaris zeggen dat dit systeem er als het goed is juist voor zorgt dat de kans wordt verkleind. Ik heb wel de vraag hoe en met welke waarborgen de menselijke interventie dan omkleed is. Ook in de menselijke interventie kan er namelijk sprake zijn van bias. Dus los van het algoritme dat je inzet, waar een bias in kan zitten, kan die ook zitten in de menselijke interventie. Kan de staatssecretaris erover uitweiden hoe dat is omkleed en met welke waarborgen?
Staatssecretaris Struycken:
Ik vind het van belang om het scherp te zeggen. Ik vaar nu op mijn herinnering en dat vind ik geen gelukkige gang van zaken. Als u dat wenst, zal ik dus in een brief nader toelichten wat de stand van zaken is en hernemen wat ik eerder met uw Kamer heb gedeeld. Ik heb dat nu niet paraat.
De voorzitter:
Dat lijkt de Kamer een goed idee. Kunnen wij ook een indicatie krijgen van de termijn waarop we deze brief mogen verwachten?
Staatssecretaris Struycken:
Dan zal ik u berichten wat ik eerder met uw Kamer heb gedeeld. Het is een drukke periode, maar ik zal desalniettemin … Mag ik ervan maken: kort na de zomer?
De voorzitter:
Ja, dat voorstel mag u doen. Mevrouw Bruyning heeft nog een opmerking.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Ik had alleen een toevoeging. Kan de staatssecretaris eventueel de beantwoording van de vraag die ik net stelde, meenemen in die brief?
Staatssecretaris Struycken:
Dan moet ik even scherp hebben wat uw vraag ook alweer is.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Mijn vraag was met welke waarborgen de menselijke interventie is omkleed. We gaan ervan uit dat het algoritme biases kan vertonen, maar dat kan de menselijke interventie net zo goed. Met welke waarborgen is het omkleed dat het daar niet alsnog ook misgaat, los van het algoritme?
Staatssecretaris Struycken:
Dan gaat het niet meer om het instrument. Zoals ik u aanvankelijk had verstaan, gaat het erom: hoe zorgen we ervoor dat de politiemensen niet alleen maar op dit instrument vertrouwen, maar een bredere beslissing nemen? Maar nu gaat uw vraag wel een stuk verder: hoe voorkomen we, ook los van het gebruik van het acceptatie-instrument, dat politiemensen biasbeslissingen nemen? Dan wordt het opeens een vraag van heel andere orde. Daarvoor verwijs ik u naar de minister.
De voorzitter:
Ik voeg daar zelf één vraag aan toe, waarmee ik een beetje hetzelfde probeer als mevrouw Bruyning, maar net vanuit een iets andere invalshoek. Het kan namelijk ook zo zijn dat een uitworp van een model een algoritme selecteert en bij een medewerker of een agent op het bordje gooit: hier moet u naar kijken. Het kan werken om niet inhoudelijk kennis te nemen van de redenen van die uitworp, juist om vooroordelen, biases, te voorkomen. Daar is toevallig afgelopen dinsdag een motie over aangenomen, die eigenlijk tegen de regering zegt: ga hiernaar kijken. Zou de staatssecretaris kunnen kijken of dit een mogelijke richting is, juist om vooroordelen te voorkomen, wat volgens mij mevrouw Bruyning ook beoogt? Ik vraag niet om een toezegging in de trant van "ja, we gaan dat zo doen", maar ik hoop dat de staatssecretaris dit idee kan meenemen in het verbeteren van het onbevooroordeeld inzetten van zo'n instrument, waar ik echt ernstige twijfels bij heb. Als de staatssecretaris zegt "met die toezegging zijn we natuurlijk akkoord" en dan na de zomer met een brief komt, kan dit dan worden meegenomen?
Staatssecretaris Struycken:
Ja. Ik zal de aangenomen motie, waar ik geen weet van heb, daarin meenemen en daarmee wat u als voorzitter nu naar voren brengt. Ik doorzie nu niet helemaal wat daar voor nader onderzoek voor nodig is en wie dat het beste kan verrichten, maar het is duidelijk dat het uw aandacht heeft en daarmee ook de mijne. We komen erop terug.
De voorzitter:
Dan noteren we de toezegging om hierover een brief te ontvangen na de zomer.
Bij welk blokje bent u inmiddels aangekomen?
Staatssecretaris Struycken:
We hebben het over ontwikkelingen en interventies. Daarna komt komt nog de jeugdstrafrechtketen. Dan is er nog het blokje overig. Dat gaat vooral over de BES-eilanden.
De heer Ceder stelde een vraag over de wachtlijsten ...
De voorzitter:
Er wordt ongetwijfeld meegeluisterd door zijn fractie.
Staatssecretaris Struycken:
De wachtlijsten zetten het pedagogische uitgangspunt onder druk; dat is evident. De inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, de IGJ, vraagt om een gecoördineerde aanpak en ketensturing, opdat het ministerie grip krijgt. Mijn verwachting is dat we op enigszins korte termijn een werkend ketendashboard krijgen, waardoor we beter zicht gaan krijgen op knelpunten. Ik vermeldde in mijn inleiding ook al dat de minister en ik strak zitten op verbetering van de doorlooptijden, door intensieve betrokkenheid bij het bestuurlijk beraad over de strafrechtketen. Dat is er vooral op gericht om de doorlooptijden te verkorten. Een onderdeel daarvan is uiteraard de jeugdstrafrechtketen.
Mevrouw Lahlah vroeg nog naar een tbo, een terbeschikkingstelling aan het onderwijs, waarover een aantal jaren geleden een motie is ingediend en aangenomen. Als ik het goed begrijp, is dit een maatregel die rechters konden opleggen om een starkwalificatie of een getuigschrift te halen. Ik begrijp dat hiervoor een wetsvoorstel in de maak was, maar het advies van de Raad van State was dermate kritisch, dat in 2017 besloten is om het wetsvoorstel niet in te dienen.
Mevrouw Lahlah vroeg ook wanneer er meer duidelijk wordt over de buitenstrafrechtelijke afdoeningen. Ik heb in mijn brief van 24 januari 2025 aangekondigd een verkenning te starten naar de lacunes in het huidige aanbod van buitenstrafrechtelijke afdoeningen voor de 18-pluscategorie. Dan gaat het dus om buitenstrafrechtelijke afdoeningen met een pedagogisch karakter. De verkenning moet inzichtelijk maken of het huidige palet aan strafrechtelijke afdoeningen voor 18-plussers voldoende is. Ik moet het misschien anders zeggen: de verkenning moet er in ieder geval toe leiden dat het palet wordt aangevuld met een maatregel die een meer pedagogisch karakter draagt, zoals we die kennen voor de 18-mincategorie in het kader van Halt. Uit de eerste pilot Halt voor jongvolwassenen, uit 2019, is gebleken dat de Haltafdoening in de huidige vorm niet effectief is voor jongvolwassenen en er dus een nieuwe, aangepaste interventie moet worden ontwikkeld voor jongvolwassenen. Daar is die verkenning op gericht. De aanleiding daarvoor was de motie van onder meer mevrouw Lahlah. Daaraan ligt de erkenning ten grondslag dat er behoefte is aan een buitenstrafrechtelijke, pedagogisch ingestoken gedragsmaatregel voor afdoening voor 18-plussers. Gezien de evaluatie van de pilot Halt voor jongvolwassenen is de overtuiging dat de Haltafdoening zoals we die nu kennen niet zomaar kan worden doorgerold naar 18-plus. Tegelijkertijd is de overtuiging ook dat er wel iets voor in de plaats moet komen voor de 18-pluscategorie.
De verkenning is gestart en de ketenpartners zullen daarbij betrokken worden. Dat zullen dan onder andere zijn: Halt, de reclassering, de Raad voor de Kinderbescherming, het Openbaar Ministerie en de politie. De verwachting is dat het onderzoek voor het eind van dit jaar wordt afgerond.
De heer Van Nispen vroeg ook ...
De voorzitter:
Eerst nog een interruptie van mevrouw Lahlah.
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Niet op dit punt, maar op het punt ervoor. Maar ik wilde niet onderbreken, omdat ik ook dit heel erg interessant vond. Op het punt van het onderwijs had ik gehoopt op iets meer informatie of een toezegging van deze staatssecretaris. Is hij het met mij eens dat het op zijn minst ontzettend treurig is dat onze keten dusdanig is vastgelopen dat alle maatregelen die we willen nemen, en vooral ook moeten nemen om resocialisatie te laten slagen, nu eigenlijk niet voldoende kunnen worden uitgevoerd? Wat is de staatssecretaris dan wel bereid om te doen als het gaat om onderwijs binnen de jji?
Staatssecretaris Struycken:
Op vragen over onderwijs binnen de jji zal staatssecretaris Coenradie antwoord geven, want dat is helemaal haar domein: onderwijs binnen de detentie. Ik dacht even dat het ging over onderwijs na de detentie, dus in het kader van de nazorg en de preventie van recidive. Daarbij is onderwijs een cruciale factor. Dat is precies waar de re-integratieofficier op is gericht. Maar mij is niet bekend dat daar bijzondere interventies nodig zijn. Dat is onderdeel van het nazorgprogramma.
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter, ik ga ervan uit dat dit dan niet telt als interruptie, want dan kan ik de vraag nog een keer stellen. Ik zie dat u knikt.
Staatssecretaris Struycken:
Voorzitter. U vroeg naar de gedragsinterventie sport en jeugd. Dat is inderdaad ook een interventie die door Halt wordt aangeboden, met name bij grensoverschrijdend gedrag bij sportverenigingen. Dat zijn situaties waarin geen sprake is van een aangifte. Die interventie sport en jeugd is tijdelijk gefinancierd door het ministerie van VWS. De Kamerleden Mutluer en Boswijk hebben in een motie gevraagd om samen met VWS de mogelijkheden voor structurele financiering na te gaan. Voor de zomer zal de betrokken minister in een brief aan uw Kamer hierover nader berichten.
Ik zie dat ik nog een vraag heb te beantwoorden van mevrouw Wijen-Nass over wapens. We hebben al gesproken over wapens, maar zij vroeg in het bijzonder naar het mogelijk maken van huiszoeking, zodra een jongere met een wapen op zak is aangetroffen. Artikel 49 van de Wet wapens en munitie stelt opsporingsambtenaren in staat om ter inbeslagneming een huiszoeking te doen bij een redelijk vermoeden dat wapens en munitie aanwezig zijn. Inderdaad kan zo'n vermoeden ontstaan als er een verboden wapen wordt aangetroffen bij een fouillering. Het is dan aan de politie en het Openbaar Ministerie om een afweging te maken of wordt overgegaan tot een huiszoeking. Het aantreffen van een wapen is niet zonder meer voldoende voor het uitvoeren van een huiszoeking binnen de wettelijke kaders. Het huisrecht is namelijk een belangrijk grondrecht waar we niet lichtzinnig mee kunnen omgaan. De wet stelt hoge eisen aan het betreden van iemands woning zonder toestemming. Het wettelijk kader biedt dus mogelijkheden om tot een huiszoeking over te gaan, met beperkingen en niet als basisregel.
De heer Van Nispen vroeg nog naar herstelrecht. De heer Van Nispen weet dat ik de gedachte achter herstelrecht onderschrijf. Het is zowel een manier om een conflict te beslechten alsook een manier om slachtoffers en nabestaanden het gevoel te geven beter gehoord te zijn. Daarmee kan een meer duurzame maatschappelijke oplossing worden gevonden. Maar ik ben het ook eens met de impliciete stelling van de heer Van Nispen dat er meer moet worden gedaan om de inzet van herstelrecht te stimuleren. De initiatieven die er zijn, gelden niet specifiek voor jeugdigen. Ze gelden voor zowel jeugdigen als volwassenen. Maar de intentie is wel om de inzet van herstelrecht over de volle breedte te intensiveren. Dat doen we onder andere door ketenbreed te werken aan uniforme en duurzame voorlichting aan professionals in de strafrechtketen, waarbij betere aansluiting wordt gezocht. Neem herstelbemiddeling en mediation in strafzaken. Ik zal uw Kamer naar verwachting voor de zomer informeren over de voortgang van het herstelrecht. Daarbij ga ik in de vorm van een beleidsreactie ook in op het WODC-onderzoek. Dat betreft de Plan- en procesevaluatie Mediation in Strafzaken. Ik zal dan ook ingaan op de motie van de heer Van Nispen en mevrouw Lahlah, waarin is gevraagd in te zetten op rechtstreekse toegang tot alle herstelrechtvoorzieningen voor slachtoffers en jeugdige verdachten.
De voorzitter:
Ik zou hier één vervolgvraag over willen stellen. Ik vind het oprecht prettig dat we hier voor de zomer nader over geïnformeerd worden. Ik heb op dit moment zelf het gevoel dat er nog veel meer mogelijk is. Dat denk ik ook een beetje te proeven bij de staatssecretaris, op dit belangrijke gebied dat we samen willen stimuleren. Zou de staatssecretaris een poging kunnen doen om zo veel mogelijk inzicht te geven met cijfers? Hoeveel van de zaken in de fase van de politie leiden nu tot herstelrecht en waar zit het potentieel? Hoe zit dat in de fase van vervolging bij het OM? Hoe zit dat in de fase van berechting? Hoe zit het met het herstelrecht als iemand bijvoorbeeld in detentie zit? Ik hoop dat het geen onmogelijke vragen zijn. Laten we delen wat er gedeeld kan worden, want dan zien we waar er ruimte is en waar de mogelijkheden zitten voor verbetering. Daar ben ik erg nieuwsgierig naar.
Staatssecretaris Struycken:
Ja, inderdaad, als we die cijfers kennen, kunnen we veel gerichter bijsturen. Die zullen, zo veel als beschikbaar, onderdeel zijn van die beleidsreactie.
Voordat ik kom tot de BES, was er nog één andere vraag, van mevrouw Bruyning. Die betreft wat zij een "correctieproces" noemde. Dat raakt aan de doorlooptijd in de strafrechtketen. Daar is geconstateerd dat het voorkomt dat fouten, soms betrekkelijk eenvoudige fouten als verkeerd ingevoerde informatie, leiden tot een vertraging. Ik stel voorop dat we met de ketenpartners werken aan het optimaliseren van wat de "routering" heet. Dat behelst mede het verbeteren van de kwaliteit van de aangeleverde informatie en vonnissen. Het betreft informatievonnissen aan de achterkant maar ook aan de voorkant, en het aanleveren van juiste informatie, de zogenaamde entry-criteria, in slecht Nederlands. Er worden eisen gesteld aan wat door het OM verplicht ingevuld moet worden. Dat is allemaal onderdeel van het verbeteren van de routering. Desalniettemin constateert het CJIB af en toe dat er dingen niet kloppen. Dan is er een blokkade. Toch heb ik grote aarzeling om het CJIB de bevoegdheid te geven om zelf fouten in de aangeleverde strafrechtelijke beslissingen te corrigeren. Het OM beschikt over de juiste informatie. Dat moet ook zo blijven. Het OM moet hierin de regie hebben, zodat altijd uitgegaan wordt van de juiste informatie. Wij zijn heel terughoudend in anderen dan het OM een rol geven in het doen van aanpassingen aan de informatie, want dat creëert weer nieuwe risico's.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Ik hoor wat de staatsecretaris in zijn antwoord zegt. Tegelijkertijd heb ik in mijn bijdrage niet gezegd dat per se een andere instantie die bevoegdheid zou moeten krijgen. Ik denk wel dat het van belang is, juist ook voor de leercurve en het reflectievermogen van het OM, dat daar bijvoorbeeld zo'n correctieproces wordt ingericht, waarbij tijdig kan worden ingegrepen. Dan blijft het dossier niet een tijdje liggen, waarna het helemaal terug moet gaan naar het beginpunt en dan pas weer wordt behandeld. Dat is namelijk wat er nu in de praktijk gebeurt. Het loopt onnodig vertraging op. Is de staatssecretaris het met mij eens dat het correctieproces niet buiten het OM, maar binnen het OM zou moeten worden ingericht, zodat je die vertraging kan verkleinen?
Staatssecretaris Struycken:
Dit lijkt me, in slecht Nederlands, low-hanging fruit. Als we hiermee kunnen bewerkstelligen dat de strafrechtketen voor jeugdstrafzaken wordt versneld, moeten we dat doen. Het mag niet op dit soort elementen stokken, temeer daar we weten dat bij de jeugdstrafzaken snelheid zo mogelijk van een nog groter belang is dan bij volwassenen. Dus wij zullen erop inzetten dat waar gewerkt wordt aan het optimaliseren van de routering, er ook bijzondere aandacht hiervoor is. Als blijkt dat er een aanpassing nodig is van het proces, of eigenlijk van het wettelijk kader daarvoor, dan zullen we niet schromen daar stappen in te zetten.
Ik stel voor dat ik overga tot de problematiek op de BES-eilanden, en overigens in het hele Caribisch gebied. Ik heb eerder deze week in antwoord op een mondelinge vraag over de situatie op Bonaire gezegd dat de BES-eilanden en de eilanden voortdurend structurele aandacht verdienen. Dat is enerzijds omdat daar de situatie soms anders is en we daar rekening mee moeten houden, en anderzijds omdat we lang niet altijd dezelfde voorzieningen hebben of de wetgeving gelijkluidend is. Mevrouw Bruyning vestigt daar vandaag ook de aandacht op.
De vraag is hoe specifiek rekening wordt gehouden met de bijzondere omstandigheden. De samenwerking met de lokale overheden is er, ook als het gaat om de preventieve aanpak van jeugdcriminaliteit. Daarin speelt de minister een grote rol. Zeker als het gaat om de aanpak van high-impact crimes krijgt dat volle aanpak, maar ook als het gaat om het voorkomen van daderschap en recidive. De aanpak Preventie met Gezag, die ik al een paar keer heb genoemd, zal ook in Caribisch Nederland worden ingezet, zodat de succesvolle methoden daaruit — ik had het over de bewezen effectieve gedragsinterventies — ook daar kunnen worden toegepast. Dat moet dan wel gebeuren op een wijze die aansluit bij de lokale belangen. Wat hier effectief is, is daar alleen maar effectief als er ook oog is voor de lokale omstandigheden, belangen en culturen. Een voorbeeld dat ik hier kan noemen, is het programma met de naam Alleen jij bepaalt wie je bent. Daarin worden lokale coaches betrokken. Als dat lokale coaches aldaar zijn, zal de culturele dimensie de aandacht krijgen die ze verdient.
Mevrouw Bruyning vestigt ook de aandacht op een bijzonderheid waar ik, eerlijk gezegd, niet van op de hoogte was. Ze werd daarin bijgevallen door de heer Krul. Anders dan in Nederland zijn de jeugdstrafzittingen al openbaar vanaf een leeftijd van 16 jaar. Dat wijkt dus af van wat we hier gewend zijn. Het is wel zo dat ook daar de rechter kan afwijken en kan bepalen dat een zitting achter gesloten deuren is, als daar zwaarwegende redenen voor zijn. Maar het uitgangspunt en de leeftijd zijn anders. Dat verdient enige aandacht, want ik onderschrijf dat openbaarheid niet in het belang is van jeugdigen. Wij zullen navraag doen naar hoe hier in feite mee wordt omgegaan door rechters, en met name naar de mogelijkheid om toch gesloten deuren te gelasten. Als hier een probleem is, moeten we dat zeker adresseren, desnoods door middel van een wetswijziging.
Tot zover, voorzitter. Als ik het goed zie, heb ik de meeste aan mij gestelde vragen beantwoord.
De voorzitter:
Ik denk dat u dat inderdaad heeft, maar wij waren op het laatste punt wel benieuwd naar het volgende. Het klonk wel een beetje als een toezegging. Laat ik het neutraler formuleren: krijgt de Kamer een terugkoppeling van het uitzoekwerk dat de staatssecretaris op dit punt gaat doen?
Staatssecretaris Struycken:
U merkt mijn lichte aarzeling, maar dat komt omdat het de portefeuille van de minister is. Dat neemt niet weg dat ik hem zal verzoeken om dit onderdeel te laten zijn. Ik zal in ieder geval ervoor zorgen dat er in het reguliere overleg uitdrukkelijk aandacht voor is en dat we nader in kaart brengen hoe groot dit probleem is. Daar waar gerapporteerd wordt over de voortgang wat betreft de strafrechtketen in het Caribisch deel van Nederland, zal dit onderdeel uitmaken van de terugkoppeling aan uw Kamer.
De voorzitter:
Dan komt dit inderdaad op een geëigend moment. Ik weet niet of dat in een "voortgangsrapportage" of iets dergelijks is, maar als het gaat over de strafrechtketen in Caribisch Nederland, komt dit punt erin terug. Zo kan ik dit wel noteren. Neemt mevrouw Bruyning daar genoegen mee? Daar mag ze even over nadenken. Voor nu wel, hoor ik.
We gaan door met de beantwoording van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Aan u het woord.
Staatssecretaris Coenradie:
Voorzitter, dank. Vorig jaar in september was mijn eerste debat in de Tweede Kamer. Dat was het debat Justitiële jeugd, met uw commissie. Sindsdien hebben we elkaar vaker gesproken over het capaciteitstekort bij DJI. Ook vandaag heeft uw Kamer daarvoor mijn aandacht gevraagd.
Sinds mijn aantreden heb ik justitiële jeugdinrichtingen, een kleinschalige voorziening en een afdeling voor jongvolwassen in het gevangeniswezen bezocht. Ik heb veel medewerkers en jongeren gesproken. Sinds ons eerste debat heb ik een beter beeld van de uitdagingen waar zij voor staan.
Tegelijkertijd is er veel bereikt. Daarmee beantwoord ik ook voor een deel een vraag daarover van de heer Krul. De jongvolwassenen die in Justitieel Complex Zeist en in de Penitentiaire Inrichting Almelo verblijven, ontvangen nu ook in het weekend een aanbod van de Life Changing Group, conform de motie van mevrouw Lahlah. In oktober vorig jaar is de justitiële jeugdinrichting De Haven geopend. Daar zijn nu vier leefgroepen met 46 plekken operationeel. Later dit jaar komen daar nog achttien plekken bij. Daarnaast is in november 2024 in de justitiële jeugdinrichting Den Hey-Acker een leefgroep met tien plaatsen heropend, nadat die was gesloten vanwege het personeelstekort.
Procentueel is de capaciteit substantieel toegenomen met bijna 9%, van 528 naar 574 plekken. Maar we zijn er nog niet. De verwachting moet soms worden bijgesteld omdat de praktijk weerbarstig is. De publicatie van het Wetenschappelijke Onderzoek- en Datacentrum van deze week laat bijvoorbeeld zien dat de capaciteitsbehoefte naar verwachting de komende jaren met ruim 2% per jaar toeneemt. Dat komt door een verwachte toename van het aantal maatregelen tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, de PIJ-maatregel, het aantal jeugddetenties, de gemiddelde duur van jeugddetenties, en het aantal voorlopig gehechten. Daarnaast is het werven van personeel nog steeds een grote uitdaging. Conform de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties, oftewel de Wet DBA, worden er minder zzp'ers ingezet. Ik zal later in de beantwoording specifieker ingaan op de vragen van de heer Van Nispen.
Als gevolg van de arbeidsmarktkrapte kon deze maand bijvoorbeeld geen vijfde afdeling worden geopend in De Haven, wat eerder wel op de planning stond. Ook zaten er in de eerste vier maanden van dit jaar nog gemiddeld 41 jongvolwassenen in Zeist en Almelo en 1 elders in het gevangeniswezen. Maar gelukkig staan er verdere uitbreidingen op de planning. De Haven krijgt er nog 26 plekken bij zodra er voldoende personeel is gevonden. Ook Teylingereind wordt uitgebreid met acht plekken. Daarnaast verkent DJI de mogelijkheden voor de herbestemming van de JeugdzorgPlusinstelling in Harreveld tot justitiële jeugdinrichting. Ik informeerde uw Kamer daar begin april van dit jaar nog over. Als deze verkenning een positief beeld oplevert, zouden hier 70 nieuwe plekken gerealiseerd kunnen worden, mits hier middelen voor zijn.
Voorzitter. Dan ga ik nu over tot het beantwoorden van de vragen van uw Kamer.
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Mag ik meteen aansluiten op die laatste opmerking, voorzitter?
De voorzitter:
Dat wordt uw laatste interruptie.
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Dat is dan jammer. We hebben nog voldoende tijd, zie ik, dus misschien komt er dadelijk nog een ordevoorstel.
Mijn vraag aan de staatssecretaris is: hoe kijkt zij naar haar opgave nu die investeringen voorlopig uitblijven? Heeft zij een plan om ervoor te zorgen — laat ik me beperken tot het onderwerp van vandaag — dat jongeren en de meest kwetsbaren niet het kind van de rekening worden en moeten opdraaien voor deze bezuiniging? En met "bezuiniging" bedoel ik dan ook het niet investeren.
Staatssecretaris Coenradie:
Dat is natuurlijk een van de vragen die hier speelt en al eerder gesteld is, onder anderen door de heer Van Nispen: wat is nou eigenlijk de impact van die nul euro? Die is heel groot. Daar kom ik zo meteen nog wel op terug. Die is heel groot. Met betrekking tot Harreveld hoop ik dat we dat kunnen openen, want 70 plekken is echt heel erg veel. Als we zien dat we in Zeist en Almelo nu nog op 41 zitten, dan zijn we met 70 plekken specifiek voor jeugd ontzettend blij. We zetten alles op alles om die verkenning op dit moment te laten plaatsvinden. Die vindt ook plaats en gaat over de vraag: wat is ervoor nodig om het te openen en wat kost dat exact? Daar is geld mee gemoeid. Daarom was mijn laatste zin "mits daar middelen voor zijn". Ik blijf zoeken en doe alles wat in mijn macht is om ook binnen onze eigen begroting te zoeken waar toch nog ruimtes liggen. Maar mijn pijlen zijn ook weer gericht op de volgende besluitvorming. Dat is de augustusbesluitvorming. Dat geldt niet alleen voor de jeugd, maar gewoon voor het gevangeniswezen in het algemeen. Maar ik ben het mevrouw Lahlah eens: dit gaat nu specifiek even over de jeugd. We hebben een weg te gaan richting dat moment.
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Ik heb een punt van orde, voorzitter. Ik ben nu door mijn interrupties heen, maar we hebben nog best wat tijd. Zou u er misschien wat coulanter mee om willen gaan? Ik zal niet op dit punt doorgaan.
De voorzitter:
Ik wil eigenlijk voorstellen dat we eerst even verdergaan met de staatssecretaris. Als het dan nog steeds goed zit met de tijd, gaan we een extra interruptie toekennen. Ik kan nu nog niet helemaal overzien of we dat gaan halen. We gaan eerst verder.
Staatssecretaris Coenradie:
Ik ga mijn best doen. Dan wil ik gelijk de vraag van de heer Van Nispen beantwoorden — die vraag werd ook gesteld door mevrouw Lahlah — over de capaciteit en het feit dat er geen geld uitgetrokken is voor de DJI. Het korte antwoord is dat het zonder extra geld niet gaat lukken om de boel op orde te krijgen. Dat is het korte antwoord en de kern van het verhaal, denk ik. Tegelijkertijd werken we met DJI heel hard aan de werving van capaciteit voor de capaciteitsuitbreidingen die al op de planning staan. Maar ik houd mijn hart wel vast als ik de voorspellingen van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum zie. Als de verwachte stijging van 2% uitkomt, komen we volgend jaar al ruim 80 plekken tekort, bovenop de geplande uitbreidingen. Uiteindelijk kan ik natuurlijk geen ijzer met handen breken. Dat vraagt van mij heel veel creativiteit om te kijken hoe we hier toch mee omgaan. Tegelijkertijd kijk ik met heel veel hoop naar bijvoorbeeld Harreveld, dat ons direct die 70 plekken zou kunnen opleveren.
Ik heb nog een vraag gekregen, over de inhuurkrachten. Ik heb het kort even in mijn inleidende spreektekst benoemd. De norm geldt nog steeds. Het verschilt per justitiële jeugdinrichting hoeveel inhuurkrachten er worden ingezet, maar dat is echt tussen de 0 en bijna 30%. De norm is 30%. De afgelopen jaren werkte in de jeugdinrichtingen een groot aantal zzp'ers die mogelijk te kwalificeren zijn als schijnzelfstandigen. De inzet van die zzp'ers is dan ook de afgelopen periode zo veel als mogelijk afgebouwd. Tegelijkertijd is het niet mogelijk om de werkroosters rond te krijgen zonder enige inhuur. Een deel van deze zzp'ers is in dienst gekomen, een deel heeft ander werk gezocht en een deel is nog steeds werkzaam als inhuurkracht via toegestane constructies als detachering.
De voorzitter:
Ik heb zelf nog een interruptie die een beetje doorgaat op het punt van mevrouw Lahlah van zojuist en de vragen die ik in de eerste termijn stelde. Dat gaat toch over het geld. Ik waardeer eigenlijk altijd aan deze staatssecretaris hoe ontzettend eerlijk en duidelijk zij is. Zij zegt namelijk: "Zonder extra geld gaat het niet lukken. Ik houd mijn hart vast. Dan kom ik plekken tekort. Die 70 plaatsen kunnen er wel komen, mits er voldoende middelen zijn. We gaan daar nu naar zoeken. We hebben de pijlen gericht op de augustusbesluitvorming." Maar we weten allemaal wat hier aan de hand is. Deze staatssecretaris is gewoon kei- en keihard in de steek gelaten door de fractievoorzitters van BBB, de VVD, de PVV en NSC. Ze hebben haar gewoon keihard laten zitten bij de besluitvorming rondom de Voorjaarsnota. De woordvoerder van de PVV is hier niet eens aanwezig, dus ik hoop dat iemand dit hoort. Het is echt schandalig hoe de partij namens welke deze staatssecretaris in het kabinet zit, hier niet aanwezig is. Dat terwijl het hier gaat over het in de steek laten van de staatssecretaris, van al het gevangenispersoneel en van de jongeren die hulp nodig hebben. Dus ik ga de vraag toch nog één keer heel duidelijk stellen. Het wordt een als-danvraag, maar ik wil toch een antwoord. Stel nou dat dit opnieuw gebeurt in de augustusbesluitvorming. Er komt niks bij voor de jongeren die nu in een volwassenengevangenis zitten en op wachtlijsten staan. Het gaat slecht met hen doordat hier politieke partijen aan het falen zijn die hier vandaag niet eens op komen dagen. Wat gaat deze staatssecretaris dan doen? Natuurlijk is het prachtig als zij zegt: opstappen heeft geen zin, want dan zijn de problemen niet opgelost. Dat is helemaal waar. Maar dit kan niet meer. Ik kan geen motie van wantrouwen indienen tegen de falende coalitiepartijen. Het houdt wel ergens op. Ik wil van de staatssecretaris weten hoe zij dit voor zich ziet.
Staatssecretaris Coenradie:
Ik ben normaal gesproken inderdaad geen voorstander van als-danvragen. Tegelijkertijd raakt u de kern. Ik ben liever gewoon eerlijk. Het eerlijke verhaal is dat het ontzettend lastig is. Ik ben bezig met een brief om de gevolgen in kaart te brengen. Deze verwacht ik met een paar weken richting de Kamer te sturen, ruim voor het zomerreces. Hierin staat wat de consequenties hiervan zijn en hoe we daarmee denken om te gaan.
Tegelijkertijd vraagt dit van mij ook dat ik nadenk over het scenario op het moment dat er in augustus en september geen geld bij komt. Ik heb daar nog niet expliciet het antwoord op. Maar dit betekent misschien wel dat we op een andere manier moeten kijken naar straffen op maat en detentie op maat. We moeten iets. Ik kan geen plekken toveren. Zoals ik eerder eens heb aangegeven ben ik geen Tita Tovenaar. Ik kan geen personeel of plekken toveren. We zullen dus iets moeten. We zien dat het helemaal volloopt in de hele strafrechtketen. Dit heeft consequenties. Het begint ermee dat ik de Kamer volledig en goed informeer naar aanleiding van alle cijfers van het WODC. Dat zal in ieder geval binnen afzienbare tijd gebeuren. De consequenties brengen we natuurlijk gelijk in kaart. Ik ga richting augustus en september op de barricade, want het probleem is niet spontaan minder geworden.
Als we daarmee nog geen geld krijgen, dan heb ik in ieder geval een plan om uit deze impasse te komen. Daar werk ik nu aan. Het zou me heel veel waard zijn om het voor elkaar krijgen. Dit gaat niet om mij. Het gaat niet enkel om DJI. Dit gaat over de strafrechtketen. Dit gaat over een veilige samenleving. Dit gaat over recht doen aan de uitspraak van de rechter. Dit gaat om heel veel. Dit gaat om ervoor zorgen dat mensen niet terugkomen bij justitie maar op een goede manier weer landen in de maatschappij. Dit gaat om heel veel. Het gaat ook om medewerkers die naar eer en geweten hun werk goed willen doen. Dit is een heel veelomvattend iets, waar ik mij zorgen om maak. Deze zorg deel ik dus ook met de commissievoorzitter.
De voorzitter:
Gaat u verder met uw beantwoording.
Staatssecretaris Coenradie:
Ik ga over tot de beantwoording van een vraag van mevrouw Bruyning. Zijn de jongvolwassenen in het gevangeniswezen veroordeeld of in voorlopige hechtenis? Ongeveer twee derde van de daar geplaatste jongvolwassenen is voorlopig gehecht. Een derde zit een korte jeugddetentie uit. Dat zijn zelfmelders of arrestanten. De meeste jongvolwassenen verblijven nog geen maand in het gevangeniswezen. Natuurlijk plaatsen wij bij voorkeur alle personen op de plekken waar zij horen. Maar nu er te weinig plek is in de jeugdinrichtingen, geven we voorrang aan minderjarigen en jongvolwassenen die al door de rechter veroordeeld zijn tot een langere straf in de jji.
Nog een vraag van mevrouw Bruyning. Ik heb aangegeven dat de organisatie van de onlineomgeving niet haalbaar is. Ik wil vooropstellen dat het enkel gaat om Zeist en Almelo en dus over 18-plusgedetineerden. Online onderwijs is moeilijk te regelen. Ik heb uw Kamer al in maart per brief enigszins laten weten dat de benodigde voorzieningen — denk aan ruimtes en ICT, maar ook aan personeel — niet beschikbaar zijn. Overigens verblijven de meeste jongvolwassenen nog geen maand in Zeist en Almelo. Dat maakt die periode ook te kort om echt een programma op te starten. Maar als er daarvoor sprake was van onderwijs, dan blijven we dat wel voortzetten. Denk dan simpelweg aan de mogelijkheid dat boeken gewoon naar binnen kunnen en dat ze hun huiswerk of opdrachten nog wel kunnen maken. Daarnaast biedt stichting Life Changing Group — die heb ook al even genoemd in mijn inleidende tekst — een educatief, creatief en sportief programma aan.
Dan heb ik een vraag van de heer Krul, die niet meer bij het commissiedebat aanwezig is. Ik hoop dat iemand van zijn fractie meekijkt. De vraag was: "De Onderwijsraad heeft een advies gepubliceerd over het onderwijs in de justitiële jeugdinrichtingen. Wat gaat de staatssecretaris met dat advies doen?" Ik denk dat de heer Krul terechte vragen stelt. Het onderwijs is cruciaal, ook in de sociale jeugdinrichtingen. Ik ben dus heel erg blij met het advies van de Onderwijsraad hierover. Het advies bevat concrete aanbevelingen om het onderwijs beter te maken. Samen met mijn collega, de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, ben ik op dit moment bezig om deze aanbevelingen zorgvuldig uit te werken. De Kamer ontvangt voorafgaand aan het zomerreces per brief een eerste reactie. Daarin zal ik de vragen van de heer Krul ook meenemen.
Dan vroeg mevrouw Lahlah of ik geloof in de pedagogische belofte van jeugddetentie en wanneer ik die denk waar te maken. Ja, daar geloof ik in. Jongeren in justitiële jeugdinrichtingen krijgen een pedagogisch dagprogramma, met onderwijs, behandeling en begeleiding. Maar het eerlijke verhaal is ook: door de personeelstekorten staat het onder druk. Het is overigens niet waar — dat wil ik wel rechtzetten — dat er op dit moment dagen wegvallen. Dat wil ik echt ten stelligste ontkennen. Er worden weleens lessen geschrapt. Dat zien we niet alleen buiten, maar ook binnen detentiemuren. Dat baart me wel zorgen, maar we kunnen soms gewoon echt niet anders. Soms moet dat dagprogramma dan dus worden ingekort. Dat betekent inderdaad dat daar — dat hebben we gewoon wettelijk met elkaar geregeld — een dagvergoeding tegenover staat. Maar ik blijf me natuurlijk wel maximaal inzetten om überhaupt de capaciteit van de justitiële jeugdinrichting op orde te krijgen en daarmee het onderwijs volledig door te laten lopen.
Daarop aansluitend hebt u een vergoedingsvraag gesteld. Die geldt ook voor de KVJJ. Zeg ik dat goed? Nee, dat zeg ik niet goed. We zijn dat verplicht. Als een dagprogramma niet volledig uitgevoerd kan worden, staat daar een geldelijke vergoeding tegenover. We kennen een wettelijk minimum van het lesprogramma van 77 uur per week. Als we daaronder zitten, moeten wij gewoon overgaan tot een vergoeding. Ik hoop dat uw vragen hiermee voldoende zijn beantwoord, want ik weet dat u door uw interrupties heen bent.
Dan hebben we nog één vraag over, voor zover wij hebben kunnen overzien. Dat is een vraag van de heer Ceder: "Moet besluitvorming over KVJJ's niet gelijklopen met het onderzoek? In hoeverre kunnen we nog meer werken aan het doorplaatsen?" We merken dat de uitvoering nu behoefte heeft aan duidelijkheid. Die wil ik dus heel erg graag bieden. Daarom wordt de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen aangepast om de kleinschalige voorzieningen te formaliseren. Vanzelfsprekend nemen we uiteindelijk natuurlijk wel de uitkomsten van het WODC-onderzoek mee in de doorontwikkeling van de kleinschalige voorzieningen. Voor de zomer zal ik uw Kamer per brief informeren over de KVJJ's.
Dan wat het doorplaatsen betreft. We hebben in elke inrichting aandachtsfunctionarissen om door te plaatsen. We doen er dus echt alles om te kijken hoe we dat kunnen realiseren. Maar ja, we moeten ook staan voor veiligheid. Op het moment dat we niet zeker zijn van onze zaak, is veiligheid toch nog steeds het allerbelangrijkste. Maar ook ik zie weleens de cijfers voorbijkomen. Niet alles is helemaal gevuld. Tegelijkertijd blijven we continu kijken hoe we die lege plekken — als we het dan hebben over capaciteit — zoveel mogelijk toch vol kunnen krijgen.
Dat zijn even de vragen die ik van de heer Ceder heb gekregen. Ik hoop ze naar behoren te hebben beantwoord. Ik ben door de vragen heen.
De voorzitter:
Duidelijk. Dank u wel. Ik kijk nog even naar de Kamerleden of er nog vragen zijn blijven liggen, of dat er nog behoefte is aan bepaalde interrupties. Dat mag ook.
Er is ruim de tijd voor een wat uitgebreidere tweede termijn. Dan gaan we daar nu toe over, want ik weet dat daar bij sommige leden behoefte aan is. We gaan gewoon het rijtje weer af. Ik ga naar mevrouw Dral, die in haar tweede termijn wederom spreekt namens de VVD.
Mevrouw Dral (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Dank voor de uitgebreide beantwoording. Fijn om te horen dat we hier en daar toch met z'n allen een beetje op hetzelfde pad zitten, zowel als het gaat om de zorgen als om de ambities. De VVD vindt het belangrijk dat we ook in de uitvoering nu echt slagen maken, zeker als het gaat om preventie, maar ook om te kijken of we recidive kunnen verminderen. Het blijft heel erg zorgelijk dat er, vooral in het eerste jaar, zo veel terugkeren.
Ik wil graag een tweeminutendebat aanvragen en ik heb nog één resterende vraag. Die gaat over het volgende. De staatssecretaris zei iets over effectieve straffen op maat. Ik ben daar groot voorstander van. Mijn vraag is eigenlijk, als het daarover gaat in combinatie met lvb'ers, licht verstandelijk beperkten, wat een grote groep is, hoe u daartegen aankijkt. Je merkt dat deze groep jongeren er, als ze in detentie zitten, soms slechter uitkomt. Dat heeft echt te maken met het feit dat ze dingen niet goed kunnen overzien. Ik denk dat het belangrijk is dat juist deze groep wat extra aandacht krijgt. Dat betekent niet dat je ze minder moet straffen, maar misschien op een andere manier, zodat het effectief is. Ik ben benieuwd hoe de staatssecretaris hiertegen aankijkt en hoe hij hiermee om wil gaan.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Dral. U heeft ook een tweeminutendebat aangevraagd. Kunt u richting de andere woordvoerders delen waaraan u denkt? U heeft waarschijnlijk een bepaalde motie in gedachten, neem ik aan. Kunt u dat reeds, niet qua tekst, maar op hoofdlijnen, delen?
Mevrouw Dral (VVD):
Dat heeft te maken met hetgeen ik in mijn eerste termijn heb gezegd. Het gaat om onder andere de 12-minners en de participatie van de ouders. Ik heb het dan echt over de ouders, voordat daar misverstanden over zijn … Er zijn ouders die wel willen, maar niet bij machte zijn. Maar er zijn ook echt ouders, zowel in het preventieve stuk als binnen de forensische zorg, die wel kunnen, maar gewoon weigeren. Ik vind dat we met die ouders echt iets moeten doen in een verplicht traject.
De voorzitter:
Dat roept een interruptie op van mevrouw Lahlah.
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Ik had eigenlijk gehoopt dat mijn collega zou zeggen dat de oproep van de staatssecretaris, met name als het gaat om het uitblijven van investeringen in het gevangeniswezen, misschien onderwerp van discussie zou zijn. Ik ben benieuwd naar hoe mijn collega hiertegen aankijkt. Hoe zou deze staatssecretaris moeten omgaan met de opgave, die u zelf ook alleen maar groter maakt, terwijl investeringen uitblijven?
Mevrouw Dral (VVD):
Volgens mij heb ik juist voorbeelden en acties genoemd om die opgave juist niet groter te maken maar kleiner. De inzet moet zijn om minder jeugd in de criminaliteit te krijgen, om te zorgen dat je wel aan die capaciteit kunt voldoen. Het is heel erg belangrijk — en volgens mij gaat het uiteindelijk ook over het kind zelf — dat je het kind een goede toekomst kunt bieden. Je moet, naar mijn mening, investeren in het preventieve deel, vooral in het deel dat effectief is.
Ik heb net een aantal voorbeelden genoemd van dingen in het werkveld — de staatssecretaris heeft er net ook iets over gezegd — die ook wetenschappelijk onderbouwd zijn, als het gaat over preventie met gezag en recidive. Dat laatste is ook zeer zorgelijk. Als je kijkt naar het voorbeeld van re-integratieofficieren, zie je dat dat tot nu toe wel werkt. Maar dat is allemaal nog kleinschalig. Je moet vooral kijken naar wat we moeten doen voor de jeugdigen in detentie. Dan moet je onder andere denken aan: wat voor soort straffen? Het gaat helemaal niet over minder straffen. Het gaat over een ander soort straf. Ik denk dat we vooral daarin moeten investeren, want uiteindelijk willen we volgens mij allemaal dat er veel minder kinderen in de jeugdgevangenis komen.
De voorzitter:
Het woord is aan mevrouw Bruyning van NSC.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Dank, voorzitter. Ik dank de beide staatssecretarissen voor de antwoorden. Ik weet nog dat ik vorige keer het debat begon met de woorden "it takes a village to raise a child". In dit geval moeten we allemaal de inzet tonen die benodigd is om die druk weg te halen en om het jeugdstrafrecht weer te laten doen wat het hoort te doen. Daar hoort ook een goede samenwerking bij. Ik hoop dat beide staatssecretarissen daarop blijven inzetten. Ik ben zeer wel gestemd dat de BES-eilanden ook de aandacht gaan krijgen die ze nodig hebben, omdat die eigenlijk gewoon bij Nederland horen en de jongeren daar precies dezelfde rechten zouden moeten hebben als hier, ondanks de verschillen. Ik hoop dus dat we acties gaan ondernemen, want daden spreken meer dan woorden, uiteraard. Laten we daar onze schouders onder zetten en het gaan doen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Mevrouw Lahlah.
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. We hebben het hier steeds over hetzelfde. De staatssecretaris verwees daar ook al naar. We hebben het vaak over de tekorten aan capaciteit, jongeren zonder onderwijs, overplaatsingen naar volwassendetentie, de keten die vastloopt en de veranderingen die plaatsvinden, die echt ontzettend langzaam gaan. Het is soms één stap vooruit, twee stappen achteruit. De staatssecretaris zegt veel te willen, maar ondertussen blijft de portemonnee dicht. Er wordt bezuinigd, investeringen blijven uit en het gevangeniswezen — we hebben het hier vaker over gehad — krijgt er gewoon geen euro bij, terwijl de problemen zich opstapelen. Dat is wrang, want een groot deel van de coalitie roept wel om strengere straffen, ook vandaag weer, maar laat het afweten als het gaat om de randvoorwaarden. Wie stoer praat over veiligheid — wat mij betreft is dat overigens terecht — moet ook bereid zijn om te investeren in de uitvoering. Alles daaronder is gewoon goedkoop theater.
Voorzitter. Zonder actie blijft dit debat een herhaling van zetten. De jongeren verdienen beter. Kom wat mij betreft met een integraal plan, met echte keuzes, maar vooral met structurele middelen.
De voorzitter:
Dank u wel. Meneer Ceder.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Ook bedankt voor de beantwoording. Ik had eigenlijk gehoopt dat we dit debat ook met de grootste coalitiepartij hadden kunnen voeren, omdat er ook stevige uitspraken zijn gedaan die effect hebben op mensen, op gevangenispersoneel. Dat de grootste coalitiepartij hier niet is om zich te verantwoorden voor keuzes die zijn gemaakt en geld dat niet is uitgetrokken, vind ik jammer. Dat is gewoon ontduiking van de parlementaire verantwoordelijkheid. Maar goed, we zullen ze vast wel een keer hier tegenkomen, en dan zullen we die vragen stellen.
Voorzitter. Ik ben blij met de beantwoording. Ik ben ook blij met de erkenning van de positieve factoren die eraan bijdragen dat mensen niet terugvallen. Ik ben blij dat dat meegenomen wordt en dat daar extra aandacht voor komt. Ik ben er hartstikke blij mee dat daarop wordt geanticipeerd. Ik ben ook blij dat de vragen over de BES beantwoord worden. Daar had ik ook vragen over, maar het is fijn dat mevrouw Bruyning die ook heeft gesteld en daar duidelijke antwoorden op te horen heeft gekregen.
Ik heb nog één vraag, ten aanzien van het WOCD-onderzoek omtrent de KVJJ's. Ik hoor de staatssecretaris zeggen dat het landschap erom vraagt dat knopen sneller worden doorgehakt en dat de uitwerking van het WODC-rapport nog wordt meegenomen. Ik vraag mij af, als dit een wetswijziging vereist die al voor de oplevering van het WODC-rapport naar voren komt, of u daarmee het doorvoeren van de wetswijziging niet onmogelijk maakt. Ik vraag me dus af of dit ook samenhangt met mogelijke wetswijzigingen die hieraan ten grondslag liggen. Kunnen die conclusies ook meegenomen worden in de overweging hoe zo'n wetswijziging eruit moet komen te zien?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Wijen-Nass.
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Dank u wel, meneer de voorzitter. Allereerst bedankt voor de beantwoording door beide staatssecretarissen. Ik heb het net in een interruptiedebatje al gehad over preventief fouilleren, dus daar ga ik niet meer nader op in. Daar zal ik eventueel in het tweeminutendebat nog iets over zeggen.
Ik wil het wel nog eventjes hebben over die huiszoekingen. Als een jongere op straat met een mes wordt betrapt, zouden we eigenlijk wel willen weten of er thuis meer wapens liggen. Dat is niet alleen in het belang van de samenleving, maar ook in dat van de jongere zelf. Achter één mes op straat gaat vaak een veel groter verhaal schuil: wapens in huis, beïnvloeding door het criminele netwerk en soms zelfs dreiging vanuit de omgeving. Dat is niet zomaar even een willekeurige inbreuk, maar wat ons betreft een logische vervolgstap bij dat strafbare feit. Daarna kunnen we jongeren ook gaan helpen. Daarover is het in dit debat natuurlijk ook veel gegaan.
De staatssecretaris verwijst naar artikel 49 van de Wet wapens en munitie. Hij zegt: dat kan niet zomaar, daarvoor moet een redelijk vermoeden zijn. Op het moment dat er een wapen wordt aangetroffen, ga je best snel naar dat redelijk vermoeden toe. Dan komt er uiteraard altijd een toets door de rechter-commissaris. Dat moet ook, dat staat ook op die manier in de wet. De rechter-commissaris toetst vervolgens ook aan de proportionaliteit. Mijn vraag aan de staatssecretaris is als volgt. Je kunt natuurlijk zeggen: we gaan toch iets meer sturen. Als we preventief fouilleren en wapens aantreffen, gaan we ook sneller kijken naar een huiszoeking, die doorstap dus. Dat was mijn concrete vraag aan de staatssecretaris, maar mijn interrupties waren op, vandaar dat het langs deze weg gaat.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan grijp ik zelf het woord voor de tweede termijn. Mochten er interrupties zijn, dan hoop ik dat mevrouw Dral de orde wil bewaken.
Ik dank beide staatssecretarissen voor de beantwoording. Goed dat er opnieuw een brief komt over het algoritme Preselect Recidive. Ik heb daar best felle kritiek op geleverd en mijn zorgen zijn echt nog niet weg. Ik vind het prettig dat er een nieuwe brief komt. Ik hoop ook dat er serieus wordt gekeken naar de suggesties die zijn gedaan. Een betekenisvolle menselijke tussenkomst? Evident, dat had al gemoeten! Een opsomming van "zo moet het voortaan" … Ik wil ook wel dat de staatssecretaris een verklaring geeft voor hoe dit kon gebeuren en reflecteert op hoe je met dit soort algoritmes omgaat, nog even los van de verbeteringen die nodig zijn voor de toekomst.
Ook dank voor de toezegging van de brief over het herstelrecht. Daar kijk ik met belangstelling naar uit. Zo nodig doen we daar aanvullende voorstellen op, maar volgens mij wil de staatssecretaris hetzelfde.
Dan ga ik naar de andere staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Nogmaals — ik heb het in mijn interruptie al gezegd — ik waardeer altijd de openheid en de eerlijkheid. Je mag eigenlijk niet anders verwachten van een bewindspersoon, dus eigenlijk zou ik het niet hoeven benoemen. Maar toch, ik maak ook weleens anders mee. De staatssecretaris is natuurlijk hartstikke helder. Wat mij dan opvalt is het volgende; ik ga het maar gewoon benoemen. We hebben hier drie coalitiepartijen die — ik ga geen inbreng recenseren — hier angstvallig om de hete brij heen aan het draaien zijn. Niemand van de aanwezige partijen — goed dat ze er wel zijn — heeft het over de ernstige tekorten in het gevangeniswezen. Er is hier geen coalitiepartij die heeft gezegd: deze staatssecretaris moet hiervoor extra budget uittrekken. Waarom? Omdat hun partijleiders de staatssecretaris, het gevangenispersoneel en de jongeren en daarmee de hele samenleving gewoon keihard in de steek hebben gelaten. Dat is echt ongelofelijk. Prima, heel goed om het hier te hebben over justitiële jeugd, maar als je zo angstvallig om de hete brij heen draait … Ik vind dat echt ongelofelijk. Helemaal bizar, ronduit laf, is dat de PVV hier schittert door afwezigheid. Het is echt te triest voor woorden.
Deze staatssecretaris moet het alleen gaan oplossen. De staatssecretaris verantwoordt zich hier tegenover de Kamer, terwijl de coalitiepartijen over deze crisis aan het zwijgen zijn. Ik zeg alvast dat ik geen scenario wil zoals bij de volwassenengevangenissen. Dat gaan we gewoon niet doen. Dus dat de staatssecretaris zegt "ik ga mensen eerder vrijlaten en eerder de straat op sturen" en nota bene de oppositie de staatssecretaris uit de brand moet helpen: ik ga het gewoon niet meer doen. Het is echt de laatste kans voor deze staatssecretaris en de coalitie om het te fiksen bij de besluitvorming, bij het extra budget dat zo hard nodig is voor DJI; iedereen ziet dat. Dus wees gewaarschuwd.
Dat was de inbreng van de Kamer in tweede termijn. Dan gaan we over tot de beantwoording. Ik zie dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid wil beginnen. Nee? Dan gaan we naar de staatssecretaris Rechtsbescherming en hanteren we dezelfde volgorde.
Staatssecretaris Struycken:
Voorzitter. Mevrouw Dral vroeg aandacht voor de problematiek van jongeren met een lvb, met name in het kader van detentie. Ik weet niet helemaal zeker wie van ons dat gaat beantwoorden. Mijn collega zal er iets over zeggen binnen detentie. Ik kan alvast zeggen dat er een werkprogramma is geweest dat was gericht op het breder delen in de strafrechtketen van de kennis hierover. Dat programma is afgesloten. De resultaten waren goed. De overtuiging is dat de kennis voldoende geborgd is voor de lange termijn. Maar wellicht zegt mijn collega daar nog meer over.
Mevrouw Wijen-Nass vroeg opnieuw aandacht voor het belang van huiszoeking. Ik heb gehoord wat mevrouw zegt. Ik kan niet heel veel toevoegen aan wat ik in de eerste termijn heb gezegd, namelijk het schetsen van het kader. De beperkingen van rechtswege gelden niet voor niks. Mevrouw Wijen-Nass noemde zelf ook al de toets die de rechter-commissaris uitvoert op de proportionaliteit van de maatregel in het concrete geval. Me dunkt dat daarbij ook een rol moet spelen dat de jeugdige deel uitmaakt van een gezin dat in dat huis woont. Dat compliceert de situatie nog weer verder. Maar ik kan mij wel goed voorstellen dat, zoals zij zegt, het ook heilzaam kan zijn voor die jongeren om juist wat drastischer in te grijpen. Het is een afweging die van geval tot geval moet worden gemaakt. Het is primair aan de politie en het Openbaar Ministerie en vervolgens aan de rechter-commissaris om keuzes te maken. U weet dat de betrokkenheid van deze ketenpartners ons noopt, de minister en mij, om zeer terughoudend te zijn. Maar ik denk dat breed gesignaleerd is dat u daar aandacht voor vraagt.
De heer Van Nispen noemde Preselect Recidive en uitte nog een keer zijn zorgen. Ik heb inmiddels toegezegd dat er een brief komt. Ik kan al wel zeggen dat het goede gebruik van het instrument naar aanleiding van de eerdere gesprekken hierover in het ZSM-overleg verankerd is in instructies. Ze zijn dus onderdeel geworden van een handleiding. Dat moet naar de toekomst toe borgen dat dit instrument goed wordt gebruikt. Maar dat zal de zorgen die bij de heer Van Nispen bestaan omtrent het instrument zelf, en niet alleen het gebruik ervan, niet wegnemen. Dat wordt dus onderdeel van de meer uitvoerige beantwoording schriftelijk.
Ik geloof dat ik hiermee de vragen aan mij heb beantwoord.
De voorzitter:
Dat is het geval. Dan gaan we naar de staatssecretaris.
Staatssecretaris Coenradie:
Goed. Dan begin ik met de verdere beantwoording van de vraag van mevrouw Dral. Sinds 2010 biedt JJI Lelystad very intensive care aan licht verstandelijk beperkte jongeren bij wie sprake is van comorbiditeit. Vaak hebben zij ernstige psychiatrische problemen in combinatie met andere problemen en daardoor behoefte aan intensievere zorg en ondersteuning. Zij zijn onderverdeeld in drie groepen van zes, zodat er meer tijd en ruimte is voor een-op-eenbegeleiding door een behandelcoördinator en een pedagogisch medewerker. Een groot deel van de doelgroep heeft een lvb. Daar wordt in de behandeling op ingespeeld. Als de problematiek heel ernstig is, worden jongeren met een lvb op deze afdeling geplaatst. Ik hoop hiermee de vraag volledig te hebben beantwoord, zeg ik tegen mevrouw Dral. Ja?
Dan kijk ik nog even naar de vraag van de heer Ceder, van de ChristenUnie. Wat betreft de wijziging van de wet: het gaat echt om een juridische formalisering. Maar of ik doorga met de KVJJ, is mijn besluit. Het zit elkaar niet in de weg. Ik hecht er waarde aan om daarin wel duidelijkheid te bieden. Ik hoop dat daarmee de vraag volledig naar wens is beantwoord.
De voorzitter:
Er wordt nu een beetje naar elkaar gekeken. Was u aan het eind gekomen van uw beantwoording?
Staatssecretaris Coenradie:
Ja. Ik ben altijd zoekende of ik iedereen naar wens heb geantwoord. Dat betekende mijn vragende blik een beetje.
De voorzitter:
Eigenlijk is het beter om dan te zeggen: dit was het. Anders melden mensen zich wel. Zo gaat het meestal.
Goed. Dan is er een einde gekomen aan de tweede termijn. Dank aan beide staatssecretarissen. Ik ga nog de toezeggingen met u doornemen.
- De staatssecretaris Rechtsbescherming stuurt kort na de zomer een brief aan de Kamer over het risicotaxatie-instrument Preselect Recidive.
- De staatssecretaris Rechtsbescherming neemt in de voortgangsbrieven over het herstelrecht voor de zomer de vragen van het lid van Nispen over meer inzicht in het potentieel van herstelrecht mee.
- De staatssecretaris Rechtsbescherming geleidt de vragen van de commissie over de openbaarheid van zittingen voor 16-plussers op de BES-eilanden door naar de minister van JenV ten behoeve van beantwoording in de volgende voortgangsrapportage over de justitieketen van het Caribisch deel van het Koninkrijk.
Dat klopt ook? En het was ook de staatssecretaris Rechtsbescherming? Ja, zie ik.
- De vragen van het lid Krul over onderwijs in justitiële jeugdinrichtingen worden meegenomen in de reactie van de staatssecretaris van JenV op het gelijknamige rapport van de Onderwijsraad voor het zomerreces.
Dat is het geval. Dan hebben we alles goed genoteerd.
Dan nogmaals dank aan de staatssecretarissen en hun ondersteuning, op deze plaats en elders. Veel dank. Dank ook vooral aan de griffier, die een onoplettende voorzitter nog even op het laatst redt, want er is inderdaad een tweeminutendebat aangevraagd door het lid Dral. Dat wordt ingepland. In ieder geval voor het zomerreces, lijkt mij zo. Het is van u geen eis, maar ik kijk naar mevrouw Lahlah.
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Ik hoop natuurlijk wel dat het voor het reces is, maar ik heb nog een vraag. Ik weet niet of het een toezegging was, maar er zou ook nog een brief komen over de impact van het gebrek aan investeringen in het gevangeniswezen. Als die dan ook voor de zomer komt en het liefst nog voor dat tweeminutendebat, kunnen we in ieder geval met elkaar een goed debat voeren.
Staatssecretaris Coenradie:
Die brief komt sowieso. Dat is eigenlijk de voortgangsbrief die ik normaal gesproken stuur, maar nu ook naar aanleiding van de Voorjaarsnota. Die ga ik ruim voor het zomerreces sturen, maar ik weet natuurlijk niet of dat wat betreft de agenda van de Kamer elkaar dan bijt qua debatten. Misschien even iets gerichter qua data. Waar ik nu naar kijk, is half juni. Daarmee hoop ik dan dat het elkaar vooral niet in de weg zit, maar elkaar juist helpt.
De voorzitter:
Dank u wel. Daar weten we wat op. Dan kunnen we inderdaad zeggen dat we het tweeminutendebat na half juni plannen, nog voor het zomerreces. We kunnen dat niet afspreken, maar we kunnen die wens meegeven aan de centrale Griffie. Dus laten we het zo doen. Dat helpt inderdaad. Oké, dan hebben we dat ook gedaan.
Nogmaals dank aan de mensen die hier weer goed voor ons gezorgd hebben vandaag, vooral de griffier, de mensen op de publieke tribune en de mensen die dit debat op andere wijze hebben gevolgd. Dan is er een einde gekomen aan dit commissiedebat Justitiële jeugd en wens ik iedereen nog een fijne dag verder.